Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almelo

Nota bodembeheer regio Twente met bijbehorende bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen en regionale bodemkwaliteitskaart Twente

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota bodembeheer regio Twente met bijbehorende bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen en regionale bodemkwaliteitskaart Twente
CiteertitelNota bodembeheer regio Twente
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlagen bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen Bijlagen regionale bodemkwaliteitskaart Twente

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-202214-05-2019Nieuwe regeling

14-05-2019

gmb-2022-300414

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota bodembeheer regio Twente met bijbehorende bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen en regionale bodemkwaliteitskaart Twente

Twents beleid veur oale groond 2.0

Colofon

Dit document kwam tot stand in opdracht van Regio Twente mede namens:

 

  • 1.

    gemeente Almelo

  • 2.

    gemeente Borne

  • 3.

    gemeente Dinkelland (Noaberkracht)

  • 4.

    gemeente Enschede

  • 5.

    gemeente Haaksbergen

  • 6.

    gemeente Hellendoorn

  • 7.

    gemeente Hengelo

  • 8.

    gemeente Hof van Twente

  • 9.

    gemeente Losser

  • 10.

    gemeente Oldenzaal

  • 11

    gemeente Rijssen-Holten

  • 12

    gemeente Tubbergen (Noaberkracht)

  • 13

    gemeente Twenterand

  • 14

    gemeente Wierden

  • 15

    waterschap Vechtstromen   

    Auteur: Mark Klutman (LineaRekta)

      

    Met dank aan de leden van de Werkgroep Regionaal Bodembeheer Twente en Jasper Lackin (Witteveen+Bos)

    Regio Twente

    januari 2019

 

Inhoudsopgave

1 Inleiding. 7

1.1 Doel en reikwijdte. 7

1.2 Leeswijzer 7

2 Achtergrond. 8

2.1 Betrokken organisaties. 8

2.2 Uniformiteit en duurzaamheid. 8

2.4 Inspraak. 8

3.1 Generiek beleid. 9

3.2 Gebiedsspecifiek beleid. 9

3.3 Grootschalige toepassingen. 9

3.4 Wet bodembescherming. 10

3.6 Overige regelgeving. 11

4 Gebiedsspecifiek beleid. 12

4.1 Behoud goede bodemkwaliteit binnen Twente. 12

4.1.1 Voorkomen normopvulling. 12

4.1.2 Bepalen bestaande bodemkwaliteit 12

4.2 Stimuleren hergebruik van grond tegen minder kosten. 13

5 De bodemkwaliteitskaart 14

5.1 Beschrijving bodemkwaliteit 14

5.2 De bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel 14

5.3 Opstellen bodemkwaliteitskaart 14

5.4 Bodemkwaliteitskaart en (on)verdachte locaties. 15

5.5 Reikwijdte bodemkwaliteitskaart 15

5.6 Bodemkwaliteitskaart en bodembeheergebied in Twente. 16

5.7 Uitbreiden bodembeheergebied met omliggende gemeenten. 16

5.8 Ontgraven en toepassen van grond zonder bodemkwaliteitskaart 17

5.9 Overige gebruiksmogelijkheden bodemkwaliteitskaart 17

5.10 Actualisatie bodemkwaliteitskaart 17

6 Bodemkwaliteitsklassen. 18

6.1 Uniforme klassen in de regio. 18

6.2 Drie bodemkwaliteitsklassen. 18

6.2.1 AW2000. 18

6.2.2 Wonen. 18

6.2.3 Gebiedsgericht 19

6.2.4 Niet-gezoneerde gebieden. 20

6.2.5 Bijzondere gebieden en locaties binnen ons bodembeheergebied. 21

6.3 De risicotoolbox. 22

6.4 Bodemfunctieklassenkaart 22

6.5 Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied. 22

6.6 Aanvullende voorwaarden en specifieke situaties. 22

7 Handhaving, bevoegdheden en monitoring. 25

7.1 Afhandeling melding. 25

7.2 Toezicht en handhaving door Omgevingsdienst Twente. 25

7.3 Monitoring en evaluatie. 25

Bijlage 1 Begrippenlijst 27

Bijlage 2 Inspraak. 29

Bijlage 3 Checklist mogelijk verdachte locatie. 30

Bijlage 4 Verslagen overleg andere organisaties. 32

Bijlage 5 Rapportage Regionale bodemkwaliteitskaart Twente. 33

Bijlage 6 Gebruik bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel 34

Bijlage 7 Beoordeling en advies GGD.. 36

 

Samenvatting

Op 1 juli 2008 is het hoofdstuk Grond en baggerspecie voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Dit was in Twente aanleiding om samen te werken bij het opstellen van nieuw beleid voor ontgraven en toepassen van grond. Resultaat van deze samenwerking was in 2010 een uniforme bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer Twents beleid veur oale groond. Inmiddels zijn we ruim zeven jaar verder. Voor de deelnemende gemeenten is dit aanleiding geweest het bestaande beleid te actualiseren. Ten opzichte van het bestaande beleid zijn de deelnemende gemeenten nu een stap verder gegaan. Er is nu slechts één bodemkwaliteitskaart met een bijbehorende nota bodembeheer voor het gehele Twentse grondgebied opgesteld. Hiermee is uitvoering gegeven aan de wens te komen tot een verdere uniformering en vereenvoudiging van het beleid voor ontgraven en toepassen van grond.

 

Uniforme bodemkwaliteitsklassen

De deelnemende gemeenten hebben net als het bestaande beleid weer gekozen voor gebiedsspecifiek beleid. Dit maakt het mogelijk om voor het gehele grondgebied (uniforme) bodemkwaliteitsklassen en gebiedsgerichte normen (lokale maximale waarden) vast te stellen. Omdat de deelnemende gemeenten dezelfde bodemkwaliteitskaart met bijbehorende nota bodembeheer vaststellen ontstaat één beleid voor het gehele grondgebied. Deze verdere uniformering en vereenvoudiging gaat niet ten koste van het oorspronkelijke uitgangspunt: behoud van de goede bodemkwaliteit in Twente.

 

Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

De regionale bodemkwaliteitskaart is een bewijsmiddel om binnen het grondgebied van Twente grond te mogen ontgraven en toe te passen. Als sprake is van een verdachte locatie mag de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als bewijsmiddel. Dan moet een ander bewijsmiddel worden aangeleverd waaruit de bodemkwaliteit van de grond blijkt. Bijvoorbeeld een partijkeuring. Voor grootschalige toepassingen zoals een geluidwal zijn algemene regels opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. De bodembeheernota en de bodemkwaliteitskaart zijn hier niet op van toepassing.

De regionale bodemkwaliteitskaart is geldig voor het aangewezen bodembeheergebied. Dit betreft bijna het totale gemeentelijk grondgebied in Twente. Ook enkele zandvangen en waterlopen van de Regge en de Dinkel maken hiervan onderdeel uit. Door dit grote toepassingsgebied zijn er veel afzetmogelijkheden voor partijen grond zonder dat extra kosten hoeven te worden gemaakt voor bodemonderzoek en partijkeuringen. Wel moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de nota bodembeheer.

 

Regionale bodemkwaliteitsklassen

De bodemkwaliteit van het grondgebied in Twente is in de volgende klassen ingedeeld:

 

  • 1.

    AW2000

  • 2.

    Wonen

  • 3.

    Gebiedsgericht

 

Grond uit de gebieden met klasse AW2000 is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de klasse Wonen geldt dat de kwaliteit van de bodem uit deze klasse minder is dan die uit de klasse AW2000, maar wel geschikt voor wonen en/of recreëren. Grond uit de klasse Wonen mag niet worden toegepast in een gebied met de klasse AW2000. Zo wordt de goede bodemkwaliteit in deze AW2000-gebieden behouden.

De klasse Gebiedsgericht geeft de deelnemende gemeenten de mogelijkheid om voor bepaalde gebieden eigen bodemkwaliteitsnormen vast te stellen. Vaak is dit een gevolg van intensief gebruik van een gebied (bijvoorbeeld het centrumgebied) of de aanwezigheid van specifieke bodem verontreinigende stoffen (als gevolg van industrie in het verleden) in een gebied. Uitwisseling van partijen grond uit deze gebieden is aan strikte voorwaarden verbonden.

 

Bevoegdheden

De gemeenteraad is bevoegd tot het vaststellen van lokale maximale waarden voor het grondgebied van zijn gemeente. Voor een goede en adequate uitvoering van het beleid hebben de gemeenteraden een aantal bevoegdheden gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    het (fysiek) aanpassen van de bodemkwaliteitskaart nadat de gemeenteraad voor een gebied van de gemeente gewijzigde lokale maximale waarden heeft vastgesteld en

  • 2.

    het vaststellen van checklisten.

 

Monitoren en evalueren

Om te waarborgen dat het beleid voldoet aan de praktijk en aan nieuwe ontwikkelingen monitoren de gemeenten het beleid periodiek. De nota bodembeheer geeft aan hoe dit gebeurt en welke onderwerpen worden gemonitord. Resultaten van deze monitoring kunnen eventueel leiden tot aanpassingen van het beleid.

 

1 Inleiding

In 2009 startten we binnen Twente met de opstelling van regionaal beleid voor het ontgraven en toepassen van grond. Resultaat hiervan was de nota bodembeheer 'Twents beleid veur oale groond'. In de jaren erna hebben diverse gemeenten binnen onze regio dit beleid vastgesteld. Inmiddels zijn we ruim zeven jaar verder. De regelgeving verplicht ons het bestaande beleid te actualiseren. Daarom hebben wij deze nota bodembeheer opgesteld. Hierin staat hoe wij de komende jaren omgaan met het ontgraven en toepassen van grond in Twente. 

 

1.1 Doel en reikwijdte

Deze nota bodembeheer bevat de voorwaarden die gelden voor het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie binnen het grondgebied van de deelnemende gemeenten. Dit vervangt het bestaande beleid zoals opgenomen nota bodembeheer 'Twents beleid veur oale groond'.

Deze nota bodembeheer heeft geen betrekking op het toepassen van bouwstoffen. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Ook thema's zoals archeologie, niet-gesprongen explosieven en flora en fauna vallen buiten het bereik van deze nota bodembeheer. Hiervoor verwijzen wij naar de daarvoor opgestelde wet- en regelgeving.

 

1.2 Leeswijzer

Het eerstvolgende hoofdstuk gaat in op de achtergronden van deze bodembeheernota. Aansluitend komt het wettelijk kader aan de orde.

In hoofdstuk 4 leest u over de beleidsmatige keuze die wij hebben gemaakt. Het daaropvolgende hoofdstuk richt zich op het instrument bodemkwaliteitskaart. Ook komt in dit hoofdstuk de bodemkwaliteitskaart als wettig bewijsmiddel aan de orde.

Hoofdstuk 6 gaat in op de bodemkwaliteitsklassen. Tenslotte besteden we in hoofdstuk 7 aandacht aan handhaving, de bevoegdheden van de gemeenteraad en het college, en gaan we in op monitoring en evaluatie van het beleid.  

 

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk gaat kort in op de samenwerking tussen de gemeenten. Ook komen de uitgangspunten van deze nota bodembeheer aan de orde.

 

2.1 Betrokken organisaties

Alle Twentse gemeenten werkten samen aan de totstandkoming van deze nota bodembeheer. Ten opzichte van 2010 is het aantal deelnemende gemeenten toegenomen.

Het gaat nu om de volgende organisaties:

  • 1.

    gemeente Almelo

  • 2.

    gemeente Borne

  • 3.

    gemeente Dinkelland (Noaberkracht)

  • 4.

    gemeente Enschede

  • 5.

    gemeente Haaksbergen

  • 6.

    gemeente Hellendoorn

  • 7.

    gemeente Hengelo

  • 8.

    gemeente Hof van Twente

  • 9.

    gemeente Losser

  • 10.

    gemeente Oldenzaal

  • 11

    gemeente Rijssen-Holten

  • 12

    gemeente Tubbergen (Noaberkracht)

  • 13

    gemeente Twenterand

  • 14

    gemeente Wierden 

    Ook het waterschap Vechtstromen was betrokken bij het opstellen van deze nota bodembeheer.

     

     

2.2 Uniformiteit en duurzaamheid 

In 2010 golden de volgende beleidsuitgangspunten:

  • 1.

    de regels en voorwaarden voor bodembeheer in Twente moeten zo uniform mogelijk zijn;

  • 2.

    de kosten voor het ontgraven en toepassen van grond tussen de gemeenten moeten zo laag mogelijk zijn en

  • 3.

    er moet duurzaam worden omgegaan met de bodem en vrijkomende grond in Twente.

 

Deze uitgangspunten zijn onveranderd gebleven. Wel zijn we een stap verder gegaan. In 2010 spraken we de intentie uit om met elkaar te komen tot één nota bodembeheer in de toekomst. Dit draagt namelijk niet alleen bij aan een verdere uniformering, maar leidt ook tot kostenbesparing voor de deelnemende gemeenten en de organisaties die in de praktijk werken met partijen grond. Met deze nota bodembeheer lossen wij onze intentie in: één nota bodembeheer en één bodemkwaliteitskaart voor alle gemeenten in Twente.

 

 

2.3 Monitoring bestaand beleid

De bodemkwaliteitskaart en de nota bodembeheer 2010 hebben wij tussentijds gemonitord. Dit hebben we op diverse manieren gedaan. Enerzijds door partijen grond te registreren en anderzijds door signalen uit de praktijk op te pikken en vast te leggen. Deze resultaten en ervaringen hebben wij betrokken bij het opstellen van de nu voorliggende nota bodembeheer. Op basis hiervan hebben we een verdere vereenvoudiging van het beleid door kunnen voeren (terugbrengen van het aantal bodemkwaliteitsklassen) en geconstateerd dat het bestaande niveau van bescherming van de bodem voortgezet moet worden. Deze uitgangspunten vormen een rode draad binnen het geactualiseerde beleid.  

 

2.4 Inspraak

Deze nota bodembeheer heeft op grond van het Besluit bodemkwaliteit voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bijlage 2 bevat een overzicht van de ingebrachte zienswijzen, onze reactie op deze zienswijzen en overige wijzigingen.

 

3 Wettelijk kader 

Het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit bevatten regels voor het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie (bodembeheer). Daarnaast bevatten dit besluit en deze regeling ook kwaliteitseisen voor bedrijven die grond ontgraven en toepassen. Deze kwaliteitseisen komen verder niet meer aan de orde in deze nota.

Het Besluit bodemkwaliteit biedt gemeenten twee mogelijkheden voor het vaststellen van beleid:

 

  • 1.

    generiek beleid of

  • 2.

    gebiedsspecifiek beleid.

     

3.1 Generiek beleid

Als een gemeente kiest voor generiek beleid dan gelden de landelijk vastgestelde bodemkwaliteitsnormen voor deze gemeente. De gemeente heeft dan niet de mogelijkheid om eigen normen vast te stellen. Wij kiezen hier wel voor. Daarom is het generiek beleid niet van toepassing. Een verdere bespreking van dit beleid laten wij hier dan ook achterwege.

 

3.2 Gebiedsspecifiek beleid

Gebiedsspecifiek beleid maakt het voor gemeenten mogelijk om eigen beleidskeuzes te maken op het gebied van bodembeheer. Door rekening te houden met gebiedsspecifieke kenmerken kan een gemeente per gebied eigen bodemkwaliteitsnormen vaststellen. Het Besluit bodemkwaliteit noemt deze normen 'lokale maximale waarden'.

 

Gebiedsspecifiek beleid verplicht de gemeente haar beleidskeuzes vast te leggen in een nota bodembeheer. In 2010 deden de deelnemende gemeente dat in hun eigen (in gezamenlijkheid opgestelde) nota bodembeheer. Ondanks de gezamenlijke opstelling van het beleid waren er toch nog verschillen tussen de gemeenten. Nu stellen wij als deelnemende gemeenten niet meer apart een nota bodembeheer vast, maar stellen we allemaal dezelfde nota vast. Ten opzichte van 2010 zijn hierdoor de verschillen verkleind en is de uniformiteit vergroot.

 

Het Besluit bodemkwaliteit geeft een aantal voorwaarden[1] waaraan het beleid moet voldoen:file:///G:/DataGOAL/rom-bmch/Bodem/Besluit%20bodemkwaliteit/BKK%202019/Definitieve%20stukken%20Nota%202019/Bodembeheernota%20Regio%20Twente_jan.2019.docx#_ftnref1

  • 1.

    er sprake is van standstill (geen achteruitgang) op gebiedsniveau;

  • 2.

    er is een bodemfunctieklassenkaart opgesteld;

  • 3.

    het risiconiveau van de gekozen lokale maximale waarden wordt berekend met behulp van de risicotoolbox;

  • 4.

    de lokale maximale waarden mogen het saneringscriterium van de Wet bodembescherming niet overschrijden. 

    Het besluit bevat ook nog procedurele voorwaarden voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid:

  • 5.

    een ieder wordt in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze over de nota bodembeheer te geven;

  • 6.

    de gemeenteraad van de gemeente stelt het gebiedsspecifieke beleid vast.  

