Organisatie | Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin het inkomen niet voorziet, die niet gedekt kunnen worden door een voorliggende voorziening en die niet uit de draagkracht kunnen worden voldaan.
Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2019 | 01-07-2019 | nieuwe regeling | 28-06-2019 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Bijzondere bijstand: bijstand die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid niet van toepassing zijn. (artikel 35 van de wet);
Artikel 1:2. Aard van de bijzondere bijstand
Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin het inkomen niet voorziet, die niet gedekt kunnen worden door een voorliggende voorziening en die niet uit de draagkracht kunnen worden voldaan. Volstaan wordt met deze algemene formulering, omdat het specifieke situaties betreft die moeilijk in algemene regelgeving zijn vast te leggen. Aanvragen voor bijzondere bijstand vragen om een individuele beoordeling, rekening houdend met de omstandigheden van de belanghebbende of het gezin. De hieronder genoemde kostensoorten zijn dan ook niet uitputtend. Het betreft kostensoorten waarvoor vaak bijzondere bijstand wordt aangevraagd.
Artikel 2:2. Berekening draagkracht
In afwijking van het vorige lid geldt een andere vermogensvrijstelling in de volgende gevallen:
In geval van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, begrafenis- en crematiekosten wordt niet het gehele vermogen op grond van artikel 34 Participatiewet vrijgelaten, maar wordt het vermogen boven 150% van het sociaal minimum (zoals vermeld in artikel 1.1 sub y) als draagkracht aangemerkt.
Voor de inkomensvaststelling wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de algemene bijstand. Het inkomen wordt verminderd met eventuele buitengewone uitgaven (zoals eigen bijdrage Wlz, Wmo, Wko, alimentatie- en onderhoudsverplichtingen, hogere woonlasten door het niet ontvangen van huurtoeslag of woonkostentoeslag).
Artikel 3:1. de wijze van verstrekken
In de toekenningsbeschikking wordt de vorm van de bijstand vermeld: om niet, als renteloze geldlening of als borgstelling.
§ 5. Medische en maatschappelijke kosten
§ 5:2. Maatschappelijke kosten
Artikel 5:2:3. Duurzame gebruiksgoederen / woninginrichting
Indien als gevolg van bijzondere omstandigheden geen lening kan worden afgesloten dan wel leenbijstand kan worden verstrekt, wordt de bijstand om niet verstrekt. Tot deze omstandigheden kunnen een stabilisatieovereenkomst bij schuldsanering en een wettelijke of minnelijke schuldsanering worden gerekend.
Artikel 5:2:5. Kosten schoolgaande kinderen
Bijzondere bijstand is mogelijk in de ouderbijdrage van schoolgaande kinderen in het basisonderwijs voor zover er geen sprake is van een voorliggende voorziening. In dit verband wordt een gemeentelijke categoriale regeling voor schoolkosten aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Artikel 5:2:6. Huiswerkcomputer
Bijzondere bijstand is mogelijk in de aanschaf van een huiswerkcomputer, zijnde een computer met software en internetaansluiting die de leerling ondersteunt bij het voldoen aan de normale eisen die in het voortgezet of praktijkonderwijs worden gesteld aan het maken van huiswerkopdrachten en andere educatieve doeleinden.
Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur d.d. 28 juni 2019,
de secretaris,
de heer A. Kansouh
de voorzitter,
de heer R. Bakker
De definitie van bijzondere bijstand is te vinden in artikel 5d en artikel 35 van de Participatiewet. Het betreft ‘de bijstand die wordt verstrekt voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.’ waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid niet van toepassing zijn.
Het recht op bijzondere bijstand voor bepaalde kosten hangt dus af van de omstandigheden in het individuele geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld.
De verlening van bijzondere bijstand is, afgezien van de wettelijke kaders, gebaseerd op (gemeentelijke) beleidsregels. Met deze beleidsregels wordt aangegeven hoe in het algemeen de bevoegdheid tot bijstandsverlening wordt uitgeoefend. Als onverkorte toepassing van de beleidsregels in het individuele geval onevenredige gevolgen heeft, kan al individualiserend maatwerk worden geleverd. Een beleidsregel is dus richtinggevend, maar niet allesbepalend.
