Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Samenwerking De Bevelanden

Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSamenwerking De Bevelanden
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregels Terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-2019Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden

08-04-2019

bgr-2022-705

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden; gelet op artikel 50 en artikel 58 t/m 62 van de Participatiewet

b e s l u i t :

vast te stellen de

“Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden”.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen  

 

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • 1.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het Dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • 2.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van Gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden;

    • 3.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • 4.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • 5.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • 6.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • 7.

      Bbz 2004: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

    • 8.

      uitkering: de door het Dagelijks bestuur verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en BBZ 2004 en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • 9.

      WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken.

    • 10.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht.

 Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering, vestiging krediethypotheek en verhaal.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt gebruik van in de Participatiewet, Bbz 2004, de IOAW en IOAZ toekomende bevoegdheid tot:

    • 1.

      herziening of intrekking als bedoeld in artikel 54, derde lid, laatste volzin van de Participatiewet of 17, derde lid, laatste volzin van de IOAW en IOAZ;

    • 2.

      tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet evenals artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt;

    • 3.

      bruteren van de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling; en

    • 4.

      verrekenen van inkomsten als bedoeld in 58, vierde lid van de Participatiewet of 25, vierde lid van de IOAW/ IOAZ.

    • 5.

      het vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheek of pandrecht, zoals neergelegd in artikel 48, lid 3, PW;

    • 6.

      het verhalen van bijstand op een nalatenschap of bij een schenking, als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.

    • 7.

      tot terugvordering op grond van de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c Bbz 2004; artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz 2004; artikel 39, tweede lid Bbz 2004; artikel 41, vierde lid en vijfde lid Bbz 2004; artikel 43, derde lid Bbz 2004.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt geen gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 62 van de

Participatiewet om de kosten van bijstand te verhalen op de persoon die zijn wettelijke onderhoudsplicht tegenover zijn ex-partner of minderjarige kinderen niet nakomt.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt geen gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 62, onderdeel c van de Participatiewet, om de kosten van bijstand te verhalen op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegenover zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

  • 2.

    Deze algemene verplichtingen gelden tenzij elders de in deze beleidsregels anders is bepaald.

Artikel 2a Moment van terugvordering verstrektbedrijfskapitaal

Het dagelijks bestuur vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004 terug als belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet

Artikel 2b Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als er sprake is van:

  • 1.

    bestuurdersaansprakelijkheid,

  • 2.

    privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau, ,

  • 3.

    en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen

De lening wordt gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

 Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het dagelijks bestuur een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het Dagelijks bestuur op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het dagelijks bestuur de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het dagelijks bestuur af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

  • 5.

    De in het eerste lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

 HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE)· TERUGVORDERING Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen Artikel 5 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, tweede lid besluit het dagelijks bestuur af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van een uitkering indien de belanghebbende:

    • 1.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • 2.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • 3.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 1.

    In principe wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6 Uitzonderingen

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • 1.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • 2.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 1.

    Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het Dagelijks bestuur af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 125,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat. Deze bepaling is niet van toepassing op fraudevorderingen.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het Dagelijks bestuur verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • 1.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • 2.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • 3.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • 1.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende en de medewerking gericht is op volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering;

    • 2.

      de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • 3.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • 1.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand i is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • 2.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt; dan wel

    • 3.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 HOOFDSTUK 3 INVORDERING Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting Artikel 9 Algemeen ( De betalingsverplichting)

  • 1.

    Het dagelijks bestuur start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

    • 1.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • 2.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • 3.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • 4.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • 5.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling

4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel.

Artikel 10 Verrekening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het dagelijks indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

  • 2.

    Op grond van de bestaande verrekeningsmogelijkheid wordt een bedrag dat aan belanghebbende moet worden nabetaald, aangewend ter aflossing van de vordering zoals die is beschreven in de beschikking.

Artikel 11 Betalingsregeling / Uitstel van betaling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het dagelijks bestuur aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het dagelijks bestuur, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende, indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen volledig - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derdelid:

    • 1.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • 2.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

 

  • 1.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of IOAW/IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de grondslag, per maand inclusief vakantietoeslag.

    • 1.

      In afwijking van het eerste lid bedraagt de aflossingsverplichting bij een verwijtbare vordering 10%.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid wordt in geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan het Dagelijks bestuur), de aflossingsverplichting voor alle vorderingen bepaald op 10% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm plus toeslag, inclusief vakantietoeslag.

    • 3.

