Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de raad van de gemeente Lelystad houdende regels met betrekking tot vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Lelystad 2020 (Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Lelystad 2020) |
Citeertitel | Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Lelystad 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-02-2020 | bestaande beleidsregel | 28-01-2020 Flevopost 19-02-2020 | 19-322 |
De raad van de gemeente Lelystad;
op voorstel van het fractievoorzittersoverleg van de gemeente Lelystad d.d. 17 december 2020
De raad van de gemeente Lelystad;
gelet op artikel16 van de Gemeentewet;
gezien het advies van het fractievoorzittersoverleg;
besluit vast te stellen het Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Lelystad 2020
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
BOB sessies: voorbereidende beeldvormende en oordeelsvormende vergaderingen met als sluitstuk een besluitvormend voorstel. Afhankelijk van de doelstelling van de beeld- of oordeelsvormende sessie wordt een werkvorm ingezet die passend is. Voorbeelden zijn benen-op-tafel-sessies, expertmeetings en hoorzittingen;
Beeldvorming: een gesprek tussen raadsleden, het college en (uitgenodigde) belanghebbenden, met als doel een goed beeld te krijgen van de belangen van de betrokkenen en de consequenties van het raadsvoorstel. Hier horen geen technische vragen meer thuis, die kunnen voor- of achteraf schriftelijk worden gesteld. Een beeldvormende sessie vindt plaats als 12 raadsleden daarom verzoeken, dan wel als het presidium dat wenselijk vindt. Deze sessies zijn op aanvraag van het college of een belanghebbende.
Buitenraden: De invulling van deze bijeenkomst is vormvrij en in beginsel niet gericht op besluitvorming die op korte termijn gaat plaatsvinden. De buitenraad heeft tot doel te voorzien in de algemene beeldvorming van raadsleden. Hierdoor verschilt elke buitenraad qua inhoud, onderwerp, samenstelling en agenda;
Brainstormsessie: een sessie met raadsleden, het college en eventueel andere belangstellenden die erop gericht is de keuzemogelijkheden van de raad te verhelderen. Er ligt geen definitief collegebesluit aan ten grondslag, maar wel opties of keuzemogelijkheden. De uitkomsten van deze brainstorm worden door het college gebruikt voor het definitieve voorstel;
Technische vragen: schriftelijk ingediende vragen die erop zijn gericht een goed beeld te krijgen van het voorliggende voorstel en die zo mogelijk nog voor de behandeling van het onderwerp door het college worden beantwoord en door de griffie op het raadsinformatiesysteem worden gezet. Technische vragen kunnen niet meer in een beeld- of oordeelvormende sessie worden gesteld.
Het presidium bestaat uit 3 leden uit de coalitie en 3 leden uit de niet-coalitie, de (plv) griffier en de voorzitter van de raad. Het presidium kent een vaste vervanger voor de coalitie en een vaste vervanger voor de niet-coalitie voor het geval een lid zijn functie langere tijd niet kan vervullen. Deze vaste vervangers worden gevraagd indien een lid langer dan 4 weken afwezig is of lijkt te gaan worden.
Artikel 2b Het fractievoorzittersoverleg
De fractievoorzitters kunnen naar aanleiding van de digitale toezending van de besluitenlijst van het presidium besluiten één of meer punten daaruit op de agenda van het eerstvolgende fractievoorzittersoverleg te plaatsen. Een dergelijk verzoek slaagt indien het wordt ondersteund met 18 of meer zetels in de raad. De presidiumbesluiten die niet binnen twee weken met voldoende steun worden doorgeschoven naar een fractievoorzittersoverleg, worden definitief.
Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden
Deze onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden en brengt vervolgens advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden tot de raad. Indien van toepassing, wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.
Artikel 5. Benoeming wethouders
Deze onderzoekt of de benoeming van de kandidaat-wethouder voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de wet [en kan van de kandidaat-wethouder een verklaring omtrent het gedrag vragen als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens].
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen en -bijeenkomsten
Artikel 7. Buitenraden en werkbezoeken
Voor de algemene beeldvorming van raadsleden worden buitenraden en werkbezoeken georganiseerd.
