Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilvarenbeek

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilvarenbeek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 1 Bjmo 2019 Bijlage 2 tarieven maatschappelijke ondersteuning Bijlage 3 Pgb tarieven jeugd Bijlage 4 Bjmo 2019 Bijlage 5 algemeen gebruikelijke voorzieningen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-04-201901-04-2019nieuwe (geconsolideerde) regeling

01-04-2019

De Hilverbode 17-04-2019

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019

 

 

Uitvoering Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019

 

Treedt in werking vanaf 01-04-2019

 

1. Inleiding

 

De Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019 geeft uitvoering aan de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze worden uitgewerkt in nadere regels en beleidsregels. Een nadere regel is een algemeen verbindende regel, die zowel de gemeente als de burger bindt. Naleving kan krachtens de wet afgedwongen worden. Een beleidsregel is een soort richtlijnen van het bestuursorgaan ten behoeve van het scheppen van duidelijkheid naar de burger. Het zijn de kan-bepalingen uit de verordening. Ze geven aan hoe een bepaalde bevoegdheid van een bestuursorgaan zal worden uitgevoerd. Beleidsregels binden het college, maar niet de burgers. De beleidsregels kunnen dus geen rechten en plichten op burgers leggen. Anderzijds kunnen burgers wel aanspraken aan beleidsregels ontlenen.

Op basis van artikel 9.3 wordt in onderhavig besluit zowel de nadere regels als de beleidsregels neergelegd. Er is voor gekozen om dit onderscheidend te doen.

De nadere regels zijn neergelegd in Hoofdstuk 2 van onderhavig besluit. De nadere regels geven invulling aan de artikelen 2.9; 3.1.1; 3.2.5; 3.4.1; 3.5.1; 4.2; 4.4; 5.2; 5.4; 5.5; 7.1; 7.3; 7.7; 8.1; 9.3 uit de verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019.

In hoofdstuk 3 zijn de beleidsregels opgenomen.

De Jeugdwet en Wmo 2015, de verordening en de nadere regels vragen om een verdere invulling, zodat duidelijk is hoe in de uitvoerpraktijk om te gaan met door de gemeente gemaakte keuzes op grond van de Jeugdwet en Wmo 2015. Hierbij moet aangetekend worden dat het uitgangspunt van de Wmo 2015 en Jeugdwet en daarmee ook van de verordening is, dat maatwerk geleverd moet worden. Dit betekent dat niet alles volledig vastgelegd kan worden in beleidsregels. Wel wordt beoogd een bepaalde richting aan te geven aan de uitvoeringspraktijk zodat gewaarborgd wordt dat we altijd tot het juiste besluit komen. Namelijk ondersteuning waar nodig is. Het mag hierbij niet uitmaken waar het probleem voorgelegd wordt, het te behalen resultaat zal het zelfde moeten zijn.

Om dit te bewerkstelligen leggen de Jeugdwet en de Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels een toegangsprocedure vast. Dit betreft een zorgvuldige, tweezijdige procedure bestaande uit een procedure van melding en een procedure van aanvraag.

Bij het doorlopen van de toegangsprocedure is zorgvuldigheid van groot belang. Het is nodig om de hulpvraag, de behoeften en de gewenste resultaten van de cliënt (waaronder ook begrepen de jeugdige en/of zijn ouders) helder te krijgen. Tijdens de toegangsprocedure achterhalen we wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk kan doen om beperkingen of problemen op het gebied van de jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk weg te nemen of hanteerbaar te maken. De procedure is nodig om te bepalen of met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een individuele of maatwerkvoorziening nodig is en of sprake is van een voorliggende/overige of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet valt.

De Jeugdwet en Wmo 2015 en de verordening leggen een aantal bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten en door het college aangewezen professionals. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

 

Binnen de Jeugdwet en de Wmo worden andere begrippen gehanteerd voor dezelfde zaken. Zo wordt binnen de Jeugdwet gesproken van een ‘individuele voorziening’ en wordt in de Wmo gesproken van een ‘maatwerkvoorziening’; heeft de Jeugdwet het over een ‘overige voorziening’ en spreekt de Wmo het over ‘algemene voorziening’. Voor de leesbaarheid van dit besluit worden de zelfde termen gebruikt namelijk maatwerkvoorziening en algemene voorziening. Moet er een duidelijk onderscheid gemaakt worden dan zal er bij voorzieningen in het kader van de jeugdwet, de toevoeging ‘jeugd’ erbij geplaatst worden.

 

2. Nadere regels

Artikel 1. Aanvraag

1. Cliënt of zijn mantelzorger, wettelijke vertegenwoordiger of hulpverlener kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier dan wel een door de cliënt ondertekend plan van aanpak.

2. Aanvragen ingediend zonder voorafgaande melding, worden aangemerkt als een melding.

Artikel 2. Maatwerkvoorziening jeugd

Een maatwerkvoorziening jeugd is via een beschikking toegankelijke jeugdhulp die toegesneden is op de cliënt. Deze wordt door het college verstrekt in natura of via een pgb. Jeugdhulp die toegankelijk is via een beschikking wordt onderverdeeld in twee categorieën:

1. jeugdhulp in de vorm van zorgarrangementen;

2. jeugdhulp in de vorm van specifieke producten die zijn ingekocht.

Artikel 3. Aanvullende voorwaarden vervoersvoorziening

1. Voor het collectief vraagafhankelijk vervoer zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a. Een wmo-gerechtigde kan tegen een gereduceerd tarief gebruik maken van het Collectief Vraagafhankelijk vervoer.

b. Een wmo gerechtigde kan zich laten vergezellen door een sociaal begeleider, die eenzelfde gereduceerde tarief betaald als de wmo-gerechtigde.

c. Wanneer begeleiding van de wmo-gerechtigde naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, reist deze begeleider gratis. Heeft de wmo-gerechtigde een indicatie voor medische begeleiding, dan kan deze alleen reizen wanneer de medisch begeleider meereist. De medisch begeleider moet 16 jaar of ouder zijn.

d. De wmo-gerechtigde kan op jaarbasis gebruik maken van maximaal 2000 km tegen een gereduceerd tarief gebruik. Hierbuiten geldt een commercieel tarief, welke volledig voor kosten van de wmo-gerechtigde komt.

e. De wmo-gerechtigde kan tegen een gereduceerd tarief per enkele reis een afstand afleggen van maximaal 5 zones dan wel 25 km. Hierbuiten geldt een commercieel tarief, welke volledig voor kosten van de wmo-gerechtigde komt

2. Indien het primaat van het CVV op de cliënt van toepassing is, maar deze kan/wenst hiervan geen gebruik te maken, dan kan de cliënt in aanmerking komen voor een pgb, mits de cliënt:

a. Voor een periode van 7 jaar, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van het besluit tot toekenning van het pgb, afziet van het gebruik van het CVV; en

b. Het pgb gebruikt voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel.

c. De aan te passen auto mag hierbij niet ouder dan 3 jaar zijn.

d. Voor een autoaanpassing is tevens artikel 7 lid 1 en 2 van onderhavige besluit van toepassing

Op het pgb zijn de overige regels van het pgb van toepassing.