      De aflossingsverplichting bedraagt nooit meer dan het bedrag dat voor beslag in aanmerking zou komen, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d, lid 1 en 2, Rv

    • 4.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 13 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand op grond van de Participatiewet, uitkering op grond van de IOAW en uitkering op grond van de IOAZ.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van 6 maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individueel vastgesteld, rekening houdend met het gestelde in artikel 4.75 d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Indien op het moment van het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW of IOAW/IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van aanvang af vastgesteld op het bedrag genoemd in lid 2.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting door het Dagelijks bestuur 

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd kan het dagelijks bestuur een draagkrachtonderzoek instellen naar de aflossingscapaciteit.

  • 2.

    Wanneer het dagelijks bestuur als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 3.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de verzenddatum van de beschikking.

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • 1.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

    • 2.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 1.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het dagelijks bestuur een besluit op het verzoek van belanghebbende als bedoeld in het eerste lid en deelt dit per beschikking aan belanghebbende mee.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting Artikel 17 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen

Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117Awb.

Artikel 18. Rente en kosten

  • 1.

    Indien een belanghebbende verwijtbaar de hem opgelegde betalingsverplichting niet nakomt dan wordt hem - nadat hem éénmalig kosteloos een herinnering is gestuurd - een vergoeding in de kosten van een aanmaning, als bedoeld in artikel 4:113 Awb, in rekening gebracht evenals de kosten van een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:120 Awb.

  • 2.

    Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 van deze beleidsregels wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 17 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen

Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd

 

door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117Awb.

 HOOFDSTUK 4 KREDIETHYPOTHEEK EN PANDOVEREENKOMST Artikel 19 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening

  • 1.

    Indien bijstand als bedoeld in artikel 50 PW wordt verleend aan de eigenaar van een woning die door de eigenaar of zijn gezin wordt bewoond, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek voor zover het betreft een registergoed of in de vorm van een pandovereenkomst voor zover het betreft een niet-registergoed.

  • 2.

    In gevallen waarin bij (de aanvang van) de bijstandsverlening geen krediethypotheek gevestigd is, omdat de waarde in de woning daartoe geen aanleiding gaf, vindt elke 5 jaar een heronderzoek plaats ten behoeve van het bepalen van het recht op voortzetting van de bijstand.

  • 3.

    Indien belanghebbende verzuimt de aan de geldlening verbonden betalingsverplichtingen na te komen zijn de hoofdstukken 2 (terugvordering) en 3 (invordering) onverkort van toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

Artikel 20 Waardebepaling

  • 1.

    De geldlening als bedoeld in artikel 23 is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid onder a en tweede lid onder b en d van de Participatiewet.

  • 2.

    De waarde van de woning wordt gerelateerd aan de meest recente waarde zoals deze door de gemeente is vastgesteld in het kader van de WOZ.

  • 3.

    Ter vaststelling van de waarde van niet-registergoederen vindt taxatie plaats door een taxateur die door het dagelijks bestuur in overeenstemming met belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur.

  • 4.

    De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, dan wel de kosten van de vestiging van pandrecht, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan het dagelijks bestuur bijzondere bijstand om niet verstrekken.

Artikel 21 Aflossing eerste tien jaar

  • 1.

    Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar zonder renteberekening.

  • 2.

    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4.

    Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 3 PW, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5.

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het Dagelijks bestuur, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6.

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden in mindering gebracht op het inkomen.

 

  • 1.

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 22 Aflossing na tien jaar

  • 1.

    Indien door toepassing van artikel 24, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment over dat deel maandelijkse rente verschuldigd.

  • 2.

    De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente.

  • 3.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het Dagelijks bestuur de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het Dagelijks bestuur geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5.

    Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 23 Voorwaarden

De aan de geldlening verbonden voorwaarden als bedoeld in de artikelen 24 en 25 worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte dan wel de akte van pandrecht.

Artikel 24 Verkoop woning

  • 1.

    Bij verkoop of bij vererving van de woning en, indien het een echtpaar betreft, bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de op grond van artikel 25, lid 3, 4 en 5, bijgeschreven rente, direct afgelost.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kan het Dagelijks bestuur wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht, voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de in overeenstemming met het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.

    Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, eerste lid onder a en tweede lid onder d van de Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering gebracht.

 Artikel 25 Hernieuwde bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.

Artikel 26 Meewerkingsplicht

  • 1.

    Het Dagelijks bestuur verbindt aan het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht de verplichting dat belanghebbende aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst volledig meewerkt.

