Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterland

Verordening houdende regels voor het aspect geurhinder betreffende tot veehouderijen behorende dierenverblijven

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening houdende regels voor het aspect geurhinder betreffende tot veehouderijen behorende dierenverblijven
CiteertitelVerordening geurhinder en veehouderij Waterland 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2022nieuwe regeling

09-06-2022

gmb-2022-296000

374-18

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening houdende regels voor het aspect geurhinder betreffende tot veehouderijen behorende dierenverblijven

De raad van de gemeente Waterland,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2022;

 

gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij,

 

B E S L U I T :

Vast te stellen de volgende verordening houdende regels voor het aspect geurhinder betreffende tot veehouderijen behorende dierenverblijven.

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in deze verordening worden gehanteerd zijn gelijk aan de overeenkomende begrippen in de Wet geurhinder en veehouderij (verder ook aangeduid met ‘Wgv’) en de bijbehorende uitvoeringsregeling (Regeling geurhinder en veehouderij).

Artikel 2. Wettelijke grondslag

Deze verordening is opgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij is rekening gehouden met de voorwaarden uit artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 3. Andere waarde voor afstanden

Het gebied waarop dit artikel (de aangepaste waarde) betrekking heeft is aangegeven op de ‘Kaart behorende bij Verordening geurhinder en veehouderij Waterland 2021’. Die kaart is als bijlage 1 bij deze verordening opgenomen.

 

In afwijking van de waarde (de afstand), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wgv voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom (100 meter) is als waarde van toepassing 50 meter. De onderbouwing hiervoor is opgenomen in het rapport ‘Geurgebiedsvisie Marken, gemeente Waterland’, met het kenmerk 20201647.v01 d.d. 15 februari 2021. Dat rapport is als bijlage 2 bij deze verordening opgenomen.

Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

De verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening geurhinder en veehouderij Waterland 2021.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland,

gehouden op 9 juni 2022

De raad voornoemd,

Th.G.L. Greep

griffier

drs. M.C. van der Weele

voorzitter

Bijlage 1  

 

 

Bijlage 2 GEURGEBIEDSVISIEMARKENGEMEENTE WATERLAND

 

LEESWIJZER

Dit rapport doet verslag van het onderzoek naar een mogelijk knelpunt op het gebied van geurhinder van veehouderijen versus ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Waterland. Het mogelijk knelpunt heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van twee woningbouwlocaties ter plaatse van het bestaande sportpark te Marken ten opzichte van de nabij gelegen veehouderij aan Oosterpad 2.

 

Ten aanzien van bovenstaande ontwikkelingen wordt beschreven of het noodzakelijk of wenselijk is dat de gemeente Waterland de geurnormen of afstanden die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij aanpast voor het gebied waarop die ontwikkelingen invloed hebben.

 

Om u de weg te wijzen door dit rapport, vindt u hier enkele leessuggesties. In hoofdstuk 1 lichten wij de doelstelling van deze geurgebiedsvisie toe. Hoe een geurgebiedsvisie en geurverordening past in het wettelijk kader beschrijven wij in hoofdstuk 2. De termen en achtergronden die in deze rapportage gebruikt worden beschrijven wij in hoofdstuk 3.

 

In hoofdstuk 4 behandelen wij de voorgrondbelasting, afstandscontouren en achtergrondbelasting van de betrokken veehouderijen. Dit doen wij voor de huidige bedrijfssituatie (volgens de vergunningen/meldingen) en voor de toekomstige (planologisch maximale) bedrijfssituatie. In dit hoofdstuk maken wij een afweging tussen de huidige en de beoogde situaties en de consequenties voor de geurhinder in de omgeving. Daarbij doen wij een voorstel voor aangepaste geurnormen en/of afstanden.

 

Bij het vaststellen van aangepaste geurnormen en afstanden moeten naast de huidige en toekomstige geursituatie nog andere criteria worden meegenomen. Deze worden afgewogen in hoofdstuk 5.

 

Ten slotte geven wij in hoofdstuk 6 de conclusie met betrekking tot aan te passen geurnormen en/of afstanden.

 

1.INLEIDING

In deze geurgebiedsvisie wordt onderzoek gedaan naar de (mogelijke) gevolgen van de standaard geurnormen en afstandseisen die in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn opgenomen en de wenselijkheid om lokaal geldende geurnormen en afstanden vast te stellen. Met de huidige geurnormen en afstandseisen uit de Wgv, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen belemmerd of onmogelijk worden gemaakt door de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving. Daarnaast kunnen ruimtelijke ontwikkelingen of bestaande geurgevoelige objecten een belemmering vormen voor veehouderijen.

 

Deze geurgebiedsvisie heeft als doelstelling te onderzoeken of er sprake is van een knelpunt ten aanzien van de ontwikkelingen zoals beschreven in de Leeswijzer en of er een aanleiding is om een geurverordening op te stellen. Met een verordening kunnen de geurnormen en afstandseisen uit de Wgv worden aangepast. Hiermee definieert de gemeente een eigen (lokaal) aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Wgv biedt hiertoe de mogelijkheid. De gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied kan een aanleiding zijn om een geurverordening op te stellen.

