Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Delfland

Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Delfland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2022
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 2.3 van de Jeugdwet
  3. Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Midden-Delfland 2018
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2022nieuwe regeling

14-06-2022

gmb-2022-297471

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland (hierna: het College);

 

gelet op:

 

  • Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • Artikel 2.3 van de Jeugdwet;

  • de artikelen 9, 11, 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Midden-Delfland 2018,

gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 5 april 2022 ;

 

besluit vast te stellen de Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2022

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

ARTIKEL 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Midden-Delfland 2022 (hierna: de Verordening) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

 

In deze Beleidsregels wordt verder verstaan onder:

  • a.

    (Boven)gebruikelijke zorg: Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouder(s) zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling. Boven gebruikelijke zorg is alle zorg die de gebruikelijke zorg per dag overstijgt. Dit is onder meer afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind, maar ook van de draagkracht van de ouder(s);

  • b.

    Budgethouder: De persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend;

  • c.

    Derdenbeding: Onderdeel van de zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de zorgverlener. Hierin staat dat wanneer uit onderzoek van de PGB-verstrekker blijkt dat er ten onrechte een bedrag uit het PGB is betaald aan een zorgverlener, terwijl die zorgverlener zelf toerekenbaar handelingen heeft verricht voor het ten onrechte ontvangen van het bedrag, de verstrekker dit direct kan terugvorderen van de zorgverlener;

  • d.

    Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • e.

    Hulp: Vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening;

  • f.

    Maatschappelijk Team: team van deskundigen als bedoeld in artikel 1, onder m. van de Verordening;

  • g.

    Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onder n., en artikel 9 van de Verordening;

  • h.

    Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling: helpt professionals bij hoe ze moeten handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Aan de hand van 5 stappen bepalen professionals of ze een melding moeten doen bij Veilig Thuis en of er voldoende hulp kan worden ingezet. Het gebruik van een meldcode is verplicht;

  • i.

    Ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning van het gezin met gebruikmaking van eigen kracht en het netwerk;

  • j.

    Overige voorzieningen: vrij toegankelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 1 onder c, d en w en artikel 10 van de Verordening. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen;

    • 1.

      hulp van het Maatschappelijk Team, zoals:

      • informatie en (opvoed)advies;

      • voorlichting, cursussen en trainingen;

      • kortdurende hulpverlening;

      • jongerencoaching en participatiebevordering;

    • 2.

      jeugdgezondheidszorg;

    • 3.

      maatschappelijk werk.

  • k.

    PGB: een bedrag als bedoeld in artikel 1, onder s. van de Verordening;

  • l.

    Respijtzorg: Biedt ouders de mogelijkheid om de zorgtaken voor hun kind tijdelijk over te dragen;

  • m.

    Sociaal Netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

  • n.

    Vaktherapieën: De aanduiding vaktherapie is een clusterbenaming van de beroepen

    Beeldende therapie, Danstherapie, Dramatherapie, Muziektherapie en Psychomotorische

    (Kinder)Therapie. Sinds 1 januari 2017 valt ook speltherapie onder vaktherapie;

  • o.

    Vervoer: Het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

  • p.

    Verwijsindex: Landelijk systeem waarin hulpverleners en andere professionals de persoonsgegevens registreren van de jeugdigen en jongvolwassenen (tot 23 jaar) waarover zij zich zorgen maken. Deze registratie bevat geen inhoudelijke informatie, maar het wordt duidelijk welke andere hulpverlener zich mogelijk ook actief met de situatie van dit kind (jongere) bezighoudt;

  • q.

    Zorg: niet-vrij toegankelijke maatwerkvoorzieningen;

  • r.

    Zorgovereenkomst: overeenkomst tussen de PGB houder en de zorgaanbieder. Dit vormt de basis voor het zorgtraject.

HOOFDSTUK 2 AANVULLENDE BEPALINGEN

ARTIKEL 2 TOEKENNEN MAATWERKVOORZIENING

In artikel 5 van de Verordening staat hoe het College onderzoekt welke ondersteuning nodig is. In aanvulling hierop gelden de volgende bepalingen:

  • 1.

