Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer (Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer (Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer)
CiteertitelBeleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 10.63 van de Wet milieubeheer
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-12-2007bestaande beleidsregel

21-11-2007

Flevopost, 5-12-2007

B07-17401

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer (Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer)

 

Collegebesluit

Nummer: B07-17401

 

Het college van de gemeente Lelystad,

 

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht en artikel 10.63 Wm

 

BESLUIT

 

De navolgende beleidsregel vast te stellen:

 

Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen, zoals bedoeld in art. 10.63 Wet milieubeheer

 

Inhoudsopgave

 

1. Inleiding 3

2. Problematiek bij het verbranden van afvalstoffen 3

3. Ontheffingsmogelijkheid 3

4. Beleidskeuzes 5

4.1. Begrippen 5

4.2. Beleidsregels 6

4.3. Samenvatting 11

5. Procedure 12

6. De aan de ontheffing te verbinden voorschriften 13

7. Aanvoelende werking APV 13

 

Bijlage 1 15

Bijlage 2 17

Inleiding

 

 

Deze nota is bedoeld als beleidskader waaraan de aanvragen om een ontheffing van het verbod van het verbranden van afvalstoffen worden getoetst.

 

Het verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen is in art. 10.2, lid een van de Wet milieubeheer vastgelegd. Het artikel luidt als volgt:

 

Hetisverbodenzichvanafvalstoffenteontdoendoordeze-aldannietinverpakking-buiten eeninrichting testorten, anderszins opofindebodemtebrengenofte verbranden.

 

Het verbranden binnen een inrichting is toegestaan, mits daarvoor een vergunning is verleend.

In artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer is een ontheffingmogelijkheid gecreëerd:

 

Burgemeester enwethouderskunnen,indienhetbelang vandebescherming vanhet milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het inartikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zichvan afvalstoffen teontdoen door deze buiten een inrichting teverbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

 

2. Problematiek bij het verbranden van afvalstoffen

 

 

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is vanuit milieuhygiënisch oogpunt in meerdere opzichten ongewenst. Verbranden in de open lucht van afval kan leiden tot lucht-, water- en bodemverontreiniging en geeft overlast door rook, roet en stank.

 

Eén van de cruciale problemen van het verbranden van afval buiten inrichtingen is dat de verbranding vaak ongecontroleerd plaatsvindt. Er worden dan geen of slechts minimale milieuvoorzieningen getroffen. Ook is de temperatuur van de verbranding vaak te laag, waardoor de verbranding onvolledig is door zuurstoftekort en er veel schadelijke stoffen vrijkomen. Een bijkomend probleem is dat er bij verbrandingen in de openlucht vaak andere verontreinigende stoffen op het vuur terechtkomen. Vaak worden brandstoffen gebruikt om onvoldoende droog (snoei-)hout te verbranden, zoals (afgewerkte) olie, dieselolie, benzine en andere vluchtige stoffen.

 

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen druist daarnaast in tegen andere milieudoelstellingen. Op de ladder van Lansink, waarin de voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalstoffen is beschreven, staat het verbranden van afvalstoffen op de één na onderste sport. Andere alternatieven, zoals hergebruik en verbranden met energieterugwinning, krijgen vanuit het milieubeleid en de Wet milieubeheer de voorkeur. Organisch afval kan worden gecomposteerd, rest- of snoeihout kan door het te versnipperen worden hergebruikt als strooisel. Ook gaan verbrandingen in de open lucht ten koste van de beleidsdoelstelling om het verbranden van biomassa ten behoeve van de elektriciteitsopwekking te stimuleren.

Na de verbranding resteren de asresten. Deze moeten worden verwijderd en worden afgevoerd, zodat de bodem niet met de daarin aanwezige stoffen kan worden verontreinigd. In het verleden werd daarop niet gecontroleerd en bleven asresten langere tijd liggen en konden deze verwaaien over dan wel uitspoelen naar de bodem. Deze asresten bevatten diverse schadelijke stoffen, zelfs wanneer alleen onbehandeld hout is verbrand. Het gaat dan om PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) en zware metalen.

 

Deze nota veronderstelt niet dat het milieu het meest is gediend wanneer alle verbrandingen van afvalstoffen buiten inrichtingen worden verboden. Daarvoor is de problematiek te divers. Het verbranden van afvalstoffen gebeurt namelijk zowel door bedrijven als ook door particulieren. Ook heeft in het verleden lange tijd de mogelijkheid bestaan om bij wijze van uitzondering snoei- en sprokkelhout in het buitengebied te verbranden. Er is daarom voor gekozen om niet alle verbrandingen van afvalstoffen te verbieden. Deze nota geeft duidelijkheid omtrent de keuzes die de gemeente heeft gemaakt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen. De keuzes zijn binnen de op dit moment geldende juridische kader gemaakt. Deze worden in de volgende hoofdstukken gedetailleerd weergegeven.