Daarnaast is het van belang op te merken dat de plaats en de functie van de Participatiewet als laatste voorziening in het stelsel van sociale zekerheid enerzijds met zich meebrengt dat de wet open dient te staan voor een ruime kring van rechthebbenden, maar anderzijds dit ook betekent dat aan de uitsluitingsgronden die voor bepaalde personen gelden geen absoluut karakter kan worden gegeven. In bijzondere gevallen dient, wanneer zich daartoe zeer dringende redenen voordoen, de mogelijkheid aanwezig te zijn om een persoon, die geen recht heeft, toch financieel bij te staan. Artikel 16 Participatiewet biedt hiertoe de mogelijkheid. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
Omdat in de Participatiewet het stelsel van bestaansvoorziening de plaats inneemt van de laatste voorziening, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. De begripsomschrijving van een voorliggende voorziening brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor de Participatiewet als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op deze wet moet worden toegepast.
Bijstandsverlening in bijzondere kosten is niet mogelijk indien:
Hiervan kan alleen worden afgeweken indien zeer dringende redenen aanwezig zijn. Geen afwijking is mogelijk bij behandelingen of verrichtingen die worden gerekend tot de ontwikkelingsgeneeskunde.
Wanneer de bijzonder noodzakelijke kosten door een voorliggende voorziening gedeeltelijk worden vergoed, is het recht op bijzondere bijstand voor het niet vergoede deel van de kosten afhankelijk van de reden waarom de voorliggende voorziening tot slechts gedeeltelijke vergoeding is overgegaan. Wanneer de reden van gedeeltelijke vergoeding enkel budgettaire gronden heeft, kunnen de niet vergoede kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, voor zover deze betrekking hebben op de meest goedkope en toereikende voorziening.
Uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten
Individuele bijzondere bijstand kan worden verleend als bijzondere omstandigheden leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. Niet noodzakelijke kosten van het bestaan zijn:
Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Er wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand. De aanvrager moet aantonen dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt in zijn of haar geval noodzakelijk zijn en daadwerkelijk zijn of worden gemaakt.
Voor de beantwoording van de vraag of recht bestaat op individuele bijzondere bijstand worden de volgende vier vragen beantwoord:
Artikel 1:2. Aard van de bijzondere bijstand
Bijzondere bijstandsverlening heeft een sterk individueel karakter. Dit neemt niet weg dat er kostensoorten zijn die vaak voorkomen. In deze beleidsregels worden richtlijnen gegeven hoe met de bijstandsverlening in deze kosten wordt omgegaan en hoe omgegaan moet worden met voorliggende voorzieningen.
Bijzondere bijstand wordt op schriftelijke aanvraag verstrekt.
Op de aanvraagprocedure is de Wet eenmalige gegevensuitvraag van toepassing. Voorkomen moet worden dat door het opvragen van al bekende gegevens van de aanvraagprocedure een ontmoedigend effect uitgaat. De gegevensuitvraag bij een aanvraag blijft dus beperkt tot de gegevens die niet bekend zijn. De op te vragen gegevens blijven beperkt tot de gegevens die noodzakelijk zijn.
Aanvragen bijzondere bijstand kunnen op twee manieren worden afgewerkt.
De volledige aanvraag geldt voor alle personen die voor het eerst bijstand aanvragen en voor personen op wie de verkorte aanvraagprocedure niet van toepassing is.
De verkorte aanvraag is van toepassing op:
Geldigheidsduur toekenning periodieke bijzondere bijstand
Bij periodieke bijstand geldt het volgende:
Herbeoordeling bijzondere bijstand
Baanbrekers beoordeelt het recht op bijstand opnieuw:
Personen met algemene bijstand hebben geen draagkracht. Dit geldt ook voor belanghebbenden in de Wsnp of met minnelijk schuldhulpverleningstraject. Om veranderingen te kunnen volgen, moeten relevante veranderingen worden gemeld door middel van een mutatieformulier. In het vierde lid wordt aangegeven wanneer de kostendelersnorm al dan niet betrokken wordt bij het vaststellen van de draagkracht. De kostendelersnorm houdt rekening met optredende schaalvoordelen t.a.v. de algemeen noodzakelijke bestaanskosten.