    Naast de gegevens die het College op basis van de Verordening artikel 5 onderzoekt, maakt het College een inschatting van de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige.

  • 2.

    Ook onderzoekt het College hoe rekening gehouden kan worden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 3.

    Op basis van het werken met het principe 1Gezin1Plan1Regisseur stelt het College samen met de jeugdige en/of zijn ouders een ondersteuningsplan op. In plaats hiervan kan ook het Familiegroepsplan gebruikt worden.

  • 4.

    Het ondersteuningsplan bevat tenminste:

    • Woonplaats jeugdige;

    • Verblijfadres jeugdige en contactgegevens ouders;

    • Wettelijk vertegenwoordigers van de jeugdige;

    • Veiligheidsanalyse en korte analyse situatie, zoals bedoeld in het eerste lid;

    • Hulpvraag gezin; ouder(s) en jeugdige;

    • Wat kunnen ouders en jeugdige zelf;

    • Wat kan het netwerk rondom het gezin betekenen;

    • Wat is er nodig aan voorzieningen in het kader van preventief beleid;

    • Wat is er nodig aan maatwerkvoorzieningen;

    • Afspraken over het doel van de zorginzet, concreet en meetbaar beschreven;

    • Afspraken over tussen-, eindevaluatie en nazorg.

  • 5.

    Het College bepaalt de te hanteren woonplaats aan de hand van het in de wet gestelde woonplaatsbeginsel en de geldende aanvullende regel, met dien verstande dat bij de start van jeugdhulp of een maatregel de woonplaats of financieel verantwoordelijke gemeente wordt vastgesteld, volgens de landelijke richtlijnen.

  • 6.

    Voordat het College beslist over de verlening van een maatwerkvoorziening, kan het College advies inroepen van een door het College aan te wijzen deskundige of adviesinstantie.

  • 7.

    Het College kent een maatwerkvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.

  • 8.

    Het College kan signaleren in de Meldcode wanneer er zorgen zijn over een jeugdige. Hierover dient een mededeling te worden gedaan aan de ouders.

  • 9.

    Het College maakt met aanbieders afspraken over de voorwaarden waaronder zij behandeling voor de specialistische zorg voor ernstige enkelvoudige dyslexie mogen verlenen in opdracht van het College.

  • 10.

    Een maatwerkvoorziening kan ook een PGB zijn.

  • 11.

    De beschikbare maatwerkvoorzieningen voor Zorg In Natura (hierna: ZIN) zijn opgenomen in de inkoopovereenkomsten. Hierin zijn de kosten en de duur van elke handeling ZIN opgenomen en de duur van de soort handeling om ondersteuning in te kunnen zetten via de toegang.

  • 12.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien geen oplossing gevonden kan worden voor de hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van voorliggende wetten, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen.

  • 13.

    Zorg die vergoed kan worden vanuit de (aanvullende) ziektekostenverzekering wordt in principe niet door het College vergoed. Hier vallen onder andere de vak therapieën onder. Indien de aanvullende verzekering aantoonbaar niet vergoedt, kan het college een PGB verstrekken.

  • 14.

    Wanneer het College besluit dat ouders en/of de jeugdige in aanmerking komen voor een PGB, zijn de artikelen in hoofdstuk 5 van deze Beleidsregels van toepassing voor een goede afweging.

ARTIKEL 3 VERVOER

  • 1.

    Vervoer kan alleen worden toegekend in combinatie met een vorm van jeugdhulp.

  • 2.

    Vervoer kan alleen worden toegekend bij een gecontracteerde vervoerder/ jeugdhulpaanbieder.

  • 3.

    Vervoer dient de gebruikelijke zorg en de eigen kracht van het netwerk te boven te gaan;

  • 4.

    Vervoer naar onderwijs‐zorglocaties vindt plaats met behulp van en volgens de regels van het leerlingenvervoer gedurende de lesweken. In de vakantieperiode kan dit vervoer in een andere vorm mogelijk gemaakt worden.

  • 5.

    De door de gemeente gecontracteerde vervoerder/jeugdhulpaanbieder organiseert het vervoer.