3. Nadere financiële regels vervoersvoorziening worden vastgelegd in ‘Bijlage 1: de financiële bijlage’.

 

Artikel 4. Blijk van waardering mantelzorgers

1. Mantelzorgers kunnen aanspraak maken op een waardering in de vorm van een waardebon.

2. Deze waardebon kan slechts een maal per jaar aangevraagd worden.

3. Het totale bedrag voor de waardering van mantelzorgers is per jaar gemaximeerd.

4. Het bedrag van de waardebon en het totaal aan financiële waardering mantelzorgers wordt opgenomen in ‘Bijlage 1 :de financiële bijlage’.

 

Artikel 5. Tegemoetkoming meerkosten

De tegemoetkoming meerkosten vindt haar verdere uitwerking binnen het minimabeleid.

 

Artikel 6. Hoogte pgb en begroting materiele maatwerkvoorziening

1. De hoogte van het pgb voor materiele maatwerkvoorzieningen, wordt vastgesteld op basis van een door de cliënt ingediende kostenbegroting, binnen de grenzen van de maximale kosten van de maatwerkvoorziening.

2. Bij de berekening van het maximale pgb wordt uitgegaan van de kosten, zoals deze blijkt uit een offerte of een door de gemeente goedgekeurde kostenbegroting.

 

Artikel 7. Tegemoetkoming in de kosten materiele maatwerkvoorzieningen

1. De tegemoetkoming van deze kosten wordt, daar waar dit op grond van de verordening mogelijk is, uitbetaald in de vorm van een pgb.

2. De maximale vergoeding voor een autoaanpassing wordt bepaald op basis van:

a. Het programma van eisen voor de aanpassing;

b. De laagste kostprijs op basis van minimaal 2 offertes van hiervoor erkende leveranciers.

3. De vergoeding van een grote woningaanpassing wordt bepaald aan de hand van:

a. Een drietal door de cliënt overlegde offertes of een door het college goedgekeurde begroting.

b. Bij de hoogte van de vergoeding van een woningaanpassing wordt uitgegaan van hetgeen gesteld is in ‘Bijlage 1: de financiële bijlage’, omtrent woningaanpassingen.

4. De vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woning is gebaseerd op:

a. Een door de cliënt overlegde kostenbegroting.

b. De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd. De hoogte van de maximale vergoeding is vastgelegd in ‘Bijlage 1: de financiële bijlage’.

5. De vergoeding van een woningsanering is gebaseerd op:

a. Een door de cliënt overlegde kostenbegroting.

b. De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd. De hoogte van de maximale vergoeding is vastgelegd in ‘Bijlage 1: de financiële bijlage’.

6. De vergoeding voor de aanschaf van een sporthulpmiddel wordt gebaseerd op:

a. De laagste kostprijs op basis van een tweetal offertes.

b. Bij de vaststelling van de vergoeding wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijk kosten.

 

Artikel 8. Hoogte pgb en begroting niet materiele maatwerkvoorziening

1. De hoogte van het pgb, voor niet materiele maatwerkvoorziening, wordt vastgesteld op basis van een door de cliënt ingediend pgb ondersteuningsplan. Voor de maximaal beschikbare tarieven wordt verwezen naar bijlage 1: de financiële bijlage,.

2. Criteria die gehanteerd moeten worden om de differentiatie zoals genoemd in artikel 4.2 lid 3 Vj&mo 2019 toe te kunnen passen:

a. Een geregistreerde (zorg) organisatie/instelling:

i. Inschrijving Kamer van Koophandel;

ii. Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

iii. Medewerkers ontvangen een salaris dat passend is voor hun beroepsgroep en functie;

iv. De eigenaar en medewerkers zijn geen eerstegraads familie van degene aan wie ze zorg verlenen;

v. De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is

georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

b. Zelfstandige zonder personeel:

i. Inschrijving Kamer van Koophandel;

ii. Voldoen aan de criteria gesteld in de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties DBA;

iii. Ontvangen een salaris dat passend is voor hun beroepsgroep en functie;

iv. De zorgverlener is geen eerstegraads familie van degene aan wie zorg wordt verleend;

v. De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is

georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

c. Informele ondersteuning:

i. Aanbieders en personen die niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp (het gaat dan veelal om personen uit het informele circuit);

ii. De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is

georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

3. 1e en 2e graad familiebanden gaan voor op kwalificatie bij de vaststelling van het formele of een informele tarief. Hiervan kan worden afgeweken wanneer de beoogde hulpverlener meer dan een cliënt heeft.

4. Kosten welke wel, dan niet uit het pgb mogen worden betaald:

a. Kosten uit het pgb

- Reiskosten van de werknemer;

- Feestdagenuitkering;

b. Kosten niet uit het pgb

- Bemiddelingskosten;

- Administratiekosten;

- Eigen bijdrage.

c. Jaarlijks wordt er een bedrag vrijgelaten welke de cliënt niet hoeft te verantwoorden. Zie ‘Bijlage 1: de financiële bijlage’

d. Na datum beëindiging van de zorgverlening door onvoorziene, in de cliënt gelegen omstandigheden, buiten de schuld van de cliënt om wordt nog maximaal eenmaal een maandbedrag (indien dit nog aanwezig is)uitbetaald ter compensatie aan het verlies van inkomen van de particuliere zorgverlener en zzp’er.

 

Artikel 9. Besteding en verantwoording van het pgb

1. De ondersteuning waarvoor een pgb verstrekt is moet binnen 6 maanden nadat beschikt is, gestart worden. Hiervan kan worden afgeweken indien hiertoe gegronde reden bestaan en tijdig met de gemeente is besproken.

2. Voor woningaanpassingen geldt ten aanzien van het in het eerste lid gestelde, een termijn van 15 maanden.

3. Iedere cliënt dient de volgende stukken te bewaren:

a. De nota/factuur van de aangeschafte/ingekochte voorziening;

b. Een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening indien er sprake is van een materiele voorziening;

c. Of betalingsafschrift van de bank of giro waarop zichtbaar is dat de overschrijving heeft plaatsgevonden.