 

De geurgebiedsvisie heeft betrekking op de beoogde woningbouwlocaties ter plaatse van het sportpark te Marken in relatie tot de nabij gelegen veehouderij aan Oosterpad 2 te Marken. Onderdeel van het plan is het aanpassen van het bouwvlak van de veehouderij.

 

Op afbeelding 1 is de beoogde situatie weergegeven.

 

Afbeelding 1. Beoogde situatie

 

2.WETTELIJK KADER

 

2.1.Wet geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) staan standaard, landelijk geldende, afstanden en normen waaraan de ligging en geurbelasting van dierenverblijven getoetst moeten worden, in het geval van een aanvraag om milieuvergunning. De Wgv is nader uitgewerkt in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied. Dit verspreidingsmodel geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Rgv. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

 

Enkele begrippen uit de Wgv die relevant zijn en gebruikt worden in dit rapport, zijn nader toegelicht in hoofdstuk 3.

 

2.2.Wijziging Activiteitenbesluit met betrekking tot landbouwactiviteiten

 

Op 1 januari 2013 is een grote wijziging van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling in werking getreden. Met de wijziging zijn meer veehouderijen onder de regels van het Activiteitenbesluit komen te vallen. Daarbij is onder meer de beoordeling van geur conform de Wet geurhinder en veehouderij (zoals toegelicht in hoofdstuk 3 van dit rapport) meegenomen. De toetsing aan middels geurverordeningen aangepaste geurnormen en afstanden geldt ook voor veehouderijen die onder de regels van het Activiteitenbesluit vallen.

 

2.3.Ruimtelijke plannen en geurhinder van veehouderijen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daartoe getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan wordt aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.

 

Voor het aspect geur van veehouderijen moet een toets op grond van de Wgv worden uitgevoerd. De geplande geurgevoelige objecten moeten zijn gelegen buiten de wettelijk geldende geur- en afstandscontouren van de aanwezige veehouderijen. Bij de toets moet worden uitgegaan van de omvang van de veestapel volgens de verleende vergunning of ingediende melding. Uit jurisprudentie1 blijkt dat voor de geurcontouren of aan te houden afstanden in principe moet worden uitgegaan van de randen van het bouwvlak. De rand van het bouwvlak wordt aangehouden omdat de veehouderij in principe het recht heeft om overal binnen het bouwvlak te bouwen. In sommige gevallen kan niet het volledige bouwvlak worden benut, vanwege de ligging ten opzichte van reeds bestaande geurgevoelige objecten. In dergelijke gevallen wordt uitgegaan van het reëel te benutten bouwvlak.

 

Alleen in het geval dat sprake is van een overbelaste situatie (in de betreffende richting), kan van deze werkwijze worden afgeweken. Van een overbelaste situatie is sprake als in de vergunde situatie niet wordt voldaan aan de geurnorm of afstand. In dat geval kan een veehouderij de ‘geurrechten’ in de betreffende richting niet anders gebruiken dan in de vergunde situatie het geval is (het gaat daarbij om stallen en emissiepunten). Voor het bepalen van de geur- en afstandscontouren kan dan worden uitgegaan van de ligging van de vergunde stallen en emissiepunten. Hiermee wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat een bestaande veehouderij niet onevenredig in haar belangen mag worden geschaad. Deze werkwijze staat ook beschreven in de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Een te bestemmen geurgevoelig object moet buiten de wettelijk geldende geurcontouren van de omliggende veehouderijen liggen, om niet blootgesteld te worden aan te veel geurhinder. Bij veehouderijen met dieren waarvoor afstanden gelden moet het nieuwbouwplan buiten de wettelijk geldende minimale afstand plaatsvinden. Binnen de geur- en afstandscontouren rondom de (bouwvlakken van de) veehouderijen, is geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit houdt in dat binnen deze contouren geen nieuwe bestemming mag worden vastgelegd, die het realiseren van geurgevoelige objecten mogelijk maakt. Op die manier wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt voorkomen dat het veehouderijbedrijf in haar mogelijke ontwikkeling belemmerd wordt.

 

Het woon- en leefklimaat in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per veehouderij (voorgrondbelasting) ook bepaald door de achtergrondbelasting, de geurbelasting ten gevolge van alle veehouderijen samen. Het is aan de gemeente om te beoordelen of de geurbelasting en geurhinder in een specifiek gebied acceptabel zijn.

 

2.4.Gebiedsvisie en geurverordening

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om voor bepaalde gebieden andere afstanden of normen vast te stellen dan de landelijk gestelde afstanden of normen. De afwijkende geurnormen en afstandseisen moeten worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening (op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij). Bij het opstellen van een verordening dienen in ieder geval de volgende aspecten te worden betrokken (artikel 8, lid 1 Wgv):

  • a.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • b.