  • 2.

    Indien de belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek of pandrecht, dan wordt de bijstand in zijn geheel geweigerd. Reeds verleende bijstand is direct opeisbaar.

 HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 27 Hardheidsclausule

Het Dagelijks bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 28 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen

Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op alle vorderingen die het gevolg zijn van de overige wet- en regelgeving binnen het sociaal domein, zoals die door het Dagelijks bestuur wordt uitgevoerd, voor zover in deze wetten en regelingen terugvordering is opgenomen en niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 29 Inwerkingtreding/Citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en Krediethypotheek GR De Bevelanden 2019”.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 mei 2019, onder intrekking van de

“Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en Krediethypotheek GR De Bevelanden 2015”.

Vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden in zijn openbare vergadering van 8 april 2019

de secretaris, de voorzitter,

mr. F.L.A.R. Marquinie MBA drs. M. Mulder MSc

 

Algemene toelichting

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het Dagelijks bestuur dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in artikel 25 de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het Dagelijks bestuur toekomende bevoegdheid en het Dagelijks bestuur kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.1 De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • 1.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering2; en

  • 2.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.·

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.3

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • 1.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • 2.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • 3.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid van de IOAW en IOAZ).

  • 4.

    De bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van bijstand

  • 5.

    De bevoegdheid de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken en hiervoor een krediethypotheek of een pandrecht te vestigen.

Ook deze bevoegdheden zijn – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • 1.

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening is de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid;

  • 2.

    Met betrekking tot de manier van invordering heeft het Dagelijks bestuur in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • 3.

    Met betrekking tot brutering is de wet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het Dagelijks bestuur echter

1 Artikel 58, eerste lid van de Participatiewet en artikel 25, eerste lid van de IOAW en IOAZ.

2 Artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ.

3 Artikel XXV, zesde lid van de Wet aanscherping.

 

verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het Dagelijks bestuur op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Bbz 2004

De terugvorderingsverplichting in het Bbz 2004 is per 1 januari 2020 omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid, met uitzondering van de fraudevorderingen. Dat betekent dat inzichtelijk moet worden gemaakt in welke gevallen en op welke wijze aan deze bevoegdheid invulling wordt gegeven. De bevoegdheid tot terugvordering blijkt nu uit paragraaf 6.4 ‘Terugvordering’ van de Participatiewet (artikel 58 tot en met artikel 60c PW).

De bevoegdheid tot terugvordering op grond van het Bbz 2004 is nu geregeld in hoofdstuk 1 van deze beleidsregels.

Beslag

In principe is de beslagvrije voet altijd van toepassing. Er is een uitzondering: Als inkomsten gedurende 6 maanden na ontvangst kunnen worden verrekend met de bijstand

 

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemenebepalingen

Artikel 1.Begripsbepalingen

In dit artikel wordt kort uitleg gegevenover:

  • 1.

    De afkortingen en begrippen van de wetten waarop de bevoegdheid van het Dagelijks bestuur van GR De Bevelanden is gebaseerd;

  • 2.

    Een definitie van een aantal begrippen;

  • 3.

    Wie uitvoering geeft aan deze beleidsregels.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het tweede artikel bevat de hoofdregel, c.q. de manier waarop in principe gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering, de vestiging van een krediethypotheek en verhaal.

In verband met de invoering van de Wet aanscherping is het raadzaam een onderscheid te maken tussen enerzijds de manier waarop met de terugvordering- en bruteringbevoegdheid wordt omgegaan en anderzijds de bevoegdheid tot intrekking, herziening en invordering. De Wet aanscherping laat immers deze laatste bevoegdheden goeddeels ongemoeid.

Bij onderdeel d wordt er op gewezen dat de Participatiewet een inkomstenverrekening van maximaal 6 maanden (artikel 58, vierde lid) als bevoegdheid maar dat in de IOAW en IOAZ die bevoegdheid maximaal 3 maanden is.

1e lid, onderdeel f Verhaal

Het Dagelijks bestuur maakt gebruik van haar bevoegdheid de kosten van bijstand te verhalen op de nalatenschap van een inmiddels overleden bijstandsgerechtigde: indien

  • 1.

    aan de persoon destijds ten onrechte bijstand is verleend, voor zover deze bijstand voor het overlijden van de belanghebbende nog niet is teruggevorderd (artikel 62f onderdeel b onder 1 Participatiewet)

  • 2.

    de bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht (artikel 62f onderdeel b onder 2 Participatiewet).