 

3. Ontheffingsmogelijkheid

 

 

Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer bepaalt dat de Burgermeester en wethouders een ontheffing kunnen verlenen van het verbod om afvalstoffen buiten inrichting te verbranden. Door te spreken van een ontheffing wordt aangegeven dat alleen in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het algemene verbod kan worden gemaakt.

 

Een ontheffing is alleen mogelijk wanneer het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen ontheffing verzet. In het kader van dit criterium mogen alle milieubelangen, naast een doelmatig beheer van afvalstoffen dus ook bijvoorbeeld de effecten op lucht, water en bodem, in beschouwing worden genomen en mogen ter voorkoming of ter beperking van deze effecten voorschriften aan de ontheffing verbonden worden.

 

Terughoudend optreden

 

In de toelichting op artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt er van uitgegaan dat gemeenten terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing van het verbrandingsverbod. Uitgangspunt moet zijn dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden, zoals het versnipperen of composteren, mogelijk zijn. De ontheffing is volgens de toelichting bij artikel 10.63, tweede lid ondermeer bedoeld voor het verbranden van afval dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen.

 

Ontheffingvooreenbepaalde tijd

 

Volgens het ministerie van VROM is de ontheffing van een wettelijk verbod te zien als een uitzondering op een regel. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Het zou daarmee een soort van vergunningstelsel worden. Een ontheffing zal derhalve altijd voor bepaalde tijd verleend moeten worden.

Er is voor gekozen om in Lelystad uit te gaan van een ontheffing voor de duur van de periode die loopt van 1 oktober tot 30 april.

 

Welontheffing,geen vrijstelling

 

Vanwege de bovengenoemde uitzonderingwetgeving is het tevens niet mogelijk om één ontheffing te verlenen voor een grote groep. Het verlenen van een ontheffing is bedoeld voor individuele situaties. Het verlenen van een ontheffing voor een grote groep van inrichtingsdrijvers zou feitelijk neer komen op een vrijstelling en daartoe biedt artikel 10.63, tweede lid geen ruimte. Bij de totstandkoming van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer heeft de toenmalige minister van VROM uitdrukkelijk aangegeven dat, hoewel de gemeenten de bevoegdheid hebben om een ontheffing te verlenen van het verbrandingsverbod, met deze bevoegdheid terughoudend moet worden omgegaan. Het verlenen van één ontheffing aan een grote groep of een vrijstelling is eveneens in strijd met de terughoudendheid die volgens de wetgever in acht moet worden genomen.

 

4. Beleidskeuzes

 

 

In dit hoofdstuk worden de beleidskeuzes van de gemeente Lelystad weergegeven en toegelicht. Allereerst worden de definities van de bepaalde begrippen gepresenteerd, daarna worden de beleidsregels uiteengezet en aan het eind van het hoofdstuk wordt een korte samenvatting gemaakt.

 

4.1 Begrippen

 

Afvalstoffen

De Wet milieubeheer geeft aan dat er sprake is van afvalstoffen wanneer het stoffen, preparaten of andere producten betreft waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

 

In artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer is de definitie van afvalstoffen weergegeven. Deze luidt als volgt:

 

Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten ofandere producten die behoren tot de categorieën diezijngenoemd inbijlage Ibijrichtlijn nr.75/442/EEGvandeRaad van deEuropese Gemeenschappen van 15juli1975betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich teontdoen of zich moet ontdoen.

 

Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten in ieder geval worden aangemerkt als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, voornemens is zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moet ontdoen. Bij besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 maart 2002 is de afvalstoffenlijst in de Staatscourant geplaatst. Zowel hout afkomstig uit landbouw, tuinbouw en bosbouw als hout dat als huishoudelijk afval kan vrijkomen wordt op basis van deze afvalstoffenlijst als een afvalstof aangemerkt en valt daarmee onder de werkingssfeer van het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

 

Het branden van kaarsen en fakkels is daarmee derhalve niet verboden. Het gaat dan namelijk niet om het verbranden van afvalstoffen. Het koken, bakken en braden op vuren die zijn opgebouwd uit speciaal daar voor aangeschafte briketten, houtblokken e.d. is daarmee derhalve ook niet verboden. Slechts indien er daadwerkelijk afvalstoffen worden verbrand is het verbod uit artikel 10.2 aan de orde.

 

Artikel 10.63 van de Wet milieubeheer bepaalt verder dat geen ontheffing kan worden verleend voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen.

 

Het college van burgemeester en wethouders kan voor alle overige categorieën van afvalstoffen wel een ontheffing verlenen, mits het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet en rekening wordt gehouden met de toelichting behorende bij artikel 10.63 van de Wet milieubeheer.