    In hoofdstuk 4 gaan we hier nader op in.

     

     

3.3 Grootschalige toepassingen 

Het Besluit bodemkwaliteit maakt het mogelijk grootschalige toepassingen (grond of baggerspecie) uit te voeren. Voor deze toepassingen bevat het Besluit bodemkwaliteit eigen regels en voorwaarden. Onze nota bodembeheer is dan niet van toepassing. Wel kan onze bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel voor grootschalige toepassingen.

 

Voorwaarden voor een grootschalige toepassing zijn:

  • 1.

    de toepassing heeft een minimaal volume van 5.000 m3 en

  • 2.

    de toepassing heeft een minimale hoogte van 2 meter (tenzij sprake is van leeflaag of (spoor)wegen want dan geldt een minimale hoogte van 0,5 meter).

 

Het Besluit bodemkwaliteit noemt de volgende grootschalige toepassingen:

  • 1.

    toepassingen van grond en baggerspecie in bouw- en wegconstructies, waaronder wegen, spoorwegen en geluidswallen;

  • 2.

    toepassingen van grond en baggerspecie voor het afdekken van een saneringslocatie of een stortplaats, met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor de omgeving;

  • 3.

    toepassingen van grond en baggerspecie in ophogingen in waterbouwkundige constructies en voor het verondiepen en dempen van oppervlaktewater met het oog op de hoogwaterbescherming, de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water, bevordering van natuurwaarden en de vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart;

  • 4.

    toepassing van grond en baggerspecie in aanvullingen, waaronder de herinrichting en stabilisering van voormalige winplaatsen voor delfstoffen. 

    Bij een grootschalige toepassing treedt de gemeente waar dit plaatsvindt altijd in overleg met degene die deze grootschalige toepassing uitvoert.

     

3.4 Wet bodembescherming 

Het Besluit bodemkwaliteit heeft ook gevolgen voor het saneren van een bodemverontreiniging op grond van de Wet bodembescherming. De Circulaire bodemsanering 2013 bevat regels die ervoor zorgen dat saneren en het toepassen van grond op een saneringslocatie op elkaar is afgestemd. Zo geldt dat bij het ontgraven van grond uitgegaan wordt van functiegericht en kosteneffectief saneren.

Als grond van elders wordt aangevoerd op de saneringslocatie (bijvoorbeeld om een leeflaag van grond aan te brengen), dan is het uitgangspunt dat dit moet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart.

 

 

3.5 Doorkijk Omgevingswet

Het Rijk werkt op dit moment aan de Omgevingswet. Doel hiervan is het aantal wetten en regels op het gebied van leefomgeving te verminderen. Een onderdeel hiervan is bodem. Bodem neemt naast een aantal andere milieuthema's (zoals geluid) een wat aparte plek in binnen dit traject. In plaats van opname van deze thema's in de Omgevingswet zijn ze verwerkt in zogenaamde Aanvullingswetten en -besluiten. Voor bodem zijn dat de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit bodem. Uitgangspunten van deze Aanvullingswet bodem zijn:

  • 1.

    bodembescherming;

  • 2.

    bodemkwaliteit als onderdeel van de leefomgevingskwaliteit;

  • 3.

    duurzaam en doelmatig bodembeheer.

 

Wij hebben de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving vergeleken met de inhoud van het nu voorliggende beleid. Op basis van deze vergelijking concluderen wij dat ons beleid aansluit bij de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving. Daarom verwachten wij te zijner tijd de regels uit de Omgevingswet voor bodembeheer eenvoudig te kunnen implementeren binnen onze gemeenten.

 

3.6 Overige regelgeving

Op het ontgraven en toepassen van grond kunnen nog meer wetten en regels van toepassing zijn. Hierbij kan gedacht worden aan flora en fauna, archeologie, ruimtelijke regelgeving etc. De initiatiefnemer zal hier rekening mee moeten houden.  

 

4 Gebiedsspecifiek beleid 

In dit hoofdstuk geven we aan waarom wij als regio hebben gekozen voor gebiedsspecifiek beleid.

 

4.1 Behoud goede bodemkwaliteit binnen Twente

Net als in 2010 is het behoud van de goede bodemkwaliteit een belangrijke voorwaarde geweest bij het opstellen van deze geactualiseerde nota bodembeheer. Dit sluit aan bij het bijzondere karakter van Twente en zijn omgeving: groen en rust.

 

Uit een in 2010 uitgevoerde inventarisatie bleek al dat het generiek beleid niet voldeed aan deze voorwaarde. De landelijke werkwijze waarborgt naar onze mening onvoldoende de gebiedsspecifieke kenmerken van onze regio. Voor de actualisatie van deze nota bodembeheer is opnieuw gekeken naar het generieke beleid. Op basis hiervan trekken wij dezelfde conclusie als in 2010: het generiek beleid waarborgt onvoldoende het belang van een goede bodemkwaliteit in Twente. De argumenten uit 2010 zijn ook nu weer bepalend voor deze conclusie. Voor de volledigheid herhalen wij in de volgende paragrafen onze argumenten uit 2010.

 

4.1.1 Voorkomen normopvulling

Het generiek beleid van het Besluit bodemkwaliteit houdt geen rekening met gebiedsspecifieke kenmerken. Het houdt alleen rekening met een bepaalde functie van een gebied en de bodemkwaliteitsklasse van een gebied. Valt een gebied in een bepaalde klasse? Dan mag in dat gebied grond worden toegepast met een kwaliteit die overeenkomt binnen de bandbreedte van die klasse. De bestaande bodemkwaliteit van dat gebied kan veel beter zijn dan de klasse aangeeft. Het generieke beleid houdt hier geen rekening mee. De klasse is leidend voor het toepassen van grond. Het gevolg is een ongewenste normopvulling (lees: verslechtering van de bodemkwaliteit) van de bestaande bodemkwaliteit in dat gebied.

 

Toelichting: Het generiek beleid deelt een zone met een bodemkwaliteit die gering de klasse Wonen overschrijdt in als klasse Industrie. Terwijl de bodemkwaliteit in de praktijk veel beter is dan klasse Industrie. Door deze wettelijke indeling wordt het mogelijk om partijen met grond toe te passen in dat gebied met de kwaliteit Industrie. Hierdoor kan de bestaande bodemkwaliteit (die net iets de klasse Wonen overschrijdt) ongewenst worden verslechterd: de bodemkwaliteit mag namelijk achteruitgaan tot de bovenkant van de normgrens klasse Industrie. Dit willen wij niet en daarom spreken wij van een ongewenste normopvulling.

 

Uit de beschikbare bodemgegevens binnen de deelnemende gemeenten en een analyse hiervan bleek dat zich een ongewenste normopvulling zou kunnen voordoen. Daarom kiezen wij niet voor het vaststellen van het generiek beleid in Twente.

 

4.1.2 Bepalen bestaande bodemkwaliteit

Het bepalen van de bestaande bodemkwaliteit (de wijze waarop) hangt samen met het behoud van de goede bodemkwaliteit. Dit is voor ons nog een reden geweest om gebiedsspecifiek beleid op te stellen en niet te kiezen voor generiek beleid. De bodemkwaliteit van een gebied wordt namelijk bepaald door een zogenaamde percentielwaarde. Deze percentielwaarde is een statistische waarde. En wordt gebruikt om van alle beschikbare bodemgegevens de gemiddelde bodemkwaliteit in een gebied vast te stellen.

 

Het generiek beleid maakt gebruik van het gemiddelde om de bodemkwaliteit van een gebied te bepalen. Dit gemiddelde bevat de nodige onzekerheden, want ruwweg de helft van de gebruikte bodemgegevens hoeft niet overeen te komen met deze gemiddelde bodemkwaliteit. Vervolgens wordt wel op basis van het dit gemiddelde de bodemkwaliteit in een gebied bepaald en uiteindelijk vastgesteld.

 

Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het landelijk (generieke) beleid hebben wij geïnventariseerd wat het gebruik van het gemiddelde zou betekenen voor onze regio. Hieruit blijkt dat het gebruik van het gemiddelde leidt tot een bodemkwaliteit die geen goed beeld geeft van ons grondgebied. Hierdoor zou een ongewenste vermenging van grond van verschillende kwaliteit kunnen optreden. Het gevolg is een verslechtering van gebieden die beschikken over een bestaande goede bodemkwaliteit. Gelet op ons uitgangspunt om de goede bodemkwaliteit in Twente te willen behouden, vinden wij het voorgaande niet wenselijk.  

 

Een betrouwbaarder beeld van de bodemkwaliteit leidt minder snel tot ongewenste vermenging van schone en viezere grond. De bestaande (goede) bodemkwaliteit blijft hierdoor behouden. Daarom hebben wij met elkaar gekozen voor het gebruik van een percentielwaarde, de P80. Bij de P80 komt namelijk 80% van de bodemkwaliteit, zoals blijkt uit de beschikbare bodemgegevens, met elkaar overeen. De marges zijn hierdoor een stuk minder dan bij het gemiddelde waardoor een betrouwbaarder beeld ontstaat van de bodemkwaliteit in een gebied. Dit borgt optimaal de bestaande goede bodemkwaliteit.

 

4.2 Stimuleren hergebruik van grond tegen minder kosten

Een andere belangrijke voorwaarde voor ons is het stimuleren van hergebruik van grond tussen gemeenten. Minder administratieve lasten en lagere kosten dragen hier in belangrijke mate aan bij. Op basis van gebiedsspecifiek beleid is het mogelijk om te werken met een groot bodembeheergebied en één bodemkwaliteitskaart waarvoor uniforme regels en voorwaarden gelden. Kosten voor het ontgraven en toepassen van grond kunnen laag worden gehouden omdat aanvullende onderzoeken en/of partijkeuringen niet nodig zijn. Uiteraard moet dan wel voldaan worden aan de voorwaarden uit deze nota bodembeheer. Dit lichten we toe in het volgende hoofdstuk.  

 

5 De bodemkwaliteitskaart

Dit hoofdstuk beschrijft wat een bodemkwaliteitskaart is, waarvoor deze wordt gebruikt en hoe deze moet worden gebruikt.

 

5.1 Beschrijving bodemkwaliteit

De bodem is nooit helemaal schoon. Het menselijk gebruik van de bodem door de vele eeuwen heen is van invloed op de kwaliteit van deze bodem. Daarnaast zijn ook van nature al stoffen aanwezig in de bodem. Uiteindelijk zijn de intensiteit en vorm van het gebruik en de mate van aanwezigheid van natuurlijke stoffen bepalend voor de bodemkwaliteit.

 

De bodemkwaliteitskaart geeft aan wat de bestaande, gebiedseigen bodemkwaliteit is van een gebied. Deze bodemkwaliteitskaart bestaat uit een ontgravingskaart en een toepassingskaart.[2].

Per kaart wordt onderscheidt gemaakt tussen boven- (0 - 0,5 m-mv) en ondergrond (0,5-2,0 m-mv). Door de kaarten te gebruiken wordt ongewenste vermenging van partijen grond voorkomen.

 

De ontgravingskaart beschrijft de bestaande bodemkwaliteit van:

  • 1.

    de grond op een ontgravingslocatie en

  • 2.

    de grond van de ontvangende bodem op een toepassingslocatie.

 

De toepassingskaart geeft de gewenste kwaliteit van de bodem aan op de locatie waar de partij grond wordt toegepast. Deze kaart wordt niet gebruikt om de kwaliteit van de partij grond vast te stellen. Daarvoor geldt de ontgravingskaart.

 

De beide kaarten met de bijbehorende toelichting zijn opgenomen in het rapport Regionale bodemkwaliteitskaart Twente, Witteveen+Bos, ES349-1, 23-3 2018. Zie bijlage 5 van deze nota bodembeheer.

 

5.2 De bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel 

Het Besluit bodemkwaliteit bepaalt dat voor het ontgraven en toepassen van grond een milieuhygiënische verklaring (hierna: bewijsmiddel) nodig is. De bodemkwaliteitskaart is een dergelijk geldig bewijsmiddel, mits deze volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is opgesteld.

 

De bodemkwaliteitskaart kan niet altijd als bewijsmiddel worden gebruikt. Het Besluit bodemkwaliteit bepaalt namelijk dat:

  • 1.

    een (in situ)partijkeuring altijd voorgaat als bewijsmiddel ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart;

  • 2.

    een verkennend bodemonderzoek (hierna: bodemonderzoek) altijd voorgaat als bewijsmiddel ter bepaling van de kwaliteit van de ontvangende bodem ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart. Voor een schematische weergave van het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel verwijzen wij naar bijlage 6.

     

5.3 Opstellen bodemkwaliteitskaart

Onze bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de landelijke Richtlijn bodemkwaliteitskaarten[3]. Het bovengenoemde rapport van Witteveen+Bos gaat nader in op de gevolgde werkwijze bij het opstellen van onze bodemkwaliteitskaart. Hierdoor voldoen wij aan de voorwaarde uit het Besluit bodemkwaliteit en kan onze bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als wettig bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond.

 

5.4 Bodemkwaliteitskaart en (on)verdachte locaties

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor een locatie die mogelijk verontreinigd is (een verdachte locatie).

 

Wij gebruiken de volgende criteria om een mogelijk verdachte locatie vast te stellen:

  • 1.

    locaties die in het Landsdekkend beeld (LDB) zijn opgenomen. Bij het samenstellen van het LDB is o.a. gebruik gemaakt van het tankbestand, milieusystemen en het bodeminformatiesysteem. Het gaat daarbij om klasse 3 t/m 8. Het LDB is als geheel in het bodeminformatiesysteem opgenomen;

  • 2.

    locaties op minder dan 25 meter ligt van een onvoldoende onderzochte klasse 5 t/m8 LDB-locatie;

  • 3.

    locaties die asbestverdacht zijn;

  • 4.

    locaties op minder dan 25 meter van een bekende grondverontreiniging ligt (>interventiewaarde);

  • 5.

    locaties waar uit de milieucontroles overtredingen blijken van de bodembeschermende voorschriften;

  • 6.

    locaties waar op basis van zintuiglijke waarneming (onder andere 10% bodemvreemd materiaal, zichtbaar asbest, kleur of geur) sprake is mogelijke verontreiniging;

  • 7.

    locaties die bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart zijn afgevallen (zogenaamde uitbijters zoals verdachte locaties);

  • 8.

    locaties die gesaneerd zijn en waar restverontreiniging is achtergebleven.

  •  

Voor de toepasser van de grond hebben wij een checklist opgesteld. Zie bijlage 3 van deze nota bodembeheer. Deze checklist moet door de toepasser worden ingevuld en tegelijk met de melding worden ingediend. Op basis van de ingevulde gegevens ontstaat al snel een indicatie of er sprake is van een mogelijk verdachte locatie.

De toepasser kan er ook voor kiezen om een vooronderzoek volgens de NEN5725 uit te voeren op een locatie. Als dit aan de orde is, dan kan hij voor de onverdachte delen van deze locatie, de bodemkwaliteitskaart wel als bewijsmiddel gebruiken. De toepasser moet dit afstemmen met het bevoegd gezag.

 

Is sprake van een mogelijk (asbest)verdachte locatie? Dan kan de toepasser van de grond een verkennend bodemonderzoek NEN 5740, of in geval van asbest NEN 5707, laten uitvoeren. Hiermee kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van een verdachte locatie. Als dit het geval is, dan mag de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Er moet dan alsnog een partijkeuring worden uitgevoerd om de kwaliteit van de grond vast te stellen.

Blijkt uit het verkennend onderzoek daarentegen dat de locatie niet verdacht is. Dan kan de grond alsnog worden toegepast met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. Dit moet wel worden afgestemd met het bevoegd gezag. Een aanvullende partijkeuring is dan niet nodig.

 

Een mogelijk verdachte locatie kan ook worden aangetroffen tijdens graafwerkzaamheden. Als dit zich voordoet dan moet contact worden opgenomen op met de gemeente dan wel Omgevingsdienst waarin deze graafwerkzaamheden plaatsvinden. Met de initiatiefnemer maakt de gemeente vervolgens afspraken over het wel of niet kunnen gebruiken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. Gaat de grond naar een andere gemeente. Dan maakt de toepasser met die gemeente dan wel Omgevingsdienst nadere afspraken over het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

 

5.5 Reikwijdte bodemkwaliteitskaart

In de volgende situaties is de bodemkwaliteitskaart niet van toepassing:

  • 1.

    de toepassingslocatie bevindt zich buiten het bodembeheergebied van deze nota bodembeheer;

  • 2.

    het ontgraven en toepassen vindt plaats op meer dan twee meter diepte;

  • 3.

    de grond wordt tijdelijk uitgenomen (het Besluit bodemkwaliteit bevat hiervoor zelf regels en voorwaarden) en op of nabij dezelfde plaats zonder bewerking (met uitzondering van zeven) teruggeplaatst;

  • 4.

    de grond wordt toegepast op een waterbodem of in oppervlaktewater op locaties die zijn uitgezonderd van de bodemkwaliteitskaart;

  • 1.

    vrijkomende baggerspecie wordt verspreid op een aangrenzend perceel overeenkomstig de hiervoor geldende regels;

  • 1.

    het toepassen van de grond vindt plaats in de vorm van een grootschalige toepassing.  In al deze situaties wordt teruggevallen op de regels en voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de desbetreffende gemeente dan wel Omgevingsdienst waarin de activiteiten plaatsvinden.  