Bij een eenmalige pgb-uitbetaling zal de gemeente bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed wordt aan het doel waarvoor het verstrekt is. Uitbetaling vindt plaats na overleg van de gevraagde stukken.

4. Bij een pgb-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden. Verstrekking van het budget voor het 2e jaar zal pas plaatsvinden na controle en goedkeuring van het pgb-budget van het eerste jaar.

5. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan de gemeente overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

 

Artikel 10. Eigen bijdrage maatwerkvoorziening

1. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage zoals gesteld in Uitvoeringsbesluit WMO 2015.

2. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening, dit buiten de gevallen dat de voorziening in bruikleen wordt verstrekt.

3. Maatwerkvoorzieningen welke niet in bruikleen dan wel niet periodiek worden verstrekt, kennen een maximale periode waarover men een eigen bijdrage is verschuldigd. Deze duur wordt vast gesteld op basis van de werkelijke kosten. Dit betekent:

a. Bij een maatwerkvoorziening tussen de € 0,00 en € 4.000,00 geldt een periode maximaal 4 jaar waarover men een eigen bijdrage verschuldigd is.

b. Tussen de € 4.000,00 en € 8.000,00 geldt een periode van maximaal 8 jaar

c. Tussen € 8.000,00 en € 12.000,00 geldt een periode van maximaal 10 jaar.

d. Bij voorzieningen vanaf 12.000,00 geld een maximale periode van 15 jaar.

4. Bij een maatwerkvoorziening verstrekt in bruikleen geldt een eigen bijdrage voor de duur dat men gebruikt maakt van deze voorziening.

5. Bij maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening of een periodieke pgb voor dienstverlening, geldt een eigen bijdrage voor de duur van de dienstverlening.

 

Artikel 11. Eigen bijdrage beschermd wonen

1. De eigen bijdrage voor beschermd wonen wordt door de gemeente Tilburg ingevuld, zijnde de centrum gemeente, welke verantwoordelijk is voor de uitvoer en het innen van de eigen bijdrage

2. De gemeente Tilburg legt het innen van de eigen bijdrage bij het CAK neer.

 

Artikel 12. Kwaliteitseisen jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

1. Kwaliteitseisen zorg in natura en pgb

a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moeten worden verstrekt;

b. afgestemd zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

c. verstrekt worden in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard. Hiertoe behoren in ieder geval:

• Gekwalificeerd personeel;

• De voor de beroepsgroep geldende registratie;

• In bezit van VOG;

• In bezit van branche keurmerk;

• Systeem van kwaliteitsbewaking;

• Meldplicht calamiteiten en geweld;

• Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geïmplementeerd;

• In geval van een behandeling in het kader van de jeugd- en opvoedhulp heeft de zorgverlener een gekwalificeerde gedragswetenschapper beschikbaar onder wiens verantwoordelijkheid de behandeling wordt uitgevoerd;

• In geval van een behandeling in het kader van Jeugd-GGZ heeft de zorgverlener een gekwalificeerde hoofdbehandelaar beschikbaar onder wiens verantwoordelijkheid behandeling wordt uitgevoerd. Hierbij is de rol van hoofdbehandelaar beschreven in een kwaliteitsstatuut, dat geregistreerd is bij het Zorginstituut;

• De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is

georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld;

• Medewerkers ontvangen een salaris dat passend is voor hun beroepsgroep en functie.

d. Zowel op individueel als macroniveau vindt monitoring plaats op de kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning. Het is immers de bedoeling dat de ondersteuning leidt tot de beoogde resultaten. Deze monitoring kan in de vorm van gesprekken met cliënt of huisbezoek (steekproefsgewijs), audits en het oppakken van signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente.

2. In geval van pgb zal de cliënt binnen het door hem aangeleverd pgb ondersteuningsplan moeten aangeven op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd is.

3. Voor pgb door een niet professional uit het eigen netwerk geldt het genoemde onder lid 1 c. niet. Hier is immers geen sprake van ‘een op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard’

 

Artikel 13. Betrekken van ingezetenen

1. De inwoners van de gemeente Hilvarenbeek worden op basis van de Verordening Participatieraad Sociaal Domein gemeente Hilvarenbeek 2019 betrokken bij de uitvoering van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

2. Jeugdigen en volwassenen worden georganiseerd en ongeorganiseerd betrokken bij de ontwikkeling (jeugd)beleid.

3. Beleidsregels

 

3.1 Procedure

 

3.1.1 Hulpvraag

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij een professional uit het dorpsnetwerk zijn hulpvraag stellen. Op dit moment start de toegangsprocedure. Via een korte vraagverkenning (met behulp van het instrument: de Quickscan) wordt bepaald welke ondersteuning wenselijk is. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. In dat geval stop de toegangsprocedure.

De Quickscan is een instrument waarbij in het kort alle leefgebieden in beeld worden gebracht.

Deze leefgebieden zijn:

1. Wonen

2. Financiële situatie

3. Gezondheid en Regie op eigen leven

4. Maatschappelijke participatie

5. Gezin en huiselijke relaties

6. Sociaal netwerk

 

Binnen dit instrument is ruimte om een kort verslag te maken en de vervolgstappen te bespreken met de cliënt.

In de Quickscan wordt opgenomen:

1.Wat is de vraag en beleving van cliënt?

2.Is er meer aan de hand? Verdeeld over 6 leefdomeinen.

3.a. Hoe gaat cliënt hiermee om?

b. Krijgt hij hierbij ondersteuning? (eigen kracht, (in)formeel/ netwerk, coördinatie/ regie)

4.Wat zijn vervolgstappen?

 

3.1.2 Melding, onderzoek en weergave

Blijkt uit de korte vraagverkenning of Quickscan dat het geven van informatie en/of advies voor een cliënt onvoldoende is om het ondervonden probleem op te lossen of er is verdere vraagverheldering of verdieping nodig, dan leidt de hulpvraag tot een melding.

De professionals die een melding kunnen registreren zijn:

• Consulenten Jeugd, Wmo en Werk en Inkomen van de gemeente Hilvarenbeek;

• Door het college aangewezen professionals binnen het dorpsnetwerk.

De professional die een melding in behandeling neemt voert vraagverheldering uit aan de hand van bovengenoemde leefdomeinen en bepaald op basis daarvan samen met de cliënt de vervolgstappen in de vorm van een plan van aanpak.