Het Dagelijks bestuur maakt gebruik van haar bevoegdheid de kosten van bijstand te verhalen op de aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien. Bovendien kan verhaal alleen plaatsvinden als met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden bij het besluit op de aanvraag indien de schenking niet had plaatsgevonden

Voorbeelden van schenking in de zin van de Participatiewet zijn:

  • 1.

    het geven van geld of goed om niet;

  • 2.

    het kwijtschelden van een schuld;

  • 3.

    het verwerpen van een erfenis;

  • 4.

    het verkopen van een goed beneden de marktwaarde;

 

  • 1.

    het overbedelen van de ex-echtgenoot bij een boedelscheiding.

1e lid onderdeel g terugvordering op grond van BBZ

Artikel 44 lid 1 Bbz 2004 is per 1 januari 2020 vervallen. Hierin was vastgelegd dat bij de toepassing van artikel 58 van de PWW kosten van bijstand door het college worden teruggevorderd met toepassing van artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en hoofdstuk V en VI. Door het vervallen van dit artikel en de hierna genoemde artikelen, wordt de terugvorderingsverplichting een terugvorderingsbevoegdheid.

De bevoegdheid tot terugvordering blijkt nu uit paragraaf 6.4 ’Terugvordering’ van de PWW (artikel 58 tot en met artikel 60c PW). Hiervoor moet gemeentelijk beleid vast worden gesteld. Dat wordt in dit lid geregeld.

In artikel 2, eerste lid onderdeel g bepaald dat het dagelijks bestuur gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van:

  • 1.

    artikel 12, tweede lid, onderdeel c Bbz 2004;

  • 2.

    artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz 2004;

  • 3.

    artikel 39, tweede lid Bbz 2004;

  • 4.

    artikel 41, vierde lid en vijfde lid Bbz 2004;

  • 5.

    artikel 43, derde lid Bbz 2004.

Ad a

Als de verleende bijstand, vermeerderd met het in het betreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, dan kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd. De rest van de bijstand wordt omgezet van geldlening in een bedrag om niet.

Ad b.

Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 Bbz 2004 het volgendevast:

  • 1.

    Het bedrag van de lening is direct opeisbaar bij het niet nakomen van de verplichting tot betaling van rente en aflossing.

  • 2.

    Dit is alleen anders in de gevallen waarin artikel 21, eerste lid Bbz 2004 (nieuw) van toepassing is.

  • 3.

    Artikel 41 Bbz is steeds van toepassing.

Ad c.

In de beschikking tot toekenning van de bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 Bbz 2004, wordt opgenomen dat het bedrag van de lening direct opeisbaar is, als:

  • 1.

    zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

  • 2.

    op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;

    • 1.

      ingeval van surséance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

Ad d.

Als blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, als de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente direct opeisbaar en kunnen deze worden teruggevorderd.

Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen, kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen direct worden teruggevorderd. Is hierbij sprake van een toerekenbare

 

tekortkoming in de nakoming? Dan is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

Ad e.

De lening, die de zelfstandige bij de beëindiging op grond van het eerste lid moet terugbetalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

2e lid

Het Dagelijks bestuur maakt geen gebruik van de mogelijkheid de kosten van bijstand te verhalen op de persoon die zijn wettelijke onderhoudsplicht tegenover zijn ex-partner en minderjarige kinderen niet nakomt.

Op grond van artikel 55 Participatiewet kunnen aan de bijstand voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn het beroep op bijstand te verminderen. Dat kan dus zijn de verplichting alimentatie te eisen en te incasseren. Als de klant ten tijde van de scheiding wel in het eigen onderhoud kon voorzien, maar later niet meer en daardoor in de bijstand komt, kan deze tot 12 jaar na de scheiding alsnog partneralimentatie eisen.

Door de klant alimentatie te laten eisen moet deze een minder groot beroep op bijstand doen en kan eerder uitstroom uit de bijstand worden gerealiseerd. Uiteraard moet daarbij wel worden beoordeeld of van de klant kan worden gevergd een procedure te starten, gelet op de relatie met de ex-partner. De veiligheid van de klant mag niet in het gedrang komen.

Er is op dit moment een wetswijziging in voorbereiding, (Wet herziening partneralimentatie) Een van de wijzigingen is dat de duur van de partneralimentatie maximaal de helft is van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Hiervan kan worden afgeweken als het jongste kind nog geen twaalf jaar is, in dat geval duurt de partneralimentatie tot het jongste kind 12 jaar is. De kinderalimentatie moet worden betaald tot het kind 18 jaar oud is.