     

5.6 Bodemkwaliteitskaart en bodembeheergebied in Twente

Het bodembeheergebied is het totale grondgebied in Twente waarvoor onze bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Het Besluit bodemkwaliteit geeft de volgende beschrijving van een bodembeheergebied:  

 ‘aaneengesloten, door het bestuursorgaan, bedoeld in …, afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders’[4].

Tot nu stelden we per gemeente een eigen nota bodembeheer en een bodemkwaliteitskaart vast. Vervolgens accepteerde iedere deelnemende gemeente de nota bodembeheer en de kaart van de andere deelnemende gemeente als bewijsmiddel. Zo werd het bodembeheergebied stapsgewijs uitgebreid en vergroot.

 

Met de vaststelling van deze geactualiseerde nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gaat het anders. Eigenlijk een stuk eenvoudiger. Iedere deelnemende gemeente stelt deze nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart vast. Na vaststelling maakt de desbetreffende gemeente deel uit van het bodembeheergebied. Voordeel is dat er nu één bodemkwaliteitskaart geldt voor heel Twente. Bedrijven en organisaties die grond ontgraven en toepassen binnen het bodembeheergebied in Twente zien in één oogopslag waar deze grond in Twente kan worden toegepast.

 

5.7 Uitbreiden bodembeheergebied met omliggende gemeenten

Het gebiedsspecifiek beleid maakt het mogelijk om ons bodembeheergebied te verruimen. Hierdoor wordt de reikwijdte van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor grond ontgraven en toepassen uitgebreid.

 

Voor het uitbreiden van ons bodembeheergebied (bijvoorbeeld met omliggende regio's) gebruiken wij in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de kwaliteit van de ontgraven partij grond of baggerspecie is gebaseerd op de 80-percentielwaarde[5];

  • 2.

    de kwaliteit van de ontgraven partij grond of baggerspecie is hetzelfde of beter dan de bodemkwaliteitsklasse van de locatie waar dit binnen onze bodembeheergebied wordt toegepast en

  • 3.

    de bodemkwaliteitskaart is op vergelijkbare wijze op- en vastgesteld als de bodemkwaliteitskaart van de deelnemende gemeenten. Als een gewenste uitbreiding van het bodembeheergebied aan de orde is, dan stemmen de deelnemende gemeenten dit met elkaar af.

     

5.8 Ontgraven en toepassen van grond zonder bodemkwaliteitskaart

Vindt het ontgraven van grond plaats buiten het bodembeheergebied? En is voor de ontgraven grond geen bodemkwaliteitskaart vastgesteld (Vliegveld Twente en het Combiplan Nijverdal: hiervoor is apart beleid vastgesteld)? Dan bepaalt het Besluit bodemkwaliteit dat een (in situ)partijkeuring de kwaliteit van deze grond moet vaststellen. Voor het toepassen van deze grond binnen ons bodembeheergebied geldt deze (in situ)partijkeuring als bewijsmiddel.  

 

5.9 Overige gebruiksmogelijkheden bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart gebruiken wij naast het ontgraven en toepassen van grond ook voor:

- de strategiebepaling (afperking) van een uit te voeren bodemonderzoek;

- het voorbereiden van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten zoals woningbouw, bedrijventerreinen of natuurontwikkeling.

 

Binnen de regio is ook beleid opgesteld over hoe om te gaan met bouwen en het doen van bodemonderzoek. Dit beleid bevat de voorwaarden wanneer een bouwactiviteit is vrijgesteld van het doen van bodemonderzoek. Omdat niet alle deelnemende gemeenten dit beleid vaststellen zal de initiatiefnemer per gemeente moeten navragen welk beleid geldt voor het doen van bodemonderzoek bij bouwactiviteiten.  

 

5.10 Actualisatie bodemkwaliteitskaart

Wij actualiseren de bodemkwaliteitskaart minimaal één keer per vijf jaar. Tussentijds monitoren we het beleid op diverse onderdelen. Hoofdstuk 7 gaat hier verder op in.

 

6 Bodemkwaliteitsklassen

De vorige twee hoofdstukken beschreven waarom wij gebiedsspecifiek beleid hebben opgesteld. Ook is het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de bodemkwaliteitsklassen.

 

6.1 Uniforme klassen in de regio

De regionale bodemkwaliteitskaart is in verschillende deelgebieden (zones) ingedeeld. Deze indeling is in overeenstemming met de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten tot stand gekomen. Criteria voor het indelen van een zone zijn onder andere het voormalig gebruik (bijvoorbeeld druk stedelijk of buitengebied) en de ontstaansgeschiedenis (vooroorlogs versus nieuwbouw) van een gebied. 

Na indeling van het bodembeheergebied in verschillende zones is overgegaan tot het bepalen van de bodemkwaliteitsklassen voor deze gebieden. Onze wens was om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het generieke beleid omdat dit de herkenbaarheid van ons eigen beleid bevordert. Dit wel onder de voorwaarde dat de bestaande goede bodemkwaliteit in de omgeving zou worden behouden.

 

6.2 Drie bodemkwaliteitsklassen 

Vanaf nu onderscheiden we in de regio nog maar drie bodemkwaliteitsklassen. De bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer uit 2010 gingen nog uit van vier klassen. Door het goed en actief monitoren van het bestaande beleid kwamen we met elkaar tot de conclusie dat een verdere vereenvoudiging van het beleid mogelijk was. Een aparte bodemkwaliteitsklasse binnen het gebied Wonen (voorheen: Stedelijk wonen) was daarom niet meer nodig. Wij onderscheiden nu de volgende klassen: 

  • 1.

    AW2000

  • 2.

    Wonen

  • 3.

    Gebiedsgericht

 

De klasse AW2000 bestrijkt samen met de klasse Wonen ongeveer 90% van ons totale bodembeheergebied. Hierdoor ontstaan veel uitwisselingsmogelijkheden van partijen grond binnen onze regio. Daarnaast sluiten we met deze klassen goed aan bij het landelijk generieke beleid dat ook uitgaat van de klassen AW2000 en Wonen. Dit vereenvoudigt de eventuele uitwisseling van partijen grond met buiten de regio gelegen gemeenten maar ook bij de reguliere toetsing van een bodemonderzoek of partijkeuring.

 

6.2.1 AW2000

Gebieden met deze klasse hebben een goede bodemkwaliteit. Meestal bevinden deze klassen zich in het landelijk gebied of in nieuwbouwwijken. Als grond met klasse AW2000 vrijkomt uit ons bodembeheergebied, dan kan dit overal binnen ons bodembeheergebied worden toegepast. Dus zowel in gebieden met dezelfde goede bodemkwaliteit als gebieden met een bestaande slechtere bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart geldt dan als voldoende bewijsmiddel.

 

6.2.2 Wonen 

 

Hier gaat het om gebieden waar wordt gewoond en gewerkt. Als gevolg van deze activiteiten, heeft de bodem in deze gebieden een minder goede kwaliteit dan AW2000. Maar is het wel zeer geschikt om zonder risico’s te kunnen wonen en eventueel te gebruiken als tuin.  

Grond uit gebieden met deze klasse mag niet worden toegepast in gebieden met de klasse AW2000. Hierdoor wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van deze AW2000-gebieden verslechtert. Verder mag de grond uit de klasse Wonen overal worden toegepast binnen het geldende bodembeheergebied. De bodemkwaliteitskaart geldt dan als voldoende bewijsmiddel.  

 

Uitzondering

Op het voorgaande geldt een belangrijke uitzondering voor moes- en/of volkstuincomplexen en woonlocaties met een individuele moestuin groter dan 100 m2, die zich bevinden in gebieden met de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Voor deze locaties geldt de voorwaarde dat alleen schone grond (AW2000) mag worden toegepast. Dit geldt zowel voor bestaande als nieuwe locaties met moes- of volkstuinen. Zo bereiken we op termijn een kwaliteitsverbetering van de grond op deze locaties.

 

6.2.3 Gebiedsgericht

Naast de klassen AW2000 en Wonen onderscheiden we nog een derde klasse: Gebiedsgericht. De bodemkwaliteit in deze gebieden kan niet in één van de voorgaande twee bodemkwaliteitsklassen worden ingedeeld. Redenen hiervoor kunnen zijn:

  • 1.

    in een gemeente is een specifieke probleemstof in de bodem aanwezig die elders binnen het bodembeheergebied niet voorkomt;

  • 2.

    een gemeente wenst op termijn een betere bodemkwaliteit dan de bestaande bodemkwaliteit te bereiken in een bepaald gebied of

  • 3.

    een (toekomstig) ruimtelijke ontwikkeling binnen een gemeente leidt tot een nieuwe functie die een andere bodemkwaliteit vereist (bijvoorbeeld een bedrijventerrein wordt een woongebied).

 

Uitwisseling van partijen grond uit de zones Gebiedsgericht in de regio vinden wij niet wenselijk. Dit vanwege de doorgaans afwijkende bodemkwaliteit in die zones. Aan de andere kant is het wel wenselijk om uitwisseling van grond onder voorwaarden toe te staan binnen de eigen zone. Bij uitwisseling van en naar de zones Gebiedsgericht moet met het volgende rekening worden gehouden:

1. Voor het toepassen van grond afkomstig van binnen de eigen zone geldt een lokale maximale waarde (LMW) die gelijk is aan de 80-percentielwaarde van de eigen zone. Hiermee wordt ruimte gecreëerd om vrijkomende grond her te gebruiken binnen de eigen zone.

2. Voor het toepassen van grond afkomstig van buiten de eigen zone geldt de lokale maximale waarde (LMW) die afgestemd is op de functie, in geval van wonen, of de 80-percentielwaarde in geval van de functie industrie. Hiermee wordt voldaan aan het behoud van een goede bodemkwaliteit en een gestage verbetering op termijn.

3. Voorafgaand aan het ontgraven van een partij grond gelegen binnen de zone Gebiedsgericht moet minimaal een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) worden uitgevoerd . Dit vanwege de grote verschillen in concentraties verontreinigende stoffen die binnen deze zone aanwezig kunnen zijn.

 

Onderstaande tabel 6.1 geeft aan welke eisen per zone Gebiedsgericht van toepassing zijn.

 

6.2.4 Niet-gezoneerde gebieden

Als laatste onderscheiden we gebieden die niet binnen de bodemkwaliteitskaart zijn gezoneerd. Daarmee is de bodemkwaliteit in deze gebieden niet ingedeeld in één van de drie klassen van deze bodemkwaliteitskaart, want:

1. Voor het deelgebied is al een bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer opgesteld in een ander kader:

- Combiplan Hellendoorn (deelgebied nr. 314, zie Rapportage bodemkwaliteitskaart, Witteveen+Bos, 23 maart 2018, ES349-1/18-004.422)

- Vliegveld Twente (deelgebied nr. 417)

2. Voor het deelgebied zijn onvoldoende waarnemingen beschikbaar om de huidige bodemkwaliteit te kunnen vastleggen. Voor deze deelgebieden is het generieke kader van toepassing voor het bepalen van de toepassingseis. Dit geldt voor de deelgebieden:

- Delden voor 1900 (deelgebied nr. 82)

- Ootmarsum voor 1900 (deelgebied nr. 164)

- Oldenzaal voor 1900 (deelgebied nr. 181)

- Oldenzaal historische industrie (deelgebieden nr. 184, 186, 190) 

Voor de deelgebieden Combiplan Hellendoorn en Vliegveld Twente gelden voor het ontgraven en toepassen van grond de eisen uit het voor deze gebieden vastgestelde beleid. Bij uitwisseling van grond van en naar niet-gezoneerde zones binnen het bodembeheergebied moet met het volgende rekening worden gehouden:

1. Voor het toepassen van grond afkomstig van binnen de eigen zone geldt dat de toe te passen partij voorzien moet zijn van een erkend bewijsmiddel, doorgaans een partijkeuring. De kwaliteit van de ontvangende bodem moet inzichtelijk zijn met behulp van een erkend bewijsmiddel (doorgaans een verkennend bodemonderzoek NEN5740) als een slechtere kwaliteit dan AW2000 wordt toegepast. Voor de toepassingseis zie tabel 6.2.

2. Voor het toepassen van grond afkomstig van buiten de eigen zone, maar afkomstig uit de regionale bodemkwaliteitskaart geldt dat de kwaliteit van de ontvangende bodem inzichtelijk moet zijn met behulp van een erkend bewijsmiddel  (doorgaans een verkennend bodemonderzoek NEN5740) als een slechtere kwaliteit dan AW2000 wordt toegepast. Voor de definitieve toepassingseis zie tabel 6.2.

3. Voor het toepassen van grond van buitende eigen zone maar binnen de regionale bodemkwaliteitskaart geldt dat de toe te passen partij grond voorzien moet zijn van een erkend bewijsmiddel, doorgaans een partijkeuring. Op basis van de resultaten kan de kwaliteit getoetst worden aan de toepassingseis.

6.2.5 Bijzondere gebieden en locaties binnen ons bodembeheergebied

Dit zijn gebieden en/of locaties binnen ons bodembeheergebied waarvoor aparte regels gelden. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende gebieden en/of locaties:

1. grondwaterbeschermingsgebieden;

2. afvalstortplaatsen en defensieterreinen;

3. spoorwegen en rijkswegbermen;

4. provinciale wegbermen;

5. gemeentelijke wegbermen.

 

Grondwaterbeschermingsgebieden: In de Omgevingsverordening Overijssel 2017 geeft de provincie Overijssel aan welke bodemkwaliteit geldt voor gebieden met gevoelige functies zoals waterwingebieden of grondwaterbeschermingsgebieden. Bij het ontgraven en toepassen van grond binnen ons bodembeheergebied nemen wij deze provinciale regels in acht. Deze regels kunnen strenger zijn dan de regels voor ontgraven en toepassen van grond zoals opgenomen in onze nota bodembeheer.

 

Afvalstortplaatsen en defensieterreinen: Uitgangspunt is dat voormalige afvalstortplaatsen worden aangemerkt als een van bodemverontreiniging verdachte locatie. De bodemkwaliteitskaart is dan niet van toepassing. In 2010 zijn afspraken gemaakt met beheerders van stortplaatsen. Dit geldt ook voor defensieterreinen binnen ons bodembeheergebied. Bijlage 4 bevat deze afspraken. Deze afspraken zijn nog steeds van kracht.

 

Spoorwegen en rijkswegbermen: Voor het ontgraven en toepassen van grond binnen zones van spoorwegen en emplacementen zijn in 2009 afspraken gemaakt met de spoorwegbeheerder. Dit geldt ook voor partijen grond van en naar rijkswegen. De gemaakte afspraken staan in bijlage 4. Deze afspraken zijn nog steeds van kracht.

Provinciale wegbermen: De provincie Overijssel heeft een wegbermenkaart voor provinciale wegen vastgesteld. Zo kan grond in de wegberm worden ontgraven en toegepast zonder extra onderzoek of een partijkeuring. De gemeenten (met uitzondering van de gemeente Enschede) accepteren de provinciale wegbermenkaart voor de provinciale wegen binnen hun beheersgebied. Wel geldt de voorwaarde dat vrijkomende grond uit provinciale wegbermen alleen binnen deze provinciale wegbermen mag worden toegepast. Het uitwisselen van grond afkomstig uit provinciale wegbermen met andere zones binnen de gemeente is niet toegestaan.

 

Gemeentelijke wegbermen: Een aantal Twentse gemeenten heeft gezamenlijk een wegbermenkaart vastgesteld. Niet alle gemeenten namen deel aan dit traject omdat niet alle gemeenten behoefte hadden aan een wegbermenkaart. Het ging om de volgende gemeenten: Almelo, Borne, Dinkelland, Hof van Twente, Oldenzaal, Tubbergen, Twenterand en Wierden. Grond die vrijkomt uit langs asfalt- of puin verharde wegen kan binnen de wegbermen van deze gemeenten op basis van de wegbermenkaart worden toegepast. Voor meer informatie hierover en de geldende regels verwijzen wij naar het geldende gemeentelijk beleid.  

 

6.3 De risicotoolbox 

De lokale maximale waarden mogen niet leiden tot risico’s voor de volksgezondheid of ecologie bij bestaand of toekomstig gebruik van een gebied. Daarom schrijft het Besluit bodemkwaliteit voor dat een risicobeoordeling moet worden uitgevoerd. Deze risicobeoordeling wordt gedaan met de door het RIVM ontwikkelde 'risicotoolbox'.

Uit de risicobeoordeling, zie rapportage bodemkwaliteitskaart, blijkt dat onze lokale maximale waarden geen risico's opleveren voor mens, plant of dier.