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en

  • c.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met één van de volgende twee criteria (artikel 8, lid 2 Wgv):

  • d.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of

  • e.

    de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Voor het grondgebied van de gemeente Waterland is het niet te verwachten dat sprake is van een andere relatie tussen geurbelasting en geurhinder als in andere delen van Nederland, die zijn gelegen buiten een mestoverschotgebied. Het vaststellen van een dergelijke afwijkende relatie is overigens praktisch onuitvoerbaar voor een individuele gemeente. Voor een eventuele geurverordening van de gemeente Waterland vormt de gewenste ruimtelijke inrichting in relatie met de ligging en mogelijkheden van een veehouderij reden voor nader onderzoek. Omdat de grondslag van een verordening kan worden gevonden in één van de twee genoemde redenen (d of e), hoeft niet te worden toegekomen aan het onderzoeken van een eventuele afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

 

Een gebiedsvisie vormt de onderbouwing van een geurverordening. In de geurverordening worden de uiteindelijke keuzes voor aangepaste geurnormen of afstanden voor aan te wijzen gebieden vastgelegd. Voor het opstellen van een gebiedsvisie en geurverordening geldt geen vaste (wettelijke) procedure. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om het opstellen van een gebiedsvisie en het vaststellen van een verordening als zelfstandige procedure te doorlopen.

 

Verder kunnen gemeenten kiezen voor een procedure waarbij derden en belanghebbenden worden gehoord. Belanghebbenden zijn de ondernemers van de veehouderijen, belangenorganisaties, (toekomstige) bewoners en ondernemers binnen de nieuwbouwplannen en de ontwikkelende partijen van deze nieuwbouwplannen.

 

3.UITGANGSPUNTEN EN ACHTERGRONDEN

 

3.1.Uitgangspunten veehouderijen

Het onderzoek naar de geursituatie gaat uit van de aanwezige veehouderijen en de bestaande geurgevoelige objecten. In het onderzoek wordt zowel de vergunde geursituatie als de worst-case geursituatie beschouwd. De geurbelasting wordt bepaald op grond van geurberekeningen voor de voor- en achtergrondbelasting. Aan de hand hiervan kan ook het woon- en leefklimaat bepaald worden. Voor de huidige situatie worden de vergunde of gemelde bedrijfssituaties gehanteerd. In de worst-case situatie wordt aangehouden dat alle bestaande bebouwing wordt afgebroken en zodanig wordt teruggebouwd dat de geur- en afstandscontouren zo veel mogelijk richting het te bestemmen geurgevoelige object komen te liggen.

 

3.2.Geuremissie en geurimmisie

De geuremissies worden uitgedrukt in Europese odour units (Europese geureenheden) per tijdseenheid: ouE/s. Deze geuremissies zijn bepaald op basis van metingen aan de geurconcentraties uit stallen. De emissiefactoren per dier staan weergegeven in bijlage 1 van de Rgv.

 

De geurbelastingen (geurimissies) worden uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht: ouE/m3. Hiermee wordt het 98-percentiel van de geurconcentratie bedoeld. Dat is de geurconcentratie, berekend met een verspreidingsmodel, welke gedurende 2 procent van een jaar wordt overschreden.

 

3.3.Verschillende beoordelingen

 

3.3.1.Voorgrondbelasting

Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaardnormen uit de Wgv zijn in tabel 1 opgenomen.

 

Tabel 1. Geurnormen volgens de Wet geurhinder en veehouderij

Ligging geurgevoelig object2*

Binnen bebouwde kom

Buiten bebouwde kom

Concentratiegebied

3 ouE/m3

14 ouE/m3

Geen concentratiegebied

2 ouE/m3

8 ouE/m3

  • *

    de gemeente Waterland ligt niet in een concentratiegebied.

 

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. De gemeente Waterland heeft geen geurverordening.

 

Bij het beoordelen van vergunningaanvragen is voor het bepalen van de geurbelasting het gebruik van het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning 2010 voorgeschreven. Hiermee kan op vooraf ingegeven locaties de geurbelasting worden berekend. Om een goed beeld van de geurbelasting te verkrijgen is het wenselijk om geurcontouren te kunnen berekenen en tekenen. Dit is mogelijk met het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied. De berekende waarden voor de geurbelasting zijn bij beide verspreidingsmodellen gelijk (sinds versie 2010). Hiertoe moeten alle parameters, inclusief de rekennauwkeurigheid (20%) en ruwheid in V-Stacks Gebied gelijk worden gesteld aan de parameters in V-Stacks Vergunning.

 

3.3.2.Afstanden

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt en worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een stal waarin de betreffende dieren worden gehouden.

 

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaard afstandseisen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. De gemeente Waterland heeft geen geurverordening.

 

De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (gevel-gevel afstand). De bedrijfswoning die tot dezelfde veehouderij behoort wordt overigens niet aangemerkt als geurgevoelig object.