Het Dagelijks bestuur sluit aan bij de uitgangspunten van het wetsvoorstel. Dat houdt in dat de verplichting ( partner)alimentatie te eisen, alleen wordt opgelegd opleggen als de echtscheiding nog niet is uitgesproken of korter dan 5 jaar geleden is uitgesproken, c.q. zolang het jongste kind nog geen 12 jaar oud is.

3e lid

Het Dagelijks bestuur maakt ook geen gebruik van de mogelijkheid de kosten van bijstand te verhalen op de persoon die de onderhoudsplicht tegenover zijn meerderjarig kind niet nakomt. Dit zijn jongeren tussen 18 en 21 jaar die op grond van artikel 12 van de Participatiewet aanvullende bijzondere bijstand ontvangen omdat zij geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouder. De bijstand wordt alleen verstrekt indien uit onderzoek blijkt dat de jongere geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouder. Zie hiervoor de Beleidsregels bijzondere bijstand. Dat maakt dat het verhalen van de kosten van bijstand of het opleggen van de verplichting een onderhoudsbijdrage te vorderen, in die situaties ook niet mogelijk zal zijn.

Artikel 2a Moment van terugvordering verstrektbedrijfskapitaal

In artikel 40 Bbz 2004, dat met ingang van 1 januari 2020 is vervallen, was vastgelegd dat als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, het geleende bedrag wordt teruggevorderd. Deze regel kan nog steeds toegepast worden. Dit is vastgelegd in dit artikel.

Artikel 2b Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

 

Ook artikel 43 lid 2 Bbz 2004 heeft per 1 januari 2020 een andere invulling gekregen.

Dit is nu als volgt geformuleerd: “Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, kan in het geval van niet-verwijtbaarheid het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos worden gemaakt. In het geval van een renteloos gemaakte lening dient gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening”.

Met de wijziging van de eerste zin in het tweede lid wordt verduidelijkt dat de Bbz-lening renteloos kan worden gemaakt, mits de bedrijfsbeëindiging niet verwijtbaar is en de zelfstandige heeft voldaan aan de verplichting om de lening zo volledig mogelijk terug te betalen.

De wijziging van de tweede zin in het tweede lid geeft aan dat de aflossingsvorm, zoals die wordt genoemd in het tweede lid van toepassing is als er sprake is van niet verwijtbaarheid en de lening renteloos is gemaakt.

Als er sprake is van verwijtbaarheid, kan het college hiervan afwijken. Dat is vastgelegd in dit artikel.

Artikel 3. Uitzonderingen

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het Dagelijks bestuur ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het Dagelijks bestuur heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

  • 1.

    De zesmaanden jurisprudentie

De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het Dagelijks bestuur op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het Dagelijks bestuur van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.4

  • 1.

    Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het Dagelijks bestuur hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken.

Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

 

4 Zie CRvB 12 juni 2006, LJN: BA7221 en CRvB 17 juli 2007, LJN: BB1640.

 

  • 1.

    Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.5

Vijfde lid

In dit lid is bepaald dat de in het eerste lid van dit artikel genoemde beperking tot zes maanden niet geldt niet, indien de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

Hoofdstuk 2 (Gedeeltelijk) afzien van terugvordering

In hoofdstuk 2 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het Dagelijks bestuur geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

Artikel 4 Reikwijdte

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op deze vorderingen. Een en ander is nader geregeld in artikel 4.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Bij de bepaling over kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting is het gangbaar dat het Dagelijks bestuur kenbaar maakt:

  • 1.

    welke periode een schuldenaar zijn betalingsverplichting moet zijn nagekomen;

  • 2.

    of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de hoogte van de vordering geldt òf dat de duur mede bepaald wordt door de hoogte van de vordering;

  • 3.

    of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de soort van de vordering geldt òf dat de duur van de betalingsverplichting mede bepaald wordt door de grondslag van de vordering;

  • 4.

    of zij wel of niet de mogelijkheid open laat tot kwijtschelding na voldoening van een bepaald percentage van de vordering ineens, al dan niet gekoppeld aan voldoening van achterstallige termijnen en/of rente.