Artikel 11. Openbaarheid van stukken
Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid geheim en worden deze alleen aan raadsleden en fractieassistenten verstrekt. Daarbij staat er duidelijk op het document vermeld dat het om geheime stukken gaat.
Paragraaf 2. Ter raadsvergadering
Tijdens de raadsvergadering worden zo nodig spreektijden gehanteerd. De hoeveelheid spreektijd kan afhankelijk zijn van het aantal fracties, het aantal zetels binnen een fractie en de lengte van de raadsvergadering. Gestreefd wordt naar een eindtijd van 23.00 uur voor de raadsvergadering. Bij bijzondere vergaderingen, zoals de kadernota en begroting, kan er afgeweken worden.
Artikel 16. Deelname aan de beraadslaging door anderen
Het debat in de raadsvergadering vindt vooral plaats tussen raadsleden onderling. Onverminderd artikel 21 van de Gemeentewet kan de raad besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag kort toelichten ongeacht het saldo van de fractiespreektijd.
A-stukken worden alle tezamen behandeld en als groep aangenomen. De voorzitter noemt alle A-stukken op en vraagt voorafgaand aan de besluitvorming over de A-stukken of raadsleden een stemverklaring voor een specifiek A-stuk willen afleggen. Als een raadslid tegen wil stemmen of o.g.v artikel 28 van de Gemeentewet niet aan stemming mag deelnemen wordt over dit specifieke A-stuk apart gestemd.
Uitslagen van stemmingen die digitaal plaatsvinden zijn direct na het sluiten van de stemming openbaar voor iedereen zichtbaar, voor zover op de uitslag geen geheimhouding rust (zoals voorstellen benoemd onder 2f). Uitslagen van stemmingen die digitaal plaatsvinden worden getoond op het beeldscherm in de raadzaal en in beeld gebracht in de uitzending op de website van de gemeenteraad.
Indien minimaal één raadslid verzoekt om een hoofdelijke stemming doet de voorzitter daarvan een mededeling aan de raad. De voorzitter roept de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De hoofdelijke stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid. Vervolgens geschiedt de oproeping op alfabetische volgorde. Bij hoofdelijke stemming brengen ter vergadering aanwezige raadsleden, tenzij zij overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet niet aan de stemming deel behoren te nemen, hun stem uit door 'voor' of 'tegen' uit te spreken, zonder enige toevoeging.
Bij digitale stemmingen geeft de voorzitter het moment aan waarop hij de stemming gaat sluiten. Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen totdat het systeem de stemming stopzet. Bij hoofdelijke stemmingen kan een raadslid zijn vergissing herstellen, totdat het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.
Paragraaf 4. Verslaglegging; ingekomen stukken
Artikel 24. Verslag en besluitenlijst
Een besluitenlijst van een raadsvergadering bevat in ieder geval:
een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de raadsleden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de raadsleden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;
Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen
Artikel 26. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Op besloten raadsvergaderingen is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Er wordt alleen besloten vergaderd over zaken die gemotiveerd onder de Wet openbaarheid van bestuur artikel 10 vallen.
Artikel 28. Opheffing geheimhouding
Als de raad op grond van de artikelen 25, derde en vierde lid, 55, tweede en derde lid, of 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen, dan wel niet te bekrachtigen, wordt, als het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, daarover in een besloten raadsvergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden
Artikel 31. Amendementen en subamendementen
Raadsleden dienen amendementen en subamendementen voor het sluiten van de beraadslaging van het voorstel waarop deze betrekking hebben in bij de voorzitter en de griffier. Dit gebeurt schriftelijk met handtekeningen van de indienende partijen, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.
De raad beslist bij meerderheid of de behandeling van een motie-vreemd-aan-de-orde-van-de-dag (niet geagendeerd voor de raadsvergadering) in dezelfde raadsvergadering plaatsvindt nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld of dat deze uitgesteld kan worden tot de eerstvolgende raadsvergadering.
Artikel 33. Initiatiefvoorstel
Deze voorstellen worden, met in achtneming van de termijn voor de zienswijze van het college, op de agenda van de eerstvolgende raadsvergadering geplaatst, tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dat geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende raadsvergadering geplaatst.