 

Bebouwde kom

Onder bebouwde kom wordt verstaan het gebied waarvan de grenzen zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de meest recente Bouwverordening van de gemeente Lelystad.

 

Inrichting:

De Wet milieubeheer verstaat onder een inrichting:

 

Elkedoordemensondernomen bedrijvigheid diebedrijfsmatig ofineenomvangals zijnde zij bedrijfsmatig binnen een zekere begrenzing pleegt teworden verricht.

 

4.2 Beleidsregels

 

 

Beleidsregel 1.

Gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen binnen de bebouwde kom.

 

Toelichting:

 

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer ziet alleen toe op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Het verbrandingsverbod is dus niet van toepassing indien er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Hiervoor geldt een ander wettelijk regiem. De verbranding van afvalstoffen binnen een inrichting is toegestaan, mits daarvoor een milieuvergunning is verleend of indien de mogelijkheid daarvoor in een van de op art.8.40 Wet milieubeheer gebaseerde Amvb's is geopend. Die beleidsregel ziet niet toe op het verbranden van afvalstoffen binnen de inrichtingen.

 

De gemeente Lelystad heeft bij het vaststellen van deze beleidsregel gekozen om geen onderscheid te maken tussen particulieren en bedrijven. Het is zowel particulieren als ook bedrijven verboden om buiten een inrichting afvalstoffen te verbranden. De gemeente verleent geen ontheffing voor de afvalverbranding binnen de bebouwde kom. Uit deze regel zijn een paar uitzonderingen gemaakt in beleidsregel 3 en 4.

 

Voor de particulieren (huishoudens) zijn er voldoende mogelijkheden om hun afvalstoffen aan de daarvoor aangewezen inzamelaars aan te bieden. Daarvoor biedt de gemeente zowel haal- als ook brengmogelijkheden. Particulieren mogen wel op basis van de bepalingen van de APV over gaan tot het branden van kaarsen en fakkels en sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven. Ook vuren voor koken, bakken en braden vallen niet onder het regiem de Wet milieubeheer. In het geval van het stoken van hout in vuurkorven en terrashaarden is het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing omdat er van uit wordt gegaan dat in het geval van vuurkorven en terrashaarden hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van houtblokken en briketten, die kant en klaar kunnen worden gekocht. Deze worden dan niet aangemerkt als afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

 

Voor de bedrijven geldt het wettelijke verbod voor het verbranden van afvalstoffen buiten het terrein dat behoort tot de inrichting. Op basis van inmiddels vaste jurisprudentie behoren de landerijen van de akkerbouw- en veeteeltbedrijven alsmede ook de boomgaarden van de fruitteeltbedrijven niet tot het terrein van de inrichting. Voor het verbranden van afvalstoffen op dit terrein is er wel een ontheffing noodzakelijk.

 

Beleidsregel 2.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen buiten de bebouwde kom. Uitgezonderd is het verlenen van een ontheffing voor het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat afkomstig is van het onderhoud aan de erfbeplanting van bedrijven en woonerven buiten de bebouwde kom voor de periode van 1 oktober tot 30 april.

 

Toelichting:

 

Voor de agrariërs in het buitengebied bestond voor de wijziging van de Wet milieubeheer op basis van de Algemene plaatselijke verordening de mogelijkheid om snoei- en sprokkelhout te verbranden. Onder snoeien wordt verstaan: het wegnemen van takken van bomen en heesters. Snoeihout is het hout dat bij het snoeien wordt afgesneden.

 

Tijdens de kamerbehandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer waarbij de verbrandingsverbod is ingevoerd heeft de toenmalige minister van VROM aangegeven dat snoeihout en fruitsnoeihout onder de ontheffing zouden kunnen vallen. Hij sprak in het algemeen over hout dat je van bomen of struiken afhaalt om het natuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen.

 

Overwegende dat in het verleden verbranden van snoei- en sprokkelhout buiten de bebouwde kom was toegestaan en gezien het standpunt van de minister van VROM is in de beleidsregel de uitzondering voor dit soort afval gemaakt. Bij het maken van deze beleidskeuze is rekening gehouden met de positie van de Landschapsbeheer Flevoland.

 

Landschapsbeheer Flevoland adviseert agrariërs en particulieren in verband met het onderhoud van de in het buitengebied aanwezige erfbeplanting. Deze organisatie die niet zelf landerijen e.d. in eigendom heeft, maar slechts adviseert, geeft de voorkeur aan het verbranden van het vrijkomende snoeihout boven andere verwerkingsmethoden. Daarvoor wordt de volgende argumenten aangevoerd:

 

  • Een deel van het vrijkomende snoeihout kan in een takkenril in of bij de singel worden ondergebracht. Deze takkenril mag echter niet te hoog of te dicht worden, zodat dat daardoor de natuurlijke verjonging van de houtsingel wordt tegengegaan. Gezien de omvang van de erfbeplanting komt nogal wat snoeihout vrij. Deze hoeveelheid zal zeker in de loop van de jaren te veel zijn om in een takkenril onder te kunnen brengen.

