Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers

BELEIDSREGELS TAALEIS 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUitvoeringsorganisatie Baanbrekers
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBELEIDSREGELS TAALEIS 2016
CiteertitelBeleidsregels taaleis 2016
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 7 van de Participatiewet
  2. artikel 10 van de Participatiewet
  3. artikel 18b van de Participatiewet
  4. artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  6. artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201601-01-2016nieuwe regeling

19-02-2016

Baanbrekers website

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSREGELS TAALEIS 2016

 

Het dagelijks bestuur van ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’ gevestigd te Waalwijk,

gelet op het bepaalde in:

  • 1.

    De artikelen 7, 10 en 18b van de Participatiewet;

  • 2.

    De artikelen 4.3, 4.81 en 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

besluit:

de Beleidsregels taaleis 2016 vast te stellen.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers;

    • b.

      Uitkering: de door het dagelijks bestuur verleende bijstand in het kader van de Participatiewet;

    • c.

      Wet taaleis Participatiewet: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet;

    • d.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • e.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (1F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • f.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra;

    • g.

      Inburgering: de Wet inburgering;

    • h.

      ROC: Regionaal Opleidingscentrum Tilburg e.o.

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1.

    Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (van 5 tot 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, wordt ervan uitgegaan dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 3.

    Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

  • 4.

    Belanghebbende toont aan voldoende kennis te hebben van de Nederlandse taal indien hij, tijdens een vorige uitkeringsperiode en/of bij een andere gemeente de taaltoets met goed gevolg heeft afgelegd of aldaar anderszins is vastgesteld dat hij de Nederlandse taal op het referentieniveau beheerst.

  • 5.

    Wanneer belanghebbende niet beschikt over de onder de leden 1 tot en met 3 van dit artikel genoemde bewijsstukken kan deze met een eigen verklaring aantonen te voldoen aan het referentieniveau. Bij twijfel aan deze verklaring kan het dagelijks bestuur ervoor kiezen een taaltoets af te (laten) nemen.

Artikel 3. De taaltoets

  • 1.

    De taaltoets wordt uitgevoerd door ROC.

  • 2.

    Naast het oordeel over de taalvaardigheid zal de onder lid 1 van dit artikel genoemde organisatie ook een oordeel geven over de meest geschikte taaltraining voor belanghebbende, hierbij uitgaande van de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4. Geen taaltoets

Wanneer de taalvaardigheid op referentieniveau 1F niet is aangetoond, wordt geen taaltoets uitgevoerd indien:

  • 1.

    Er geen bewijs is voor taalvaardigheid of er - ondanks een eigen verklaring - twijfel bestaat, zoals bedoeld in artikel 2, maar uit de individuele situatie van belanghebbende blijkt dat er duurzame of langdurige belemmeringen zijn richting arbeidsmarkt.

  • 2.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden of er anderszins belemmeringen zijn richting de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus of ander taalonderwijs gevolgd is en door een educatie-instelling is vastgesteld, dat belanghebbende vanwege in de persoon gelegen factoren belanghebbende, niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • 4.

    Aan belanghebbende een ontheffing is verleend van de arbeidsplicht vanwege psychische, fysieke of sociale problematiek(en), waarbij de aard van de beperking waarvoor de ontheffing is afgegeven ertoe leidt dat het bereiken van referentieniveau niet haalbaar is. Indien de ontheffing op enig moment niet wordt verlengd, dan dient de belanghebbende -indien van toepassing- alsnog de taaltoets af te leggen.

  • 5.

    Belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente al een toets heeft afgelegd of in die gemeente is vastgesteld dat er sprake is van onvoldoende taalvaardigheid maar belemmeringen bij re-integratie zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen.

  • 6.

    Bij aanvang van de uitkering duidelijk is dat er sprake is van kortdurende bijstand, waarbij kortdurend een periode van maximaal 3 maanden betreft.

  • 7.

    Belanghebbende inburgeringsplichtig is en een inburgeringstraject volgt dan wel op korte termijn (< 3 maanden) gaat starten met een dergelijk traject.

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Als er een taaltoets is afgenomen en de uitkomst van de toets is dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

  • 2.

    Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort en, indien van toepassing, een passend taaltraject krijgt aangeboden dat wordt vastgelegd in een taalplan.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject dan wordt het taalplan opgenomen in het plan van aanpak. Dit geaccordeerde taalplan is de bereidverklaring om te starten met het leertraject en staat gelijk aan de bereidverklaring om te starten met de inspanningsverplichting zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet.

  • 4.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject kan de bijstand afgestemd worden volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Belanghebbende krijgt een taaltraject aangeboden door de gemeente. Dit is maatwerk en hierbij wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 7. De voortgang van het taaltraject

  • 1.

    In het taalplan staat:

    • a.

      het startniveau van belanghebbende ,

    • b.

      het (eind)niveau dat redelijkerwijs haalbaar is, en

    • c.

      de duur van het traject dat belanghebbende bij benadering nodig heeft om dit niveau te bereiken.

  • 2.

    De inspanning en vorderingen worden gevolgd via het periodieke voortgangsgesprek.

  • 3.