Artikel 2:2. Berekening draagkracht
De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de vraag of er draagkracht is. De draagkracht wordt berekend aan de hand van het inkomen exclusief vakantietoeslag en het vermogen. Wanneer sprake is van inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep, wordt het inkomen verminderd met een fictief bedrag aan vakantietoeslag, zijnde 8% van het bruto inkomen of 5% van het netto inkomen, zoals ook het geval is bij inkomen uit loondienst.
Niet altijd kan voor de berekening van de draagkracht alleen worden uitgegaan van het netto inkomen. Andere verplichtingen kunnen het inkomen in belangrijke mate beïnvloeden. Voorkomen moet worden dat huishoudens hierdoor ontmoedigd worden in het aanvaarden van werk. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als huishoudens door de eigen bijdrage kinderopvang na werkaanvaarding een lager besteedbaar inkomen hebben. Door met deze extra kosten, op basis van het wettelijke financieringskader kinderopvang, rekening te houden en deze in mindering te brengen op het netto inkomen, wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de armoedeval. Naast deze verlaging van het inkomen is het billijk het inkomen juist te verhogen als er sprake is van erg lage woonlasten. Dit kan zich voordoen als de hypotheeklasten van een eigen woning lager zijn dan het bedrag dat bij een huurwoning ook bij een minimuminkomen voor eigen rekening moet worden genomen, de zogenaamde normhuur in het kader van de Wet op de huurtoeslag. Het zesde lid geeft aan hoe het inkomen in die gevallen wordt vermeerderd.
De draagkracht in het inkomen wordt op basis van een zogenaamd schijventarief vastgesteld. Er is dus niet één absolute grens waarboven het recht op bijzondere bijstand geheel vervalt.
Bij het vaststellen van het vermogen wordt uitgegaan van de vermogensvrijlating die ook voor de algemene bijstand geldt. Ten aanzien van duurzame gebruiksgoederen wordt echter een uitzondering gemaakt. Voor deze kosten, die in beginsel van algemene aard zijn, behoort gereserveerd te worden. Deze reservering wordt geacht deel uit te maken van het vermogen dat in het kader van de algemene bijstand normaliter buiten beschouwing wordt gelaten. In deze gevallen wordt van het vermogen een bedrag ter hoogte van 1,5 x het inkomen ter hoogte van het sociaal minimum vrijgelaten. In het geval van deelname aan de Gemeentepolis blijft het vermogen buiten beschouwing.
Artikel 2:3 en 2:4. Draagkrachtperiode en inzet draagkracht
De draagkracht wordt voor een periode van een jaar vastgesteld. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend. De draagkracht kan in afwijking hiervan worden vastgesteld vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst kosten zijn gemaakt, als met die kosten rekening moet worden gehouden.
De belanghebbende zal de draagkracht uit vermogen eerst zelf volledig moeten inzetten, voordat bijstandsverlening aan de orde is. De draagkracht uit inkomen wordt evenredig verspreid.
Voor Aow-gerechtigden zonder draagkracht geldt dat de draagkracht voor onbepaalde tijd wordt vastgesteld. Aow-gerechtigden dienen wijzigingen door te geven door middel van een mutatieformulier.
Artikel 3:1. en 3:2. Wijze van verstrekken en aflossing leenbijstand
Bijzondere bijstand kan worden verleend om niet, in de vorm van een renteloze lening of als borgstelling. Hoofdregel is dat bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt.
Bijstand wordt verleend in de vorm van een renteloze lening of borgstelling indien:
Voor de situatie zoals beschreven onder 1 hoeft geen banklening te worden aangevraagd. Hiervoor wordt leenbijstand verstrekt. Voor alle andere situaties gaat een banklening, eventueel met borgstelling, voor de verstrekking van leenbijstand. Als er geen mogelijkheid is een banklening af te sluiten, wordt renteloze leenbijstand verstrekt.
Borgstelling wordt gebruikt als anders geen banklening kan worden verkregen. Als de belanghebbende in gebreke blijft, wordt de gemeente door de bank aangesproken voor het resterende bedrag. Dit bedrag komt vervolgens ten laste van het budget bijzondere bijstand.
Het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 51 lid 2 Participatiewet). Bij een inkomen op bijstandsniveau bedraagt het maandelijkse aflossingsbedrag 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Daarmee wordt aangesloten bij de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Als het inkomen hoger is dan de bijstandsnorm, bedraagt de aflossingscapaciteit van de lening 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, verhoogd met 50% van het meerdere boven de bijstandsnorm.