  • 6.

    De vervoersvoorziening kan bestaan uit het vervoer door derden in opdracht van de zorgaanbieder of in opdracht van het college. Indien het College oordeelt, dat dit niet passend is, geldt een kilometervergoeding van € 0,19. In uitzonderlijke gevallen kan er een taxi worden ingezet.

HOOFDSTUK 3 RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE HULP

ARTIKEL 4 GEBRUIKELIJKE HULP

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kunnen worden aangemerkt. Bijlage 1 bij deze Beleidsregels bevat richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind.

  • 1.

    Het College kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt geboden.

  • 2.

    Bij de beoordeling of gebruikelijke hulp door de ouder(s) van de jeugdige mag worden verwacht, dient de beoordelingsvrijheid van het College helder omschreven te zijn. Hiervoor wordt een afwegingskader in de vorm van een richtlijn gebruikt dat gebaseerd is op de volgende feiten en omstandigheden:

    • a.

      De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

    • b.

      De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

      Uit het bepaalde onder punt a. en b. volgt dat het College de genoemde onderwerpen in samenhang zal moeten beoordelen.

  • 3.

    Bij het inventariseren van de mogelijkheden voor het verlenen van gebruikelijke hulp, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

ARTIKEL 5 CAPACITEITEN VAN DE OUDER(S)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt het volgende. Het College beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het College ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

ARTIKEL 6 DREIGENDE OVERBELASTING

Indien sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het College de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld, tenzij het College het recht op een andere manier kan vaststellen.

 

Omvang planbare en/of onplanbare hulp /zorg

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid nodig is van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen.

 

Gebruikelijke zorg/hulp overig

Het College zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

ARTIKEL 7 GEEN GEBRUIKELIJKE HULP

Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het College oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

ARTIKEL 8 BOVEN-GEBRUIKELIJKE HULP

Het kan zijn dat de gebruikelijke hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijke hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het College een indicatie worden afgegeven. Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het College in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het College moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Onder substantiële overschrijding kan voor persoonlijke verzorging en begeleiding als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal worden gehanteerd. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

HOOFDSTUK 4 PGB

ARTIKEL 9 AANVULLENDE VOORWAARDEN TOEKENNEN PGB

Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt in de vorm van ZIN of in de vorm van een PGB. Het College acht het noodzakelijk om voor de toekenning van een PGB aanvullende voorwaarden op te stellen (Verordening artikel 11):

  • 1.

    Een vertegenwoordiger van de jeugdige treedt op als budgetbeheerder. De budgetbeheerder moet een familielid zijn tot maximaal de tweedegraads of een aantoonbare relatie hebben met de jeugdige en kan niet dezelfde persoon zijn die de zorg levert. Het op een juiste manier inzetten van een PGB vraagt ook wat van de budgetbeheerder. De budgetbeheerder krijgt te maken met verschillende instanties. De budgetbeheerder sluit zelf overeenkomsten met zorgverleners. Daarbij moet de budgetbeheerder goed weten welke ondersteuning zij leveren. De budgetbeheerder spreekt de zorgverleners erop aan als dat niet goed verloopt. De budgetbeheerder controleert de facturen van de zorgverleners en houdt overzicht over de bestedingen. De budgetbeheerder is zich goed bewust van de verantwoordelijkheden die er komen kijken bij een PGB en van de vaardigheden die nodig zijn om dat op een juiste manier zelf te regelen.

  • 2.

    Het College beoordeelt of de budgethouder voldoende bekwaam is om – al dan niet met ondersteuning van het sociale netwerk, een curator, bewindsvoerder, mentor of gemachtigde - de taken die aan het PGB zijn verbonden uit te voeren. Een bewindvoerder wordt niet geacht de taken die aan het PGB verbonden zijn te kunnen beoordelen en is daarmee uitgesloten van PGB beheer.

  • 3.

    Het PGB is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen. De wet verplicht dat de ondersteuning die de zorgverlener biedt ‘verantwoord’ is. Hieronder wordt verstaan dat de ondersteuning van een goed niveau, veilig, doeltreffend, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de zorgvrager. Dit naar het oordeel van het College;

  • 4.