Artikel 6. Uitzonderingen

Het staat het Dagelijks bestuur wederom vrij om op de in artikel 5 genoemde hoofdregel uitzonderingen te formuleren. Wanneer het Dagelijks bestuur hier voor kiest, dan gaat het Dagelijks

 

5 Zie CRvB 24 juli 2007, LJN: BB0561.

 

bestuur aldus de reikwijdte van de kwijtscheldingsregeling volledig beperken voor bepaalde typen schulden. Gangbare volledige beperkingen van de kwijtscheldingsregeling zijn:

  • 1.

    schulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening;

  • 2.

    schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en

  • 3.

    andersoortige schulden die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar, niet zijnde vorderingen vanwege schenden van de inlichtingenplicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.

Daarnaast kan het Dagelijks bestuur tevens gronden benoemen op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. In dit kader kan worden gedacht aan een bepaling waarbij een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding wordt ingetrokken indien later blijkt dat deze intrekking is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7. Kruimelbedragen

Om doelmatigheidsredenen, ziet het Dagelijks bestuur af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 125,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Het bovenstaande geldt niet t.a.v. vorderingen ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het Dagelijks bestuur aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Dat zijn:

  • 1.

    de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel

  • 2.

    de vaststelling dat wanneer het Dagelijks bestuur bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en

  • 3.

    de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het Dagelijks bestuur wel naar evenredigheid zal worden voldaan.

2e lid onderdeel a schuldregeling bij fraudeschulden en boetes

Tot 1 januari 2016 was het op grond van artikel 60c van de Participatiewet niet toegestaan medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een schuldregeling indien het een na 1 januari 2013 ontstane vordering vanwege het schenden van de inlichtingenplicht betreft of de daarmee samenhangende boete betrof.

Per 1 januari 2016 is artikel 60c gewijzigd.

Aan het artikel is een zinsnede toegevoegd: "voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering".

 

Met deze toevoeging wil de wetgever misverstanden voorkomen en duidelijk maken dat medewerking aan een schuldregeling ten aanzien van zo'n bijstandsvordering wel mogelijk is wanneer de vordering niet voor het geheel of een deel wordt kwijtgescholden maar bijvoorbeeld tijdelijk wordt opgeschort of wanneer gedurende de schuldregeling gedeeltelijke betaling plaatsvindt en na afloop van de regeling het resterende bedrag van de vordering dient te worden betaald.

Artikel 29a IOAW en artikel 29a IOAZ zijn ook op deze manieraangepast.

Daarnaast is een dertiende lid toegevoegd aan artikel 18a van de Participatiewet. Hierin is bepaald dat het Dagelijks bestuur bevoegd is op verzoek van degene aan wie de boete is opgelegd, mee te werken aan een schuldregeling die gericht is op gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de boete.

Voorwaarde is dat er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de manier waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op (a) de betalingsverplichting, (b) de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en (c) de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

Met betrekking tot de invordering van vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht, evenals de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een Participatiewet, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt. Op andere vlakken heeft het Dagelijks bestuur aldus beleidsvrijheid. Daarbij kan er ook voor worden gekozen om juist voor deze vorderingen een stringenter invorderingsbeleid te hanteren dan bij de overige vorderingen binnen het bestand.

Artikel 9. Debetalingsverplichting

Gangbaar is dat dit hoofdstuk gestart wordt met een artikel waarin:

  • 1.

    de hoofdregel beschreven staat over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en

  • 2.

    aangegeven wordt dat het Dagelijks bestuur overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels.

Artikel 10. Verrekening

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het Dagelijks bestuur bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het Dagelijks bestuur kan daarbij ervoor kiezen om direct tot verrekening over te gaan of om bijvoorbeeld te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht van gewijsde is getreden (6 weken na afgifte, wat ook in principe het einde van de betalingstermijn inhoudt).

 

Zoals al meerdere keren aangegeven geldt voor vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 11 Betalingsregeling / Uitstel van betaling

In principe rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het Dagelijks bestuur is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader dient het Dagelijks bestuur te bepalen:

  • 1.

     in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • 2.

    wanneer zij uitstel verleent, evenals

  • 3.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.

Artikel 12 Vaststelling van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitkeringsgerechtigden Dit artikel bepaalt de hoogte van de aflossingscapaciteit bij een inkomen ter hoogte van een

bijstandsuitkering, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. Het Dagelijks bestuur verhoogt de aflossingshoogte, in geval van beslaglegging door een derde, zodat de vordering door verrekening voorrang heeft op een dergelijk beslag en de aflossingsruimte, die anders aan de beslaglegger betaald zou moeten worden, ten goede komt aan de gemeente.