Bij een verandering in het inkomen wordt het aflossingsbedrag aangepast. Een indexering van de bijstandsnorm wordt niet als inkomensverandering aangemerkt. Doordat de ruimte boven de bijstandsnorm niet geheel wordt ingezet, wordt eventuele werkaanvaarding niet ontmoedigd door een gebrek aan perspectief op inkomensverbetering.
De aflossingscapaciteit bedraagt bij een inkomen op bijstandsniveau 6% van de bijstandsnorm gedurende 36 maanden. Met de looptijd van 36 maanden wordt aangesloten bij de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Als gedurende 36 maanden de volledige aflossingscapaciteit is benut, wordt het restant omgezet in bijstand om niet. In het andere geval wordt de looptijd van de lening zodanig verlengd dat de aflossingscapaciteit alsnog volledig kan worden benut. Wanneer de verstrekking het gevolg is van verwijtbare gedragingen kan de aflossingstermijn op meer dan 36 maanden worden gesteld.
Andere aflossingsverplichtingen
Als bij de toekenning van de leenbijstand sprake is van al (aantoonbare en onvermijdelijke) lopende andere schuldaflossingen – bijvoorbeeld voor inrichtingskosten – dan wordt berekend of er nog aflossingscapaciteit is voor de aflossing leenbijstand. De aflossing leenbijstand wordt dan vastgesteld op de restant aflossingscapaciteit. Is de lopende lening afgelost, dan wordt de aflossingscapaciteit voor de leenbijstand opnieuw berekend. Is er in eerste instantie geen aflossingscapaciteit voor de te verstrekken leenbijstand als gevolg van de al bestaande verplichtingen dan wordt het vaststellen hiervan uitgesteld tot er wel ruimte is voor aflossing. In dat geval wordt geen rekening gehouden met nieuwe aflossingsverplichtingen die de belanghebbende aangaat. Blijkt er na 36 maanden nog steeds geen aflossingscapaciteit te zijn, dan wordt de leenbijstand alsnog omgezet in bijstand om niet. Voorwaarde hiervoor is wel dat de eerste aflossingsverplichting steeds nagekomen is.
Het behoort tot de eigen verantwoordelijk van de belanghebbende om vooraf te reserveren voor kosten van algemene aard, zoals duurzame gebruiksgoederen, wanneer de aanschaf of vervanging van deze goederen voorzienbaar is. Bij het beoordelen van een bijstandsaanvraag moet de mogelijkheid tot reserveren dan ook worden betrokken. Gekozen is voor een benadering die overeenkomt met het aflossen van leenbijstand. Ook in de situatie dat een persoon onder de Wsnp valt, is er een beperkte reserveringscapaciteit. Dit is opgenomen in het bedrag dat de gesaneerde ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 4:1. Toeslag aan jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar)
De bedoeling van de wet is zoveel mogelijk te individualiseren en maatwerk te leveren. Toch is het onontkoombaar om voor een aantal situaties een standaardregeling te treffen. Dit artikel voorziet daarin.
Voor jongeren geldt een lagere bijstandsnorm, die niet toereikend is in het geval de jongere niet op het adres van zijn ouders woont. Als de bijstandsnorm niet toereikend is voor het levensonderhoud van de jongere, is deze tot de 21-jarige leeftijd aangewezen op de onderhoudsplicht van zijn ouder(s). Een toeslag door middel van algemene bijstand is niet toegestaan. In zeer dringende gevallen kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De bijzondere bijstand wordt op individuele basis beoordeeld. In principe zal hiervan alleen sprake zijn als de jongmeerderjarige uitwonend is.
In alle gevallen van bijstandsverlening geldt dat een beroep op de ouders in elk geval uitgesloten is als de middelen van de ouders niet toereikend zijn of de onderhoudsplicht redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt. De meest eenvoudige manier om de onderhoudsplicht te effectueren, is de jongere weer thuis te laten inwonen, mits dit een reële optie is. Hiertoe wordt een verklaring van de hulpverleningsinstantie gevraagd. De noodzaak van het uitwonend zijn staat echter voldoende vast als de jongere al twaalf maanden of langer zelfstandig heeft gewoond of de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het ouderlijke gezin is geplaatst. Ook als de jongmeerderjarige voor de aanvraag heeft deelgenomen aan begeleid kamer bewonen of bij een (formeel) pleeggezin heeft gewoond, kan uitgegaan worden van een noodzaak.