    De omvang van het PGB wordt vastgesteld aan de hand van het Familiegroepsplan en/of budgetplan;

  • 5.

    Het PGB gaat niet eerder in dan de datum van het ondertekenen van de aanvraag;

  • 6.

    Een zorgtraject kan langer zijn dan een jaar. Een PGB kan dus voor een langere duur worden verleend, mits duidelijk verantwoord wordt waarom dit noodzakelijk is.

  • 7.

    Het College kan, na zorgvuldige afweging, de beschikking voor een kortere termijn toekennen dan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gevraagd. Deze afweging dient goed gemotiveerd opgenomen te worden in de beschikking;

  • 8.

    Het PGB bedraagt niet meer dan de maximale kosten van een gelijkwaardige door het College gecontracteerde maatwerkvoorziening in ZIN;

  • 9.

    Het College heeft de mogelijkheid om de zorgovereenkomst bij de budgethouder op te vragen, als zij dit nodig acht;

  • 10.

    Het PGB kan flexibel worden opgenomen als dit in het Familiegroepsplan en/of budgetplan nadrukkelijk is opgenomen;

  • 11.

    Een verzoek om een PGB kan worden geweigerd indien:

    • a.

      het om gebruikelijke hulp gaat (zie bijlage 1);

    • b.

      de zorg niet in Nederland wordt geleverd;

    • c.

      het PGB besteed wordt voor betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers (personen of instanties);

    • d.

      de budgethouder handelingsonbekwaam is;

    • e.

      de budgetbeheerder in het buitenland woont; Het belang hiervan is dat de vertegenwoordiger ten alle tijden op de hoogte moet zijn van de situatie van de budgethouder wanneer het gaat om de ondersteuningsvraag en de invulling hiervan. De vertegenwoordiger is niet alleen verantwoordelijk voor de juiste declaraties maar ook dat de juiste kwaliteit geleverd wordt. Een vertegenwoordiger die de budgethouder nooit bezoekt omdat deze persoon bijvoorbeeld aan de andere kant van het land woont of in het buitenland woont, voldoet niet aan de eisen als betrokken vertegenwoordiger

    • f.

      de budgetbeheerder tegelijk zorgverlener is van de desbetreffende zorgvrager;

    • g.

      er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik van het PGB;

    • h.

      de budgethouder in de schuldsanering zit;

    • i.

      er sprake is van (dreigende) overbelasting bij de budgetbeheerder;

    • j.

      er sprake is van andere overwegende bezwaren om het PGB aan deze budgethouder te verstrekken.

ARTIKEL 10 FUNCTIECATEGORIEËN

  • 1.

    Het PGB kan worden toegekend voor de volgende functiecategorieën jeugdhulp:

    • a.

      Persoonlijke verzorging formeel en informeel;

    • b.

      Individuele begeleiding formeel informeel;

    • c.

      Begeleiding groep;

    • d.

      Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg;

    • e.

      Kortdurend verblijf professioneel en niet professioneel;

    • f.

      Basis GGZ;

    • g.

      Specialistische GGZ.

ARTIKEL 11 CRITERIA VOOR DE INZET VAN HET SOCIAAL NETWERK

  • 1.

    De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een PGB wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      er is sprake van boven gebruikelijke zorg;

    • b.

      de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan

    • h.

      professionele ondersteuning;

    • c.

      de geboden hulp is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht. Dit naar het oordeel van het College;

    • d.

      de persoon uit het sociaal netwerk die de hulp gaat verlenen, heeft zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn. Dit naar het oordeel van het College;

    • e.

      er is bij de persoon uit het sociaal netwerk die jeugdhulp gaat verlenen geen sprake van (dreigende) overbelasting. Dit naar het oordeel van het College;

    • f.

      de persoon uit het sociale netwerk mag op geen enkele wijze druk op de jeugdige

    • i.

      en/of zijn ouders hebben uitgeoefend bij hun besluitvorming. Dit naar het oordeel van het College;

    • g.

      de persoon uit het sociaal netwerk die jeugdhulp verleent, overlegt een Verklaring Omtrent Gedrag, behalve als de ouder(s) van de cliënt jeugdhulp verlenen.