Het college kan de raad door tussenkomst van de griffie schriftelijk of digitaal verzoeken reeds aan de raad aangeboden voorstellen en/of andere informatie niet te agenderen of, indien reeds geagendeerd, van de agenda af te voeren. Een volstrekte meerderheid van de raadsleden beslist op het verzoek. Bij het afvoeren van een openbare BOB- of raadsagenda wordt dit ter plaatse kort toegelicht.
Artikel 34a. Raadsvoorstel van het college aanvullen
De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hiertoe anders besluit. De interpellant krijgt eerst het woord, waarna het college antwoordt. Vervolgens vindt er debat in de raad plaats., waarbij de interpellant als laatste het woord mag voeren.
De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen aan de orde worden gesteld. Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college of de burgemeester te stellen. Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen (T)
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. De raad benoemt vanuit zijn midden de waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.
Deze commissie is van technische aard. Zij onderhoudt contacten met de accountant, de rekenkamer en de wethouder. De taken en bevoegdheden zijn geregeld in de ‘verordening commissie van de rekening gemeenteraad Lelystad’.
Het presidium als zodanig kan niet ook optreden als werkgeverscommissie. De werkgeverscommissie, ingesteld op basis van artikel 83 van de Gemeentewet, bestaat enkel uit raadsleden (en dus niet de voorzitter van de raad). De burgemeester is adviseur van de werkgeverscommissie. In de handreiking ‘De (rechts)positie van de griffie(r) in het decentrale bestuur’ is een modelbesluit voor het instellen van een werkgeverscommissie opgenomen. Het is wel mogelijk om de raadsleden van het presidium te benoemen in de werkgeverscommissie en de vergaderingen van deze commissie te laten aansluiten op de vergaderingen van het presidium, zodat er, indien nodig, snel overlegd kan worden. De taken en bevoegdheden en instelling van de werkgeverscommissie staan benoemd in het ‘voorstel taken en bevoegdheden werkgeverscommissie gemeenteraad Lelystad’. Hieronder vallen taken als het instrueren van de griffier en taakbepaling griffie.
De vertrouwenscommissie heeft een eigen verordening en houdt gesprekken met een zittende burgemeester. Daarnaast bestaat de vertrouwenscommissie tijdens een burgemeester procedure uit een breder gezelschap.
Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. Het presidium heeft voornamelijk een procedurele rol, taken en bevoegdheden staan benoemd in het ‘voorstel instellen presidium gemeente Lelystad’. Hieronder vallen taken als: het bespreken van agenda-technische zaken, etc.
Het presidium vervult verder een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raad. Het presidium heeft het overzicht van alle onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en zorgt voor de planning. Ook de begrotingscyclus van de gemeenschappelijke regeling is relevant voor het presidium zodat de raad tijdig noodzakelijke informatie kan leveren.
Tot de taken van het presidium behoort ook de bewaking van de kwaliteit van de stukken die door het college aan de raad worden voorgelegd. Dit betreft met name de (beleids)nota’s en de raadsvoorstellen. Daarbij gaat vooral aandacht uit naar de formulering van de voorgestelde raadsbesluiten. Bij de toetsing werkt het presidium met vastgestelde criteria die met het college en de ambtelijke organisatie zijn afgestemd.
De aanwezigheid van de secretaris kan gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Overeenkomstig het derde lid kan de secretaris worden uitgenodigd.
Het is aan het presidium om de planning in te vullen maar ook om deze te bewaken.
De commissie stelt de agenda's van de raad voorlopig vast. De definitieve vaststelling van de agenda van de raad geschiedt bij de aanvang van de betreffende vergadering.
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het is van belang dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt met het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
Artikel 2b. Het fractievoorzittersoverleg (T)
Het fractievoorzittersoverleg heeft een vaste agenda en bespreekt de openbare orde en veiligheidsportefeuille van de burgemeester, cultuur & omgangsvormen en eventuele integriteitszaken. Daarnaast worden op verzoek van fractievoorzitters met gezamenlijk 18 of meer raadszetels zaken geagendeerd die door het presidium zijn behandeld. Het presidium bereidt de conclusies in die zin voor. Het fractievoorzittersoverleg kan hierop anders besluiten of het presidium van argumenten voorzien waarna het presidium het besluit kan heroverwegen.
De aanwezigheid van de secretaris kan gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. De secretaris kan worden uitgenodigd.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.
Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden (T)
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de Gemeentewet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, van de Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.
Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Dit lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang om dat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.
Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
Artikel 5. Benoeming wethouders (T)
Dit artikel geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikelen 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incomptabiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.
Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode politieke ambtsdragers speelt hierbij een rol. Daarnaast kan een verklaring omtrent het gedrag (VOG) worden gevraagd. De raad kan aangeven dat zij deze procedure wil volgen bij de benoeming van wethouders. De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, van de Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.
In dit onderdeel wordt artikel 5 aangevuld met een voorziening om de integriteit van kandidaat-wethouders te kunnen beoordelen. Het tweede lid wordt daartoe aangevuld met de mogelijkheid om in het kader van het onderzoek door de commissie van de kandidaat-wethouder een verklaring omtrent het gedrag te verlangen. Daarnaast wordt er een vierde lid toegevoegd op grond waarvan de burgemeester voor aanvang van ieder ambtstermijn opdracht kan geven de kandidaat-wethouders te onderwerpen aan een risicoanalyse integriteit, waarover verslag wordt uitgebracht aan de raad. De uitkomst van de analyse en de eindconclusie zijn niet openbaar.
De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
- kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;
- personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;
- als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.
Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het fractievoorzittersoverleg, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in bob-sessies en ingestelde commissies en eventueel de bezetting in bob-sessies door fractie-assistenten.
Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).
De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen en –bijeenkomsten (T)
Artikel 7. Buitenraden en werkbezoeken (T)
De invulling van deze bijeenkomsten is vormvrij en in beginsel niet gericht op besluitvorming die op korte termijn gaat plaatsvinden. De buitenraad heeft tot doel te voorzien in de algemene beeldvorming van raadsleden en heeft een grote externe focus. Hierdoor verschilt elke buitenraad qua inhoud, onderwerp, samenstelling en agenda. Een werkgroep ingesteld door het presidium organiseert deze buitenraden en werkbezoeken.
Artikel 8. BOB sessies, verkennende gesprekken en brainstormsessies (T)
De afkorting BOB staat voor beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming. Deze sessies bevatten over het algemeen besluitstukken zoals raads- en initiatiefvoorstellen.
De beeldvorming is gericht op het verkrijgen van informatie over een onderwerp middels stukken, presentaties, het stellen van vragen etc. om een eigen beeld te kunnen vormen betreffende een onderwerp. Dit kan een niet-besluitvormend algemeen onderwerp zijn of een besluitvormend onderwerp. De oordeelvorming komt na de beeldvorming en is het moment waarop raadsleden en fracties hun oordeel geven over een besluitvormend onderwerp. Hierin geven zij aan of zij voornemens zijn een motie of amendement in te dienen.
Voor artikel 83 commissies geldt dat zij geheimhouding kunnen opleggen en opheffen en dat zij, tot op heden, alleen door raadsleden zelf kunnen worden voorgezeten. Indien de wetgeving hierop aangepast wordt, zal in deze verordening worden opgenomen dat ook externe voorzitters kunnen voorzitten.
De verkennende gesprekken zijn een gesprek met raadsleden aan de voorkant zonder dat het college al richting heeft gekozen. Hier wordt de maatschappelijke opgave afgebakend.
De brainstormsessies zijn sessies met raadsleden en andere belangstellenden die er op gericht zijn keuzemogelijkheden van het college te verhelderen
Artikel 9. Oproep en voorlopige agenda raadsvergadering (T)
In artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór een vergadering de leden een schriftelijke oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. Uiteraard is het mogelijk, indien de raad dit wenst de stukken en oproep niet per post maar per e-mail te versturen. De oproep vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken.
De raad bepaalt aan de start van de vergadering of de agenda kan worden vastgesteld. Echter, indien er politieke druk wordt uitgeoefend op een wethouder en dat tot gevolg heeft dat een wethouder naar de mening van een raad(slid) moet opstappen, dan heeft de raad/een raadslid het recht om dit op de agenda te plaatsen. Ongeacht of deze al vastgesteld is. Wachten tot een volgende vergadering is niet wenselijk.
Artikel 10. Aanvullende agenda; vaststellen agenda (T)
Het presidium bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. Het versturen van de agenda en stukken is geregeld in artikel 8. Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen.