Indien belanghebbende bijzondere lasten kan aantonen, die van belang zijn bij het berekenen van de beslagvrije voet (extra woonlasten en premie zorgverzekering), waardoor het inkomen van belanghebbende onder de beslagvrije voet komt, geldt de bescherming van de beslagvrije voet.

4e lid

Lid 4 bepaalt dat de aflossingscapaciteit niet mag betekenen dat belanghebbende minder te besteden heeft dan de beslagvrije voet. Zowel de aflossingscapaciteit als de beslagvrije voet worden berekend inclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld wordt echter niet maandelijks uitbetaald, maar éénmaal per jaar. Om die reden wordt het vakantiegeld dan ook pas als aflossingscapaciteit gezien op het moment van uitbetaling daarvan en naar evenredigheid van het aantal maanden waarvoor de aflossingsverplichting geldt.

5e lid

In afwijking van het eerste lid kan worden ingestemd met een betalingsvoorstel, als de vordering daarmee binnen 24 maanden volledig kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing minimaal Ç 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 13 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de bijstand en bij niet-uitkeringsgerechtigden

 

Indien er sprake is van beëindiging van de uitkering dan wordt de aflossingscapaciteit nog gedurende 6 maanden gehandhaafd op het eerder vastgestelde niveau. Na afloop van die periode wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld op basis van de individuele draagkracht.

Indien van aanvang af een inkomen wordt ontvangen boven de bijstandsnorm wordt vanaf het moment van invordering de aflossingscapaciteit individueel naar draagkracht bepaald.

In afwijking van het eerste lid kan worden ingestemd met een betalingsvoorstel, als de vordering daarmee binnen 24 maanden volledig kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing minimaal Ç 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

In dit artikel is bepaald dat voor de periode dat uitstel is verleend, geen wettelijke rente in rekening wordt gebracht.

Paragraaf 3.2 De tussentijdse wijziging van een betalingsverplichting

Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting door het Dagelijks bestuur

Dit artikel bepaalt in welke situaties een heronderzoek naar de hoogte van de aflossingscapaciteit wordt ingesteld, indien belanghebbende de betalingsverplichting correct nakomt. In principe vindt een dergelijk onderzoek alleen plaats indien uit dossieronderzoek blijkt dat zich in de situatie van belanghebbende significante wijzigingen hebben voorgedaan, die van invloed zouden kunnen zijn op de hoogte van de betalingsregeling (gezinssamenstelling, woonsituatie of een forse inkomensverbetering). Een geringe inkomenswijziging is op zich alleen geen reden om de aflossingscapaciteit te wijzigen.

Om doelmatigheidsredenen wordt bij een geringe wijziging van de aflossingscapaciteit afgezien van aanpassing (bij verhoging indien de stijging van de aflossingscapaciteit minder dan € 50,00 bedraagt, bij verlaging indien de verlaging minder dan € 25,00 bedraagt).

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Niet alleen het Dagelijks bestuur heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het Dagelijks bestuur. . Nieuwe schulden zijn geen reden de aflossingscapaciteit te verlagen, tenzij deze schulden onvermijdbaar zijn.

Paragraaf 3.3. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Artikel 17 Niet meer voldoen aan de aflossingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in

 

verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

Artikel 18. Rente en kosten

Dit artikel bepaalt dat het Dagelijks bestuur in het geval van een aanmaning of dwangbevel gebruik maakt van de mogelijkheid vergoedingen daarvoor te verlangen of kosten in rekening te brengen. Indien de invordering in handen moet worden gegeven van een deurwaarder zullen de daarmee gepaard gaande kosten eveneens bij de debiteur in rekening worden gebracht.

Voor de hoogte van de kosten wordt aangesloten bij de in de Awb genoemde bedragen.

 

Hoofdstuk 4 Krediethypotheek en pandrecht

In dit hoofdstuk is de bevoegdheid van het Dagelijks bestuur opgenomen om te komen tot zekerheidsstelling wanneer de uitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening omdat er sprake is van een door belanghebbende zelf bewoonde eigen woning. Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit het vervallen Besluit Krediethypotheek, zoals dat gold onder de Abw. Op grond van artikel 3, lid 6, PW geldt deze bevoegdheid eveneens voor de eigen woonwagen of woonschip.