  • 2.

    De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een PGB wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding, dagactiviteiten, persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen en kortdurend verblijf.

  • 3.

    Verzorging bij kortdurende ziekte van de jeugdige valt onder gebruikelijke zorg. Ouders kunnen in dit geval echter wel gebruik maken van respijtzorg.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid onder b, wordt inzet van het sociaal netwerk via een PGB in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

  • 5.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

ARTIKEL 12 BESCHIKKING

  • 1.

    Zoals gesteld in artikel 14, lid 4, van de Verordening, verstrekt het College altijd een beschikking bij de verstrekking van een PGB. Deze beschikking bevat tenminste de volgende punten:

    • a.

      De naam, telefoonnummer + e‐mailadres van de medewerker die het PGB namens het College heeft toegekend;

    • b.

      De naam van de jeugdige;

    • c.

      De ondersteuningsvraag;

    • d.

      De beslissing (product, bedrag en termijn);

    • e.

      Opbouw van de berekening;

    • f.

      Bezwaarclausule.

ARTIKEL 13 BESTEDING VAN HET PGB

  • 1.

    Voorwaarde voor het verstrekken van een PGB is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het persoonsgebonden budget aanwenden voor de ondersteuning zoals is opgenomen en goedgekeurd in het budgetplan.

  • 2.

    Het College geeft alleen een beschikking af als de aanvrager, de budgethouder en de ondersteuner/hulpverlener zich conformeren aan het ingediende budgetplan.

  • 3.

    Het PGB mag niet besteed worden aan reiskosten, administratiekosten, bemiddelingskosten of een eindejaarsuitkering.

  • 4.

    Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) verschillende vormen van jeugdhulp nodig hebben kunnen zij er voor kiezen om een deel van de ZIN af te nemen en een deel zelf in te kopen met een PGB. Per productcategorie is maar één verstrekking vorm mogelijk.

  • 5.

    Na toekenning van een PGB controleert het College bij de SVB of het budget is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt er contact met de budgetbeheerder opgenomen en onderzocht waarom dit is, of het PGB alsnog besteed gaat worden en of er andere hulp noodzakelijk is.

  • 6.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) geven de SVB opdracht voor het uitvoeren van betalingen aan hun zorgverleners. Het opstellen van een zorgovereenkomst als onderdeel van het hulpverleningsplan geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van zorgverleners uit het PGB.

  • 7.

    Bij een verandering in de zorgvraag waardoor het budget anders wordt ingezet, vragen de ouders het College hiervoor toestemming. Als dit niet wordt gedaan, dan kan het College dit beschouwen als onjuiste verstrekking van informatie. Het College heeft ook de mogelijkheid om het PGB te herzien bij een verandering in de zorgbehoefte.

ARTIKEL 14 TOETSING ZORGOVEREENKOMST

  • 1.

    De budgethouder sluit met elke zorgverlener een zorgovereenkomst.

  • 2.

    In de zorgovereenkomst moeten tenminste de volgende gegevens worden opgenomen voordat het zorgkantoor of het College de overeenkomst kan goedkeuren:

    • a.

      de wijze waarop de persoon (natuurlijk persoon of rechtspersoon) met wie de budgethouder de overeenkomst sluit zal voorzien in de behoefte aan ondersteuning/jeugdhulp van de jeugdige;

    • b.

      de gegevens die nodig zijn om bij de SVB de ondersteuning/hulp te kunnen declareren;

    • c.

      een derdenbeding.

  • 3.

    Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst moet door de budgethouder onmiddellijk met een formulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De SVB stelt daarvoor het vereiste modelformulier beschikbaar. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.

  • 4.

    Op de zorgovereenkomst vindt een zorginhoudelijke toets plaats door het College en een arbeidsrechtelijke toets door de Sociale Verzekeringsbank.

  • 5.

