Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Samenwerking De Bevelanden

beleidsregels voor de toepassing van de vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSamenwerking De Bevelanden
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingbeleidsregels voor de toepassing van de vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2022Beleidsregels voor de toepassing van de vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

11-04-2022

bgr-2022-711

Tekst van de regeling

Intitulé

beleidsregels voor de toepassing van de vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Besluit van het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden tot vaststelling van beleidsregels voor de toepassing van de vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden;

gelezen het voorstel van 16 maart 2022 nummer D 21.265184

overwegende dat de arbeidsinschakeling van belanghebbenden zoveel mogelijk moet worden gestimuleerd,

het gewenst is om een beleidsregel[s] vast te stellen omtrent de toepassing van de vrijlatingsbepalingen voor inkomsten uit arbeid,

gelet op,

  • 1.

    de artikelen 4:81, lid 1, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • 2.

    artikel 31 lid 2 sub n, r en y van de Participatiewet;

  • 3.

    artikel 8 lid 2, 5 en 7 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); en

  • 4.

    artikel 8 lid 3, 9 en 11 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, IOAW en IOAZ van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2022

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels worden verstaan onder:

    • 1.

      PW: Participatiewet;

    • 2.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • 3.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • 4.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de PW dan wel een uitkering op grond van de

IOAW of IOAZ;

  • 1.

    de wet, de PW, IOAZ en IOAZ

  • 2.

    belanghebbende: degene die uitkering ontvangt;

  • 3.

    inkomstenvrijlating: het gedeeltelijk vrijlaten van inkomsten uit arbeid, zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onder n, r en y, PW, artikel 8, lid 2, lid 5 en lid 7, IOAW en artikel 8, lid 3, lid 9 en lid 11, IOAZ;

  • 4.

    medisch urenbeperkt: een persoon als bedoeld in artikel 6b PW, artikel 4b IOAW en artikel 4b IOAZ.

  • 5.

    norm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van de Participatiewet of de grondslag op grond van de IOAW/IOAZ

Artikel 2. Algemene bepalingen vaststelling vrijlating van inkomsten uit arbeid

  • 1.

    Het college past de inkomensvrijlating ambtshalve toe.

  • 2.

    De inkomstenvrijlating is van toepassing op inkomsten uit arbeid die na de ingangsdatum van de uitkering zijn aangevangen.

  • 3.

    Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid bij aanvang van de uitkering geldt de inkomstenvrijlating vanaf het moment dat er sprake is van een structurele urenuitbreiding van minimaal 5 uur per week.

Artikel 3. Reguliere inkomstenvrijlating en aanvullende inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid worden gedurende maximaal 6 maanden vrijgelaten tot 25% van deze inkomsten met een maximum als genoemd in de wet, voor zover dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 2.

    Als de vrijlatingstermijn van 6 maanden in het vorige lid is verstreken, worden inkomsten uit arbeid van de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden vrijgelaten tot 12,5% van deze inkomsten met een maximum als genoemd in de wet, voor zover dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 3.

    In het kader van deze vrijlatingsfaciliteiten worden inkomsten uit arbeid in alle gevallen, met uitzondering van lid 4, geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 4.

    Inkomsten die voortvloeien uit illegale activiteiten (bijvoorbeeld diefstal/heling of drugsverkoop) en ook inkomsten uit arbeid waarvan geen, niet tijdig of onvolledig opgave is gedaan waardoor sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht en te veel uitkering is verstrekt, worden niet geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 5.

    Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat bij gehuwden voor ieder van de partners afzonderlijk met dien verstande dat als beide partners in dezelfde maand recht hebben op deze vrijlating het maximale vrijlatingsbedrag voor beide partners tezamen over die maand niet hoger is dan het maximale vrijlatingsbedrag als vermeld in de wet.

  • 6.

    Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat één keer per uitkeringsperiode.

  • 7.

    Als de uitkeringsperiode ten minste 6 maanden wordt onderbroken, ontstaat er een nieuw recht op de inkomstenvrijlating.

  • 8.

    Overeenkomstig artikel 31, lid 5, PW gelden deze vrijlatingen niet voor belanghebbenden jonger dan 27 jaar met een bijstandsuitkering.

Artikel 4. Inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is, worden vrijgelaten tot 15% van deze inkomsten met een maximum als genoemd in de wet, tenzij artikel 3, lid 1 of lid 2, van deze beleidsregels van toepassing is.

  • 2.

    Voor een persoon die medisch urenbeperkt is, blijft artikel 2, lid 2 en lid 3 van deze beleidsregels buiten toepassing.

  • 3.

    Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat bij gehuwden voor ieder van de partners afzonderlijk met dien verstande dat als beide partners in dezelfde maand recht hebben op deze vrijlating het maximale vrijlatingsbedrag voor beide partners tezamen over die maand niet hoger is dan het maximale vrijlatingsbedrag als vermeld in de wet.