 

  • Het versnipperen van het snoeihout en het terugbrengen van de snippers in de singel als bodembedekker heeft zeker de eerste twee jaar tot gevolg dat het onkruid wordt geweerd. Daarna is het onkruid echter niet meer tegen te houden en schiet het de bodem uit, omdat de bodem erdoor wordt verrijkt.

 

  • Het versnipperen en composteren op het eigen terrein van de inrichting is een alternatief voor het in de singel terugbrengen van de houtsnippers. In het geval van het versnipperen en het afvoeren van het versnipperde materiaal spelen de transportkosten en de afvoerkosten een rol in de afwegingen. De milieubelasting daarvan is niet gelijk te stellen aan de milieubelasting als gevolg van het verbranden van het afvalhout, omdat daarbij sprake is van verschillende grootheden. Echter dat aan de afvoer en de eventuele nabewerking ook nadelige gevolgen voor het milieu zijn verbonden is onmiskenbaar. Het is niet aan te geven op welk moment de voordelen van het verwerken van het snoeihout in een installatie voor het verbranden van biomassa met elektriciteitsopwekking en de bijbehorende milieubelasting als gevolg van het versnipperen, transporteren en bewerken opwegen tegen de nadelige gevolgen van het verbranden van het snoeihout.

 

De gemeente Lelystad heeft de argumenten van de Landschapbeheer Flevoland in het besluitproces betrokken.

 

Besloten is om voor het gebied buiten de bebouwde kom één lijn aan te houden, waarbij het verbranden van snoeihout onder het stellen van voorschriften tot de mogelijkheden behoort. Op aanvraag kan een ontheffing worden afgegeven voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt als gevolg van het onderhoud aan de erfbeplanting.

 

Het onderhoud aan de windsingels waaruit de erfbeplanting bestaat zal vooral plaatsvinden in de winterperiode. Het blad is dan van de bomen af en wanneer het omliggende land voldoende bevroren is, kan het onderhoud deels vanaf de landerijen worden uitgevoerd. Aan de bewoners van het gebied buiten de bebouwde kom wordt daarom een ontheffing voor het verbranden van snoeihout verleend in verband met het onderhoud van de erfbeplanting.

Rekening houdend met het snoeiseizoen dient de te verlenen ontheffing een geldigheidsduur te hebben die valt in de periode 1 oktober tot 30 april.

 

Beleidsregel 3.

In afwijking van beleidsregels 1 en 2 geeft de gemeente Lelystad per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van snoeihout en zieke planten waarvoor de Plantenziektekundige Dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektenwet of daarvan afgeleide AMvB's.

 

Toelichting:

 

Een ontheffing wordt verleend voor het verbranden van houtafval afkomstig van een houtsingel of boomgaard, indien door de betreffende agrariër/fruitteler/boomkweker kan worden aangetoond dat vanwege de daarin aanwezige ziekteverschijnselen en het gevaar van verspreiding ervan het vernietigen van het aangetaste hout noodzakelijk is. Hetzelfde geldt wanneer er sprake is van aangetaste planten. Een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst is als bewijs daarvoor nodig.

 

Op basis van de Plantenziektenwet is de Plantenziektenkundige Dienst belast met de opsporing en bestrijding van schadelijke organismen, zoals onkruiden, insecten, bacteriën, schimmels en virussen. De Plantenziektenwet geeft de basis voor de wettelijke maatregelen ter bestrijding van de ziekten en plagen in planten. In diverse Algemene maatregelen van Bestuur kunnen deze maatregelen zijn toegesneden op een specifieke situatie.

 

Een voorbeeld van een dergelijke AMvB betreft het Besluit bestrijding bacterievuur 1983. In artikel 8 van dit Besluit is specifiek voorgeschreven dat de Directeur van de Plantenziektenkundige Dienst een gebruiksgerechtigde van een terrein kan aanzeggen dat binnen de daarbij aangegeven termijn maatregelen worden getroffen aangaande de in de aanzegging aangewezen planten. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het geheel of gedeeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten.

 

Middels voorschriften kan aan de aanzegging worden verbonden op welke wijze gevolg moet worden gegeven aan de opgelegde maatregelen. Uitgangspunt daarbij is dat veilig wordt verwijderd. Aan dit uitgangspunt kan op verschillende manieren worden voldaan. Het verbranden van planten is een goedkope methode, die het risico op verdere verspreiding daadwerkelijk reduceert en daarom de voorkeur heeft. In het geval van het afvoeren en storten van planten is sprake van een restrisico wanneer het weghalen niet zorgvuldig genoeg gebeurd of wanneer de stortplaats onvoldoende wordt afgedekt. De Plantenziektenkundige Dienst ziet er op toe dat het verwijderen en het vernietigen veilig gebeurd.