Wanneer is vastgesteld dat de jongmeerderjarige niet zonder meer terug naar huis kan, zal beoordeeld worden of een rechtstreeks beroep op de ouders uitkomst kan bieden. Daarbij speelt zowel de financiële positie van de ouders als de relatie tussen ouders en jongere een rol. Als de belemmeringen voor een rechtstreeks beroep op de ouders van relationele aard zijn, zal dit ook moeten blijken uit de verklaring van de hulpverlening.
Artikel 4:2. Toeslag hoge woonlasten/woonkostentoeslag
Woonkostentoeslag kan worden verstrekt voor zowel huurwoningen als koopwoningen en is in beginsel alleen mogelijk in de volgende gevallen:
De Wet op de huurtoeslag is een voorliggende voorziening. Alleen als deze (nog) niet van toepassing is, kan recht op woonkostentoeslag bestaan. Omdat de Wet op de huurtoeslag uitgaat van het actuele inkomen is een toeslag doorgaans niet aan de orde. Inkomensveranderingen kunnen bovendien binnen vier à zes weken verwerkt worden.
Bij huur boven de subsidiegrens kan woonkostentoeslag worden verleend, bijvoorbeeld na een echtscheiding of verbreking van een relatie. De woonkostentoeslag is in deze situatie altijd tijdelijk en aan de bijstandverlening wordt een verhuisplicht gekoppeld. De verhuisplicht blijft achterwege bij gehandicapten die in een aangepaste woning wonen boven de subsidiegrens.
Bij de bewoning van een eigen huis bestaan de woonkosten uit de hypotheekrente, de zakelijke eigenaarslasten verbonden aan de woning en de onroerendzaakbelasting. Eventuele subsidies of premies worden in mindering gebracht. Als de netto woonkosten boven de huurtoeslaggrens liggen, kan alleen een toeslag worden verleend als er geen goedkoper alternatief is.
Als een lagere huurtoeslag wordt ontvangen, omdat de belanghebbende in aanmerking komt voor een inkomstenvrijlating Participatiewet, kan er eveneens woonkostentoeslag worden verstrekt. Hiermee wordt gecompenseerd dat de Wet op de huurtoeslag de inkomstenvrijlating volledig betrekt bij de vaststelling van de huurtoeslag. De inkomstenvrijlating is immers bedoeld om de arbeidsinschakeling te stimuleren.
Artikel 4:3. Toeslag woonlasten bij verblijf in ziekenhuis of inrichting
Dit artikel maakt het mogelijk bijzondere bijstand te verstrekken in de kosten die verband houden met het aanhouden van een woning bij een vooropgezet tijdelijk verblijf in een ziekenhuis of inrichting. Binnen een periode van 6 maanden is in het algemeen een terugkeer naar de eigen woonomgeving te verwachten. De bijstandsverlening is daarom in tijd gelimiteerd. Reden om van een langere periode uit te gaan kan bijvoorbeeld zijn dat de belanghebbende al dan niet na verloop van tijd (bijvoorbeeld op therapeutische basis) de weekenden buiten de inrichting doorbrengt. Bij bijstandsverlening in de opslagkosten van de inboedel wordt afgewogen of de kosten van de opslag in verhouding staan tot de reële waarde van de inboedel.
Deze vorm van bijstandsverlening moet worden onderscheiden van doorlopende woonlasten gedurende detentie. Bijzondere bijstand is op grond van artikel 13 lid 1a Participatiewet niet mogelijk voor de kosten van het aanhouden van woonruimte in de periode dat de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om daarvoor een regeling te treffen. Als het wenselijk is dat de gedetineerde tijdens de detentie zijn woning aanhoudt, dan zullen reclassering en de bureaus sociale dienstverlening binnen het gevangeniswezen met de gedetineerde, de gemeente, de betreffende energieleverancier en de woningverhuurder naar oplossingen moeten zoeken voor die situatie.