Artikel 5. Gelijkstelling met inkomsten uit arbeid

  • 1.

    Naast inkomsten uit arbeid geldt de vrijlating ook voor de volgende inkomsten:

    • 1.

      doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

    • 2.

      een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, uitsluitend vanuit een werksituatie;

    • 3.

      inkomen uit werkzaamheden als marginale zelfstandige.

  • 2.

    In dit verband wordt onder marginale zelfstandige verstaan de belanghebbende die voldoet aan de criteria genoemd in de Beleidsregels marginale zelfstandigen GR de Bevelanden.

Artikel 6. Gelijkstelling met uitkeringsperiode

1. Onder dezelfde uitkeringsperiode wordt verstaan de situatie dat:

  • 1.

    sprake is van voortzetting van een uitkering die voorheen door een andere gemeente werd verstrekt;

  • 2.

    na wijziging van de woon- en/of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm of grondslag wordt voortgezet.

Artikel 7. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen wordt met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht ten gunste van belanghebbende afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Citeerartikel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, IOAW en IOAZ GR De Bevelanden.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden met ingang van 1 juli 2022 in werking.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op belanghebbenden die op 1 juli 2022 inkomsten uit arbeid ontvangen en voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 2, lid 2 of lid 3 lid van deze beleidsregels, maar die op grond van het bestaande beleid geen recht hebben op een vrijlating van inkomsten uit arbeid.

Vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden in zijn openbare vergadering van 11 april 2022

de secretaris, de voorzitter,

K. van Veen, Drs. M.C. Mulder MSc

 Algemene toelichting

In de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is in afwijking van de hoofdregel geregeld, dat gedurende een beperkte periode een deel van de inkomsten uit arbeid niet met de bijstand of uitkering wordt verrekend, de zogenaamde inkomstenvrijlating.

Algemeen uitgangspunt voor de toepassing van de inkomstenvrijlating is de opvatting dat in principe alle arbeid in deeltijd bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en leidt tot verminderde uitkeringsafhankelijkheid op korte termijn met mogelijk uitzicht op volledige uitkeringsonafhankelijkheid in de toekomst. Een vrijlating van een deel van inkomsten uit arbeid kan een (extra) prikkel vormen om werk te aanvaarden en te behouden. Met deze beleidsregels geeft het Dagelijks bestuur uitvoering aan de (wettelijke) inkomstenvrijlatingen en wordt aangegeven wanneer de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Er bestaan drie vrijlatingen van inkomsten uit arbeid.

De algemene inkomstenvrijlating bepaalt dat 25% van de inkomsten uit arbeid, met een bepaald maximum, niet als inkomsten worden aangemerkt gedurende maximaal 6 maanden als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Voor alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een tot hun last komend kind tot 12 jaar, geldt een extra inkomstenvrijlating van 12,5% van de inkomsten uit arbeid, met een bepaald maximum, gedurende nog eens maximaal 30 aaneengesloten maanden. Ook deze vrijlating moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Dit sluit aan bij het gegeven dat alleenstaande ouders vanwege de combinatie van werk en zorgtaken langer de tijd nodig hebben dan alleenstaanden of gehuwden om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Een half jaar is voor hen te kort. De regering is van mening dat uitstroom uit de bijstand door urenuitbreiding of het krijgen van een hoger uurloon binnen drie jaar bereikt zou moeten kunnen worden.

Als laatste is er een inkomstenvrijlating voor belanghebbenden die medisch urenbeperkt zijn. De vrijlating is 15% van de inkomsten uit arbeid met een bepaald maximum. Hiervoor geldt geen termijn en ook niet dat de vrijlating moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Wettelijk is bepaald, dat eerst de twee voorgaande vrijlatingen moeten worden uitgeput, uiteraard voor zover hierop aanspraak kan worden gemaakt.

Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen 

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn en hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

In de beleidsregels wordt het begrip belanghebbende gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Met uitkering wordt niet alleen bijstand bedoeld, maar ook IOAW- en IOAZ-uitkering.

Artikel 2. Algemene bepalingen vaststelling vrijlating van inkomsten uit arbeid 

Bij inkomsten uit arbeid wordt ambtshalve getoetst of er recht bestaat op een inkomstenvrijlating. Hiervoor hoeft de belanghebbende geen verzoek in te dienen.

In de wet staat dat er recht is op vrijlating ‘als de belanghebbende recht heeft op bijstand’. Dat betekent dat het tijdstip van werkaanvaarding moet gelegen zijn na de ingangsdatum van de (bijstands)uitkering en vanuit een situatie van volledige werkloosheid.