 

Ter beperking van de risico's is besloten dat op basis van een schriftelijke aanzegging van de directeur van de Plantenziektekundige Dienst waarin sprake is van het geheel of gedeeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten een ontheffing van het verbod om afval te mogen verbranden, kan worden verkregen. De schriftelijke aanzegging dient met het verzoek om ontheffing aan het college te worden aangeboden.

 

In het geval van een schriftelijke aanzegging zoals hier wordt bedoeld is de verplicht voorgeschreven procedure praktisch gezien niet toe te passen. Immers haast is geboden om verdere besmetting tegen te gaan. Daarnaast is het besmettingsgevaar aanzienlijk. Besloten is om de gevraagde ontheffing per omgaande af te geven.

 

Beleidsregel 4.

In afwijking van beleidsregel 1en 2 geeft de gemeente Lelystad ter voorkoming van de verspreiding van plantenziekten een ontheffing af voor het verbranden van snoeihout en zieke planten afkomstig van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen.

 

Toelichting:

 

Fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen hebben vaak problemen met de zogenaamde kankersporen. Met name appelbomen en onderstammen van appelbomen kunnen aangetast zijn met die kankersporen. Deze sporen verspreiden zich gemakkelijk en kunnen zich zelfs via versnipperd besmet hout over de boomgaard verspreiden.

 

In deze situaties wordt door de Plantenziektenkundige Dienst geen aanzegging afgegeven, zodat het gestelde in de beleidsregel 3 niet van toepassing is. De kankersporen kunnen alleen uit de bomen worden weggesneden en weggefreesd. Het risico van de verspreiding van deze sporen wordt echter in het geval van het versnipperen van aangetast appelhout zodanig groot geacht dat ook in deze situatie een ontheffing wordt afgegeven. Omdat bovengenoemde kankersporen in de fruitteelt veel voorkomen, deze niet preventief te bestrijden zijn en om de handhaving niet te frustreren is besloten dat fruittelers/boomkwekers in zijn algemeenheid in aanmerking komen voor een ontheffing op het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer in het geval van het verbranden van snoeihout afkomstig van de fruitteelt of boomkwekerij.

 

In het meest ernstige geval zal het rooien van een (deel van de) appelboomgaard moeten volgen. Ook in het geval van het rooien van besmette bomen, waarop al dan niet een herbeplanting volgt, wordt een ontheffing van het verbod om afvalstoffen te mogen verbranden afgegeven.

 

Beleidsregel 5.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van kerstbomen.

 

Toelichting:

 

In de gemeente Lelystad worden de kerstbomen al sinds jaar en dag door de jeugd verzameld en tegen een vooraf afgesproken vergoeding aan de gemeente aangeboden waarna deze worden versnipperd.

 

Het past dan ook niet om voor het verbranden van kerstbomen door middel van een ontheffing toestemming te geven en een uitzondering te maken op het verbod om afvalstoffen te verbranden. Dat van een afvalstof sprake is blijkt wel uit het feit dat het materiaal betreft waarvan men zich wil ontdoen. Een ontheffing wordt niet verleend.

 

Beleidsregel 6.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van stro, strostoppels en loofresten.

 

Toelichting:

 

Tot 23 mei 2003 was op basis van artikel 5.8.1 van de Algemene plaatselijke verordening het branden van afvalstoffen buiten inrichtingen toegestaan voor zover het snoei- en sprokkelhout, loof, stro en strostoppels bij agrariërs in het buitengebied betrof. De ervaring heeft geleerd dat slechts het snoei- en sprokkelhout wordt verbrand. Dit blijkt onder meer uit de meldingen die daarvoor worden gedaan. Mogelijk worden het loof, de restanten stro en de strostoppels ondergeploegd of ondergewerkt bij het zaai- of winterklaar maken van het land. Het stro zelf is nog van waarde en wordt in de vorm van stropakken van de landerijen afgevoerd.

 

Bij de Plantenziektenkundige Dienst is navraag gedaan omtrent de noodzaak om aardappelloof en bonenstro te verbranden. Door deze dienst is aangegeven dat het verbranden van het aardappelloof en het bonenstro een goede en vooral goedkope manier is om ziekten en bacteriën die daarin aanwezig kunnen zijn, te bestrijden. Echter het verbranden daarvan wordt door de Plantenziektekundige dienst in deze situatie nimmer als zijnde de enig toegestane methode van de bestrijding van ziekten en bacteriën voorgeschreven. Er zijn goede, preventief werkende alternatieven voorhanden die een zelfde effect hebben.