 

Het is aan de professional om in te schatten of afstemming met het Regionaal expertise team wenselijk is of dat een casus opgeschaald dient te worden naar het Samenzorgteam voor een multidisciplinair advies of oordeelsvorming. Richtlijnen hierbij zijn:

- De situatie is ernstig, acuut of onduidelijk (Quickscan scoort op oranje of rood);

- Op twee of meer leefdomeinen speelt problematiek waarbij cliënt hulpvraag heeft;

- Er is sprake van een maatwerkvoorziening en/of individuele voorziening in het kader van de Wet;

- Expertise uit het regionaal expertiseteam is nodig.

Als een professional er in het Dorpsnetwerk niet uitkomt met een hulpvraag of casus, kan hij /zij altijd het Samenzorgteam om advies vragen.

 

Het verdiepend onderzoek vindt plaats in een integrale vraaganalyse. Hier bij komt het volgende vragen aan bod:

1. Analyse huidige situatie

a. Samenvatting Quickscan: problematiek en zelfredzaamheid

b. Uitdiepen van de Quickscan

c. Raadplegen informatiesystemen (indien nodig)

2. Gewenste resultaten

a. Gewenste resultaten

b. Prioritering resultaten

 

Bij het onderzoek zoals hier boven geschetst is er in ieder geval aandacht voor:

- de behoeften, persoonskenmerken voorkeuren en gewenste resultaat van het verzoek van de cliënt;

- de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

- de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

- de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

- de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen;

- de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening en/of jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening

- de integraliteit;

- de eigen bijdrage die voor de cliënt van toepassing is.

 

De onderzoeksperiode kan gebruikt worden voor het opvragen van offertes.

Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes weken na melding plaats ( artikel 2.3.2 Lid 1 Wmo 2015)

Het onderzoek resulteert in een omschrijving van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en beschrijft tevens de resultaten die met hulp en ondersteuning bereikt moeten worden.

Aan de hand van een Quickscan en/of integrale vraaganalyse wordt er een integraal plan van aanpak opgesteld.

 

Integraal Plan van Aanpak

1. Wat is nodig om de gewenste resultaten te bereiken?

2. Wie zijn hiervoor nodig (cliënt, sociaal netwerk en/of professional)?

3. Welke acties/vervolgstappen volgen daar uit en wie is waarvoor verantwoordelijk?

4. Wie coördineert?

 

Het integraal plan van aanpak wordt samen met de cliënt en daar waar mogelijk door de cliënt zelf gemaakt. In gezamenlijkheid wordt gekeken welke oplossingen gewenst, mogelijk en adequaat zijn.

Als er een (familiegroeps)plan door de cliënt is opgesteld kan dit als plan van aanpak gaan gelden. De professional zal vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het (familiegroeps)plan en zal daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de cliënt.

Als er een hulpvraag is op het gebied van jeugdhulp en Wmo dan zal dit een plaats moeten vinden het integrale plan van aanpak. Er wordt zoveel als mogelijk afstemming gezocht tussen beide domeinen.

Het plan van aanpak wordt aan de cliënt toegestuurd. Tezamen met de aanvraag stuurt cliënt het ondertekend aan de gemeente retour. De cliënt ontvangt uiterlijk 6 weken na de melding het plan van aanpak.

 

3.1.3 Beschikking

Een beschikking is een door een bestuursorgaan afgegeven individueel besluit. Deze moet voldoen aan de vereisten zoals de Awb deze voorschrijft.

De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking (artikel 2.3.5 lid 2 Wmo 2015).

Op basis van de Jeugdwet is de termijn tussen het moment van melding en beslissing op aanvraag 8 weken. Indien het plan van aanpak bij de hulpvraag jeugdhulp niet retour wordt ontvangen zal er toch een beslissing op aanvraag dienen te volgen.

Indien de hierboven gemelde termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken.

In artikel 2.10. Vj&mo is een niet limitatieve opsomming gemaakt wat in ieder geval in de beschikking moet zijn opgenomen.

Onderdeel van de beschikking voor besluiten in het kader van de Wmo is het ondersteuningsplan. Dit is een is een op basis van een plan van aanpak door de zorgaanbieder en cliënt opgesteld plan, waarin wordt vastgelegd hoe een resultaat behaald kan worden. Het college beoordeelt het ondersteuningsplan en pas indien het college dit plan goedgekeurd wordt het bij het besluit gevoegd en maakt het integraal onderdeel uit van het besluit.

 

3.1.4 Huisartsen

De huisartsen maken onderdeel uit van het dorpsnetwerk. Zij kunnen naar eigen inzicht rechtstreeks doorverwijzen naar hulp en ondersteuning en hoeven de hiervoor geschetste procedure niet te volgen. Hetzelfde geldt voor jeugdartsen en medisch specialisten. De aanbieder waarnaar wordt doorverwezen bepaalt in overleg met de cliënt of en welke hulp wordt ingezet en meldt dit aan de gemeente. Hierover zijn afspraken gemaakt in regionaal verband. Op basis van de informatie van de aanbieder stelt de gemeente een beschikking op voor de cliënt.

De huisarts verwijst naar gecontracteerde aanbieders. Wanneer de huisarts naar een niet-gecontracteerde aanbieder verwijst en er een passend alternatief aanbod gecontracteerd is, dan kan de gemeente de cliënt verwijzen naar deze contracteerde aanbieder. In deze situatie zal altijd in overleg getreden worden met de cliënt alvorens doorverwijzing eventueel plaatsvindt.

 

3.2 Vormen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

3.2.1 Inleiding

Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kan zowel plaats vinden in de vorm van een algemene voorziening als een maatwerkvoorziening. Hierbij gaat de wet er vanuit dat daar waar een algemene voorziening toereikend is deze voor de maatwerkvoorziening gaat. De ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening kan overigens ook in combinatie met een maatwerkvoorziening plaatsvinden.

In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op de maatwerkvoorzieningen.

 

3.2.2 Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening sluit zoveel als mogelijk aan op buurtniveau en op eigen initiatieven van inwoners. Ze zijn volledig toegankelijk zonder toegangsbeoordeling en daarmee laagdrempelig. Deze algemene voorziening in het kader van de jeugdhulp omvat in elk geval de beschikbaarheid van informatie, (opvoed)advies, voorlichting, cursussen en trainingen.

Een andere algemene voorziening is Veilig Thuis. Veilig thuis is het meldpunt waar iedereen (zowel burgers als professionals) terecht kan voor het melden van zorgen om kinderen en/of hun ouders bij vermoedens van kindermishandeling of andere vormen van huiselijk geweld. Burgers en professionals kunnen hier ook terecht voor het inwinnen van advies. Veilig Thuis zal bij een vermoeden van relevante problematiek een vervolgonderzoek starten en contact opnemen met het Samenzorgteam om af te stemmen en eventueel actie te ondernemen.