    Om blijk te geven van diens inspanningen overlegt belanghebbende hiervan bewijsstukken.

  • 4.

    Wanneer belanghebbende geen vorderingen maakt of aan het einde van de periode die nodig zou zijn niet het referentieniveau heeft bereikt, en dit is niet verwijtbaar, dan stopt het taaltraject en wordt dit opgenomen in het persoonsdossier.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering.

  • 2.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door een bevoegde deskundige dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 3.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek waardoor het eindniveau als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub c niet wordt behaald.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 11. Herzien en afstemmen verlaging

Het dagelijks bestuur stemt de opgelegde verlaging op grond van artikel 18b lid 7 van de wet in beginsel af op de omstandigheden van de belanghebbende:

  • a.

    Indien het dagelijks bestuur de bijstand verlaagt conform artikel 18b lid 9,10 of 11 van de P-wet, dan kan de verlaging worden stopgezet, indien belanghebbende aantoont dat hij zichzelf op een bepaald moment weer voldoende inspant en hij zich (opnieuw) bereid verklaart. De verlaging stopt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum dat belanghebbende zich heeft gemeld om aan te geven dat hij wederom gestart is met inspannen en hij dit ook heeft kunnen aantonen.

  • b.

    Wanneer belanghebbende op enig moment, nadat hij zich bereid heeft verklaard om zich in te spannen, stopt met de inspanning, dan dient deze opnieuw mee te werken aan een taaltoets.

  • c.

    Onderdeel b is in beginsel niet van toepassing, indien belanghebbende binnen drie maanden na de bereidverklaring stopt met de inspanning. In dat geval wordt aangenomen dat het niveau van belanghebbende niet in die mate kan zijn verbeterd, dat het afnemen van de toets een significant beter resultaat oplevert.

  • d.

    De afstemming geschiedt conform artikel 18b lid 9,10 of 11 van de P-wet, met dien verstande dat de afstemming ingaat vanaf het moment van constatering van niet nakoming in plaats van het aantal maanden dat is verstreken tussen de bereidverklaring en de gedraging.

Artikel 12. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Wanneer zich situaties voordoen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na en werken terug tot 1 januari 2016 voor nieuwe aanvragen vanaf die datum. Voor alle belanghebbenden die op 31 december 2015 een bijstandsuitkering hadden gaan deze beleidsregels in per 1 juli 2016 of zoveel later als de beoordeling van de taalvaardigheid heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels taaleis 2016”

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van 19 februari 2016.

De secretaris,

Mevrouw A.E.W. van Limpt m.c.m.

De voorzitter,

W.J.J. Ligtenberg

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden om zo belemmeringen richting re-integratie en de arbeidsmarkt weg te nemen. Hiermee is de Wet taaleis een re-integratie-instrument. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid;

  • Luistervaardigheid;

  • Gespreksvaardigheid;

  • Schrijfvaardigheid;

  • Leesvaardigheid.

 

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

 

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de verplichting opgenomen om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst. Niet meewerken aan de inspanning tot verbetering van de Nederlandse taal kan volgens dit artikel leiden tot afstemming van de uitkering tot uiteindelijk wel 100%.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

 

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat deze de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

 

Lid 1.

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

 

Lid 2.

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (van 5 tot 16 jaar, waarbij het schooljaar waarin men 16 jaar wordt, moet worden afgemaakt) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie en hiermee ook een feit van algemene bekendheid is dat niet bewezen hoeft te worden. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

 

Lid 3.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

 

Lid 4

Wanneer een belanghebbende al eerder heeft aangetoond dat hij de Nederlandse taal op het referentieniveau beheerst door de taaltoets met goed gevolg af te sluiten of wanneer er eerder door een college geoordeeld is dat belanghebbende voldoet, dan geldt dat als voldoende bewijs. Dat kan ook een college zijn van een andere gemeente in Nederland, indien het niveau getoetst en vastgesteld is op grond van artikel 18b van de Participatiewet.

 

Lid 5

Wanneer belanghebbende op geen andere manier kan bewijzen voldoende taalvaardig te zijn, kan deze dit nog aantonen via een eigen verklaring. Deze vult belanghebbende in tijdens een intakegesprek of een participatiegesprek. Bij twijfel aan de taalvaardigheid of bij het ontbreken van deze verklaring en van bewijsstukken zoals opgenomen in de andere leden van dit artikel, kan een taaltoets worden afgenomen.

 

Lid 6

Als de belanghebbende inburgeringsplichtig is en een inburgeringstraject volgt dan wel op korte termijn (< 3 maanden) gaat starten met een dergelijk traject staat dat gelijk aan een waarborg, dat de belanghebbende binnen afzienbare tijd voldoet aan het referentieniveau en wordt, weliswaar onder voorbehoud, vastgesteld dat de belanghebbende voldoet aan het referentieniveau, mits belanghebbende voldoende voortgang van het inburgeringstraject aantoont.

 

Artikel 3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert als ook dat aan het niveau van taalvaardigheid een advies wordt verbonden van de taaltraining die het beste bij de persoon van de belanghebbende past.