 

Het verbranden ervan is dus geen noodzaak en er bestaan goede voor de agrariër deels lucratieve alternatieven voor het verbranden van loof, stro en strostoppels. Daarvoor wordt derhalve geen ontheffing verleend.

 

Het branden ter bestrijding van onkruid en het branden van aardappelloof met de bedoeling om de plant te laten afsterven zoals dat in de biologische landbouw wordt toegepast, wordt niet gezien als het verbranden van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Een ontheffing van het college is daarvoor niet vereist.

 

Beleidsregel 7.

De gemeente Lelystad verleent een ontheffing voor het verbranden van genetisch gemodificeerd plantmateriaal indien dit op basis van een wettelijke regeling dan wel een verleende vergunning is vereist.

 

Toelichting:

 

Een uitzondering op het verbod om afvalstoffen te verbranden kan van toepassing zijn op proefboerderijen. Deze zijn ter voorkoming van de verspreiding van genetisch gemodificeerd plantmateriaal, wettelijk dan wel op basis van de aan hen verleende vergunningen verplicht om genetisch gemodificeerd plantmateriaal, in het afvalstadium te vernietigen ter plaatse van het bedrijf. In deze specifieke situatie is het voorstel om de specifieke wettelijke regeling dan wel de inhoud van de verleende vergunning bepalend te laten zijn. In deze situaties wordt een ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen verleend. Uiteraard moet een dergelijk verzoek om ontheffing worden onderbouwd met een afschrift van de wettelijke regeling of de vergunning.

 

Beleidsregel 8.

De gemeente Lelystad kan in bijzondere en specifieke omstandigheden in afwijking van beleidsregels 1 en 2 een ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen verlenen.

 

Toelichting:

 

Een ieder die vanwege bijzondere omstandigheden denkt geen ander alternatief te hebben dan het verbranden van het vrijkomende afval kan een verzoek om ontheffing aan het college van burgemeester en wethouders voorleggen. leder verzoek wordt in eerste instantie getoetst aan de uitgangspunten van deze notitie. Het verzoek moet worden onderbouwd door aan te geven waaruit de bijzondere en specifieke omstandigheden bestaan. Deze omstandigheden moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat na toetsing aan het belang van de bescherming van het milieu tot een ontheffing wordt besloten.

 

4.3 Samenvatting

 

Het is op basis van de Wet milieubeheer verboden om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden. De wet biedt wel mogelijkheden om een ontheffing van dit algemeen verbod te verlenen. Binnen inrichtingen is het verbranden alleen toegestaan als daarvoor via de Wet milieubeheer regels zijn gesteld. De wetgever gaat er vanuit dat de gemeenten terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing van het verbrandingsverbod.

 

Het college van burgemeester en wethouders kan voor diverse categorieën van afvalstoffen een ontheffing verlenen, mits het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet en rekening wordt gehouden met de toelichting behorende bij artikel 10.63 van de Wet milieubeheer.

 

Het branden van kaarsen, fakkels en sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven, vuren voor koken, bakken en braden vallen niet onder het regiem van de Wet milieubeheer. Deze activiteiten zijn dan ook toegestaan zonder dat daarvoor een ontheffing nodig is.

 

Kerstbomen worden al sinds jaar en dag door de jeugd verzameld en tegen een vooraf afgesproken vergoeding ter versnippering aan de gemeente aangeboden. Voor het verbranden van kerstbomen wordt dan ook geen ontheffing verleend.

 

De ervaring heeft geleerd dat loof, stro en strostoppels bij agrariërs in het gebied buiten de bebouwde kom niet wordt verbrand, maar dat het slechts het snoei- en sprokkelhout is dat wordt verbrand. Het verbranden van snoei- en sprokkelhout is geen noodzaak en er bestaan goede voor de agrariër deels lucratieve alternatieven voor het verbranden van loof, stro en strostoppels. Daarvoor wordt derhalve geen ontheffing verleend voor loof, stro, strostoppels, snoei- en sprokkelhout bij agrariërs in het gebied buiten de bebouwde kom, het snoeihout uit de aanwezige erfbeplanting uitgezonderd.

 

Het branden ter bestrijding van onkruid en het branden van aardappelloof met de bedoeling om de plant te laten afsterven zoals dat in de biologische landbouw wordt toegepast, wordt niet gezien als het verbranden van afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer. Een ontheffing van het college is daarvoor niet vereist.

 

Op verzoek wordt een ontheffing verleend voor het verbranden van houtafval afkomstig van een houtsingel of boomgaard, indien door de betreffende agrariër, fruitteler of boomkweker kan worden aangetoond dat het vernietigen van het aangetaste hout dan wel de aangetaste planten noodzakelijk is vanwege de daarin aanwezige ziekteverschijnselen en het gevaar van verspreiding ervan. Voor het verlenen van een ontheffing per omgaande is een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst nodig.