 

Net als in 2009 hebben wij nu weer ons beleid ter toetsing voorgelegd aan de GGD. Zij heeft ons beleid getoetst en is akkoord met de toegepaste werkwijze. Wel adviseert ze ons om ook ‘nieuwe stoffen’ (zoals PFOA’s (per-fluorverbindingen) bij het beleid te betrekken. Wij nemen dit advies van de GGD over door als regio deel te nemen aan diverse landelijke werkgroepen die zich bezighouden met nieuwe stoffen zoals PFOA’s. En mochten wij signaleren dat nieuwe ontwikkelingen van invloed zijn op ons beleid, dan zullen wij ons beleid hierop aanpassen. Voor het volledige advies van de GGD verwijzen wij naar bijlage 7 van deze nota bodembeheer.

 

6.4 Bodemfunctieklassenkaart

Het Besluit bodemkwaliteit verplicht gemeenten een bodemfunctieklassenkaart vast te stellen. Deze kaart geeft de bodemfuncties binnen de gemeente aan.

 

Wij stellen de eigen gemeentelijke plattegrond vast als bodemfunctieklassenkaart. Deze plattegrond geeft namelijk een goed en recent overzicht geeft van de bestaande functies binnen een gemeente. Ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen in de plattegrond eenvoudig worden opgenomen. Zo is altijd sprake van een actuele kaart.

 

6.5 Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied

Voor grond van buiten het bodembeheergebied geldt de bodemkwaliteitskaart niet als wettig bewijsmiddel. Als grond van buiten toch binnen ons bodembeheergebied toegepast wenst te worden, dan moet hierover in overleg worden getreden met de gemeente waarbinnen de beoogde toepassing van grond plaatsvindt.  

 

6.6 Aanvullende voorwaarden en specifieke situaties

In Twente kiezen we voor een afwijkend percentage bodemvreemd materiaal in partijen grond. Ook gaan we in sommige situaties wat meer praktisch om met het ontgraven en toepassen van grond. Hieronder volgt een opsomming van situaties.

 

Bodemvreemd materiaal

Grond bevat als gevolg van diverse activiteiten in de bodem materiaal wat er van nature niet thuishoort. We spreken dan van bodemvreemd materiaal. Voorbeelden van bodemvreemd materiaal zijn puin, kolen-as, sintels, plastic en glas. Vanaf 30 november 2018 maakt de Regeling bodemkwaliteit onderscheid tussen (1) steenachtige materialen of hout, en (2) ander bodemvreemd materiaal dan steenachtig materiaal of hout. Landelijk geldt de norm dat grond maximaal 20% (gewichtspercentage) aan steenachtige materialen of hout mag bevatten. Ander bodemvreemd materiaal zoals plastics en piepschuim mag alleen ‘sporadisch’ voorkomen in de bodem.

 

Uit de toelichting[6] bij de gewijzigde Regeling bodemkwaliteit blijkt dat er geen precieze criteria zijn om te bepalen hoeveel ander bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie mag voorkomen en daar is gekozen voor het begrip ‘sporadisch’. Verder valt uit deze toelichting op te maken dat met de wijziging doeltreffend kan worden opgetreden in gevallen waarin het evident is dat meer dan sporadisch bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie voorkomt.

Binnen het gebiedsspecifiek beleid bestaat de mogelijkheid voor gemeenten een lagere norm vast te stellen dan de landelijke norm. Van deze mogelijkheid maken wij als regio gebruik door de norm voor steenachtig materiaal of hout vast te stellen op 10% (gewichtspercentage). Voor ander bodemvreemd materiaal (zoals plastic of piepschuim) volgen wij de landelijke norm van ‘sporadisch’.

10% steenachtig materiaal of hout in grond of baggerspecie achten wij een in de praktijk (voor aannemers, grondbedrijven etc.) werkbaar percentage, zonder dat dit ten koste gaat van ons uitgangspunt om de goede bodemkwaliteit in Twente te behouden. Is het percentage meer dan 10% (gewichtspercentage) dan geven wij de voorkeur aan zeven van grond en baggerspecie ten opzichte van het storten ervan. Hierna kan de grond alsnog worden toegepast en wordt voorkomen dat het wordt gestort. Dit draagt bij aan een duurzaam hergebruik van grond en bagger.  

Tenslotte merken wij nog op dat als een eigenaar van een perceel minder percentage bodemvreemd materiaal (dan 10%) wil ontvangen op zijn perceel, dat deze eigenaar hierover afspraken moet maken met degene die de grond toepast. Ook kunnen de deelnemende gemeenten in de regio en het waterschap voor eigen projecten een nadere afweging en afspraken maken over het toegestane percentage bodemvreemd materiaal (bijvoorbeeld omdat dit gewenst is gelet op het toekomstig gebruik van een gebied of locatie).  

 

Asbest en arseen

Partijen grond met asbest erin komen voor in de praktijk. Wij willen risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van asbest voorkomen. Daarom geldt altijd de voorwaarde dat bij toepassing van partijen grond de hoeveelheid aanwezige asbest het wettelijk criterium, dat geldt voor asbest, niet mag overschrijden. Als blijkt dat dit wel het geval is, dan is sprake van een ernstige bodemverontreiniging die in overeenstemming met de Wet bodembescherming moet worden gesaneerd.

 

Soms komt arseen van nature verhoogd voor in de bodem. Dit kan per gebied erg verschillen en valt niet af te bakenen. Daarom hebben we geen algemene regels hierover opgenomen in deze nota bodembeheer. Als er een vermoeden is dat in een gebied, waar men grond wil ontgraven en/of toepassen, verhoogde gehalten aan arseen voorkomen, dan treden wij in overleg met de initiatiefnemer. Ook van de initiatiefnemer verwachten wij dat deze aandacht heeft voor van nature voorkomende verhoogde gehalten in ons bodembeheergebied.

 

Toetsen van minerale olie bij regulier onderzoek

Tot nu toe gebruikten we als gemeenten het beleid dat bij lage concentraties aan minerale olie (< 100 mg/kg d.s. (droge stof)) geen correctie plaatsvindt voor organische stof. Zouden we deze correctie wel gaan toepassen in combinatie met de lage gehalten aan organische stof en de van nature aanwezige humuszuren in de Twentse bodem, dan is het gevolg hiervan dat veel partijen grond niet kunnen worden toegepast. Dit vinden wij niet wenselijk omdat dit ten koste gaat van het hergebruik van partijen grond. Bovendien blijft de goede bodemkwaliteit in Twente behouden. Daarom zetten wij het bestaande beleid voort door geen correctie toe te passen voor minerale olie (< 100 mg/kg d.s. (droge stof)).

 

Kabels en leidingen

Voor werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen en vervangen van kabels en leidingen gebruiken we als regio een praktische benadering. Als deze werkzaamheden plaatsvinden in gebieden met bovengrond bodemkwaliteitsklasse Wonen of Gebiedsgericht, dan is deze kwaliteit representatief voor de bodem (binnen het werk) tot een diepte van één meter. Bij werkzaamheden die verder gaan dan één meter diepte geldt wel de voorwaarde van gescheiden ontgraven (om zo ongewenste vermenging van partijen grond met verschillende kwaliteit te voorkomen).

 

Bovenstaande praktische werkwijze bij kabels en leidingen komt ten gunste van de uitvoerbaarheid (apart ontgraven van de verschillende lagen is lastig in de praktijk ) en handhaafbaarheid. Mogelijk dat schonere grond dieper dan een halve meter wordt vermengd met grond van slechtere kwaliteit afkomstig uit de eerste halve meter. Wij verwachten dat deze verslechtering zich slechts in beperkte mate zal voordoen omdat deze grondlaag door het leggen en het verrichten van werkzaamheden toch al geroerd is. Op gebiedsniveau met dezelfde klasse blijft de gemiddelde bodemkwaliteit ongewijzigd (standstill) zodat nog steeds wordt voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit en de uitgangspunten van deze nota bodembeheer.

 

7 Handhaving, bevoegdheden en monitoring

Dit hoofdstuk behandelt de handhaving van dit beleid en het Besluit bodemkwaliteit. Daarna gaan we in op enkele bevoegdheden van de gemeenteraad en het college. We sluiten af met een paragraaf over monitoring en evaluatie van het beleid.

 

7.1 Afhandeling melding 

Iedere melding wordt getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit, onze bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende nota bodembeheer. Dit gebeurt door de Omgevingsdienst Twente. De uitkomst van deze toetsing wordt schriftelijk of digitaal aan de melder kenbaar gemaakt.

 

Het Besluit bodemkwaliteit bepaalt dat meldingen voor grondverzet minimaal vijf dagen voor uitvoering moeten zijn ingediend. Dit gebeurt via het centraal Meldpunt bodemkwaliteit van Bodem+ (Rijkswaterstaat).

 

Het melden van grondverzet is niet noodzakelijk als:

  • 1.

    grond alleen wordt ontgraven;

  • 2.

    grond wordt afgevoerd naar een grondbank of erkende verwerker;

  • 3.

    het minder dan 50 m3 schone grond betreft of

  • 4.

    het een particulier is die zelf grond toepast (geldt niet indien een bedrijf dit namens de particulier uitvoert). 

Het Besluit bodemkwaliteit geeft aan dat een reactie van het bevoegd gezag op een melding geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen de schriftelijke reactie van een gemeente op een ingediende melding staat dan ook geen bezwaar- of beroepsprocedure open.

 

7.2 Toezicht en handhaving door Omgevingsdienst Twente

Naar verwachting worden op 1 januari 2019 verschillende toezichthoudende taken door onze gemeenten overgedragen aan de Omgevingsdienst Twente. Zo ook de taken op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Met de omgevingsdienst maken wij afspraken over het beoordelen van meldingen Besluit bodemkwaliteit en over het toezicht en de handhaving van het Besluit bodemkwaliteit door de omgevingsdienst.

 

7.3 Monitoring en evaluatie

We monitoren gezamenlijk op de volgende onderdelen:

- aantal meldingen grondverzet;

- aantal niet-geaccepteerde meldingen;

- hoeveelheid grondverzet binnen de gemeente en het totale bodembeheergebeid;

- hoeveelheid overtredingen geconstateerd;

- soorten van overtreding: 1) kernbepaling of niet? 2) recidive?

- aantal keren fysiek gehandhaafd;

- uitgevoerde verificatieonderzoeken op toegepaste grond;

- opgelegde sancties.

 

Ook hechten we veel waarde aan geluiden uit de praktijk en nieuwe ontwikkelingen. Daarom monitoren we ook op:

- de geconstateerde bodemkwaliteit van een partij grond in een bodemonderzoek of partijkeuring: - in vergelijking tot de vastgestelde lokale maximale waarde van die partij grond en - wat de reden is van deze afwijking.

- signalen van uitvoerende partijen: - adviesbureaus, - grondverzetbedrijven, - afdelingen binnen gemeente die grond ontgraven en toepassen.

 

Over de wijze van monitoren maken de deelnemende gemeenten nog nadere afspraken. Evaluatie van deze nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart vindt in ieder geval één keer per vijf jaar plaats als onderdeel van de verplicht uit te voeren actualisatie van het beleid.

 

Bijlage 1 Begrippenlijst

AW2000 (‘schone’ grond): De landelijke bodemkwaliteitsklasse voor schone grond. Het Besluit bodemkwaliteit staat het vaststellen van een lagere norm niet toe.

Besluit bodemkwaliteit: Het wettelijk kader voor bodembeheer.

Bodembeheergebied: Het aangewezen gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart als wettig bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond geldt.

Nota bodembeheer: Het verplichte document met gebiedsspecifiek beleid voor het ontgraven en toepassen van grond binnen het aangewezen bodembeheergebied.

Bodemfunctieklassenkaart: Een kaart met de verschillende functies in een gebied.

Bodemkwaliteitskaart: Een door de gemeente vastgestelde kaart die bestaat uit een ontgravings- en een toepassingskaart. Op deze kaarten staan de lokale maximale waarden. Deze kaart geldt als bewijsmiddel voor het ontgraven en toepassen van grond binnen het bodembeheergebied van de gemeente.  

Bodemkwaliteitsklasse: De klasse waartoe een zone binnen het bodembeheergebied is ingedeeld.

Bodemvreemd materiaal: Materiaal dat van nature niet thuishoort in de bodem zoals glas, puin, plastic, etc.

De deelnemende gemeenten: Alle gemeenten die actief hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze bodembeheernota. En hun beleid overeenkomstig deze nota hebben vastgesteld of gaan vaststellen.

Delegatie: Het overdragen van bevoegdheden aan een ander bestuursorgaan dat zelf verantwoordelijk is voor de uitoefening van deze bevoegdheden.

Gebiedsspecifiek beleid: Beleidsvorm volgens het Besluit bodemkwaliteit waarbij gemeenten eigen lokale maximale waarden () vaststellen voor hun grondgebied.

Grootschalige toepassing: Volgens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen toepassingen met grond waarop de bodemkwaliteitskaart en de bodembeheernota niet van toepassing zijn. Het Besluit bodemkwaliteit vormt hiervoor het wettelijk kader. 

Handhavingsstrategie: De voor een organisatie geldende strategie waarin de wijze van toezicht en handhaven is aangegeven bij overtreding van wettelijke normen.

Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit (HUM): Landelijke richtlijn voor organisaties die gebruikt wordt om het Besluit bodemkwaliteit te handhaven. 

(in-situ)partijkeuring: Een wettig bewijsmiddel om de kwaliteit van de grond aan te tonen.

Klasse Gebiedsgericht: Een gebied met een bodemkwaliteit gebaseerd op locatiespecifieke omstandigheden die niet ingedeeld kan worden in één van de andere gebiedsspecifieke klassen.

Klasse AW2000: voor gebieden met schone grond binnen het bodembeheergebied.

Klasse Wonen: Lokale maximale waarde voor gebieden binnen het bodembeheergebied met de bodemkwaliteit Wonen.

Lokale maximale waarden: De bodemkwaliteit van een gebied of zone binnen het bodembeheergebied vastgelegd op de bodemkwaliteitskaart. 

Normopvulling: Het effect waarbij de ruimte, die in het generiek beleid bestaat tussen de werkelijke bodemkwaliteit en de maximale kwaliteit van de toepasselijke bodemkwaliteitsklasse, wordt benut om grond van slechtere kwaliteit toe te passen dan de bestaande bodemkwaliteit in dat gebied.

Ontgravingskaart: Het onderdeel van de bodemkwaliteitskaart waarop de bodemkwaliteit is aangegeven van de locatie waar een partij grond is ontgraven.

Percentielwaarde: Statistische waarde om de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied te bepalen.

Risicotoolbox: Door het Besluit bodemkwaliteit voorgeschreven instrument voor het bepalen van de risico’s van de vast te stellen lokale maximale waarden.

Toepassingskaart: Het onderdeel van de bodemkwaliteitskaart waarop de bodemkwaliteit is aangegeven van de locatie waar een partij grond wordt toegepast.

Verdachte locatie: Een locatie binnen het bodembeheergebied die verdacht is van bodemverontreiniging.

 

Bijlage 2 Inspraak

PM

Wijziging definitieve nota ten opzichte van ontwerp nota bodembeheer

Tijdens het opstellen van de Nota bodembeheer regio Twente, Twents beleid veur oale groond 2.0 was niet bekend dat de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd zou worden per 30 november 2018. Om onduidelijkheden bij deelnemende organisaties en derden te voorkomen, kiezen de gemeenten ervoor de tekst van de definitieve nota bodembeheer aan te passen aan de gewijzigde regelgeving. Het gaat over het percentage bodemvreemd materiaal in partijen grond en baggerspecie. De ontwerp nota bodembeheer regio Twente ging uit van een gewichtspercentage van 10% ongeacht het type bodemvreemd materiaal. Door de wijziging van de Regeling bodemkwaliteit, die op 30 november 2018 van kracht werd, is de definitieve nota bodembeheer hierop aangepast. De definitieve nota bodembeheer maakt, net als de Regeling bodemkwaliteit, onderscheid tussen enerzijds steenachtig materiaal of hout en anderzijds ander bodemvreemd materiaal. Voor meer hierover wordt verwezen naar paragraaf 6.6 (blz. 22-23) van de nota bodembeheer regio Twente.

 

Bijlage 3 Checklist mogelijk verdachte locatie

De gemeente heeft op basis van beschikbare bodemonderzoeken een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze kaart geeft een inschatting van de bodemkwaliteit ter plaatse van onverdachte gebieden/terreinen binnen de gemeente. Onder voorwaarden[7] is het mogelijk om op basis van deze bodemkwaliteitskaart grond te ontgraven en elders toe te passen zonder dat een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Eén belangrijke voorwaarde is dat u 5 werkdagen voor het toepassen van grond dit meld bij het landelijke meldpunt bodemkwaliteit[8]. Bij elke melding moet u deze checklist toevoegen.