§ 5.Medische en maatschappelijke kosten
Artikel 5:1:1. Algemene criteria medische kosten
In dit artikel zijn de criteria voor bijstandsverlening in medische kosten nader uitgewerkt. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de Zvw, de Wlz en de Wmo in samenhang met de Gemeentepolis passende en toereikende voorliggende voorzieningen zijn voor medische kosten. Kosten die bewust buiten de dekking van die verzekeringen zijn gelaten worden niet vergoed. Het is niet de bedoeling dat het verlenen van bijzondere bijstand dit uitgangspunt doorkruist.
Via de Gemeentepolis wordt aan personen met een laag inkomen de gelegenheid geboden zich aanvullend te verzekeren tegen ziektekosten. Ieder is zelf verantwoordelijk om zich voldoende te verzekeren tegen kosten die in het kader van de wettelijke regelingen niet of niet volledig vergoed worden. Bijstand in de kosten die onder de Gemeentepolis vallen, is daarom in principe niet aan de orde.
Artikel 5:1:2. Deelname Gemeentepolis
De Gemeentepolis bestaat uit een basisverzekering en een aanvullende verzekering met de keuze uit meerdere pakketten. Op deze manier wordt een uitgebreidere vergoeding van medische kosten op een laagdrempelige manier mogelijk gemaakt. Daarnaast komt de deelnemer in aanmerking voor een collectiviteitskorting en wordt de premie voor de aanvullende verzekering gecompenseerd met een gemeentelijke bijdrage. De hoogte hiervan is afhankelijk van de zwaarte van het pakket en wordt na overleg met de deelnemende gemeenten jaarlijks door het dagelijks bestuur vastgesteld.
§ 5.2. Maatschappelijke kosten
Artikel 5:2:1. Rechtsbijstand, mediation, griffierechten
Als op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, staat daarmee volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp vast. Bijzondere bijstand is mogelijk voor de eigen bijdrage vanuit de Wet op de rechtsbijstand en de griffierechten. Deze eigen bijdrage wordt vastgesteld op basis van het inkomen en het vermogen. Hierop wordt een korting verstrekt indien via het Juridisch Loket een advocaat in de arm wordt genomen. Is dit zonder gegronde redenen niet het geval, dan wordt de bijzondere bijstand met dit kortingsbedrag verlaagd.
In het derde lid van dit artikel staan de kosten vermeld die niet vergoed worden. Ten aanzien van de proceskosten kan een uitzondering worden gemaakt als geprocedeerd is op verzoek of verplichting van Baanbrekers. Dit kan aan de orde zijn als een proces nodig is om eigen inkomsten te verkrijgen dan wel te behouden.
Artikel 5:2:2. Bewindvoering en mentorschap
Als de kantonrechter kiest voor een zakelijke bewindvoerder en dit kosten meebrengt voor de belanghebbende, zijn deze kosten noodzakelijk. De beschikking van de kantonrechter is bepalend voor de kostenvergoeding en wordt gebaseerd op de richtlijnen van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Geen bijzondere bijstand is mogelijk in de kosten van bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering gelden bij de uitvoering van de Wsnp als voorliggende voorzieningen. Het salaris van de bewindvoerder moet met voorrang worden betaald uit de boedel. Op basis van jurisprudentie geldt dat een bewindvoerder het salaris dat niet uit de boedel kan worden bestreden niet bij de belanghebbende in rekening mag brengen. De kosten zijn dus niet noodzakelijk.
Artikel 5:2:3. Duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting
In eerste instantie geldt als algemene regel dat de kosten van woninginrichting c.q. de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen worden voldaan uit de algemene bijstand (of een ander inkomen) door middel van reservering vooraf (sparen) of achteraf (lenen). Artikel 31 Participatiewet biedt de mogelijkheid om rekening te houden met de middelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. De individuele inkomenstoeslag wordt, als hier aanspraak op bestaat, ongeacht of deze wel of niet is ontvangen, als middel gezien bij de beoordeling of de belanghebbende kan reserveren. De toeslag wordt niet als vermogen of als inkomen beschouwd.