 

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit. Omdat Baanbrekers de taaltoets ziet als re-integratie-instrument en ook zo wil inzetten, zal geen taaltoets worden afgenomen als er andere langdurige individuele belemmeringen zijn richting arbeidsmarkt. Het moet dus niet gaan om een tijdelijke belemmering zoals b.v. een gebroken arm of been maar om echt een langdurige en/of duurzame belemmering.

 

In veel gevallen zal het afnemen van een taaltoets in zijn geheel niet zinvol zijn en tevens strijdig zijn met het evenredigheidsbeginsel. De voor de belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit zijn onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat is het geval bij personen waarvan reeds is vastgesteld dat zij niet leerbaar zijn of wanneer er sprake is van andere zwaarwegende problematiek in het individuele geval. Hierbij kan worden gedacht aan psychische problemen, waardoor zowel het afleggen van de taaltoets als het leveren van inspanningen na het zakken voor de toets geen toegevoegde waarde heeft. Vaak zal het zelfs enkel negatieve consequenties hebben. Een dergelijk traject is namelijk een zware belasting voor de belanghebbende en zal veelal leiden tot een teleurstelling en wellicht een afstemming van de uitkering. Bovendien is op voorhand duidelijk dat dit niet tot het gewenste resultaat zal leiden.

 

Ook wordt er geen taaltoets afgenomen als op voorhand duidelijk is dat de bijstandsverlening van korte duur zal zijn. Daarbij sluiten we aan bij de termijn van de verkorte aanvraagprocedure van 3 maanden. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte. Maar dit doet zich ook voor bij EU-onderdanen, die nog geen recht hebben op duurzaam verblijf. Uit de EU-regelgeving blijkt een vrij verkeer van werknemers, waardoor EU-burgers zich vrij in Nederland kunnen vestigen om te werken. Wanneer zij een beroep doen op bijstand, melden wij dit bij de IND en deze zullen de codering direct na onderzoek aanpassen, zodat er geen recht meer bestaat op bijstand. Vandaar dat voor deze doelgroep de duur van de uitkering altijd beperkt is totdat de IND een besluit heeft genomen.

 

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure zal worden opgenomen in de werkinstructie.

 

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Omdat Baanbrekers de taaleis aanmerkt als re-integratietraject wordt er een taaltraining aangeboden door Baanbrekers. Dit is een training die past bij de situatie van belanghebbende en diens mogelijkheden, waarbij altijd gekozen wordt voor de goedkoopst adequate voorziening.

 

Artikel 7. De voortgang van het taaltraject

We volgen de inspanningen en voortgang van de taaltraining tijdens de periodieke doelmatigheidsgesprekken. Het is aan belanghebbende om de inspanningen en vorderingen aan te tonen middels een bewijs van aanwezigheid en rapportages omtrent voortgang. Deze gegevens kunnen door belanghebbende opgevraagd worden bij het instituut dat de training geeft.

 

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief. Er moet altijd een beoordeling gemaakt worden in het licht van de individuele omstandiheden.

 

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2) wat vergelijkbaar is met 1F. Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject.. Desgevraagd moet de aanvrager/belanghebbende het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager/belanghebbende na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis. Ook hierbij geldt dat de inspanning en voortgang gevolgd wordt tijdens het periodieke voortgangsgesprek.

 

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is men actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

 

Artikel 11. Herzien en afstemmen verlaging

In dit artikel is een aantal zaken geregeld, die in de wet niet helemaal duidelijk, dan wel onvoldoende uitgewerkt zijn. Zou de letter van de wet worden gevolgd, dan is er in verschillende gevallen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Er is bijvoorbeeld geen inkeerbepaling opgenomen in de wet.

 

Voorbeelden hiervan:

  • Iemand geeft in eerste instantie aan niet bereid te zijn om zich in te spannen de Nederlandse taal machtig te worden. Vervolgens bedenkt hij zich en gaat hij toch aan de slag. Wanneer de wet zou worden gevolgd, dan zou de verlaging, ondanks deze ommekeer van belanghebbende, toch gewoon blijven doorlopen. Dit motiveert belanghebbenden uiteraard absoluut niet om het gedrag te veranderen, terwijl we juist wel willen dat een belanghebbende zich alsnog gaat inspannen.

  • Wanneer een belanghebbende zich juist wel bereid heeft verklaard de Nederlandse taal te leren en hij dat ook doet, maar er een aantal maanden later mee stopt, dan geldt dezelfde hoogte van de verlaging als bij iemand die nooit gestart is. Dus, iemand die na 7 maanden stopt en de toets niet haalt, zou meteen een maatregel van 40 % krijgen, in plaats van 20%. Stopt iemand na 12 maanden dan bedraagt de verlaging zelfs 100%.

Dit is niet proportioneel. Met deze bepaling is getracht dit onbedoelde effect te repareren: met deze bepaling is geregeld dat de maanden dat we pas gaan afstemmen vanaf het moment van constatering niet nakoming. En dan nog gedurende het aantal maanden dat deze niet nakoming hierna voortduurt (totdat er sprake is van inkeer). We gaan hierbij uit van de bedoeling van de wet.

 

Artikel 12. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het dagelijks bestuur besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

 

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen toelichting.