Een belanghebbende met een parttimebaan die afhankelijk wordt van een uitkering hoeft niet direct

’beloond’ te worden voor deze werkzaamheden. De belanghebbende heeft nog geen activiteiten vanuit de uitkering ontplooid om tot een hoger inkomen uit werk te komen. Daarom is in dit artikel bepaald dat de inkomstenvrijlating pas geldt als vanuit de uitkering werk wordt aanvaard.

De inkomstenvrijlating geldt wel voor de belanghebbende die bij aanvang van de uitkering al parttime werkt en zijn werkzaamheden in de uitkeringsperiode aantoonbaar structureel uitbreidt met minimaal 5 uur per week.

De vrijlating geldt dan voor de volledige inkomsten uit arbeid vanaf het moment dat de urenuitbreiding plaatsvindt.

Een persoon heeft recht op bijstand als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Onder ‘inkomen’ moet dan worden verstaan: de op grond van artikel 31 Participatiewet in aanmerking te nemen middelen voor zover het inkomen uit arbeid betreft. Op grond van recente jurisprudentie van de CRvB moet bij inkomsten boven de van toepassing zijnde norm, eerst de vrijlating worden toegepast. De CRvB heeft hierbij overwogen dat de inkomensvrijlatingen niet tot de middelen en daarom ook niet als inkomen in aanmerking mogen worden genomen. Dat betekent dat het recht op uitkering pas eindigt als het inkomen onder aftrek van de inkomstenvrijlating (uiteraard alleen als de belanghebbende daar recht op heeft, hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

De volgende werkwijze wordt gehanteerd:

  • 1.

    Bepaal de hoogte van de inkomsten onder aftrek van de inkomstenvrijlating (mits die van toepassing is).

  • 2.

    Bekijk of er recht bestaat op aanvullende bijstand:

    • 1.

      Is het resterende inkomen lager dan de toepasselijke bijstandsnorm: belanghebbende blijft recht houden op bijstand

    • 2.

      Is het resterende inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm: belanghebbende heeft geen recht meer op bijstand.

De handelswijze waarbij eerst wordt gekeken of de inkomsten boven de norm uitkomen en als dat zo is geen vrijlating toe te passen, is dus niet correct.

Artikel 3. Reguliere vrijlating en aanvullende vrijlating alleenstaande ouders 

De algemene inkomstenvrijlating geldt voor belanghebbenden die uitkering ontvangen en daarnaast parttime gaan werken. Deze vrijlating kan ten hoogste 6 maanden van toepassing zijn. De 6 maanden waarbinnen inkomsten uit arbeid kunnen worden vrijgelaten, hoeven niet aangesloten te zijn en kunnen voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten worden ingezet. Als de belanghebbende geen aaneengesloten periode van 6 maanden werkt, schuift zijn vrijlatingsperiode dus op.

Voor alleenstaande ouders geldt een langere vrijstelling. De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij door de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen.

De voorwaarden voor deze vrijlating zijn:

- de belanghebbende heeft de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar; - de periode van 6 maanden van de inkomstenvrijlating algemeen is verstreken.

Dit betekent, dat als het jongste ten laste komend kind gedurende de vrijlatingsperiode 12 jaar wordt, de vrijlating komt te vervallen. Recht op de vrijlating bestaat dan tot en met de maand waarin het kind 12 jaar wordt.

Beide vrijlatingen kunnen niet gelijktijdig worden toegepast.

In tegenstelling tot de algemene inkomstenvrijlating geldt bij de extra inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders een aaneengesloten periode van 30 maanden. Dit betekent, dat bij werkonderbrekingen gedurende de vastgestelde 30 maanden, de vrijlatingsperiode niet opschuift.

Beide vrijlatingen zijn gekoppeld aan de inkomsten in een maand, ongeacht het aantal uren dat wordt gewerkt. De uitkering wordt immers op maandbasis vastgesteld. Als een belanghebbende bijvoorbeeld vanaf 15 april tot 1 juni werkt, heeft hij over twee maanden recht op de inkomstenvrijlating. Er bestaat dan nog recht op 4 of 34 maanden vrijlating.

De inkomstenvrijlating kan worden toegepast als deze naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit begrip is in de Participatiewet gedefinieerd als “het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening” (zoals bijvoorbeeld gesubsidieerde arbeid).

Het zal vrij lastig zijn om in ieder individueel geval vast te stellen of de inkomsten uit arbeid zullen bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Per medewerker zou hier zelfs een verschillend oordeel uit kunnen komen. Met parttime arbeid doet een belanghebbende werkervaring en arbeidsritme op. Hij laat hiermee zien dat hij wil werken. Om de belanghebbende te belonen voor zijn werkzaamheden en om ongelijkheid bij het toekennen van een inkomstenvrijlating te voorkomen, is in lid 3 geregeld dat in alle gevallen het ontvangen van inkomsten uit arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Inkomsten die voortvloeien uit illegale activiteiten worden niet vrijgelaten, omdat deze inkomsten niet worden geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling. Hetzelfde geldt voor de belanghebbende die geen, onjuiste of te laat informatie verstrekt over zijn inkomsten en waardoor te veel uitkering is betaald (uitspraak CRvB d.d. 18-12-2012, nrs. 11/3046 WWB e.a.).