 

Ten slotte geldt voor een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een veehouderij een afstand van 50 meter als deze is gelegen buiten de bebouwde kom en een afstand van 100 meter als deze is gelegen binnen de bebouwde kom. Voor geurgevoelige objecten die deel uitmaken van een veehouderij wordt dus niet getoetst aan de normen voor de voorgrondbelasting, zoals weergegeven in paragraaf 3.3.1.

 

3.3.3.Achtergrondbelasting

De normen op grond van de Wgv gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd. Dit is vergelijkbaar met het begrip cumulatieve stankhinder uit de ‘stankrichtlijnen’. Het verschil tussen voorgrondbelasting en achtergrondbelasting wordt toegelicht in de op afbeelding 2.

 

Afbeelding 2. Voorgrondbelasting versus achtergrondbelasting (fictieve situatie)

 

De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. De gemeenteraad beoordeelt of de milieukwaliteit (de mate van geurhinder) die behoort bij een bepaalde achtergrondbelasting acceptabel is en of deze past binnen de doelstellingen voor een gebied.

 

3.4.Af te wegen normstellingen

 

Gemeenten kunnen besluiten de geurnormen en/of afstanden voor bepaalde gebieden door middel van een gemeentelijke verordening aan te passen. De bandbreedten die de Wgv hiertoe biedt zijn weergegeven in tabel 2.

 

Tabel 2. Bandbreedte geurnormen en afstanden

Criterium

Norm

Minimaal

Wettelijk

Maximaal

Geurnorm binnen bebouwde kom *

0,1 ouE/m3

2,0 ouE/m3

8,0 ouE/m3

Geurnorm buiten bebouwde kom *

2,0 ouE/m3

8,0 ouE/m3

20,0 ouE/m3

Afstand binnenbebouwde kom

50 meter

100meter

100 meter

Afstand buiten bebouwde kom

25 meter

50 meter

50 meter

  • *

    deze waarden gelden alleen voor niet concentratiegebieden, voor concentratiegebieden bestaan andere waarden. De gemeente Waterland ligt niet in een concentratiegebied.

In dit rapport wordt beschreven of het noodzakelijk of wenselijk is dat de gemeente Waterland de geurnormen of afstanden die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij voor bepaalde gebieden aanpast.

 

3.5.Geurbelasting versus geurhinder

In de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij is beschreven hoe kan worden bepaald hoeveel geurhinder kan worden verwacht in een gebied, gelet op de geurbelasting die daar is berekend. Op grond van de berekende geurbelastingen wordt met behulp van de tabellen A (achtergrondbelasting) en B (voorgrondbelasting) uit bijlage 6 van de Handreiking de te verwachten geurhinderpercentages bepaald.

 

Het hoogste geurhinderpercentage (voorgrondbelasting of achtergrondbelasting) is maatgevend voor de geursituatie.

 

Deze percentages zijn bedoeld om een vertaalslag te maken tussen de waarden voor de geurbelasting en de milieukwaliteit. De percentages zijn afkomstig uit het ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij’ (PRA Odournet, 2001). De geursituatie wordt beschreven in termen van milieukwaliteit, onderverdeeld in acht categorieën van ‘zeer goed’ tot ‘extreem slecht’. Deze termen zijn afkomstig uit de ‘GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)’. Dit is beschreven in bijlage 7 van de Handreiking. Een overzicht van de geurbelasting in relatie tot de geurhinderpercentages en de milieukwaliteit is te zien in tabel 3.

 

Tabel 3. Woon- en leefklimaat versus geurgehinderden versus geurbelasting

Milieukwaliteit

Geurgehinderden

Voorgrondbelasting*

Achtergrondbelasting*

Zeer goed

0 – 5 %

0 – 0,7 ouE/m3

0 – 1,5 ouE/m3

Goed

5 – 10 %

0,7 – 1,8ouE/m3

1,5 – 3,5ouE/m3

Redelijk goed

10 – 15 %

1,8 – 3 ouE/m3

3,5 – 6,5ouE/m3

Matig

15 – 20 %

3 – 4,5 ouE/m3

6,5 – 10 ouE/m3

Tamelijk slecht

20 – 25 %

4,5 – 6,5ouE/m3

10 – 14ouE/m3

Slecht

25 – 30 %

6,5 – 8,5ouE/m3

14 – 19ouE/m3

Zeer slecht

30 – 35 %

8,5 – 11,3ouE/m3

19 – 25ouE/m3

Extreem slecht

35 – 40 %

11,3 – 14,7 ouE/m3

25 – 32ouE/m3

  • *

    deze waarden gelden alleen voor niet-concentratiegebieden, voor concentratiegebieden bestaan andere waarden. De gemeente Waterland ligt in een concentratiegebied.