Onverdachte locatie

Een voorwaarde voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart is dat hier sprake is van een onverdachte locatie. Hiermee wordt bedoeld dat op de locatie geen activiteiten worden/zijn uitgevoerd die de bodem hebben kunnen verontreinigen. Bij elke melding controleert de gemeente op basis van het informatiesysteem en het archief of er sprake is van een onverdachte ontgravingslocatie. Daarnaast dient u de onderstaande vragen te beantwoorden.

Indien u één van de bovenstaande vragen met Ja heeft beantwoord moet u dit in het opmerkingenvak op de volgende pagina nader toe te lichten. Het is ook mogelijk om aanvullende informatie (een bodemonderzoek) digitaal aan deze melding toe te voegen aan de melding.

Zelf verantwoordelijk

De gemeente behoudt het recht om alsnog een historisch onderzoek of bodemonderzoek te verlangen als twijfel bestaat of het een overdachte locatie betreft. Het is uw keus of u gebruikt maakt van de bodemkwaliteitskaart of een bodemonderzoek laat uitvoeren. Als tijdens graafwerkzaamheden een verontreiniging wordt aangetroffen moet u direct contact opnemen met de Omgevingsdienst Twente.

 

Bijlage 4 Verslagen overleg andere organisaties

In deze bijlage zijn de verslagen opgenomen van de overleggen die hebben plaatsgevonden met externe partijen in het kader van de vorige versie van de bodemkwaliteitskaart. Het advies van de GGD is opgenomen in bijlage 7. 

Verslag overleg SBNS, Prorail en RWS

De drie organisaties hebben verzocht om de gebieden die zij in eigendom hebben aan te merken als de functie Industrie.

De deelnemende gemeenten weten niet wat de kwaliteit is van de betreffende gebieden.

Grond uit deze gebieden merken de deelnemende gemeenten aan als ‘verdacht’. Dit betekent dat de regels gelden die in het beleid zijn opgenomen voor ‘verdachte locaties’. Om een partij grond uit deze gebieden toe te passen, moet een partijkeuring zijn uitgevoerd om de kwaliteit ervan vast te stellen. De bodemkwaliteitskaart kan niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Daarom staan zij niet positief tegenover het verzoek van de drie organisaties. Als de bestaande bodemkwaliteit namelijk beter is dan de Industrie dan heeft het de voorkeur om deze kwaliteit aan te houden. Dit is in overeenstemming met de inhoud van het totale beleid.

Verslag overleg DLG, Landschap Overijssel en Natuurmonumenten 21 januari 2010

Landschap Overijssel voert verschillende projecten uit waarbij grondverzet plaatsvindt. Dit zijn zowel kleine als grotere (omvang van 1000 – 10.000 m3) projecten. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in deze regio vraagt om grondverzet. In de meeste gevallen leidt de natuurdoelstelling tot grondafvoer. De bovengrond bevat namelijk vaak teveel voedingsstoffen.

Ook de Dienst landelijk gebied (DLG) heeft te maken met de EHS. Het is belangrijk dat de aangewezen gebieden zo snel mogelijk onderdeel uitmaken van de EHS. Grondverzet speelt hier een rol. Dat geldt niet alleen voor het afvoeren van grond.

Zowel Landschap Overijssel als de Dienst landelijk gebied zien meerwaarde in het op elkaar afgestemde beleid van de deelnemende gemeenten. Afgesproken is om de drie organisaties op de hoogte te houden over de voortgang van het beleid.

Verslag overleg Twence 8 januari 2010

Twence geeft aan dat de functie van een stortplaats met name van belang is voor de toe te passen grond, als leeflaag op de dichte eindafdekking. Deze kan over een periode van tientallen jaren vanaf heden worden aangebracht. Bij het toekennen van een functie aan een stortplaats moet goed worden bekeken of dit ook daadwerkelijk noodzakelijk is. Twence heeft voor toekomstige eindafdekkingen al meer dan 500.000 m3 grond ‘gespaard’. Er is een voorkeur om de functie van een stortplaats aan te merken als Industrie.

De deelnemende gemeenten geven aan dat iedere stortplaats anders is. Daarom zijn geen algemene regels in het beleid opgenomen voor stortplaatsen. Om belemmeringen voor toekomstige ontwikkelingen te voorkomen, wordt bij voorbaat niet de functie Industrie toegekend aan de stortplaatsen. Per stortplaats wordt in overleg met Twence de gewenste bodemkwaliteit vastgesteld.

 

Bijlage 5 Rapportage Regionale bodemkwaliteitskaart Twente

Deze bijlage bevat de 'rapportage Regionale bodemkwaliteitskaart Twente'. De rapportage beschrijft de wijze waarop de bodemkwaliteitskaart tot stand is gekomen. En het bevat de ontgravings- en toepassingskaart.

 

Bijlage 6 Gebruik bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

Voor het bepalen van de kwaliteit van de ontgraven grond zijn er grofweg twee geldige bewijsmiddelen: de partijkeuring en de bodemkwaliteitskaart. Overige bewijsmiddelen, v.b. certificaat (BRL9335/7500) of fabrikant eigen verklaring, worden buiten beschouwing gelaten. De partijkeuring kan zowel in-situ als ex-situ plaatsvinden. Voor baggerspecie geldt aanvullend dat een waterbodemonderzoek (NEN5720) ook wordt gezien als een geldig bewijsmiddel voor vrijkomend materiaal.

Voor het bepalen van de kwaliteit van de ontvangende bodem zijn er drie bewijsmiddelen van toepassing: de partijkeuring, een bodemonderzoek conform de NEN5740 en de bodemkwaliteitskaart. Het bepalen van de kwaliteit van de ontvangende bodem is vooral belangrijk binnen het generiek beleid als de wens bestaat om op een locatie grond met kwaliteit wonen of industrie toe te passen. In de onderstaande tabel is de bepaling toepassingseis conform generiek beleid opgenomen.

Gebiedspecifiek beleid

Voor een partij vrijkomende grond ter plaatse van een onverdachte locatie kan de bodemkwaliteitskaart gebruikt worden als bewijsmiddel. Het komt nog vaak voor dat, om diverse redenen, locaties en partijen worden onderzocht met een bodemonderzoek of een partijkeuring. Het hebben van meer detail informatie betekent ook dat we anders om gaan met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

Voor een toepassingslocatie is een bodemonderzoek of partijkeuring beschikbaar

Voor het bepalen van de toepassingseis voor grond maakt dit niet uit. De toepassingseis is vastgelegd door de gemeente voor deze zone als lokaal maximale waarden. Wel kan op basis van het bodemonderzoek worden beoordeeld of sprake is van een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging zoals bedoeld wordt in de Wet bodembescherming. Het afdekken van een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft een sanering waarvoor een andere procedure van toepassing is.

Voor een ontgraven partij grond is een partijkeuring beschikbaar

De partijkeuring is als bewijsmiddel leidend. De bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel komt te vervallen.

 

Voor een ontgraven partij grond is een bodemonderzoek beschikbaar

Dit onderzoek kan worden gebruikt om te beoordelen of de kwaliteit van de locatie waaruit is ontgaven, past bij de kwaliteit van de zone binnen de bodemkwaliteitskaart, waarin de ontgraven locatie gelegen is. Als de kwaliteit slechter is dan die van de zone is vermoedelijk toch sprake van een matige tot sterke verontreinig als gevolg van een puntbron. Voor deze locaties met slechtere kwaliteit kan de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als geldig bewijsmiddel.

 

Het kan ook voorkomen dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd op een verdachte locatie. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit wel voldoet aan de kwaliteit van zone. Met het onderzoek is aangetoond dat de verdenking onterecht is, de bodemkwaliteitskaart kan als bewijsmiddel worden gebruikt.

 

De beoordeling is weergegeven in onderstaand schema

Toelichting schema

 

  • 1.

    De overschrijding van de interventiewaarde duidt op een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging. De Wet bodembescherming staat ontgraven van een geval zonder instemming van bevoegd gezag niet toe. Bij het aantreffen van een analyseresultaat van een (meng)monster boven de interventiewaarde is een nader bodemonderzoek noodzakelijk.

  • 2.

    Voor het te ontgraven deel kan de gemiddelde bodemkwaliteit worden bepaald voor de boven en ondergrond. Dit gemiddelde moet voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse (AW2000/wonen) of lokaal maximale waarden van de zone. Indien dit afwijkt is mogelijk sprake van plaatselijke verontreiniging waardoor de bodemkwaliteitskaart niet representatief is. Een partijkeuring is nodig waarbij de definitieve kwaliteit wordt bepaald.

  • 3.

    De bodemkwaliteit kan plaatselijk zeer grillig zijn, op korte afstand grote verschillen in concentraties of bijzondere bijmenging hebben. Dergelijke situaties vragen om een expert beoordeling. Hierbij wordt vastgesteld of de kwaliteit op basis van het bodemonderzoek representatief is voor de zone van de bodemkwaliteitskaart waar deze vrijkomt. Als het representatief is, vanwege natuurlijke variatie, is de bodemkwaliteitskaart een geldig bewijsmiddel. Als uit de beoordeling blijkt dat deze niet representatief is dient een partijkeuring te worden uitgevoerd om de definitieve kwaliteit te bepalen.

 

Bijlage 7 Beoordeling en advies GGD

Dit betreft het advies van de GGD IJsselland d.d. 29 mei 2018 inzake de Nota Bodembeheer regio Twente en de Bodenkwaliteitskaart Twente (maart 2018).

De GGD gaat akkoord met de werkwijze en de resultaten zoals weergegeven in genoemde documenten. De gehanteerde werkwijze heeft betrekking op het standaard stoffenpakket. Deze is aangevuld met de “oudere” stoffen die thans niet meer in het standaard pakket worden meegenomen. Wij juichen deze werkwijze toe omdat bijvoorbeeld een stof als arseen wel gezondheidskundig relevant kan zijn. Ook zijn wij blij met de werkwijze waardoor ongewenste normopvulling wordt voorkomen.

Voor toekomstige versies van beide bodembeleidsdocumenten geven wij u in overweging om ook “nieuwe” milieu- en gezondheidskundig relevante stoffen zoals PFOA (per-fluorverbindingen) in het beleid te betrekken. PFOA’s zijn zeer mobiel, bio-accumuleren, zijn moeilijk afbreekbaar, beïnvloeden de leverfunctie en zijn mogelijk kankerverwekkend. Ze worden onder andere gebruikt in blusmiddelen en komen daarom voor in bodems van bijvoorbeeld brandweerkazernes en vliegvelden.

 

[1] Het Besluit bodemkwaliteit geeft meer voorwaarden aan dan in deze bodembeheernota zijn genoemd. Deze nota bodembeheer geeft alleen de voorwaarden aan die gelden voor de deelnemende gemeenten in Twente.

[2] In deze nota wordt met bodemkwaliteitskaart zowel de ontgravings- als de toepassingskaart bedoeld. Als niet beide kaarten worden bedoeld dan is dit aangegeven door alleen de desbetreffende (ontgravings- of toepassings)kaart te noemen.

[3] Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, Ministerie van VROM en Ministerie van VenW, 3 september 2007.

[4] Zie artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

[5] Hier moet wel een correctie op lutum en humus hebben plaatsgevonden zodat de bodemkwaliteit met elkaar kan worden vergeleken.

[6] Staatscourant 2018, nr. 68042, blz. 26.

[7] Voor het volledige beleid ten aanzien van grondverzet verwijzen wij u naar de bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer van de gemeente

[8] https://meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl/

 

 

Bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen gemeente Almelo

1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding

 

De Gemeente Almelo heeft in haar huidige nota bodembeheer (met kenmerk: 2010/33418 en vastgesteld op 11 januari 2011) opgenomen om de kwaliteit van de groenstroken te evalueren. Daarnaast bestaat er de wens om het grondverzet tussen wegbermen zonder onderzoek uit te voeren. Momenteel wordt door de regio Twente een regionale bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer opgesteld. Dit vormt de aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwaliteit van groenstroken en wegbermen.

 

Afbakening groenstroken en wegbermen

Een groenstrook is openbaar groen binnen de bebouwde kom (Wegenverkeerswet 1994) en varieert sterk in type, omvang en beplanting. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan groene zones langs watergangen of parkeerplaatsen, speelveldjes en groen op rotondes. Onder wegbermen verstaan we het groen direct langs de weg buiten de bebouwde kom. De volgende definitie van wegbermen wordt gehanteerd: de strook van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (asfaltrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt doorsneden door een sloot dan wel de grens van het desbetreffende perceel.

Dit is visueel weergegeven in onderstaande afbeelding. Het kan ook voorkomen dat er een middenberm aanwezig is. Ook voor de middenberm, zijnde het groen tussen de twee wegconstructies, geldt hetzelfde beleid.

Afbeelding Begrenzing wegbermen

 

Bron: brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS- 2009/2932, 19 november 2009.

 

De huidige nota bodembeheer van de Gemeente Almelo (2010) schrijft op basis van de bestaande bodemkwaliteitskaart voor dat groenstroken en wegbermen zijn uitgesloten van vrij grondverzet. Deze zones zijn aangemerkt als verdachte deellocaties en derhalve niet meegenomen in de voorgaande bodemkwaliteitskaart(en).

 

Voor het regionale project is men voornemens om gemeentelijke en provinciale wegbermen te zoneren in de regionale bodemkwaliteitskaart. Enkele gemeenten binnen de regio hebben al eerder gezamenlijk of afzonderlijk een bodemkwaliteitskaart van de gemeentelijke wegbermen opgesteld1. De Gemeente Almelo heeft destijds niet deelgenomen aan dit initiatief, maar in het kader van het huidige regionale project wil de gemeente Almelo alsnog de kwaliteit van de groenstroken/wegbermen bepalen om zo een verantwoorde en gefundeerde keuze te kunnen maken voor het gezamenlijk beleid.

 

De kwaliteit van de grond in de groenstroken/wegbermen is bepaald volgens de richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Deze bodemkwaliteitskaart kan vervolgens in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) worden ingezet als rechtsgeldig bewijsmiddel aangaande besluitvormingen omtrent milieuhygiënische kwaliteit van zowel een partij vrijkomende grond als de ontvangende bodem. In de nota bodembeheer wordt beschreven in welke gevallen de bodemkwaliteitskaart kan worden gebruikt als geldig bewijsmiddel. De bodemkwaliteitskaart vormt tevens de basis voor gemeentelijk bodembeleid.

 

1.2 Doelstelling

Op een bodemkwaliteitskaart wordt de te verwachten bodemkwaliteit van een bepaalde zone weergegeven. Een zone is hierbij een gebied waarbinnen op basis van ontstaansgeschiedenis, historisch en huidig gebruik, functie, ligging en bodemsamenstelling een vergelijkbare bodemkwaliteit kan worden verwacht. Het doel van deze notitie is het inzichtelijk maken van de bodemkwaliteit van de groenstroken en wegbermen binnen de Gemeente Almelo als onderdeel van de nieuwe gebiedspecifieke bodemkwaliteitskaart.

Om te komen tot een zo robuust mogelijke kaart worden onder andere statistische analyses uitgevoerd op diverse chemische parameters, een en ander verkregen is uit het bodemonderzoek wegbermen.

1 Zie rapportage regionale bodemkwaliteitskaart met kenmerk ES349-1.

 

1.3 Beheergebied en bodemkwaliteitszones

Binnen de regionale bodemkwaliteitskaart vallen grote delen van het stedelijk gebied onder de zone wonen en AW2000. De overige gebieden inclusief het buitengebied vallen in de zone AW2000.

 

2 METHODEN EN TECHNIEKEN

2.1 Werkzaamheden

De bodemkwaliteitskaart, gericht op wegbermen en groenstroken, is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten van het ministerie van VROM (3 september 2007). Hierin wordt de ontgravingskwaliteit van een zone bepaald op basis van statistiek. Deze ontgravingskwaliteit geeft de verwachte kwaliteit van een partij ontgraven grond.

 

Voor het vaststellen van de ontgravingskwaliteit, in de gemeentelijke wegbermen en groenstroken dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

1 identificeren en digitaliseren van de gemeentelijke wegbermen en groenstroken;

2 opstellen van het bemonsteringsplan;

3 uitvoeren van veldwerk en chemisch onderzoek;

4 v en bepaling uitbijters;

5 v gebiedspecifiek beleid regio Twente

 

Ad. 1 - Identificeren en digitaliseren van de gemeentelijke wegbermen en groenstroken

Op basis van ervaringen van andere gemeenten binnen de regio Twente, en om te komen tot een vergelijkbare opzet wordt de volgende voorlopige onderverdeling gemaakt:

- wegbermen langs onverharde wegen in het buitengebied. Deze worden niet separaat gezoneerd en de verwachte kwaliteit wordt gelijk gesteld aan het buitengebied;

- wegbermen langs verharde asfaltwegen in het buitengebied. Deze hebben vanwege het (mogelijk) toepassen van teerhoudend asfalt in het verleden overwegend een slechtere kwaliteit dan wegen die op een andere manier zijn verhard;

- wegbermen langs andere verharde wegen in het buitengebied. Het gaat om wegen die zijn verhard met stelconplaten of klinkers;

- gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom van Almelo. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in het type groen of beplanting. Daarmee vallen de wegbermen binnen de bebouwde kom in de categorie gemeentelijk groen.