Als onvoldoende gereserveerd kon worden, kan als volgt bijzondere bijstand voor inrichtingskosten worden verstrekt:
In bepaalde situaties wil de Kredietbank alleen een lening verstrekken als de gemeente borg staat. Deze constructie heeft de voorkeur, omdat het een adequate voorliggende voorziening is. Bijzondere bijstand verlenen in de vorm van leenbijstand is slechts mogelijk als geen lening afgesloten kan worden bij de Kredietbank en de noodzaak van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen vaststaat. In bijzondere situaties kan bijzondere bijstand om niet worden verleend, maar alleen als de eerder genoemde mogelijkheden (kredietbank, lening via een commerciële bijstand, leenbijstand) niet aan de orde zijn. De maandelijkse aflossing van leenbijstand is 6% van de bijstandsnorm te vermeerderen met 50% van het meerinkomen boven de bijstandsnorm. Op basis van deze constructie wordt bereikt dat de arbeidsinschakeling niet ontmoedigd wordt vanwege financiële consequenties.
Als sprake is van inrichtingskosten in verband met echtscheiding wordt in principe maximaal de helft van het standaardbedrag voor volledige inrichting als noodzakelijk beschouwd. De aanvrager heeft immers doorgaans ook aanspraak op de helft van de aanwezige inboedel uit de boedelscheiding. Voor (tweedehands) duurzame gebruiksgoederen wordt in principe een afschrijvingsduur c.q. reserveringsduur gehanteerd van 5 jaar.
Voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van het aanschaffen van tweedehands goederen, met uitzondering van huishoudelijke apparatuur en matrassen. Voor deze kosten wordt uitgegaan van de nieuwprijs. Wanneer wordt uitgegaan van tweedehands goederen bedraagt de bijzondere bijstand 60% van de nieuwprijs op basis van de prijzengids Nibud.
Als sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de bijstand daarop worden afgestemd. De Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz voorziet in deze mogelijkheid. Ook kan een langere looptijd van een te verstrekken lening worden gehanteerd. Van een tekortschietend verantwoordelijkheidsbesef is onder andere sprake indien de aanschaf, reparatie en/of vervanging het gevolg is van onverstandig gebruik. Ook het niet verzekerd zijn tegen bepaalde kosten valt daaronder. Het is algemeen gebruikelijk dat men zich verzekert tegen de gevolgen van bepaalde situaties (bijvoorbeeld door middel van een inboedelverzekering tegen brand, inbraak, glasbreuk en stormschade).
Artikel 5:2:4. Baby-uitzet en babykamer
De kosten van een baby-uitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Dit betekent dat er geen bijstand mogelijk is voor deze kosten. Alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Het ontbreken van reserveringsmogelijkheden kan bijstandsverlening rechtvaardigen. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vierde maand van de zwangerschap voor deze kosten heeft kunnen reserveren. Als door bijzondere omstandigheden niet gereserveerd kon worden, kan bijzondere bijstand worden verleend in de kosten van kleding, verzorging en babykamer (dit is het basispakket baby-uitzet). De Landelijke Vereniging voor Thuiszorg heeft een basispakket baby-uitzet samengesteld van noodzakelijke artikelen, dat opgenomen is in de prijzengids Nibud. Op de kosten voor baby-uitzet en babykamer is het bepaalde in artikel 5:2:3 van deze beleidsregels van toepassing. De bijzondere bijstand betreft 60% van de nieuwprijs, met uitzondering van de kosten voor verzorging. Voor de kosten van verzorging wordt uitgegaan van de nieuwprijs.
Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Artikel 5:2:5. Kosten schoolgaande kinderen
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voorziet in tegemoetkomingen voor leerlingen in de leeftijd tot 18 jaar die geen volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet of beroepsonderwijs volgen. Op grond van hoofdstuk 3 van de WTOS kan aan ouders van dergelijke leerlingen een zogeheten ‘tegemoetkoming ouders’ worden verleend. De tegemoetkoming voor leerlingen tot 18 jaar in bekostigd voortgezet onderwijs is opgenomen in de Wet op het kindgebonden budget. Deze regelingen worden geacht een toereikende voorliggende voorziening te bieden voor de studiekosten van kinderen in het voortgezet onderwijs. Deze regelingen bieden echter geen passende en toereikende voorziening voor de reiskosten van schoolgaande kinderen. De wetgever koos voor een forfaitaire benadering in plaats van maatwerkaanpak. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bevestigd dat de WTOS geen passende en toereikende voorliggende voorziening is. Daarom kan bijzondere bijstand worden verleend voor reiskosten van schoolgaande kinderen in het voortgezet of praktijkonderwijs (MET in Waalwijk) als sprake is van bijzondere omstandigheden. De Internationale Schakelklas (ISK) valt onder voortgezet onderwijs. Van bijzondere omstandigheden is sprake als de reisafstand wonen-studeren 10 kilometer enkele reis of meer bedraagt. Tot een afstand van 10 kilometer wordt het kind geacht de afstand te kunnen overbruggen met een fiets of brommer.