De omschrijving van de milieukwaliteit kan niet op zichzelf worden gezien. De beleving van deze aanduidingen sluit het beste aan bij woongebieden. Ook dan is er in de beleving van geur een hele stap tussen de twee opeenvolgende categorieën, zoals ‘redelijk goed’ en ‘matig’. Het verschil in geur tussen twee klassen kan nabij de grens daartussen (op korte afstand) niet worden waargenomen. Het ‘gat’ bestaat alleen tekstueel, omdat de geurbelastingen en hinderpercentages op elkaar aansluiten.

 

3.6.Geurgevoelig object

Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'. Alleen een gebouw kan een geurgevoelig object zijn. Duidelijk is dat een woning een geurgevoelig object is, mits deze een positieve planologische bestemming heeft en feitelijk geschikt is en gebruikt wordt om in te wonen. Of een ander gebouw (niet zijnde een woning), bijvoorbeeld een bedrijfsgebouw een geurgevoelig object is moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die in de definitie verder zijn opgenomen.

 

  • Het gebouw is bestemd voor menselijk verblijf.

    Gezien de toelichting op de Wgv betekent dit dat de locatie volgens een geschikte planologische bestemming een functie moet hebben voor menselijk verblijf. In een kantoorgebouw, werkruimte of expeditieruimte kunnen zich mensen ophouden.

     

  • Het gebouw is blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf.

  • Het gebouw moet zodanig zijn (aard, indeling en inrichting) dat het feitelijk gezien ook mogelijk is om in het gebouw te verblijven. Als aan het voorgaande wordt voldaan zal dit in de praktijk normaliter ook het geval zijn.

     

  • Het gebouw wordt daarvoor (menselijk verblijf) permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, gebruikt.

    Onduidelijk is wat onder permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt verstaan. Waar de grens ligt in de mate van gebruik zal uit de jurisprudentie moeten blijken.

Gelet op de definitie wordt er van uitgegaan dat gebouwen, waarin zich gedurende langere tijd, vrijwel dagelijks (meerdere) mensen verblijven aangemerkt worden als geurgevoelig object. Dit wordt bevestigd in jurisprudentie (onder andere ABRvS 200709155/1 van 24 december 2008, ABRvS 200801961/1 van 11 maart 2009, ABRvS 200902795/5/R3 van 14 oktober 2009 en ABRvS 201202274/1/A1 van 10 oktober 2012).

 

3.7.Bebouwde kom

Het begrip bebouwde kom is in de Wgv niet gedefinieerd, evenmin als in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wgv is aangegeven dat de grens van de bebouwde kom ‘niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving’. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Als bebouwde kom wordt beschouwd: ‘het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft’ en waarin (dus) veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven. InfoMil concludeert in haar handleiding behorend bij de Wgv dat het voor de hand ligt om voor de grenzen van de bebouwde kom aan te sluiten bij wat in de ruimtelijke ordening (het plaatselijke bestemmingsplan) daaronder wordt verstaan.

 

Of een bepaalde omgeving een bebouwde kom is zal per geval moeten worden bepaald. Zoals gezegd is dit niet eenduidig gedefinieerd. De volgende zaken spelen in deze afweging en rol:

  • -

    dichtheid bebouwing;

  • -

    aard en structuur van de omgeving en bebouwing;

  • -

    planologische karakter.

Mogelijk dat ook de historische situatie een rol speelt. Voor woningen gaan wij uit van een bebouwde kom, als deze in een woonwijk of woongebied zijn gelegen, waarbij de erven aan meerdere zijden aan elkaar aansluiten. Woningen die geconcentreerd zijn gelegen in een op zichzelf staande lintbebouwing beschouwen wij niet als bebouwde kom. Deze opvatting sluit aan bij de jurisprudentie over het begrip bebouwde kom zoals dat werd gehanteerd in de brochure veehouderij en Hinderwet (één van de 'stankrichtlijnen') en in de Stankwet.

 

Gezien de omvang van de plangebieden wordt ervan uitgegaan dat deze (individueel) een bebouwde kom in termen van de Wgv vormen.

 

4.GEURBEOORDELING

Nabij het plangebied ligt de veehouderij aan Oosterpad 2. Deze geurgebiedsvisie heeft betrekking op de geurbeoordeling van het plan ten aanzien van deze veehouderij. Andere veehouderijen zijn buiten beschouwing gelaten en niet relevant voor deze beoordeling vanwege de grotere afstand en beperkte omvang.

 

Voor de veehouderij aan Oosterpad 2 is op 7 mei 2019 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend voor het houden van de volgende dieren:

  • -

    Stal 1 110 stuks melkrundvee (A1.100)

  • -

    Stal 1 35 stuks vrouwelijk jongvee (A3.100)

  • -

    Stal 1 4 paarden (K1.100)

  • -

    Stal 2 30 stuks vrouwelijk jongvee (A3.100)

Stal 1 is de bestaande stal. Stal 2 is nog niet gerealiseerd en is gelegen buiten het aan te passen bouwvlak, zoals weergegeven op afbeelding 2. De nieuwe stal 2 zal rekening houdend met het aan te passen bouwvlak meer in zuidelijke richting moeten worden gerealiseerd, (bijvoorbeeld) zoals aangegeven op afbeelding 3.