 

Op basis van de aangeleverde kaart door beheer en onderhoud van de Gemeente Almelo is de bovenstaande zonering tot stand gekomen. Hierbij zijn de gebieden die zijn aangemerkt als gemeentelijk groen inclusief wegbermen binnen de bebouwde kom van Almelo samengevoegd. De wegbermen in het buitengebied maken onderdeel uit van het gemeentelijke groen maar zijn slechts beperkt inzichtelijk op het bestaande kaartmateriaal. Dit kaartmateriaal is derhalve bewerkt zodat het geschikt is voor het opstellen van een bemonsteringsplan. De wegbermen in het buitengebied zijn op basis van een GIS analyse geselecteerd door wegen in de Top10NL en de bestaande shape met openbaar groen van de Gemeente Almelo te combineren. De gemeente heeft de verhardingstype per weg aangeleverd.

 

Ad. 2 - Opstellen van het bemonsteringsplan

Op basis van de zonering is een bemonsteringsplan opgesteld. Hierin zijn de eisen ten aanzien van vooronderzoek, veld en chemisch onderzoek nader beschreven. Gekozen is om 30 boringen per zone uit te voeren. Indien door technische beperkingen of uitbijters enkele waarnemingen afvallen wordt alsnog voldaan aan de eisen van de richtlijn, zijnde minimaal 20 waarnemingen per zone.

 

Ad. 3 - Uitvoeren veldwerk en chemische onderzoek

stoffenpakket geanalyseerd, bestaande uit de volgende parameters:

- Metalen (barium, cadmium, Kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink);

- Minerale olie (C10-C40);

- Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10 van VROM);

- Polychloorbifenylen (PCB som 7).

et betrekking tot bestrijdingsmiddelen geanalyseerd.

Tijdens het veldwerk bleken enkele bemonsteringslocaties, in afwijking op de digitale informatie, niet langs verharde wegen te liggen maar langs asfaltwegen. Deze locaties zijn derhalve komen te vervallen. In

de onderstaande tabel is het aantal beschikbare analyses weergegeven.

 

 

Ad. 4 - Vastst en bepaling uitbijters

Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart worden statistische kengetallen bepaald. Hierbij gaat het om de volgende kengetallen:

- aantal waarnemingen;

- gemiddelden;

- standaarddeviatie;

- diverse percentielwaarden (P50, P80, P90 en P95).

De percentielwaarden geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de bodemkwaliteit binnen bepaalde zones. Zo geeft de P90 aan waar 90 % van de gegevens onder ligt en waar 10 % boven ligt.

Vervolgens zijn de resultaten gecorrigeerd naar standaard bodem om aan de normstelling (AW2000, wonen en industrie) te kunnen toetsen. Hierbij is gebruik gemaakt van de rekenregels uit de Regeling bodemkwaliteit, bijlage G onderdeel III. In het generieke kader is het gemiddelde gehalte bepalend voor de bodemkwaliteit.

Aanvullend zijn op basis van de resultaten de statische uitbijters bepaald. In overleg met de gemeente zijn de volgende uitbijters verwijderd omdat deze niet representatief zijn voor de bodemkwaliteit:

- boring WO 8 (0-0,3) (PAK 20 mg/kg.d.s.);

- boring WO 9 (0-0,25) (PAK 20 mg/kg.d.s.);

- boring WO 24 (0-0,3) (PAK 27 mg/kg.d.s.);

- boring WO 19 (0-0,25) (Min Olie 290 mg/kg.d.s.).

 

Ad. 5 - gebiedspecifiek

In het kader van de regionale bodemkwaliteitskaart is gekozen voor gebiedspecifiek beleid en zijn er tevens verbijzonderingen in de toetsing van de bodemkwaliteit doorgevoerd. Deze verbijzonderingen zijn in de regionale nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart toegelicht en betreffen:

- de 80-percentiel waarde is bepalen voor de (ontgravings)kwaliteit van de bodem;

- gehalten van minerale olie onder de 100 mg/kg.d.s. worden niet voor organische stof gecorrigeerd.

 

 

3 RESULTATEN

De resultaten van de statistische analyse, het bepaling van de kengetallen, zijn opgenomen in bijlage I. Vervolgens is de toetsing aan het generieke kader uitgevoerd. In de onderstaande tabel is het resultaat per zone weergegeven, in bijlage II is de toetsing inzichtelijk gemaakt.

 

 

* betreft een marginale overschrijding van de landelijke normstelling, kwaliteit afhankelijk van toetsregels

Regionaal is afgesproken dat de 80-percentielwaarde bepalend is voor de bodemkwaliteit. Aanvullend geldt dat voor minerale olie bij lage concentraties, geen correcties naar standaard bodem plaatsvindt. De

van de rekenregels van een bodemkwaliteitskaart maar niet omdat feitelijk verhoogde gehalten van deze bestrijdingsmiddelen gemeten zijn. Bij de toetsing aan gebiedspecifiek beleid worden deze daarmee ook niet als overschrijding gerekend. In tabel 3 is het resultaat van de toetsing aan gebiedspecifiek beleid samengevat. In bijlage III zijn de resultaten weergegeven.

Tabel 3 Resultaten toetsing 80-percentielwaarde als bodemkwaliteit per zone aan gebiedspecifiek kader

 

 

# De kwaliteit is afhankelijk van de zone van de regionale bodemkwaliteitskaart waarin het groen is gelegen.

 

 

4 CONCLUSIES

Met het uitgevoerde onderzoek is de bodemkwaliteit inzichtelijk gemaakt van de zones:

- wegbermen langs verharde asfaltwegen in het buitengebied;

- wegbermen langs andere verharde wegen in het buitengebied;

- gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom van Almelo.

 

Wegbermen

De kwaliteit is vergelijkbaar met de bodemkwaliteit van het buitengebied. De kwaliteit vertoont wel een heterogeen karakter met plaatselijk verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie. Voor de uitvoer van grondroerende werkzaamheden dient hiermee rekening te worden gehouden. Het aantreffen van zintuigelijke afwijkingen, bijvoorbeeld bijmenging van puin, asbest en sintels, kunnen duiden op een afwijkende kwaliteit. Verder geldt dat vrijkomende grond uit wegbermen op basis van de bodemkwaliteitskaart enkel binnen de wegberm kan worden hergebruikt. Hergebruik elders betekent dat een partijkeuring noodzakelijk is in verband met mogelijk onvoorziene verontreinigingen of heterogeniteit. Deze partijkeuring is in lijn met het beleid van andere gemeenten binnen de regio.

 

Groenstroken

De bodemkwaliteit van groenstroken is van vergelijkbare of betere kwaliteit dan het stedelijk gebied binnen Almelo. Door het inzichtelijk maken van de kwaliteit is voldaan aan de eis uit de nota bodembeheer van 2010 en is uitsluiten niet meer noodzakelijk. Groenstroken, die vallen binnen de bebouwde kom, worden beschouwd als onderdeel van de zone. Hierdoor is vrij grondverzet vanuit en naar deze groenstroken mogelijk net als de overige delen van het bebouwde gebied in deze zone.

 

Consequenties bodemkwaliteitskaart

Gelet de kwaliteit van wegbermen en groenstroken vergelijkbaar is met de omliggende zone is onderscheidt tussen de zone buitengebied en wegbermen niet direct noodzakelijk. Toch is regionaal gekozen om een partijkeuring uit te voeren als grond afkomstig is vanuit wegbermen en in het buitengebied elders dan een wegberm wordt toegepast. De heterogeniteit van de bodemkwaliteit binnen een wegberm en daarmee de kans op het aantreffen van matig verhoogde gehalten, onderstreept deze keuze.

 

BIJLAGEN

 

 

Regionale bodemkwaliteitskaart Twente

 

INLEIDING

1.1 Aanleiding

De regio Twente heeft gezamenlijk een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart legt de gebiedseigen bodemkwaliteit vast van de landbodem en de waterbodem van diverse zandvangers binnen Twente. De deelnemende gemeenten en het deelnemende waterschap zijn:

  • 1.

    Almelo

  • 2.

    Borne

  • 3.

    Dinkelland

  • 4.

    Enschede

  • 5.

    Haaksbergen

  • 6.

    Hellendoorn

  • 7.

    Hengelo

  • 8.

    Hof van Twente

  • 9.

    Losser

  • 10.

    Oldenzaal

  • 11

    Rijssen-Holten

  • 12

    Tubbergen

  • 13

    Twenterand

  • 14

    Vechtstromen

  • 15

    Wierden.

Ter uitvoering van het Besluit bodemkwaliteit in 2008 [ref. 1] hebben de gemeenten binnen Twente in het verleden gekozen om elk een eigen bodemkwaliteitskaart op te stellen voor het eigen grondgebied. Gelet op de geldigheid van de bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer is er nu een natuurlijk moment aangebroken voor veel gemeenten om het beleid en de kaart te evalueren en actualiseren. In het kader van de bestaande samenwerking en om grondverzet binnen de regio verder te optimaliseren is gekozen om de evaluatie en actualisatie gezamenlijk op te pakken. Deze gezamenlijke aanpak heeft geleid tot het opstellen van één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart voor het grondgebied van Twente.

 

1.2 Doelstelling

Doel van de bodemkwaliteitskaart is een actueel en dekkend beeld te geven van de gebiedseigen bodemkwaliteit van het beheergebied. Dit betreft de bodemkwaliteit van gebieden die niet zijn belast met een bodemverontreiniging als gevolg van een duidelijke puntbron. Het beschrijft daarmee de diffuse bodemkwaliteit die is ontstaan als gevolg van de historische menselijke activiteiten en natuurlijke bodemvormende processen. Volgens het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit [ref. 2] is een bodemkwaliteitskaart een geldig bewijsmiddel op basis waarvan, onder voorwaarden, vrijkomende grond elders kan worden hergebruikt.

 

Toepassingskaart en ontgravingskaart

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit een toepassingskaart en een ontgravingkaart. In de toepassingskaart worden de kwaliteitseisen vastgelegd die gelden voor het toepassen van grond en baggerspecie. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige bodemkwaliteit, functie van het gebied en eventuele ambities op gebied van duurzaam grondverzet. De ontgravingkaart legt de gebiedseigen bodemkwaliteit vast van vrijkomende grond en baggerspecie ter plaatse van onverdachte locaties. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen boven- en ondergrond. Doorgaans is de bovengrond meer historische belast als gevolg van menselijke activiteiten.

 

De bodemkwaliteitskaart heeft betrekking op de landbodem binnen het grondgebied van de gemeenten aangevuld met de zandvangers vormen samen één bodembeheergebied. De bodemkwaliteitskaart vormt daarmee de basis voor de regionale invulling van het beleid voor het toepassen van grond en baggerspecie, dat in de Nota bodembeheer is vastgelegd. Dit beleid samen met het Besluit bodemkwaliteit [ref. 1 ]en de Regeling bodemkwaliteit [ref. 2] vormen de kaders en regels voor toepassen van grond- en baggerspecie in Twente.

 

Erkend bewijsmiddel

De bodemkwaliteitskaart is een erkend bewijsmiddel (milieuhygiënische verklaring) voor de vrijkomende grond en baggerspecie binnen het beheergebied. Dit geldt enkel ter plaatse van onverdachte terreindelen. Ook is de bodemkwaliteitskaart een erkend bewijsmiddel voor het vaststellen van de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem. Dit betekent dat op onverdachte terreindelen voorafgaand aan grondverzet (ontgraven of ophogen) geen bodemonderzoek uitgevoerd hoeft te worden om de milieuhygiënische kwaliteit vast te leggen.

 

1.3 Totstandkoming, vaststelling en geldigheid

Totstandkoming

De werkwijze voor de totstandkoming van een bodemkwaliteitskaart staat in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten [ref. 3]. De stappen uit de richtlijn zijn gevolgd voor het opstellen van de regionale bodemkwaliteitskaart Twente. In diverse werksessies hebben de deelnemende gemeenten en het waterschap de beleidskeuzes gemaakt. Deze beleidskeuzes zijn vervolgens in de bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer verwerkt. Aanvullend zijn de lokaal maximale waarden afgestemd met de GGD voor de beoordeling van eventuele gezondheidsrisico.

 

Vaststelling en geldigheid

Deze bodemkwaliteitskaart wordt samen met de regionale Nota bodembeheer vastgesteld door de gemeenteraden van de diverse gemeenten en het algemeen bestuur van het Waterschap. Beide treden vervolgens direct in werking waarbij het vigerend beleid komt te vervallen.

Een bodemkwaliteitskaart heeft een geldigheidsduur van vijf jaar na vaststelling. Na vijf jaar dient te worden bepaald of de bodemkwaliteitskaart nog voldoende representatief is voor de actuele situatie. Hierbij gaat het om de gebiedseigen bodemkwaliteit, nieuwe (wetenschappelijke) inzichten over risico’s van specifieke stoffen of wijziging in wet en regelgeving.

 

1.4 Leeswijzer

Gestart wordt, in hoofdstuk 2, met het beknopt weergeven van de wettelijke kader en de uitgangspunten. In hoofdstuk 3 is de werkwijze van de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart beschreven. Hierbij zijn de stappen van de richtlijn gevolgd. Hoofstuk 4 beschrijft de verschillende kaarten die onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart.

 

2. WETTELIJK KADER EN UITGANGSPUNTEN

De regio Twente heeft gekozen om gebiedspecifiek beleid op te stellen. Dit sluit aan het beste aan om enerzijds de goede bodemkwaliteit te bewaken en anderzijds en het verruimen van de mogelijkheden voor grondverzet binnen en tussen de gemeenten. Vanwege deze keuze voor gebiedspecifiek beleid is het opstellen van een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer noodzakelijk.

 

2.1 Wettelijk kader

Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheid tussen generiek en gebiedspecifiek beleid. In het generieke beleid bepalen de bodemfunctie en de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem welke kwaliteit toegepast mag worden. Het gebiedspecifiek beleid biedt ruimte om op de volgende onderdelen af te wijken van het generiek beleid:

  • 1.

    vaststellen lokaal maximale waarden (LMW) voor het toepassen van grond welke de generieke bodemkwaliteitsklasse vervangen;

  • 2.

    bepalen welk kengetal maatgevend is voor de gebiedseigen bodemkwaliteit, generiek is dit het gemiddelde;

  • 3.

    het naar beneden bijstellen van het percentage bodemvreemd materiaal.

Naast het formuleren van gebiedspecifiek beleid heeft de regio gekozen voor verdere optimalisatie van het regionale bodembeheer om, waar mogelijk, aan te sluiten bij het generieke landelijke kader. Dit vergroot de herkenbaarheid en vereenvoudigd de implementatie. Ook kan aangesloten worden bij landelijk ontwikkelde handvatten zoals BoToVa, een toetsmodule voor bodemnormen.

 

2.2 Twentse bodemkwaliteit

De grondslag, het (historische) gebruik en de ontstaansgeschiedenis heeft geleid tot een gebiedseigen bodemkwaliteit die karakteristiek is voor de regio Twente. Deze kenmerkt zich als eerste doordat grote delen van Twente een goede bodemkwaliteit bezit. De kwaliteit voldoet aan de landelijke achtergrondwaarden (AW2000) waardoor vrijkomende grond overal hergebruikt kan worden. Als tweede zijn voornamelijk historische stadskernen als gevolg van de verschillende bedrijfsmatige activiteiten in het verleden historisch diffuus verontreinigd. Vooral kernen met een rijke historie hebben een slechtere bodemkwaliteit. De mogelijkheden voor grondverzet uit deze kernen is beperkt en afhankelijk van de kwaliteit aan aanvullende regels en voorwaarden gebonden.

 

Binnen de regio zijn, in het verleden, door verschillende gemeenten en het waterschap (water)bodemkwaliteitskaarten opgesteld. Elk heeft gebruik gemaakt van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten waarbij de invulling op onderdelen soms verschillen. In werksessies is gezamenlijk invulling gegeven aan de verschillende stappen. De bestaande bodemkwaliteitskaarten vormden het vertrekpunt. Onderstaand overzicht geeft de beschikbare bodemkwaliteitskaarten binnen de regio weer.