 

Proefboerderijen zijn ter voorkoming van de verspreiding van genetisch gemodificeerd plantmateriaal verplicht om genetisch gemodificeerd plantmateriaal in het afvalstadium te vernietigen ter plaatse van het bedrijf. In deze specifieke situatie is de specifieke wettelijke regeling dan wel de inhoud van de verleende vergunning bepalend en wordt op verzoek een ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen verleend.

 

Een ieder die vanwege bijzondere en specifieke omstandigheden geen ander alternatief heeft dan het verbranden van het vrijkomende afval kan een verzoek om ontheffing aan het college van burgemeester en wethouders voorleggen. Deze omstandigheden moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat na de toetsing aan het belang van de bescherming van het milieu tot een ontheffing kan worden besloten.

 

5. Procedure

 

In artikel 10.64 van de Wet milieubeheer is de procedure aangegeven, die moet worden gevolgd in het geval van het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing. De Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ( de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) is niet van toepassing op de totstandkoming van een ontheffing. In dit geval wordt teruggevallen op de minimale procedurele eisen van de Awb.

 

In grote lijnen verloopt deze procedure als volgt:

  • Indienen aanvraag tot ontheffing

  • Beoordeling ontvankelijkheid aanvraag ontheffing

  • Beschikking publiceren en ter inzage leggen gedurende zes weken

  • Eventueel behandeling bezwaarschrift.

 

Het verzoek wordt gericht aan het college van burgemeester en wethouders t.a.v. de afdeling Ruimtelijke Dienstverlening, Postbus 91, 8200 AB in Lelystad.

 

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer worden geen leges geheven. Dit is overeenkomstig artikel 15.34 a van de Wet milieubeheer.

 

6. De aan de ontheffing te verbinden voorschriften

 

 

Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden, die opgesteld zijn in overleg met de brandweer. De ontheffing geldt gedurende de daarin aangegeven periode, maar maximaal van 1 oktober tot en met 30 april. Wordt de ontheffing zodanig laat aangevraagd dat niet voor de gehele periode de ontheffing kan worden afgegeven dan geldt deze voor het resterende deel van de aaneengesloten periode.

 

De aan de ontheffing te verbinden voorschriften zijn als bijlage bij deze beleidsregels toegevoegd.

 

7. Aanvullende werking APV

 

 

Op grond van artikel 10.63, tweede lid Wet milieubeheer kan het college een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan weigeren om een ontheffing te verlenen in het belang van de bescherming van het milieu.

 

Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak ook openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de vergunning te weigeren, indien de openbare orde en de veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing ook alleen dienen ter bescherming van het belang van de bescherming van het milieu. Artikel 5.8.1 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer aan. Op basis van het tweede lid van artikel 5.8.1 van de APV bestaat de mogelijkheid om naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer, een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. De weigeringsgronden zijn tevens in artikel 5.8.1 APV genoemd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. Indien het college de openbare orde- en veiligheidsaspecten wil reguleren is het verlenen van een (tweede) ontheffing op grond van de APV noodzakelijk.

 

De VNG adviseert om niet over te gaan tot het combineren van de ontheffing op grond van artikel 10.63, lid 2 van de Wet milieubeheer en de ontheffing op grond van artikel 5.8.1 van de Algemene plaatselijke verordening. De gronden waarop een besluit wordt genomen zijn in dat geval gebaseerd op twee verschillende wettelijke regelingen. Het gaat om twee verschillende besluiten met verschillende afwegingskaders. Indien beide afwegingskaders in één juridisch kader worden verwerkt, is het de vraag in hoeverre een dergelijk besluit juridisch stand houdt. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht tegen het andere besluit.

 

De gemeente Lelystad achtte een combinatie van een ontheffing op grond van art. 10.63, lid 2 Wm en een ontheffing op grond van art. 5.8.1 APV mogelijk. De laatste twee jaren is er ervaring opgedaan met de combinatie van die ontheffingen. Om toch juridisch zuiver te handelen is besloten om die ontheffingen afzonderlijk te verlenen. Daarmee wordt het advies van de VNG gevolgd. Het verschil in de wettelijke grondslag en het verschil in de strafbaarstelling ( een overtreding van een ontheffing op grond van de Wm wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten, terwijl een overtreding van de art. 5.8.1 APV strafbaar wordt gesteld op grond van artikel 154 Gemeentewet) pleit ervoor om separate ontheffingen te hanteren.

 

Uit praktische overwegingen is voor een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer en een aanvraag voor een ontheffing op grond van de APV één (standaard)

aanvraagformulier ontwikkeld. Verder zijn er de twee zelfstandige besluiten (ontheffingen) in een (standaard) document opgenomen. Het blijven echter wel twee afzonderlijke besluiten.