 

Afbeelding 3. Veehouderij Oosterpad 2

 

4.1.Afstanden

Voor melkvee, vrouwelijk jongvee en paarden zijn in de Rgv geen geuremissiefactoren vastgesteld. In paragraaf 3.3.2 is toegelicht dat voor dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld een afstand van 100 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object binnen een bebouwde kom in acht moet worden genomen.

 

Op afbeelding 4 en op de kaart in bijlage I is de afstandscontour van 100 meter (en 50 meter) rondom het aan te passen bouwvlak van de veehouderij aan Oosterpad 2 weergegeven.

 

Afbeelding 4. Afstanden rondom aan te passen bouwvlak

 

Het oostelijke plangebied ligt binnen de afstandscontour van 100 meter behorende bij geurgevoelige objecten binnen een bebouwde kom.

 

4.1.1.Woon- en leefklimaat

Dat het oostelijke plangebied binnen 100 meter van het aan te passen bouwvlak van de veehouderij aan Oosterpad 2 ligt, houdt niet per definitie in dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de Wgv bestaat geen relatie tussen de bedrijfsomvang van veehouderijen met dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld en de te hanteren afstandseisen. Dit betekent dat voor een veehouderij met (in dit geval) 110 stuks melkrundvee, 65 stuks vrouwelijk jongvee en 4 paarden dezelfde afstandseis geldt als voor een veehouderij met (bijvoorbeeld) 400 stuks melkrundvee en 280 stuks vrouwelijk jongvee.

 

De afstandseis zegt daarom niet veel over het woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren geurgevoelig objecten. Er zijn situaties denkbaar waarin een afstandseis van 50 meter buiten een bebouwde kom aanvaardbaar is, aangezien de Wgv de mogelijkheid biedt om de afstandseis naar (minimaal) deze waarde aan te passen, zie paragraaf 3.4.

 

Om een indruk te krijgen van het woon- en leefklimaat is een geurberekening gemaakt:

  • -

    Op basis van de meest recente milieuhygiënische inzichten is een geuremissiefactor voor melkrundvee en vrouwelijk jongvee bepaald. Hierbij is uitgegaan van een emissiearm stalsysteem, aangezien dit in nieuwe situaties noodzakelijk is conform het Besluit emissiearme huisvesting. De geuremissiefactor bedraagt 80 ouE/s per melkkoe (inclusief vrouwelijk jongvee)3. De standaard verhouding tussen melkvee en jongvee is 1 : 0,7. Dus 1 stuks melkvee en 0,7 stuks jongvee zorgen voor een geuremissie van 80 ouE/s. Melkkoeien zijn volwassen vanaf 2 jaar. Het jongvee is 0 tot 2 jaar oud, dus gemiddeld 1 jaar. Gesteld kan worden dat de emissie van 1 stuks jongvee de helft bedraagt van 1 stuks melkvee. De emissies bedragen dan:

    • o

      80 / (1 + 0,7 / 2) = 60 ouE/m3 voor 1 stuks melkvee

    • o

      80 - 60 = 20 ouE/m3 voor 1 stuks jongvee

  • -

    Op basis van de meest recente milieuhygiënische inzichten is een geuremissiefactor voor melkrundvee en vrouwelijk jongvee bepaald. De geuremissiefactor bedraagt 0,033 MouE/uur, dus 9,17 ouE/s per volwassen paard4.

  • -

    De geurberekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma V-Stacks vergunning 2020. De gemeente Waterland ligt in een gebied waarvoor conform de handleiding bij het rekenprogramma V-Stacks vergunning de meteorologische gegevens afkomstig van meteostation Schiphol moeten worden gebruikt. Verder is uitgegaan van parameters behorende bij natuurlijke ventilatie:

    • o

      emissiepunthoogte 1,5 m

    • o

      gemiddelde gebouwhoogte: 1,5 m

    • o

      diameter emissiepunt 0,5 m

    • o

      uittreesnelheid emissiepunt 0,4 m/s

  • -

    De geurbelastingen zijn berekend op de randen van beide plangebieden.

De geurcontouren zijn weergegeven op afbeelding 5 en op de kaart in bijlage II, waarbij rekening is gehouden met de indeling in geurklassen voor de voorgrondbelasting zoals weergegeven in tabel 3 in paragraaf 3.5.

 

De berekening van de exacte waarden op de randen van het plangebied is ook opgenomen in bijlage II.

 

Afbeelding 5. Voorgrondbelasting voor beoordeling woon- en leefklimaat

 

De voorgrondbelasting ter plaatse van het oostelijke plangebied bedraagt op zijn hoogst 17,4 ouE/m3.