Nog een andere vorm van algemeen voorzieningen zijn de voorzieningen die direct toegankelijk zijn binnen het dorpsnetwerk. Bij deze vorm van ondersteuning zit een hulpverleningscomponent in het werk. Deze vorm van ondersteuning kan ook ingezet worden wanneer er een nazorgtraject nodig is in het geval een cliënt uit een (zwaar) zorgtraject komt.

 

3.3 Criteria toegang maatwerkvoorzieningen

3.3.1 Inleiding

Bij het vaststellen of er een maatwerkvoorziening nodig is, moet er uitgegaan worden van een bepaalde gelaagdheid. Eerst zal er gekeken moeten worden of er ondersteuning nodig is en binnen welk resultaatgebied. Vervolgens zal gekeken moeten worden of hierbij een algemene voorziening voldoende ondersteuning biedt of dat er een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Hier staat het te behalen resultaat voorop.

Om vast te kunnen stellen of er een maatwerkvoorziening nodig is, zijn er een aantal criteria ontwikkeld op basis waarvan bepaald kan worden of de ondersteuning ook daadwerkelijk in een maatwerkvoorziening dient plaats te vinden.

 

3.3.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, een maaltijdvoorziening, honden uitlaatdienst, klussendienst, voorzieningen die via een aanvullende ziektekostenverzekering worden aangeboden, alarmering etc.

Daarnaast is een algemeen gebruikelijke voorziening een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

• Het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

• Het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

• Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

Bij de toepasselijkheid van algemeen gebruikelijke voorzieningen zal een afweging gemaakt moeten worden op basis van persoonskenmerken. Op basis van persoonskenmerken kan namelijk een algemeen gebruikelijke voorziening, voor een cliënt niet algemeen gebruikelijk zijn. Als voorbeeld kan worden aangehaald een fiets met trapondersteuning. Deze kan als algemeen gebruikelijke voorziening worden aangemerkt. Maar blijkt hij nodig te zijn voor een kind, met een geringe lichaamslengte dan hoeft deze voorziening niet algemeen gebruikelijk te zijn.

In ‘Bijlage 4; algemeen gebruikelijke voorzieningen’ wordt een lijst opgenomen met voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Deze lijst is aan verandering onderhevig. Periodiek moeten bekeken worden of deze lijst aanpassing nodig heeft.

 

3.3.3 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is ‘de normale, dagelijkse ondersteuning die partners, ouders,

inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen indicatie mogelijk.

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte

duur van de ondersteuningsbehoefte. Of er sprake is van gebruikelijke hulp zal per situatie zorgvuldig individueel afgewogen moeten worden.

Uitzonderingen:

1. Voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen

heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit

resultaatgebied ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet

kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

2. Voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt

van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is

opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

a. Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

b. De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moeten bereid zijn

maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht.

3. Jeugdigen en jongvolwassenen tot 23 jaar die een opleiding volgen worden niet geacht bij te kunnen dragen aan de invulling van de huishoudelijke taken waarvoor anders een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Je mag wel van ze verwachten dat ze lichte huishoudelijke taken verrichten, zoals het inruimen van de vaatwasser of het opruimen van hun eigen kamer.

In Bijlage 4:’ Gebruikelijke hulp en voorliggende voorzieningen is een overzicht gegeven wanneer er sprake ‘kan’ zijn van gebruikelijke hulp/zorg.

 

 

 

3.3.4 Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, waarop voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis, aanspraak bestaat.

De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De toegangsmedewerker moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

In Bijlage 2: ‘Gebruikelijke hulp en voorliggende voorzieningen’ is een overzicht gegeven wanneer er sprake ‘kan’ zijn van een voorliggende voorziening.

 

3.3.5 Mantelzorg

In de procedure om te komen tot maatwerk wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de inzet van mantelzorg.

Daarnaast wordt mantelzorgondersteuning, vanuit het perspectief van de mantelzorger benoemd als een resultaatgebied.

 

3.3.6 Goedkoopst doelmatige voorziening

Een verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate (doelmatige) voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.

 

3.3.7 Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de cliënt. Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

 

3.3.8 Verantwoordelijkheid van cliënt versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de

verantwoordelijkheid van cliënt benoemd. In het kader van Wmo en Jeugdhulp wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

 

3.4 Maatwerkvoorzieningen

3.4.1 Inleiding

Als alle in paragraaf 3.3 genoemde mogelijkheden onvoldoende zijn om het beoogde resultaat te bereiken komt de maatwerkvoorziening in beeld. Het inzetten van een maatwerkvoorziening berust op maatwerk, wat past het beste bij de persoon, hoe wordt optimaal gebruik gemaakt van wat iemand wel kan en wat is dan daarnaast nodig. Daardoor kan het zijn dat twee cliënten met vergelijkbare problematiek een verschillende maatwerkvoorziening nodig hebben.

In deze beleidsregels wordt geen limitatieve opsomming gegeven van voorzieningen welke mogelijk zijn in het kader van de Wmo en Jeugdwet. Een aantal voorzieningen die een nadere toelichting kunnen gebruiken worden hieronder verder uitgelicht.

 

3.4.2 Rolstoelen

Het zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

• Handmatig voortbewogen rolstoel;

• Elektrisch voortbewogen rolstoel;

• Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.

Er wordt geen rolstoel verstrekt als op basis van een andere regeling al een aanspraak bestaat. Voor rolstoelen geldt bijvoorbeeld dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice in het kader van de zorgverzekeringswet.

 

3.4.3 Sporthulpmiddel

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Er kan een sporthulpmiddel worden verstrekt als dit hulpmiddel het voor cliënt mogelijk maakt om te sporten. Bij de beoordeling is van belang dat de kosten voor de uitvoering van de sport voor cliënt aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport. Een hulpmiddel kan een sportrolstoel zijn maar is hiertoe niet beperkt. Het is redelijk is om maximaal eens per drie jaar een vergoeding voor een sporthulpmiddel te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening.

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Kan een cliënt hierop aanspraak maken dan wordt dit in mindering gebracht op de vergoeding welke de sporter in het kader van de wmo toegekend krijgt.

 

3.4.4 Vervoer

3.4.4.1 Inleiding

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Om beperkingen en vervoersbehoeften inzichtelijk te krijgen onderscheiden we 3 soorten afstanden:

- De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving ( bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtst bij zijnde winkels te bezoeken)

- De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio.

