Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Samenwerking De Bevelanden

beleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSamenwerking De Bevelanden
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingbeleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Beleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden 2015

23-02-2015

bgr-2022-710

Tekst van de regeling

Intitulé

beleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;

vast te stellen de beleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden

2015.

Artikel 1 - Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

1 . gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel b Participatiewet;

  • 1.

     

woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Participatiewet;

  • 1.

    woonkosten:

    • 1.

      indien een huurwoning wordt bewoond; de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      indien een eigen woning wordt bewoond; de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 - Doelgroep

De bepalingen van deze beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leef tijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregels alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Artikel 3 - Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt :

l . 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

  • 1.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond;

  • 2.

    10 procent van de gehuwdennorm indien de kosten worden gedeeld met een derde die niet het hoofdverblijf in de woning heeft.

Artikel 4 - Verlaging norm voor schoolverlaters

I . De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 Participatiewet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

Artikel 5 - Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 - Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels verlagen bijstandsnorm Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden 2015.

Vastgesteld door het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden in zijn openbare vergadering van 23 februari 2015.

de voorzitter,

mr. L.J. Verhulst

TOELICHTINGAlgemene toelichting

De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen, is vervallen met ingang van 1 januari 2015. In de artikelen 20, 21 en 22 Participatiewet is de toeslag in verband met het niet kunnen delen van kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen.

Artikel 22a Participatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van kosten overbodig zijn. Alleen artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 Participatiewet (schoolverlatersverlaging) blijven bestaan. Met betrekking tot deze 2 artikelen kan het college beleid formuleren (zie T K 2013-2014, 33 801,

Het is formeel niet mogelijk de norm van een belanghebbende op wie de kostendelersnorm van toepassing is te verlagen wegens het hebben van lagere woonkosten. Op grond van artikel 27 Participatiewet kan uitsluitend de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, worden verlaagd. In een situatie waarbij sprake is van kosten delen, dient de van toepassing zijnde bijstandsnorm berekend te worden op grond van artikel 22a Participatiewet. Nu de verlaging van artikel 27 Participatiewet niet verwijst naar artikel 22a Participatiewet, is het naar de letter van de wet niet mogelijk om een verlaging toe te passen op de kostendelersnorm.

De schoolverlatersverlaging kan wel worden toegepast op de kostendelersnorm (artikel 28 Participatiewet).

De Verordening toeslagen en verlagingen WWB van de vijf GR gemeenten ( Noord-Beveland, Kapelle, Reimerswaal, Borsele en Goes) blijft voor bestaande klanten gelden tot 1 juli 2015 (artikel 78z lid 6 Participatiewet). Met ingang van 1 juli 2015 vervalt deze verordening van rechtswege.

In deze beleidsregels is voor wat betreft de hoogte van de verlagingen aangesloten bij de overeenkomstige bepalingen uit de Verordening toeslagen en verlagingen van de vijf GR gemeenten.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen bepalingen die nadere toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 1 - Begrippen

Gehuwdennorm

Voor het begrip 'gehuwdennorm' is gekozen omdat de hoogte van deze norm in de Participatiewet zelf wordt gegeven door artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Woning

Het begrip woning is in de Participatiewet niet gedefinieerd. De Participatiewet bepaalt slechts wat onder een woning mede moet worden verstaan.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB (nu: Participatiewet) volgt dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Er is dan ook voor gekozen hierbij aan te sluiten.

Woonkosten

Een definitie van het begrip 'woonkosten' is van belang voor de toepassing van artikel 3 van deze beleidsregels (de verlaging in verband met de woonsituatie). Hierbij is aangesloten bij de begripsomschrijving van het tot 1996 geldende Besluit landelijke normering.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de voorganger van de VVVVB (nu: Participatiewet), de Algemene bijstandswet (Abw) en de ontwikkelingen in de rechtspraak mag ervan worden uitgegaan dat hierbij nog steeds aangesloten kan worden,

Artikel 2 - Doelqroep

De werking van de beleidsregels is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De jongerennormen voor 18, 19 en 20-jarigen (artikel 20 Participatiewet) zijn laag omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn. De ouders kunnen voldoen aan hun wettelijke onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen, of de huur voor hen te betalen. Er zou sprake zijn van dubbele korting als de uitkering op grond van deze beleidsregels zou worden verlaagd. Mocht dit evenwel in individuele gevallen tot onredelijkheid leiden, dan is het college steeds bevoegd de norm van de 18, 19 en 20-jarigen hoger of lager vast te stellen met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Het college beschikt tevens over de mogelijkheid om een toeslag op de norm toe te kennen op grond van artikel 12 Participatiewet.

Als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrechtigde leeftijd wordt er geen maximale leeftijd genoemd voor rechthebbenden. De verhoging van de AOW-leeftijd zorgt er anders voor dat de beleidsregels iedere keer op dit punt aangepast moeten worden.

Artikel 3 - Verlaginq norm wegens ontbreken woonkosten

Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 1.

    Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

bij het niet aanhouden van een woning (volgt uit de tekst van artikel 27 Participatiewet);

  • 1.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • 2.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand (zie T K 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54).

Altikel 3 lid 1

In artikel 3 lid 1 van deze beleidsregels is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze beleidsregels bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm.

Altikel 3 lid 2

In artikel 3 lis 2 van deze beleidsregels is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 3 lid 3

In artikel 3 lid 3 van deze beleidsregels is bepaald dat de korting 10% bedraagt als de woonlasten met een derde die niet het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, worden gedeeld.

Het verschil tussen artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 3 van deze beleidsregels is dat artikel 3 lid 1 slaat op de situatie dat een ander, bijvoorbeeld de ex-partner de woonlasten betaalt ( 20% korting) en artikel 3

lid 3 op de situatie dat de woonlasten met een derde die niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft, worden gedeeld( ( 10% korting). Bijvoorbeeld omdat een ander aan de huur meebetaalt, zoals dat bij sommige jongeren die een kamer huren, kan voorkomen. In dat geval worden de schaalvoordelen geacht gelijk te zijn aan de schaalvoordelen, die van toepassing zijn op een belanghebbende, in wiens woning één ander het hoofdverblijf heeft.

Artikel 3 is niet van toepassing op degene die daadwerkelijk inwonend is bij zijn ouder(s). In dat geval is de kostendelersnorm van toepassing.

Artikel 4 - Verlaging norm voor schoolverlaters

Als belanghebbende recent deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding dan geeft artikel 28 Participatiewet het college de mogelijkheid om gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging de norm te verlagen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).

Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 Participatiewet. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de Wtos.

Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 Participatiewet.

Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van - zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit), maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen rol.

De artikelen 4, 5 en 6 behoeven geen nadere toelichting.

de voorzitter, mr. L.J. Verhulst

de secretaris, F.L.A.R. Marquinie MBA