 

Uit paragraaf 3.4 blijkt dat de maximale geurnorm voor geurgevoelige objecten binnen een bebouwde kom en buiten een concentratiegebied 8 ouE/m3 bedraagt. Deze geurnormen zijn gebaseerd het houden van dieren waarvoor in de Rgv geuremissiefactoren zijn vastgesteld en niet op het houden van melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. Uit onderzoek5 blijkt dat de geur vanuit rundveestallen als de helft minder hinderlijk wordt ervaren dan de geur vanuit varkens- of pluimveestallen. Dit is vertaald naar een verdubbeling van de maximale ‘geurnorm’ van 8 ouE/m3 naar 16 ouE/m3.

 

Nagenoeg het gehele plangebied ligt buiten de geurcontour behorende bij de maximale‘ geurnorm’ van16 ouE/m3. Op grond van de systematiek van de Wgv en het genoemde onderzoek5 kan deze geurbelasting aanvaardbaar worden geacht. Het bevoegd gezag beoordeelt of voor deze specifieke situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij kan het bevoegd gezag de volgende motivatie betrekken:

  • -

    De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om aangepaste afstandseisen vast te stellen tussen emissiepunten van dierenverblijven met dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld en gevels van geurgevoelige objecten in een bebouwde kom. De minimale afstand die daarbij vastgesteld kan worden is 50 meter. Kennelijk kan in bepaalde situaties een afstand van 50 meter aanvaardbaar worden geacht.

  • -

    De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om aangepaste geurnormen vast te stellen voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom. De maximale geurnorm die daarbij vastgesteld kan worden is 8 ouE/m3. Kennelijk kan in bepaalde situaties een geurnorm van 8 ouE/m3 aanvaardbaar worden geacht. Ten aanzien van de voorgrondbelasting is sprake van een woon- en leefklimaat dat vergelijkbaar is met het woon- en leefklimaat behorende bij een geurnorm van 8 ouE/m3.

  • -

    De achtergrondbelasting is niet maatgevend, er is geen invloed van andere veehouderijen dan de veehouderij aan Oosterpad 2.

  • -

    Gezien de omvang van het aan te passen bouwvlak van de veehouderij aan Oosterpad 2, is het niet reëel dat zich in een toekomstige situatie (door het houden van meer dieren) grotere geurbelastingen voordoen dan die in dit rapport zijn gepresenteerd.

  • -

    De plangebieden vormen bebouwingsclusters die voorzichtigheidshalve zijn aangemerkt als op zichzelf staande bebouwde kommen in termen van de Wgv. Deze bebouwingsclusters bevinden binnen of direct grenzend aan landelijk gebied en zijn daarom niet vergelijkbaar met een bebouwde kom zoals het geval is bij een dorps- of stadskern. Om deze reden zou een lager niveau van bescherming aanvaardbaar kunnen worden geacht.

4.1.2.Mogelijkheden veehouderij

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om aangepaste afstandseisen vast te stellen tussen emissiepunten van dierenverblijven met dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld en gevels van geurgevoelige objecten in een bebouwde kom. De minimale afstand die daarbij vastgesteld kan worden is 50 meter. Wanneer voor het oostelijke plangebied een afstandseis van 50 meter wordt vastgesteld, zijn er geen belemmeringen voor de veehouderij om dierenverblijven voor melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden op te richten of te verplaatsen.

 

4.2.Voorgrondbelasting

Bij de veehouderij aan Oosterpad 2 (en in de verdere omgeving van de plangebieden) worden geen dieren gehouden waarvoor in de Rgv geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Ten aanzien van de voorgrondbelasting (wegens het houden van dieren waarvoor in de Rgv geuremissiefactoren zijn vastgesteld) is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad.

 

4.3. Achtergrondbelasting

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen andere veehouderijen met een relevante geuremissie. Daarom zijn de afstanden en voorgrondbelasting maatgevend voor de geurbeoordeling.

 

5.OVERIGE CRITERIA BIJ HET BEPALEN VAN EEN ANDERE WAARDE

Afhankelijk van de doelstellingen die de gemeente Waterland heeft voor het in deze geurgebiedsvisie behandelde gebied zou het wenselijk kunnen zijn om een geurverordening op te stellen, waarin de afstandseis ter plaatse van dit gebied wordt aangepast. In hoofdstuk 4 is het eerste criterium (de huidige en te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in een gebied) van artikel 8 Wgv afgewogen. De overige criteria waarmee rekening moet worden gehouden zijn in de volgende paragrafen beschreven.

 

5.1.Belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging

Bij het opstellen (of aanpassen) van een gemeentelijke verordening op basis van de Wgv moet het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging worden betrokken. Met het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging wordt bedoeld dat afwenteling van de verontreiniging op een ander milieucompartiment moet worden voorkomen. Hierbij moet een hoog niveau van bescherming voor het milieu in zijn geheel worden bevorderd. Bij het opstellen van een gemeentelijke verordening moet daarom niet alleen worden gekeken naar de geursituatie, maar ook naar de gevolgen daarvan voor andere milieucompartimenten (zoals ammoniak, geluid, energie en dergelijke). Het aanpassen van de afstandseis voor het onderhavige plangebied heeft geen invloed op groei- of vestigingsmogelijkheden van veehouderijen (zo blijkt uit hoofdstuk 4) en daarom geen gevolgen voor de andere milieucompartimenten.