 

Indien de ontheffing op grond van art. 10.63, tweede lid Wm wordt geweigerd, is er geen ruimte meer voor een ontheffing op grond van art. 5.8.1 van de APV. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een ontheffing op grond van art. 5.8.1 APV kan in dit geval nooit verleend worden wegens strijd met de Wet milieubeheer en hoeft niet in behandeling te worden genomen. De grondslag hiervoor is art. 4:5 Awb.

 

Hoewel het mogelijk is voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 5.8.1 van de Algemene plaatselijke verordening leges te heffen, wordt daartoe niet overgegaan aangezien daartoe geen extra handelingen nodig zijn. De behandeling van de aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 5.8.1 van de APV gaat samen met de behandeling van de aanvraag voor een ontheffing die nodig is op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer. Het heffen van leges lijkt in dit geval niet wenselijk. Er worden daarom geen leges geheven.

 

 

Bijlage 1  

 

 

Beleidsregel 1.

Gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen binnen de bebouwde kom.

 

Beleidsregel 2.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen buiten de bebouwde kom. Uitgezonderd is het verlenen van een ontheffing voor het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat afkomstig is van het onderhoud aan de erfbeplanting van bedrijven en woonerven buiten de bebouwde kom voor de periode van 1 oktober tot 30 april.

 

Beleidsregel 3.

In afwijking van beleidsregels 1 en 2 geeft de gemeente Lelystad per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van snoeihout en zieke planten waarvoor de Plantenziektekundige Dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektenwet of daarvan afgeleide AMvB's.

 

Beleidsregel 4.

In afwijking van beleidsregel 1en 2 geeft de gemeente Lelystad ter voorkoming van de verspreiding van plantenziekten een ontheffing af voor het verbranden van snoeihout en zieke planten afkomstig van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen.

 

Beleidsregel 5.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van kerstbomen.

 

Beleidsregel 6.

De gemeente Lelystad verleent geen ontheffing voor het verbranden van stro, strostoppels en loofresten.

 

Beleidsregel 7.

De gemeente Lelystad verleent een ontheffing voor het verbranden van genetisch gemodificeerd plantmateriaal indien dit op basis van een wettelijke regeling dan wel een verleende vergunning is vereist.

 

Beleidsregel 8.

De gemeente Lelystad kan in bijzondere en specifieke omstandigheden in afwijking van beleidsregels 1 en 2 een ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen verlenen.

 

 

Bijlage 2  

 

 

Deaandeontheffingteverbindenvoorschriften

 

  • 1.

    Voordat tot verbranding wordt overgegaan moet dit telefonisch te worden gemeld aan de alarmcentrale: telefoonnummer: 0320-276989.

 

  • 2.

    Het stoken van het vuur dient plaats te vinden bij daglicht.

 

  • 3.

    Er mag alleen worden verbrand van maandag tot en met vrijdag.

 

  • 4.

    Het aanleggen, stoken of hebben van het vuur dient plaats te vinden op ten minste 15 meter afstand van een gebouw, opslag van brandbare goederen of een voor ontbranding gevoelig stuk natuur.

 

  • 5.

    Het ontsteken dient op een natuurlijke manier te gebeuren (geen andere brandstoffen dan aanmaakhout of stro).

 

  • 6.

    Bij een windkracht groter dan 5 Bf. mag niet worden verbrand.

 

  • 7.

    Er dient een meerderjarig persoon toezicht te houden op het vuur zolang het hout brand of smeult.

 

  • 8.

    Het vuur mag niet onbeheerd worden achtergelaten.

 

  • 9.

    Tijdens het stoken dient een poederblusser aanwezig te zijn.

 

  • 10.

    Tijdens het stoken van het vuur dienen een emmer water en een doordrenkte doek of dweil aanwezig te zijn t.b.v. het koelen van eventuele brandwonden en het blussen van een klein brandje.

 

  • 11.

    Onder de stookplaats dient een laag zand van ca 10 centimeter te zijn aangebracht. Dit vergemakkelijkt het opruimen en zorgt ervoor dat de bodem beter wordt beschermd.

 

  • 12.

    Indien het vuur uit de hand loopt, dient alarmnummer 112 te worden gebeld.

 

  • 13.

    De vuurresten dienen dusdanig te zijn afgedekt met zand of geblust te zijn met water dat her ontbranding niet mogelijk is.

 

  • 14.

    Als het vuur gedoofd is dienen de asresten binnen 48 uur opgeruimd te worden.

 

  • 15.

    De gemeente Lelystad is niet aansprakelijk voor schade of ongevallen die door of vanwege het gebruik van deze ontheffing worden veroorzaakt.

 

 

Lelystad 27-11-2007

Het college van Lelystad,

Burgemeester, secretaris