 

Tabel 2.1 Overzicht beschikbare bodemkwaliteitskaart binnen de regio

  • Gemeente/ Waterschap

    Bodemkwaliteitskaart

    Kenmerk

    Almelo

    bodemkwaliteitskaart gemeente Almelo (Oranjewoud, 2010)

    196449

    Borne

    bodemkwaliteitskaart van de gemeente Borne (CSO, 2011)

    10J023

    Dinkelland

    bodemkwaliteitskaart gemeente Dinkelland (Witteveen+Bos 2011)

    DKL1-1

    Enschede

    bodemkwaliteitskaart gemeente Enschede (Royal Haskoning, 2008)

    9T2418

    Haaksbergen

    bodemkwaliteitskaart gemeente Haaksbergen (MWH, 2009)

    B08B0315

    Hellendoorn

    beschikt nietover een gemeente dekkende bodemkwaliteitskaart

    -

    Hengelo

    bodemkwaliteitskaart gemeente Hengelo (Witteveen+Bos 2011)

    HGL166-1

    Hof van Twente1

    bodemkwaliteitskaart gemeente Hof van Twente(Witteveen+Bos, 2012)

    HTW7-1

    Losser

    bodemkwaliteitskaart voorde gemeente Losser(CSO, 2014)

    12J105

    Oldenzaal

    bodemkwaliteitskaart gemeente Oldenzaal(Witteveen+Bos, 2011)

    ODZ51-1

    Rijssen-Holten

    bodemkwaliteitskaart gemeente Rijssen-Holten (CSO, 2012)

    11J069

    Tubbergen

    bodemkwaliteitskaart voorde gemeente Tubbergen (CSO, 2010)

    09J136

    Twenterand

    bodemkwaliteitskaart gemeente Twenterand (MWH, 2010)

    B06B0380

    Vechtstromen

    bodemkwaliteitskaart zandvangers en waterlopen Reggeen Dinkel (CSO, 2011)

    10J108

    Wierden2

    bodemkwaliteitskaart wegbermen en buitengebied gemeente Wierden (Witteveen+Bos, 2012)

    WDN70-1

    Gemeentelijkewegbermen

    bodemkwaliteitskaart wegbermen Twentse gemeenten (Anteagroup, 2014) Borne, Dinkelland, Oldenzaal, Tubbergen en Twenterand

    269879

    Provincialewegbermen3

    bodemkwaliteitskaart wegbermen provinciale wegen, provincie Overijssel (Tauw, 2014)

    R003-4718597DEM-mfv-V01-NL

    Groenstroken en wegbermen Almelo

    Bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen Gemeente Almelo (Witteveen+Bos, 2018)

    AML180-1/18-001.736

    Vliegbasis Twenthe4

    bodemkwaliteitskaart Vliegbasis Twente (TTE, 2011)

    C10069

    CombiplanHellendoorn4

    bodemverwachtingswaardekaart (Adveco de Bondt, 2009)

    091572

  • 1.

    Betreft tevens de gemeentelijke wegbermen

  • 2.

    Het bebouwd stedelijk gebied maakt geen onderdeel uit van deze bodemkwaliteitskaart

  • 3.

    De provinciale wegbermen maken geen onderdeel uit van de regionale bodemkwaliteitskaart Twente

  • 4.

    Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de regionale bodemkwaliteitskaart Twente

     

2.3 Programma van eisen

Beheergebied

De bodemkwaliteitskaart heeft betrekking op de landbodem binnen Twente en de zandvangers en delen van waterlopen van de Regge en de Dinkel. Dit vormt samen één beheergebied waarop de bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer van toepassing zijn. Dit is op kaart weergegeven in bijlage I. Ter verduidelijking vallen binnen dit beheergebied:

  • 1.

    het buitengebied van de gemeente inclusief agrarische percelen, camping/bungalowpark, natuurgebieden, herontwikkelde zandwinning, etc.;

  • 2.

    de bebouwd kom (Wegenverkeerswet 1994): inclusief woningbouwlocaties, parken, bedrijfsterreinen (onverdacht deel) en groenstroken;

  • 3.

    wegbermen in het buitengebied voor een deel van de gemeenten.

 

 

De bodemkwaliteitskaart is niet van toepassing voor locaties die verdacht zijn van de aanwezigheid van een sterke bodemverontreiniging of locaties waar de kwaliteit afwijkt van het omliggend gebied. Deze afwijking kan worden geconstateerd bij het uitvoeren van historische toets (zie nota bodembeheer), een vooronderzoek bodem (NEN5725) of tijdens graafwerkzaamheden als gevolg van zintuiglijke afwijkingen. Voorbeelden, niet limitatief, van uitgesloten locaties betreffen:

  • 1.

    deellocaties op een bedrijfsterrein of agrarische perceel waar een bodembedreigende activiteit heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    NS-emplacement en spoorwegen;

  • 3.

    Rijkswegen inclusief wegbermen;

  • 4.

    boerenerf;

  • 5.

    grond onder een asfaltweg;

  • 6.

    grond met een sterke bodemvreemde bijmenging zoals kolenas, gruis of puin.

     

Diepte

De bodemkwaliteitskaart voor de landbodem maakt onderscheid tussen boven- en ondergrond. De bovengrond betreft het traject van 0 tot 0,5 m-mv en onder ondergrond wordt het traject 0,5-2,0 m-mv verstaan. Voor de gemeentelijke wegbermen geldt een afwijkend dieptetraject. Hierbij is enkel de bovengrond apart gezoneerd voor een traject van 0 tot 0,3 m-mv. Voor waterbodem geldt dat de bodemkwaliteitskaart van toepassing is op de laag tot de oorspronkelijke (vaste) waterbodem.

 

Stoffenpakket

Voor bodemonderzoek geldt dat gebruik gemaakt wordt van het standaard voorkomend stoffepakket. Dit zijn veel voorkomende stoffen die vaker verhoogd voorkomen als gevolg van historische activiteiten. Dit standaard stoffenpakket is gebruik voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit is ook kritisch gekeken naar het stoffenpakket. Naast enkele nieuwe toevoegingen zijn ook diverse stoffen afgevallen en maken niet meer onderdeel uit van het stoffenpakket. Om een goed beeld te krijgen is gekozen om naast het standaard stoffenpakket ook de bodemkwaliteit op basis van de oudere stoffen mee te wegen. Hierdoor bestaat het stoffenpakket waarvoor de bodemkwaliteitskaart is opgesteld uit: arseen, barium, cadmium, chroom, kobalt, koper, kwik, lood, minerale olie, molybdeen, nikkel som-PAK, PCB en zink.

 

3. WERKWIJZE OPSTELLENBODEMKWALITEITSKAART

3.1 Richtlijn bodemkwaliteitskaart

De regionale bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten [ref. 3] en het wijzigingsblad [ref. 4]. Hierin worden in totaal 8 stappen onderscheiden die hieronder nader zijn toegelicht:

  • 1.

    opstellen programma van eisen;

  • 2.

    vast stellen onderscheidende kenmerken;

  • 3.

    gegevens verzameling en gegevensbewerking;

  • 4.

    indeling in beheergebieden;

  • 5.

    controle indeling van het beheergebied;

  • 6.

    verzamelen aanvullende informatie;

  • 7.

    vaststellen kwaliteitszones;

  • 8.

    gebiedspecifiek: opstellen ontgravings- en toepassingskaart.

     

Ad 1.

Dit betreft de beleidsmatige en technisch-inhoudelijke keuzes die uitgangspunt zijn voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. De beleidsmatige afweging is opgenomen in de nota bodembeheer en in het programma van eisen, paragraaf 2.3, zijn de technische uitgangspunten opgenomen.

 

Ad 2.

In deze stap wordt gekeken welke kenmerken bepalend zijn voor de gebiedseigen bodemkwaliteit. Voor de voorlopige verdeling in deelgebieden zijn de bestaande bodemkwaliteitskaarten van de gemeenten leidend.

 

Ad 3.

Uit de verschillende gemeentelijke bodeminformatiesystemen, bodemarchieven en bodemonderzoeken is beschikbare informatie verzameld en samengevoegd om te komen tot verdere verwerking. Op basis van de richtlijn vinden ook diverse voorbewerkingen in deze stap plaatst.

 

Ad 4.

Het beheergebied wordt ingedeeld in verschillende deelgebieden op basis van de onderscheiden kenmerken uit stap 2. Hierbij wordt de eerste indicatieve bodemkwaliteit per deelgebied bepaald.

 

Ad 5.

Op basis van de resultaten van stap 4 wordt bepaald of de indeling in deelgebieden juist is.

 

Ad 6.

Indien noodzakelijk wordt aanvullende informatie verzameld. Dit kan als gevolg van aanvullend dossier onderzoek dan wel het uitvoeren van bodemonderzoek. Na deze stap dient de informatie voldoende te zijn om bodemkwaliteitszones te kunnen vaststellen.

 

Ad 7.

In deze stap worden de verschillende kengetallen bepaald van de bodemkwaliteitzones die leidend zijn voor de beleidskeuzes voor het verdere grondverzet.

 

 

Ad 8.

In deze laatste stap wordt op basis van de gebiedseigen bodemkwaliteit, de functiekaart en het regionale beleid, de toepassingskaart en ontgravingskaart (boven- en ondergrond) opgesteld.

 

3.2 Deelgebieden op basis van onderscheidende kenmerken

Het beheergebied wordt onderverdeeld in deelgebieden waarbij de verwachte bodemkwaliteit binnen dit deelgebied vergelijkbaar is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van verschillende kenmerken die mogelijk onderscheidend zijn voor bodemkwaliteit. De richtlijn onderscheidt de volgende kenmerken:

  • 1.

    bodemopbouw;

  • 2.

    gebruikshistorie;

  • 3.

    ontwikkeling wijken of gebieden;

  • 4.

    geomorfologie;

  • 5.

    het huidig bodemgebruik.

     

Binnen de regio zijn diverse bodemkwaliteitskaarten beschikbaar waaruit blijkt dat gebruikshistorie en ontstaansgeschiedenis leidend zijn voor kwaliteitsverschillen. Bij het bepalen van de deelgebieden is enkel gebruik gemaakt deze twee kenmerken (gebruikshistorie respectievelijk ontstaansgeschiedenis). Hierbij zijn de volgende categorieën onderscheiden per kenmerk (gebaseerd op de bestaande bodemkwaliteitskaarten).

 

Tabel 3.1 Categorieën binnen de onderscheidende kenmerken

  • Gebruikshistorie

    Ontstaansgeschiedenis

    wonen

    19de eeuw (< 1900)

    industrie/bedrijfsterrein

    vooroorlogs (1900-1945)

    buitengebied (landbouw/natuur)

    naoorlogs (1900-1980/1990)

    nieuwbouw (>1980/1990)

Van deelgebieden per gemeente naar deelgebieden in de regio

 

Per gemeente zijn deelgebieden bepaald. Vertrekpunt voor veel gemeente was de bestaande bodemkwaliteitskaart. De deelgebieden zijn opgesteld en/of aangescherpt op basis van historische kaarten [ref 5] en op basis van gebiedskennis die aanwezig is binnen de deelnemende gemeenten. Hierbij is gezamenlijk gezocht naar de balans tussen versnippering van te kleine deelgebieden en homogene deelgebieden waarbij de kwaliteit vergelijkbaar is.

 

Op basis van de bekende of de te verwachte bodemkwaliteit zijn de deelgebieden per gemeente met vergelijkbare bodemkwaliteit geclusterd naar deelgebieden. Bij het bepalen van kengetallen in de vervolgstappen is gebruik gemaakt van de deelgebieden per gemeente en de deelgebieden in de regio. In de bijlage II is een tabel opgenomen van de voorlopige clustering van de gemeentelijke deelgebieden naar de regionale deelgebieden. Ook zijn de kaarten met deelgebieden gemeenten opgenomen

 

3.3 Gegevensverzameling en gegevensbewerking

Per gemeente en het waterschap is de benodigde informatie voor de bepaling van de gebiedseigen bodemkwaliteit verzameld en verwerkt. De meeste gemeenten en het waterschap beschikken over een bodeminformatiesysteem waarin bodemonderzoeken zijn ontsloten. Op basis van een export uit het bodeminformatiesysteem zijn de onderzoeksgegevens beschikbaar gesteld. Uitzondering hierop zijn de gemeenten Enschede en Wierden. Voor de gemeente Enschede geldt dat de onderzoeksgegevens wel digitaal zijn ontsloten maar niet eenvoudig geëxporteerd kunnen worden.

 

Daarom heeft Enschede een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd waarbij de bodemkwaliteit geverifieerd is met reeds uitgevoerde bodemonderzoeken uit het archief. De gemeente Wierden beschikt niet over een bodeminformatiesysteem. Op basis van een voorselectie van bodemonderzoeken, onverdachte locaties, zijn de relevante gegevens verzameld uit de archieven en vervolgens aangeleverd.

Vervolgens zijn de beschikbare informatie voorbewerkt voor verdere statische analyse. Hierbij zijn de volgende deelstappen uitgevoerd:

  • 1.

    selectie van de relevante bodemonderzoeken die gebruikt kunnen worden voor de bepaling van de gebiedseigen bodemkwaliteit. Onderzoeken ter plaatse van verdachte locaties, oude bodemonderzoeken (ouder als 10 jaar) of onderzoeken zonder geografische ligging worden verwijderd uit de selectie;

  • 2.

    gehalten geschikt maken voor statistische bewerking:

    • 1.

      gehalten waarbij de gehalten voor een stof onder de rapportagegrens ligt wordt de rapportagegrens vermenigvuldigd met 0,7;

    • 2.

      de gehalten worden gecorrigeerd voor standaard bodem [ref 2]. Hierdoor zijn de onderzoeksgegevens eenvoudig onderling te vergelijken en te toetsen aan de normstelling;

    • 3.

      onderscheid maken tussen boven- en ondergrond;

  • 1.

    geografische koppelen aan deelgebieden op gemeentelijk en regionaalniveau;

  • 2.

    samenvoegen van de verschillende gemeentelijke bestanden tot één totaal bestand voor verdere statische bewerking.

     

3.4 Controle van de indeling in regionale deelgebieden

Om te komen tot regionale deelgebieden zijn de gemeente deelgebieden vooraf geclusterd. Deze clustering heeft plaatsgevonden op basis van de bestaande bodemkwaliteitskaart of de onderscheidende kenmerken van het deelgebied. Om te bepalen of deze clustering juist is heeft een herbeoordeling plaatsgevonden op het niveau van het gemeentelijk deelgebied.

 

Voor de verschillende deelgebieden per gemeente is de gemiddelde bodemkwaliteit bepaald voor het standaard stoffenpakket. Op basis van de kwaliteitsklasse bepalende parameters (PAK, lood en minerale olie) is beoordeeld of het deelgebied juist is ingedeeld in de regionale indeling van deelgebieden. Gemeentelijke deelgebieden met een afwijkende kwaliteitsklasse (hoge of lagere bodemkwaliteitsklasse) zijn in meer detail beoordeeld. Deze herbeoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de beschikbare bodemonderzoeken die gebruikt zijn voor het bepalen van de gemiddelde bodemkwaliteit, oudere onderzoeken in dit deelgebied en de gebiedskennis die aanwezig is binnen de gemeenten. Enkele gemeentelijke deelgebieden zijn op basis van deze herbeoordeling in een andere regionaal deelgebied ingedeeld.

 

Uitbijters

Een uitbijter is een waarneming met zeer hoge waarden voor één of meerdere stoffen. Deze uitbijter kan duiden op een waarneming die mogelijk niet representatief is voor de gebiedseigen bodemkwaliteit maar afkomstig is van een puntbron. Voor het bepalen van potentiële uitbijters is gebruik gemaakt van een statistische toets. Deze toetsing is uitgevoerd op regionale deelgebieden (o.a. AW2000 en Wonen).

 

Normaliter mag een potentiële uitbijter pas definitief worden verwijderd als is vastgesteld dat deze waarneming niet representatief is. Regionaal is gekozen om de 80-percentielwaarde leidend te laten zijn voor de gebiedseigen bodemkwaliteit. Op basis van een nadere analyse van tussentijdse resultaten blijkt dat het effect van het verwijderden vooral gevolgen heeft op het gemiddelde en de standaarddeviatie, tussen de 2-90 %. Het effect op de percentielwaarden is zeer beperkt, tussen de 0-7 % afwijking. In bijlage III zijn de resultaten van de analyse opgenomen.

 

Controle betrouwbaarheid oudere onderzoeken

Voor het gebruik van oudere onderzoeken dan 5 jaar is een tussentijdse analyse uitgevoerd op regionale zone niveau. Hierbij zijn de kengetallen van de onderzoeken in de periode 2012-2017 vergeleken met die van 2005-2011. In bijlage IV zijn de resultaten van deze analyse opgenomen.

 

Uit de resultaten blijkt dat de afwijkingen tussen de verschillende periode voor het gemiddelde en de 80- percentielwaarde van de bepalende parameters (overwegend PAK) beperkt is. Ook is de bemonsterings- en analysemethode gelijk. Het gebruik van oudere onderzoeken is daarmee rechtvaardig.

 

3.5 Bodemkwaliteitszones

De voorgaande stappen hebben geleid tot het bepalen van de definitieve kengetallen per regionaal deelgebied. Dit bestaat uit de volgende kengetallen welke in bijlage V zijn opgenomen:

  • 1.

    aantal;

  • 2.

    gemiddelde;

  • 3.

    standaard deviatie;

  • 4.

    50 percentielwaarde;

  • 5.

    80 percentielwaarde;

  • 6.

    90 percentielwaarde;

  • 7.

    95 percentielwaarde.