 

5.2.Noodzaak van een even hoog niveau van bescherming van het milieu

Bij het opstellen (of aanpassen) van een gemeentelijke verordening op basis van de Wgv moet verder de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu worden betrokken. Een even hoog niveau van de bescherming van het milieu wil zeggen dat het bereikte niveau van bescherming door het stellen van algemene regels in plaats van individuele regels even hoog moet zijn als in het geval van een toets aan de individuele regels. Bij het opstellen (of aanpassen) van een verordening worden geen generieke regels gesteld die individuele regels vervangen. Het beschermingsniveau voor de toepassing van de individuele regels wordt aangepast.

 

Deze geurgebiedsvisie, samen met de gemeentelijke afweging, kan resulteren in een andere normstelling, die past binnen de wettelijk bepaalde grenzen. Verder moeten bij een veehouderij de beste beschikbare technieken worden toegepast (verplicht op grond van de Wet milieubeheer). Het voorgaande geeft voldoende garantie dat voor het milieu in zijn geheel een ten minste gelijkwaardig niveau van bescherming is gewaarborgd, in vergelijking met de situatie waarin alle bedrijven individueel zouden worden beoordeeld.

 

6.CONCLUSIE

Gelet op de beoogde plangebieden ter plaatse van het bestaande sportpark te Marken, waarbij de mogelijkheden voor de naastgelegen veehouderij aan Oosterpad 2 in stand worden gehouden, is het wenselijk en mogelijk om voor de plangebieden een aangepaste afstandseis dan de vast te stellen.

 

Wij stellen voor de afstandseisen in dat gebied als volgt aan te passen:

  • -

    In afwijking van de waarde (de afstand), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wgv voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom (100 meter) is als waarde van toepassing 50 meter.

In dit rapport is toegelicht dat bij de aangepaste afstandseis nog altijd sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de belangen van veehouderijen niet worden gecshaad.

 

Ook uit de beschouwing van de overige criteria blijkt dat het vaststellen van een hogere geurnorm mogelijk is. Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging wordt niet geschaad en een even hoog niveau van bescherming wordt bereikt.

 

BIJLAGEI. KAART AFSTANDEN

 

Bijlage I - Afstanden

bron: PDOK DeRoever Omgevingsadvies • www.deroever.nl • 073 - 594 10 11

 

Bijlage II. ‘VOORGRONDBELASTING’ MELKVEE, JONGVEE EN PAARDEN

 

Bijlage II - Voorgrondbelasting voor beoordeling woon- en leefklimaat schaal 1 : 2.000 datum: 15 februari 2021

bron: PDOK  De Roever Omgevingsadvies • www.deroever.nl • 073 - 594 10 11

 

Naam van de berekening: Toekomstige situatie Gemaakt op: 15-02-2021 14:19:41

Rekentijd: 0:00:02

Naam van het bedrijf: Oosterpad 2 Marken toekomst

 

Berekende ruwheid: 0,15 m Meteo station: Schiphol

Meteo station: Schiphol

 

Brongegevens:

Volgnr.

BronID

X-coord.

Y-coord.

EP Hoogte

Gem.geb. hoogte

EP Diam.

EP Uittr. snelh.

E-Aanvraag

1

Stal 1

136 484

496 909

1,5

1,5

0,50

0,40

7 337

2

Stal 2

136 571

496 916

1,5

1,5

0,50

0,40

600

 

Geur gevoelige locaties:

Volgnummer

GGLID

Xcoordinaat

Ycoordinaat

Geurnorm

Geurbelasting

3

TP01

136 312

496 875

16,0

3,9

4

TP02

136 315

496 906

16,0

4,3

5

TP03

136 428

496 981

16,0

9,5

6

TP04

136 480

496 975

16,0

17,4

7

TP05

136 506

496 984

16,0

15,3

8

TP06

136 572

496 977

16,0

7,0

 

 


1

ABRvS 201205174/1/R4, 22 januari 2014

2

gebied als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet

3

Emissies uit een ligboxenstal voor melkvee met het "vrije keuze" systeem. Meetprogramma Integraal Duurzame Stallen. WUR Rapport 614, 2012.

4

Geuronderzoek voor manege Van der Voort nabij plangebied Eikelenburg te Rijswijk. PRA Odournet, BOWA09A1, 2010.

5

Academische werkplaats. Geurhinder van veehouderij naderonderzocht: meer hinder dan HandreikingWgv doet vermoeden? Geelene.a. Maart 2015

5

Academische werkplaats. Geurhinder van veehouderij naderonderzocht: meer hinder dan HandreikingWgv doet vermoeden? Geelene.a. Maart 2015