De vraag of de vrijlating van de inkomsten uit arbeid bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling vergt een individuele beoordeling die vooraf of bij aanvang van de werkzaamheden plaatsvindt. Als later wordt geconstateerd dat een belanghebbende heeft verzwegen aan het werk te zijn gegaan wordt die mogelijkheid het bestuursorgaan onthouden.

Vanaf het moment dat de inkomsten zijn gemeld of bekend worden bij het college kan wel toepassing worden gegeven aan de inkomstenvrijlating.

Bij partners geldt dat wanneer beide partners aan de voorwaarden voldoen, iedere partner afzonderlijk recht heeft op de inkomstenvrijlating.

De vrijlating geldt slechts eenmaal per uitkeringsperiode. Als de uitkering wordt beëindigd en na een onderbreking van ten minste zes maanden opnieuw wordt toegekend, kan opnieuw een periode van 6 maanden vrijlating worden verleend.

Het komt voor dat een belanghebbende volledig uitstroomt, maar door omstandigheden opnieuw op een uitkering raakt aangewezen. Er ontstaat dan weer een situatie waarin opnieuw behoefte bestaat aan stimulering naar volledige uitstroom. De omstandigheden die tot de hernieuwde uitkeringsbehoefte hebben geleid, zijn bij de toekenning al beoordeeld. Door toepassing van een ’bufferperiode’’ wordt voorkomen dat iemand nooit duurzaam uitstroomt en toch meermalen gebruik maakt van de vrijlating.

De inkomstenvrijlatingen in dit artikel gelden bij de Participatiewet niet voor personen die jonger zijn dan 27 jaar. De wetgever is van mening, dat voor jongeren geen extra activerende instrumenten nodig zijn, die bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

Gelet op de kring van rechthebbenden (50+) ontbreekt een dergelijke bepaling in de IOAW/ IOAZ.

Artikel 4. Inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon

Een belanghebbende is medisch urenbeperkt, als hij voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen.

De medische urenbeperking moet daarnaast een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling (artikel 6b PW, artikel 4b IOAW/ IOAZ).

Het college kan ambtshalve vaststellen of een belanghebbende medisch urenbeperkt is. Ook de belanghebbende kan een schriftelijke aanvraag indienen om vast te stellen of hij medisch urenbeperkt is. Dit kan één keer per 12 maanden

Het UWV verricht de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een belanghebbende medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover.

Bij de inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon geldt niet het leeftijdscriterium van 27 jaar of ouder en ook niet de voorwaarde dat de werkzaamheden moeten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Een overeenkomstige bepaling als in artikel 3, lid 4, over illegale activiteiten e.d. kan dan ook hier niet worden opgenomen. Evenmin is een tijdslimiet aan de vrijlating gebonden. Zolang de belanghebbende inkomsten uit parttime arbeid ontvangt en medisch urenbeperkt is, heeft hij recht op deze vrijlating. De inkomstenvrijlating gaat niet samen met een van beide inkomstenvrijlatingen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 5. Loondoorbetaling door de werkgever tijdens ziekte en een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) in verband met zwangerschap en bevalling vanuit een dienstverband.

Voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO) vanuit een WW-, WIA- of Ziektewetuitkering geldt dus geen vrijlating.

Ook inkomsten uit zelfstandige activiteiten van bescheiden omvang kunnen worden vrijgelaten. Het gaat hierbij om de belanghebbende op wie - door de geringe omvang van zijn activiteiten als zelfstandige - het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 niet van toepassing is.

Artikel 6. Gelijkstelling met uitkeringsperiode Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Hardheidsclausule 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Citeertitel 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding 

Als op de dag van inwerkingtreding van de beleidsregels de belanghebbende inkomsten uit arbeid ontvangt en voor hem op grond van het bestaande beleid van het college geen aanspraak op de inkomstenvrijlating bestond, kan hij vanaf het moment van inwerkingtreding aanspraak maken op de inkomstenvrijlating. Daarbij zijn de criteria genoemd in artikel 2 lid 2, of lid 3 van toepassing.

Het moet gaan om inkomsten die vanuit de uitkering zijn verworven of om uitbreiding met minimaal 5 uur per week als sprake is van inkomsten die bij aanvang van de uitkering al werden ontvangen.

Voldoet iemand aan deze criteria, dan vangt de vrijlatingsperiode voor hem dan aan vanaf de dag van inwerkingtreding.

K van Veen, secretaris

M.C. Mulder, voorzitter