Benadrukt moet worden dat bijstandsverlening (dus ook niet in de vorm van een krediethypotheek) in het geheel niet aan de orde is als een reguliere kredietverstrekker (bank of verzekeringsmaatschappij) onder normale voorwaarden bereid is om aanvullend krediet te verstrekken waaruit betrokkene

zowel in het levensonderhoud kan voorzien, als in de verdere rente- en (eventuele) aflossingsverplichtingen. Bij de aanvraag dient dit aspect nadrukkelijk aan de orde te komen.

Artikel 19 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening

Een woning is een registergoed waarop een hypotheek kan worden gevestigd. Woonwagens en woonschepen zijn niet-registergoederen waarop geen hypotheek gevestigd kan worden. Een pandovereenkomst biedt dan voldoende mogelijkheden tot zekerheid voor een te verstrekken lening (lid 2).

Een éénmaal gevestigde krediethypotheek kan niet worden gewijzigd als uit een hertaxatie blijkt dat de overwaarde in het pand is gestegen. Wel kan in een later stadium tijdens de bijstandsverlening alsnog een krediethypotheek worden gevestigd als daartoe niet eerder is overgegaan.

Lid 3 bepaald dat voor de bijkomende kosten bijzondere bijstand om niet kan worden verstrekt. Artikel 50 van de Participatiewet is namelijk alleen van toepassing op algemene bijstand. De kosten van vestiging van een krediethypotheek of pandrecht of taxatie vallen niet onder kosten genoemd in artikel 48 lid 2 van de Participatiewet waarvoor bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt

Indien een belanghebbende de aan de geldlening verbonden verplichtingen niet nakomt is de lening direct opeisbaar en zijn de bepalingen uit hoofdstuk 2 en 3 met betrekking tot terugvordering en invordering onverkort van toepassing voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald (lid 4).

Artikel 20 Waardebepaling

Dit artikel bepaalt de manier waarop de waarde wordt vastgesteld. Voor het vestigen van een pandrecht is het in principe mogelijk een onderhandse akte op te stellen. Gezien de financiële belangen dient hiervoor echter een akte bij de notaris te worden opgemaakt.

Artikel 21 Aflossing eerste tien jaar

Dit artikel regelt de aflossing gedurende de eerste 10 jaar nadat de bijstandsverlening is beëindigd. In principe dient een lening in 10 jaar te worden afgelost. Per maand is dit 1/120 deel van de hoofdsom. Wanneer het inkomen te laag is kan met een lager bedrag worden volstaan. Het aflossingsbedrag is het verschil tussen het werkelijke netto inkomen verminderd met de in het zesde lid genoemde kosten en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

In het vijfde lid is aangegeven dat wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven het maandbedrag van de aflossing, zonodig tussentijds, lager dan wel hoger kan worden vastgesteld. Onder lager kan in dit verband ook begrepen worden nihil.

Artikel 22 Aflossing na tien jaar

Dit artikel regelt de aflossing na de eerste 10 jaar nadat de bijstandsverlening is beëindigd en de manier van betaling van de verschuldigde rente.

Artikel 23 Voorwaarden

Dit artikel bepaalt dat de voorwaarden waaronder de geldlening moet worden afbetaald in de hypotheekakte of de akte van pandrecht moeten zijn opgenomen.

Artikel 24 Verkoop woning

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder de lening moet worden afgelost bij verkoop en overlijden.

Artikel 25 Hernieuwde bijstandsverlening

Wanneer binnen twee jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw een beroep wordt gedaan op bijstand, hoeft niet opnieuw een krediethypotheek of pandrecht gevestigd te worden, maar vindt bijstandsverlening plaats onder de oude krediethypotheek of het oude pandrecht.

Artikel 26 Meewerkingsplicht

Indien is geconstateerd dat belanghebbende over vermogen beschikt in de vorm van een overwaarde in de woning, woonwagen of woonschip, is bijstandsverlening uitsluitend mogelijk in de vorm van een lening waaraan een hypotheekrecht of pandrecht is gekoppeld. Werkt belanghebbende daaraan niet of onvolledig mee, dan dient de aanvraag te worden afgewezen.

 

Hoofdstuk 5 Overigebepalingen

Artikel 27 Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 28 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen

Het Dagelijks bestuur voert naast de PW en de IOAW/IOAZ ook andere regelingen uit waarin terug- en invordering is bepaald. Voor zover deze wetten en regelingen geen andersluidende verplichtingen kennen zijn deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Inwerkingtreding/Citeertitel

Dit artikel hoeft geen nadere toelichting

 

Namens deze,

mr. F.L.A.R. Marquinie MBA, secretaris

drs. M. Mulder MSc, voorzitter