- De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

Aan deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Maatwerk is hierbij van groot belang.

Vervoersdoelen buiten de regio vallen in principe buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys de aangewezen instantie.

Dit vervoer staat los van vervoer dat gekoppeld is aan begeleiding. Dit vervoer komt aan de orde in paragraaf 3.4.6.3.

 

3.4.4.2 Sociaal recreatief vervoer

De gemeente Hilvarenbeek kent Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV ).

CVV kennen we in de vorm van een algemene voorziening (een voorziening waarvoor geen Wmo beschikking is afgegeven) en een individuele maatwerkvoorziening (waarvoor een wmo beschikking is afgegeven). Voor de beide vormen van collectief vervoer wordt een andere bijdrage van de inwoner gevraagd. Voor de hoogte van de bijdrage voor individuele maatwerkvoorziening CVV zie de bijlage 1 financiële bijlage.

 

3.4.4.3 Primaat Collectief Vraagafhankelijk Vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. CVV is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van (individuele service-) taxi.

Mocht het CVV echter geen adequate oplossing zijn dan bestaat er nog een mogelijkheid om een tegemoetkoming te krijgen voor kosten gebruik van een taxi. Hierbij wordt rekening gehouden met de kosten welke cliënt ook zou hebben gehad bij gebruik van het CVV. Een cliënt kan tot maximaal 2000 km vergoed krijgen. Hierbij worden alleen de meerkosten ten opzichte van CVV vergoed. Gebruik van eigen auto komt niet voor vergoeding in aanmerking. Aansluitend bij het gebruik kosten taxi wordt er vanuit gegaan dat hier geen sprake is van meerkosten.

 

3.4.5 Woonvoorzieningen

3.4.5.1 Inleiding

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

• Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

• Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via zorgverzekering.

Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope zullen in eigendom worden verstrekt.

 

3.4.5.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

 

3.4.5.3 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een financiële bijdrage worden verstrekt. Voorwaarden en bedragen staan in bijlage 1: “Financiële bijlage”.

 

3.4.5.4 Grote woningaanpassingen – verhuizing

De verordening geeft het primaat van de verhuizing. Alleen wanneer verhuizing geen adequate oplossing biedt voor de cliënt zal de woning worden aangepast. Een onderzoek zal moeten uitwijzen of verhuizen een adequate oplossing biedt. In dit onderzoek zullen onder andere de in de persoon gelegen kenmerken een rol spelen.

 

3.4.5.5 Bezoekbaar maken van de woning

Een tegemoetkoming kan worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of in een vergelijkbare woonvorm en de woning van de binnen Hilvarenbeek wonende partner /ouder hierop niet is ingericht. Alleen woningaanpassingen zoals de woonkamer, drempels en het toilet (noodzakelijk voor bezoek) komen hiervoor in aanmerking.

 

3.4.6 Begeleiding

3.4.6.1 Begeleiding in resultaatgebieden en arrangementen

De immateriële ondersteuning (ingeval van dienstverlening) van de cliënt vindt plaats binnen resultaatgebieden. Binnen deze resultatengebieden zijn er verschillende intensiteiten gedefinieerd. De resultaatgebieden staan niet op zichzelf. Problemen welke tot uiting komen in een bepaald resultaatgebied kunnen voort komen uit een ander resultaatgebied. De resultaatgebieden hangen dus nauw met elkaar samen. Dit vraagt om integraliteit. De ondersteuning wordt waar mogelijk aangeboden in een arrangement.

Om te kunnen bepalen welke voorziening/welk zorgarrangement in welke vorm passend is voor de cliënt is een stappenplan ontwikkeld. Hierin staat vermeld welke stappen de professional dient te doorlopen om te komen tot het juiste, passende aanbod. De zorgaanbieders spelen hierin een duidelijke rol want zij bepalen het hoe binnen het zorgarrangement. Door het doel en resultaat te beschrijven met de cliënt en in overleg met de zorgaanbieder aan te geven hoe dit bereikt zal worden, wordt altijd een passend traject geleverd.

Op www.wegwijzerhvb.nl staan alle gecontracteerde jeugdhulp, begeleiding en dagbesteding die ingezet kunnen worden. Dit is ook inzichtelijk via het digitaal platform www.zorginregiohartvanbrabant.nl waarin de te nemen stappen te vinden zijn.

 

3.4.6.2 Resultaatgebied Wonen: de woning is schoon en leefbaar

Huishoudelijke ondersteuning is binnen de te behalen resultaten een op zichzelf staand product. Het wordt ingezet voor het behouden van de zelfredzaamheid. De definitie van zelfredzaamheid is ”het vermogen om zelfstandig zijn leven te leiden en om zijn eigen problemen op te lossen”. Hiertoe behoort het voeren van een gestructureerd huishouden. Dit omvat het aanbrengen van structuur in het huishouden en het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.

 

Hilvarenbeek heeft er als gemeente voor gekozen de complexe of intensieve huishoudelijke ondersteuning (verder te noemen Huishoudelijke ondersteuning) binnen de Wmo te handhaven in twee resultaatgebieden 1A en 1B. De lichte, niet complexe huishoudelijke ondersteuning (schoonmaakhulp) is een voorziening welke door de gemeente als een algemeen gebruikelijke voorziening wordt aangemerkt en welke door die cliënt in de markt kan worden ingekocht.

Het onderscheid is als volgt:

‘Lichte, niet complexe ondersteuning’:

Het gaat enkel en alleen om het schoonhouden van het huis. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan de orde: er is geen sprake van problematiek binnen een ander resultaatgebied dan het huishouden en er worden geen bijzondere eisen aan het schoonmaken van het huis gesteld. Er is geen intensieve ondersteuning nodig (Algemeen gebruikelijke voorziening).

‘Complexe of intensieve ondersteuning’:

Het schoonhouden van het huis is onderdeel van intensieve ondersteuning. Er zijn ook problemen binnen andere resultaatgebieden aan de orde of er worden bijzondere eisen gesteld aan het schoonhouden van het huis ( = Maatwerkvoorziening).

Voordat men kan besluiten tot een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning moet de situatie van de cliënt onderzocht worden. Dit moet beoordeeld worden aan de hand van de criteria voor een maatwerkvoorziening, zoals hierboven opgenomen in paragraaf 3.3 ‘Criteria maatwerkvoorzieningen’.

Onder deze criteria valt ook de afweging van de algemeen gebruikelijke voorziening.