     

Van regionaal deelgebied naar bodemkwaliteitszones

De regio Twente heeft gekozen om de 80 percentielwaarde leidend te laten zijn voor de bepaling van de bodemkwaliteit. De 80 percentielwaarde betreft het gehalte waarbij 80 % van de gemeten gehalten onder deze waarde valt. Deze onderbouwing van deze keuze is nader beschreven in de nota bodembeheer.

 

Door de 80 percentielwaarde te toetsen aan de generieke normstelling uit het Besluit bodemkwaliteit wordt de kwaliteit van de bodemkwaliteitszone inzichtelijk. Het overgrote deel van de regio voldoet aan de kwaliteit AW2000 of Wonen. Hiermee is de kwaliteit gelijk of beter dan de bodemfunctie. Voor enkele bodemkwaliteitszones is de kwaliteit slechter dan de bodemfunctie. Beleidsmatig worden voor deze zones gebiedspecifieke eisen gesteld aan het hergebruik. In de regio Twente wordt deze categorie Gebiedsgericht genoemd. De toelichting van de gehanteerde klasse zijn beschreven in de nota bodembeheer.

 

Op de volgende pagina in tabel 3.2 zijn de 80 percentiel waarde opgenomen voor de verschillende zones binnen Regio Twente.

 

Toetsing 95-percentielwaarde

In het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd dat geen grond mag worden toegepast dat in het kader van de Wet bodembescherming spoedig gesaneerd moet worden. Daarom is de voorwaarde gesteld dat voor bodemkwaliteitszones waar de 95-percentielwaarde de interventiewaarde overschrijdt getoetst moet worden of deze grond spoedig moet worden gesaneerd. Het saneringscriterium, de grens waarboven spoedig gesaneerd moet worden, is nader uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering 2013 [ref. 7]. Met behulp van Sanscrit1 kan worden bepaald of sprake is van een overschrijding van het saneringscriterium. In bijlage VI is de toetsing van de 95-percentielwaarde aan de interventiewaarde opgenomen. Hieruit blijkt dat voor enkele zones een overschrijding plaatsvindt, zie hiervoor de onderstaande tabel.

 

Tabel 3.3 Toetsing 95-percentielwaarde aan de interventiewaarde

  • Gemeente

    Zone

    Diepte traject

    Stof

    Concentratie (norm)

    Hengelo

    gebiedsgericht - tuindorp

    BG

    koper

    319 (190)

    Hengelo

    gebiedsgericht - tuindorp

    OG

    koper

    419 (190)

    Oldenzaal

    gebiedsgericht - historische ring

    BG

    PAK

    58 (40)

    Oldenzaal

    gebiedsgericht - historische ring

    OG

    PAK

    53 (40)

 

Gelet som PAK een somparameter betreft en geen afzonderlijke parameters is dit niet te toetsen in Sanscrit. Voor koper kan worden gesteld dat de gehalte de ecologische risiconorm overschrijdt maar niet de humane risicogrens. Voor beide zones geldt gebiedsgericht beleid waarbij voorafgaand aan grondverzet een bodemonderzoek noodzakelijk is. Indien de bodemkwaliteit afwijkt, o.a. aantreffen van overschrijding van de interventiewaarde, is de bodemkwaliteitskaart geen geldig bewijsmiddel. Dit is vastgelegd in de Nota bodembeheer. Grondverzet met sterk verontreinigde grond wordt hiermee uitgesloten, mede omdat de P95 van de individuele stoffen voor de zones AW2000, wonen en Vechtstromen - vrij toepasbaar onder de interventiewaarde liggen. Om deze reden is een beoordeling met Sanscrit achterwege gelaten.

 

 

4. BODEMKWALITEITSKAART REGIOTWENTE

De bodemkwaliteitskaart, voor gebiedspecifiek beleid, bestaat uit een ontgravingskaart voor de boven- en ondergrond en een toepassingskaart. De bodemfunctiekaart wordt overwegend gebruikt voor generiek beleid.

 

4.1 Bodemfunctiekaart

Het Besluit bodemkwaliteit verplicht gemeenten een bodemfunctieklassenkaart vast te stellen. Deze kaart geeft de bodemfuncties binnen de gemeente aan. Binnen de regio is gekozen om de eigen stadsplattegrond vast te stellen als bodemfunctieklassenkaart. Deze stadsplattegrond geeft namelijk een goed en recent overzicht geeft van de bestaande functies binnen een gemeente. Ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen in de stadsplattegrond eenvoudig worden opgenomen. Zo is altijd sprake van een actuele kaart. Een indicatieve kaart is opgenomen in bijlage VII.

 

4.2 Ontgravingskaart

In de regionale bodemkwaliteitskaart wordt de gebiedseigen bodemkwaliteit bepaald op basis van 80 per- centielwaarde. De 80 percentielwaarde uit tabel 3.2 is getoetst aan de landelijke normstelling en toetsingsre- gels. De normstelling, grenswaarde per stof, van de verschillende bodemkwaliteitsklasse zijn opgenomen in tabel 4.1.

 

Tabel 4.1 Grenswaarde per stof voor de landelijke bodemkwaliteitsklasse

  • Stof

    AW2000

    Wonen

    Industrie

    Arseen [As]

    20

    27

    76

    Barium [Ba]

    190

    550

    920

    Cadmium [Cd]

    0.6

    1.2

    4.3

    Chroom [Cr]

    55

    62

    180

    Cobalt [Co]

    15

    35

    190

    Koper [Cu]

    40

    54

    190

    Kwik [Hg]

    0.15

    0.83

    4.80

    Lood [Pb]

    50

    210

    530

    Minerale olie

    190

    190

    500

    Molybdeen [Mo]

    1.5

    88.0

    190.0

    Nikkel [Ni]

    35

    39

    100

    PAK 10 VROM

    1.5

    6.8

    40.0

 

  • Stof

    AW2000

    Wonen

    Industrie

    PCB (som 7)

    0.02

    0.04

    0.50

    Zink [Zn]

    140

    200

    720

 

Gebiedsgericht beleid

Gelet op de goede bodemkwaliteit in Twente is gekozen om voor de zones die niet voldoen aan de bodem- kwaliteitsklasse AW2000 of wonen, gebiedspecifiek beleid op te stellen. Ook voor deze gebiedsgerichte zo- nes is de 80-percentielwaarde leidend voor het ontgraven van een partij grond. Aanvullend geldt, zie nota bodembeheer, dat voorafgaand aan grondverzet vanuit een gebiedsgerichte zone een verkennend bodem- onderzoek (NEN5740) noodzakelijk is. Het resultaat voor de ontgravingskaart is weergegeven in tabel 4.2.

 

Tabel 4.2 Overzicht van ontgravingskwaliteit per bodemkwaliteitszone

  • Bodemkwaliteitszone

    Ontgraven kwaliteit

    Ontvangende bodem

    AW2000 (BG)

    AW2000

    AW2000

    AW2000 (OG)

    AW2000

    AW2000

    Wonen (BG)

    Wonen

    Wonen

    Wonen (OG)

    AW2000

    AW2000

    Waterbodem vrijtoepasbaar

    AW2000

    n.v.t.

    Gebiedgericht - Enschede Centrumvoor 1900 (BG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Enschede Centrumvoor 1900 (OG)

    wonen

    wonen

    Gebiedgericht - Tuindorp (BG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Tuindorp (OG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Hart vanZuid (BG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Hart vanZuid (OG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Oldenzaal historische ring (BG)

    P80

    P80

    Gebiedgericht - Oldenzaal historische ring (OG)

    wonen

    wonen

    Waterbodem - niet vrijtoepasbaar

    Niet toepasbaar

    n.v.t.

Op basis van de bodemkwaliteit 'Ontgraven kwaliteit' in bovenstaande tabel is de regionale ontgravingskaart opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen boven- en ondergrond voor landbodem. De kaart van de bovengrond heeft betrekking op 0,0-0,5 m-mv en die van de ondergrond op 0,5-2,0 m-mv. Voor water- bodem gaat het om de kwaliteit van het slib en niet de vaste bodem. Voor de zones waarbij de kwaliteit indi- catief is vastgesteld is een arcering aangebracht. De ontgravingskaarten zijn opgenomen in bijlage V.

 

4.3 Toepassingskaart

In de toepassingskaart zijn de eisen vastgelegd die gelden voor het toepassen van grond en bagger op de bodem. Binnen regio Twente is zoveel mogelijk aangesloten bij de goede bodemkwaliteit binnen Twente, en daarmee de gebiedseigen bodemkwaliteit leidend is voor de toepassingseis. Voor een klein deel van het be- heergebied geldt gebiedsgericht beleid en zijn lokaal maximale waarden afgeleid voor het toepassen van grond. Bij deze lokaal maximale waarden wordt ruimte gecreëerd voor grondverzet binnen de eigen zone mogelijk maar geldt voor grond van buiten de zone een strenger regime. Hiermee wordt een stand-still en step-forward principe gehanteerd.

 

Concreet voor het toepassen van grond binnen een gebiedsgerichte zone geldt het volgende:

  • 1.

    voor een partij grond welke afkomstig is uit de eigen zone geldt de 80-percentielwaarde (P80) als lokaal maximale waarden. De lokaal maximale waarde is de 80 - percentielwaarde;

  • 2.

    voor een partij grond welke afkomstig is van buiten de eigen zone, geldt een lokaal maximale waarden van wonen. Dit is ongeacht of deze partij grond afkomstig is van binnen of buiten het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart. De lokaal maximale waarde is bodemkwaliteitsklasse wonen.

Voor de waterbodem is geen toepassingseis vastgelegd. Het doel van de bodemkwaliteitskaart is niet om grond of baggerspecie hier toe te passen maar vooral periodiek baggerspecie te kunnen verspreiden of toe- passen op de landbodem.

 

In tabel 4.3 is de overzicht weergegeven van de toepassingseis per zone. De regionale toepassingskaart is opgenomen in bijlage V.

 

Tabel 4.3 Overzicht van de toepassingseis

  • Bodemkwaliteitszone

    partij grondafkomstig van binnen de eigen zone

    partij grondafkomstig van buiten de eigen zone

    AW2000 (BG)

    AW2000

    AW2000

    AW2000 (OG)

    AW2000

    AW2000

    Wonen (BG)

    Wonen

    Wonen

    Wonen (OG)

    AW2000

    AW2000

    Waterbodem vrijtoepasbaar

    n.v.t.

    n.v.t.

    Gebiedgericht - Enschede Centrumvoor 1900 (BG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht - Enschede Centrumvoor 1900 (OG)

    wonen

    wonen

    Gebiedgericht - Tuindorp (BG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht - Tuindorp (OG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht - Hart van Zuid(BG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht - Hart van Zuid(OG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht -

    Oldenzaal historische ring (BG)

    P80

    wonen

    Gebiedgericht -

    Oldenzaal historische ring (OG)

    wonen

    wonen

    Waterbodem - niet vrijtoepasbaar

    n.v.t.

    n.v.t.

 

4.4 Risicotoolbox

Bij het vaststellen van gebiedspecifiek beleid is het voorgeschreven om de lokaal maximale waarden te beoordelen met behulp van de risicotoolbox te toetsen. Hierbij worden de concentraties getoetst aan de wetenschappelijke risicowaarden op basis waarvan de landelijke normstelling, bodemkwaliteitsklasse, zijn bepaald. In de toetsing wordt onderscheidt gemaakt tussen ecologische en humane risico’s. Een risico-index kleiner dan 1 betekent geen risico’s voor de huidige functie. Indien de risico-index groter is dan 1 dient beargumenteert te worden of er risico’s zijn voor de huidige functie.

 

Toetsing

De resultaten van de toetsing zijn opgenomen in bijlage IX. De zones AW2000 en wonen sluiten aan bij de landelijke normstelling waarvoor toetsing feitelijk niet noodzakelijk is. Voor deze zones is gekozen voor de toetsing . De gebiedsgerichte zones zijn getoetst als lokaal maximale waarden (LMW). Voor de invoer is gebruik gemaakt van de 80 percentielwaarde van de zone. Verder wordt opgemerkt dat voor som-parameters (minerale olie, PAK en PCB) de LMW toetsing niet plaatsvindt.

Bijzonderheden op basis van de toetsing:

 

De humane risico’s van kobalt betreft een overschatting. In de landelijke normstelling is deze blootstellingroute (door gewasconsumptie) niet meegenomen bij de bepaling van de AW2000. Hierbij wordt ook geen rekening gehouden in de lokale beoordeling met behulp van de Risicotoolbox;

  • 1.

    In de gebiedspecifieke zones wordt de risico index van de ecologische risico voor zink en in Tuindorp koper overschreden. Gelet dit sterk verstedelijkte gebieden betreft zijn de humane risico's leidend voor LMW.

 

Geconcludeerd wordt dat de LMW acceptabel zijn gelet op de risico´s. Gelet dat een bodemonderzoek, voor- afgaand aan grondverzet, in deze zones noodzakelijk is worden risico´s uitgesloten.

 

4.5 Wegbermen in het buitengebied

Binnen de regio zijn er verschillende bodemkwaliteitskaarten van de wegbermen in het buitengebied beschikbaar. Deze bodemkwaliteitskaarten worden vooral ingezet bij beheer en onderhoud van wegbermen. Bij het opstellen van de regionale bodemkwaliteitskaart is gekozen om geen aanvullend regionaal bodemonderzoek uit te voeren en voor zover nodig de bestaande bodemkwaliteitskaarten opnieuw vast te stellen. Dit gaat om de bodemkwaliteitskaarten:

  • 1.

    bodemkwaliteitskaart wegbermen Twentse gemeenten: Borne, Dinkelland, Oldenzaal, Tubbergen en Twenterand;

  • 2.

    bodemkwaliteitskaart wegbermen en buitengebied gemeenteWierden;

  • 3.

    bodemkwaliteitskaart gemeente Hof van Twente;

  • 4.

    bodemkwaliteit groenstroken en wegbermen Gemeente Almelo.

     

Op basis van deze bodemkwaliteitskaarten kan ten aanzien van de wegbermen het volgende worden geconcludeerd:

  • 1.

    de bodemkwaliteit langs asfalt verharde wegen, mede als gevolg van het toepassen van teerhoudend asfalt in het verleden, is heterogeen van kwaliteit. De kwaliteit van de vrijkomende grond is op basis van de toetsing klasse industrie;

  • 2.

    de bodemkwaliteit langs puinverharde wegen betreft eveneens de kwaliteit industrie;

  • 3.

    de bodemkwaliteit langs overig verharde wegen (bijvoorbeeld elementenverharding) is van betere kwaliteit. Dit varieert tussen klasse AW2000 en wonen;

  • 4.

    onverharde wegen doorgaans niet gezoneerd zijn en samenvallen met de zone waarin deze is gelegen.

 

 

Regionaal is gekozen om de geldigheid van de bestaande kaarten beleidsmatig te verlengen. Vooralsnog is er geen aanleiding om aan te nemen dat de bodemkwaliteit afwijkt van de eerder vastgestelde kwaliteit.

Door de beleidsmatige verlening van de geldigheid is vrij grondverzet, zonder partijkeuring, mogelijk tussen wegbermen. Bij toepassingen van een partij vrijkomende grond buiten deze wegberm is onderzoek noodzakelijk om te komen tot een geldig bewijsmiddel. Hiermee wordt voldaan aan de het stand-still principe van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Afbakening wegbermen in het buitengebied

De bodemkwaliteit richt zich op de wegbermen in het buitengebied, buiten de bebouwde kom (Wegenverkeerswet 1994). Binnen de bebouwde kom is de eigen zone leidend voor de kwaliteit. Daarnaast is de kwaliteit in de verschillende bodemkwaliteitskaarten vastgesteld voor de eerste 30 cm. Dieper liggende bodemlagen zijn gelijk gesteld aan die van de bodemkwaliteitskaart.

 

De volgende definitie van wegbermen wordt gehanteerd: de strook van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (asfaltrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt doorsneden door een sloot dan wel de grens van het desbetreffende perceel. Dit is visueel weergegeven in onderstaande afbeelding. Het kan ook voorkomen dat er een middenberm aanwezig is. Ook voor de middenberm, groen tussen de twee wegconstructies, geldt hetzelfde beleid.

 

 

Afbeelding Begrenzing wegbermen

 

Bron: brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS- 2009/2932, 19 november 2009.

  

5. REFERENTIES

  • 1.

    Besluit bodemkwaliteit (wetten.nl).

  • 2.

    Regeling bodemkwaliteit (wetten.nl).

  • 3.

    Richtlijnen bodemkwaliteitskaarten, VROM, 3 september2007.

  • 4.

    Wijzigingsblad d.d., VROM, 1 januari 2014.

  • 5.

    www.topotijdreis.nl.

  • 6.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Hof van Twente (inclusief wegbermenkaart); Witteveen+Bos, HTW7-1, 29 juni 2019.

  • 7.

    Circulaire bodemsanering 2013, Staatscourant Jaargang 2013 Nr. 16675, 27 juni 2013