    Het budgetplan dient als toets voor de zorgovereenkomst(en). Zorgovereenkomst(en) die inhoudelijk afwijken van hetgeen in het budgetplan is opgenomen, worden door het College afgewezen.

  • 6.

    De looptijd van de zorgovereenkomst(en) mag niet langer zijn dan de looptijd van de door het College afgegeven beschikking.

  • 7.

    De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de betalingen, controle op de zorgovereenkomst en de uitvoering van alle werkgeversverplichtingen.

ARTIKEL 15 KWALITEITSEISEN

Het College acht het noodzakelijk om voor de kwaliteit van de geboden jeugdhulp vanuit een PGB aanvullende kwaliteitseisen te stellen (Verordening artikel 17).

  • 1.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpprofessionals die vanuit een PGB worden betaald, moeten kwalitatief verantwoorde jeugdhulp bieden en voldoen aan dezelfde eisen die gelden bij de producten in ZIN, conform de percelen van de aanbesteding.

  • 2.

    Zorgaanbieders dienen minimaal 2x per jaar schriftelijk verslag te doen aan het College over de voortgang van de geboden hulp.

  • 3.

    Het college kan (laten) toetsen of een zorgaanbieder voldoet aan de genoemde kwaliteitseisen. Hierbij kan ook de Inspectie voor de Jeugd worden ingeschakeld.

ARTIKEL 16 TOETSING, VERANTWOORDING EN EVALUATIE

  • 1.

    Het College is inhoudelijk verantwoordelijk en toetst minimaal twee keer per jaar of:

    • de budgethouder alle verplichtingen nakomt;

    • de geboden zorg doelmatig en doeltreffend is.

  • 2.

    Het College controleert vooraf de doelmatigheid en doeltreffendheid van de aangevraagde jeugdhulp via het ingediende budgetplan. Deze begintoetsing vindt plaats in aanwezigheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de betreffende jeugdhulp aanbieder.

  • 3.

    Gedurende de looptijd van de zorg vindt monitoring plaats via periodieke gesprekken met de jeugdige en zijn gezin. Bij deze gesprekken kan ook de jeugdhulp aanbieder aanwezig zijn. Deze voortgangsgesprekken zijn afhankelijk van het ontwikkelpotentieel dat verschilt per situatie (is er sprake van een ‘stabiele’ beperking of is er concreet zicht op verbetering).

  • 4.

    Als de aanvrager niet zelf de budgethouder is, is naast de aanvrager ook de budgetbeheerder aanwezig bij de (voortgangs)gesprekken.

  • 5.

    Boeken de jeugdige en diens gezin geen progressie, dan kan alsnog een interventie plaatsvinden of een omzetting van de beschikking naar ZIN.

  • 6.

    Ook bij signalen van oneigenlijk gebruik van het PGB is nader onderzoek mogelijk en/of volgt een omzetting van de indicatie naar ZIN en een mogelijke terugvordering.

  • 7.

    Het College toetst minimaal 1x per jaar of de professional zich houdt aan de kwaliteitseisen zoals vermeld in artikel 15 van deze Beleidsregels en artikel 17 van de Verordening.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 17 AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van deze Beleidsregels indien toepassing van deze regels gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en zijn ouders op verzoek of uit eigen beweging aan het College mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het College een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken indien is vastgesteld dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het PGB voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het College een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het College van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken indien blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het College onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van het PGB.

ARTIKEL 19 CITEERTITEL

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2018

ARTIKEL 20 INWERKINGTREDING

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2022 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2018.

ARTIKEL 21 OVERGANGSBEPALING

Op de aanvragen die tot en met de datum van vaststelling zijn ingediend zijn de Beleidsregels jeugdhulp 2018 van toepassing.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 14 juni 2022,

het college van burgemeester en wethouders,

Martien Born

Gemeentesecretaris

Arnoud Rodenburg

Burgemeester

Bijlage

Richtlijn gebruikelijke hulp

Referentiekader gebruikelijke zorg Kinderen van 0 t/m 2 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 t/m 4 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 t/m 11 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 12 t/m 17 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18de jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/dagbesteding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bron CIZ Indicatiewijzer