Dit vraagt ook de afweging of de schoonmaakhulp op basis van de persoonskenmerken als een algemeen gebruikelijk voorziening voor de cliënt kan worden aangemerkt. Uitgangspunt hierbij is onder andere dat het voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie wordt gerekend tot het normale uitgavepatroon. In deze afweging zal dan ook meegenomen worden of de kosten van de schoonmaakhulp binnen het gangbare bestedingspatroon van de cliënt valt.

Er zijn een aantal richtlijnen opgesteld die bij deze afweging een rol kunnen spelen:

Ten aanzien van het inkomen:

• De cliënt heeft een inkomen van maximaal 110% van het voor hem geldende bijstandsniveau.

• De cliënt heeft andere inkomsten. Bijvoorbeeld bijdrage in de kosten van levensonderhoud door inwonende kinderen van 18 jaar en ouder, huuropbrengsten of andere neveninkomsten

Ten aanzien van de kosten:

• De cliënt heeft in aanmerking te nemen kosten, bijvoorbeeld medische kosten.

• De cliënt heeft bijzondere kosten (die niet tot dagelijkse kosten van het levensonderhoud behoren, maar wel noodzakelijk zijn - eenmalige bijzondere kosten nemen we niet in aanmerking omdat deze niet tot gangbaar bestedingspatroon behoren)

• De cliënt heeft aanzienlijke kosten in verband met andere voorzieningen in het kader van de Wmo, waarvoor geen voorliggende voorziening aanwezig is.

Ten aanzien van het vermogen:

• Vermogen uit onroerend goed, waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft wordt niet meegenomen bij de vaststelling van vermogen. Over dit vermogen kan een cliënt redelijkerwijs niet beschikken.

• Het vermogen onder € 21.000,00 voor een alleenstaande en € 42.000,00 voor samenwonende wordt niet in aanmerking genomen . Het vermogen dat deze grens te boven gaat kan ten gelde gemaakt worden.

We vertalen de huishoudelijke ondersteuning in de volgende resultaten:

1. Het beschikken over een schoon en leefbaar huis

Uitgangspunt is dat iedereen kan leven in een schoon en leefbaar huis. Iedereen moet gebruik maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer en 2 toiletten) en gang. Leefbaar staat voor veilig, opgeruimd en functioneel. Zowel lichte en zware schoonmaaktaken kunnen onder dit resultaatgebied vallen.

2. Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

Ondersteuning vanuit dit resultaat wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding.

3. Het beschikken over goederen voor eerste levensbehoeften.

Ondersteuning wordt geboden bij het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen.

4. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Ondersteuning wordt geboden bij de verzorging van kinderen tot en met 7 jaar hieronder valt: naar bed brengen/uit bed halen; wassen en kleden; eten en/of drinken geven; naar school/crèche brengen.

5. Het kortdurend aanleren van huishoudelijke werkzaamheden.

Bij dit resultaat horen taken zoals bijvoorbeeld instructie geven m.b.t. omgaan met hulpmiddelen, het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden en/ of de textielverzorging.

 

3.4.6.3 Vervoer i.v.m. begeleiding

Bij vervoer i.v.m. begeleiding (zowel jeugdhulp als wmo) wordt onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de begeleiding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de locatie van begeleiding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer geïndiceerd worden. De boordeling hiervan is maatwerk en moet op individueel niveau vastgesteld worden. Met begeleiding wordt, binnen de jeugdhulp, in het kader van vervoer, dagbehandeling en logeeropvang gelijkgesteld.

Toezicht in het vervoer wordt niet geïndiceerd omdat wordt aangenomen dat het niveau van het vervoer naar begeleiding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet.

 

3.4.7 Kortdurend verblijf en logeeropvang

Kortdurend verblijf kan binnen de wmo deel uitmaken van een ondersteuningsarrangement, bijvoorbeeld als respijtzorg om de mantelzorger te ontlasten. In het kader van de Wmo gaat het om (gemiddeld) een verblijf van maximaal 3 etmalen per week. Afhankelijk van de problematiek kan in geval van complexere zorgvraag naast kortdurend verblijf ook dagdelen begeleiding worden toegekend door de toegang.

Binnen de jeugdhulp is logeeropvang een los staand product met zowel verblijfs- als begeleidingscomponenten. Logeeropvang kan gecombineerd worden met een arrangement.

Van belang bij kortdurend verblijf en logeeropvang is de afbakening met andere wetgeving:

- Iemand die meer dan 3 etmalen 24-uurs toezicht of begeleiding nodig heeft kan aanspraak maken op een zorg op basis van de Wlz.

- In geval de reden voor kortdurend verblijf of logeeropvang van medische aard is bestaat de mogelijkheid van kortdurend verblijf of logeeropvang op basis van de zorgverzekeringswet. Deze vorm van kortdurend verblijf of logeeropvang betreft geneeskundige zorg met een medische noodzaak en is er op gericht dat mensen weer thuis kunnen gaan wonen.

 

3.4.8 Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het intensief bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is vaak een grote instelling maar een cluster van “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen en begeleiding en/of behandeling krijgen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen. De indicatie wordt verstrekt door het college van B&W van de centrumgemeente Tilburg. Het toegangsteam Beschermd Wonen trekt hierbij samen op met de professionals van gemeente Hilvarenbeek en geeft –indien van toepassing- een advies af aan het college in Tilburg over de benodigde indicatie voor Beschermd Wonen.

 

3.4.9 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Tilburg is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Hierbij wordt samen opgetrokken met de professionals in Hilvarenbeek.

 

 

3.5 Blijk van Waardering mantelzorgers

Mantelzorgers kunnen aanspraak maken op een waardering in de vorm van een waardebon. (zie artikel 3 van dit besluit) Deze waardebon, die slechts een maal per jaar aangevraagd kan worden, kan verzilverd worden bij winkeliers die zijn aangesloten bij de Ondernemend Hilvarenbeek.

De waardebonnen worden uitgegeven door Contourde Twern en de Dorpsondersteuners na verwijzing door de professionals uit het dorpsnetwerk of nadat de mantelzorger zichzelf meldt bij Contourde Twern of de Dorpsondersteuner. Aan de beoordeling of er aanspraak bestaat op een waardebon gaat een lichte toets vooraf.

 

3.6 Tegemoetkoming meerkosten

De tegemoetkoming van de meerkosten wordt tot uitvoer gebracht binnen de bijzondere bijstand aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben. Dit ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

 

 

3.7 Regels voor persoonsgebonden budget bij een maatwerkvoorziening

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekking vorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb inzetten. Of er redenen zijn een pgb eventueel niet toe te kennen, wordt op basis van iemands individuele situatie beoordeeld (hierbij worden de onder artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.6 Wmo 2015 benoemde criteria gehanteerd).