Voor kinderen in het basisonderwijs geldt dat de kosten van de ouderbijdrage als noodzakelijk worden gezien. De ouderbijdrage is bedoeld voor extra voorzieningen zoals een schoolreisje of excursie. Door het verlenen van bijzondere bijstand in deze kosten kan worden voorkomen dat een kind ‘buitenspel’ komt te staan.
Overblijfkosten kunnen vergoed worden als de verzorgende ouder niet in de gelegenheid is het kind in de middagpauze op te vangen als gevolg van de deelname aan activeringsactiviteiten. Voor zover deze activiteiten onderdeel vormen van een re-integratietraject dat bekostigd wordt uit het Participatiebudget worden de overblijfkosten uit het Participatiebudget betaald. Bijzondere bijstand is dan niet aan de orde. Bij de overblijfkosten wordt ervan uitgegaan dat het kind een lunchpakket meeneemt. Restauratieve kosten worden niet vergoed. Deze vorm van bijstandsverlening is alleen mogelijk indien het gemeentelijk beleid voor deze kosten geen regeling kent.
Artikel 5:2:6. Huiswerkcomputer
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt in de aanschaf van een huiswerkcomputer aan minderjarige scholieren in het voortgezet of praktijkonderwijs. De huiswerkcomputer moet uitgerust zijn met de noodzakelijke software om huiswerk te kunnen maken, zoals Microsoft Office. Daarnaast moet er een internetaansluiting zijn. Gekozen is voor een forfaitaire verstrekking van € 300,-, welke het mogelijk maakt de situatie zoveel mogelijk af te stemmen op de individuele situatie.
Omdat er niet afgerekend wordt op basis van de werkelijke kosten, kan een goedkopere computer naar keuze uitgebreid worden met eventuele randapparatuur (zoals een muis, toetsenbord, printer enz.). Ook kan een gedeelte van het bedrag gebruikt worden om de internetkosten te betalen. Een afzonderlijke vergoeding van een internetabonnement, naast de verstrekking van een computer, is niet aan de orde.
Er worden per periode van vijf jaar maximaal 2 huiswerkcomputers per gezin verstrekt. De bijstand kan worden teruggevorderd als de computer binnen 36 maanden wordt verkocht. Een voortijdige verkoop past namelijk niet binnen het doel waartoe de huiswerkcomputer is verstrekt.
§ 6.Kosten in verband met inburgering
Artikel6:1. Fietsvergoeding inburgering
Inburgeraars beschikken in sommige gevallen niet over de middelen om een vervoersmiddel, zoals een fiets, te kunnen kopen. Baanbrekers biedt sinds december 2013 de mogelijkheid een (tweedehands) fiets aan te schaffen via Twiddus. Hiervoor kan bijzondere bijstand worden verstrekt van maximaal € 150,- per fiets.
Artikel6:2. Reiskosten inburgering
Wanneer de inburgeraar een inburgeringstraject volgt en (nog) niet kan fietsen kunnen de reiskosten voor het openbaar vervoer voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Ten behoeve van de beoordeling van deze kosten dient de inburgeraar tenminste een deelnemerslijst van de school te overleggen en in sommige gevallen ook de reisbewijzen.
Artikel6:3. Overblijfkosten en kinderopvang inburgering
Overblijfkosten kunnen vergoed worden als de verzorgende ouder niet in de gelegenheid is het kind in de middagpauze op te vangen als gevolg van de deelname aan een inburgeringstraject. Bij de overblijfkosten wordt ervan uitgegaan dat het kind een lunchpakket meeneemt. Restauratieve kosten worden niet vergoed.
Artikel6:4. Huiswerkcomputer inburgering
Ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand voor een huiswerkcomputer is het bepaalde in artikel 5:2:6 van deze beleidsregels van toepassing.