 

3.7.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

3.7.1.1 Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan het zogenaamde Pgb ondersteuningsplan vraagt. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet gewenst is. De cliënt moet daarin aangeven hoe hij zijn ondersteuning (of dat van zijn kind) wil gaan organiseren. Dit plan moet o.a. inzicht geven wie de hulp gaat leveren en - afhankelijk van het type ondersteuning - of deze persoon / organisatie beschikt over de benodigde kwalificaties en de kosten welke verbonden zijn aan de door hem in te kopen zorg.

Door het opstellen van een persoonlijk Pgb-ondersteuningsplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg in kaart te brengen. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het goedgekeurde Pgb-ondersteuningsplan wordt onderdeel van de beschikking van de cliënt.

 

3.7.1.2. Bekwaamheid van de aanvrager

Het pgb is in beginsel beschikbaar voor alle inwoners van de gemeente Hilvarenbeek die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Inwoners die een pgb willen, moeten een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Een verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld niet alleen het inzetten van het budget maar ook het kunnen aansturen van de hulp

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan op grond waarvan een pgb wordt geweigerd. Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

• de cliënt handelingsonbekwaam is;

• de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

• er sprake van verslavingsproblematiek is;

• er eerder misbruik gemaakt is van het pgb;

• eerder sprake is geweest van fraude.

Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

De onbekwaamheid van de cliënt kan mogelijk worden opgeheven als cliënt iemand machtigt om namens hem de aan het pgb verbonden taken uit te voeren.

 

3.7.2 Voorlichting

Het is belangrijk dat een cliënt vooraf goed weet wat een pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens de integrale vraaganalyse, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal cliënt door de het college aangewezen professional worden geïnformeerd. Bij het plan van aanpak wordt een bijlage over het pgb bij de gemeente Hilvarenbeek gevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

 

3.7.3 Eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

• het inkopen van maatwerk voorziening, hulpmiddel of hulp;

• het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kan jaarlijks een vergoeding tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

Bij het inkopen van een maatwerkvoorziening dient de budgethouder zich te houden aan de gestelde kwaliteitseisen, indien deze van toepassing zijn.

Degene die ingeschakeld wordt voor dienstsverlening is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

 

3.7.4 Beschikking pgb

Als de cliënt kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

• voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

• De kwaliteitseisen waaraan een pgb moet voldoen;

• het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht. De maximale bedragen zijn opgenomen in de “financiële bijlage”;

• de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn,

• de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Naast deze punten gelden ook de eisen welke aan de beschikking zijn verbonden in het kader van de Awb.

 

3.7.5 Beëindiging toekenning pgb

• de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

• de budgethouder overlijdt;

• als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

• als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

• de budgethouder geen verantwoording aflegt;

• de budgethouder zijn pgb laat omzetten in ZIN.

 

3.7.6 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten welke hulp er is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Dit trekkingsrecht heeft alleen betrekking op een pgb ten aanzien van dienstverlening.

Heeft het pgb betrekking op een materiele maatwerkvoorziening dan vindt de betaling van het pgb rechtstreeks van de gemeente aan de cliënt plaats. Dit zal pas gebeuren na het overleggen van een factuur en betalingsbewijs.

 

3.7.7 Inzet sociaal netwerk of mantelzorgers

In het gemotiveerde pgb-ondersteuningsplan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten.

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

3.7.8 Uitsluiting pgb

Wanneer gelijktijdig een voorziening loopt vanuit de Zorg in natura bij dezelfde zorgaanbieder kan er geen pgb worden verstrekt.

Ook kan er geen pgb worden verstrekt als er een ZIN-arrangement loopt bij een aanbieder. De hoofdaanbieder moet dan een onderaannemerschap aangaan met een pgb aanbieder. Hierop bestaan een aantal uitzonderingen:

- een aantal nader genoemde producten zoals bv logeeropvang;

- het pgb ingevuld wordt door informele zorg;

- ondersteuning op het resultaatgebied ‘de woning is schoon en leefbaar’.

 

3.7.9 Pgb maatwerkvoorzieningen anders dan dienstverlening

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 5 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het Programma van eisen. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Onder het laatste wordt bedoeld een onderzoek om te beoordelen welke voorziening het beste bij de cliënt past.

Pgb bedrag

Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen.

De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een -in de beschikking vastgesteld- maximum bedrag per jaar.

De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking.

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

 

3.8 Regels voor bijdrage maatwerkvoorziening

3.8.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt op basis van de Wmo 2015 wordt een maximale eigen bijdrage opgelegd, zoals is neergelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De gemeente heeft hierop een uitzondering nl. de voorzieningen welke verstrekt wordt aan cliënten tot 18 jaar. Hier geldt alleen een eigen bijdrage voor de waardevermeerdering van een grote woningaanpassing. De waardevermeerdering moet vastgesteld worden door een door een door de gemeente aangewezen deskundige. De kosten van het vaststellen worden op de meerwaarde in mindering gebracht.

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

 

3.8.2 De wijze van innen van de bijdrage

De bijdrage voor een algemene voorziening wordt indien mogelijk zoveel als mogelijk door de verstrekker van de van de algemene voorziening geïnd.

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt het CAK vastgesteld en geïnd.

De procedure bij het CAK ziet er als volgt uit:

• De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

• Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

• Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

• Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de cliënt;

• Het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het pgb in rekening wordt gebracht, naar de cliënt;

• De eigen bijdrage wordt in periodes van 4 weken door het CAK geïnd.

• Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt het CAK vastgesteld en geïnd. Vervolgens vindt afdracht door het CAK aan de gemeente plaats.

Ook de eigen bijdrage voor kortdurend verblijf wordt 4 wekelijks gedurende de periode waarover de ondersteuning is toegekend geint. De momenten waarop gebruik wordt gemaakt van het kortdurend verblijf kunnen echter vrij verspreid gedurende die periode worden ingezet.

Waar mogelijk wordt de cliënt geïnformeerd over de bijdrage, zowel de bijdrage voor de algemene als de maatwerkvoorziening.

 

4 Slotbepalingen

4.1 Overgangsrecht

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2017 en het besluit Jeugdhulp 2019 worden ingetrokken met de inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstaande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van voorzieningen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn verstrekt, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Voorgaande is gelijkelijk van toepassing op de tarieven zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1 ‘de financiële bijlage’ (laatstelijk vastgesteld per 1 januari 2019) behorende bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2018.

 

4.2 Inwerkingtreding

Het aangepast besluit behorende bij de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2019, treed in werking een dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 april 2019.

 

4.3. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2019’ of verkort ‘Bj&mo’.