Het derde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet niet van toepassing.
Artikel 11. Openbaarheid van stukken (T)
Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep op de gemeentelijke raadswebsite geplaatst. Zij zijn op het gemeentehuis in te zien via eren openbaar toegankelijke PC met Internet. De stukken doorgaans op elektronische wijze worden aangeboden. Dit gaat via een digitaal raadsinformatiesysteem of door plaatsing op de gemeentesite.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslag, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Wob.
Onder de stukken als bedoeld in het tweede lid van dit artikel worden verstaan: geheime stukken en de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan in raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s, etc.).
Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Ook kan worden overwogen hiervan geen kopieën te laten maken, omdat het gevaar bestaat dat vaak gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.
Artikel 12. Openbare kennisgeving (T)
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hier wordt expliciet vastgelegd in welke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen de aankondiging van de vergadering van de raad wordt geplaatst.
In dit onderdeel wordt aan artikel 12 (nieuw) een lid toegevoegd. Daarmee wordt voorzien in de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen, waarin de reguliere wijze van openbare kennisgeving van raadsvergaderingen uit het eerste lid niet volstaat, de kennisgeving uitsluitend langs elektronische weg plaats te laten vinden. Artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in samenhang met artikel 2:14 van de Awb vereisen voor kennisgeving uitsluitend langs elektronische weg een grondslag. In deze grondslag wordt, voor spoedeisende gevallen, voorzien in het tweede lid.
Paragraaf 2. Ter raadsvergadering
Artikel 13. Presentielijst (T)
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is en de vergadering geopend mag worden. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij deze vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
Artikel 14. Aantal spreektermijnen (T)
Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (artikel 29).
Elke raadsvergadering bevat een begin- en eindtijd. Dit totaal is het totaal aan minuten dat verdeeld wordt over de fracties, hiervan afgetrokken wordt de tijd gereserveerd voor het college en de schorsingen. Elke fractie heeft een minimum aantal minuten met daarop een x aantal minuten per zetel. De voorzitter kan afwijken indien hij dit nodig acht en bij stemverklaringen. M.b.t. bijzondere vergaderingen, zoals kadernota en begroting, besluit het presidium de spreektijd op voorstel van de voorzitter. Met spreektijden kan geëxperimenteerd worden door het op een ander wijze in te vullen dan hier beschreven.
Artikel 16. Deelname aan de beraadslaging door anderen (T)
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.
De raad kan op grond van artikel 4 bepalen dat de griffier, deelneemt aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste en tweede, lid van de Gemeentewet.
Artikel 17. Inspreekrecht raadsvergaderingen (T)
Inwoners en instellingen kunnen tijdens de raadsvergadering over een beperkt aantal onderwerpen de raad toespreken. In beginsel dient inspreken daar te gebeuren waar men nog invloed kan uitoefenen op het besluit dat voorligt. Dat is bij raadsvoorstellen het geval bij de beeld- en oordeelsvormende sessie of de ‘A-stukken en het algemeen inspreekrecht’. Inspreken tijdens een raadsvergadering kan over onderwerpen die (de afgelopen twee maanden) niet op de agenda van de raad staat of heeft gestaan.
Artikel 18. Voorstellen van orde (T)
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 33).
Artikel 19. Stemverklaring (T)
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
In Lelystad wordt gebruik gemaakt van een elektronisch stemsysteem waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de Gemeentewet. Daarmee is een elektronische stemming in wezen een hoofdelijke stemming. Het kan dat door bijvoorbeeld technische problemen een elektronische stemming niet mogelijk is. In dat geval wordt gestemd door handopsteking waarbij de fracties en/of raadsleden worden genoemd die voor en tegen zijn. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 van de Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.
A-stukken zijn stukken waarbij (uitgebreide) beraadslaging niet nodig wordt geacht. Bij A-stukken is de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk en zouden slechts enkele leden tegen (kunnen) stemmen. A-stukken worden door het elektronische stemsysteem als groep in één keer aangenomen. De voorzitter noemt alle A-stukken en vraagt voorafgaand op de besluitvorming op de A-stukken of raadsleden een stemverklaring willen afleggen voor een specifieke A-stuk. Indien een raadslid tegen stemt voor een specifiek A-stuk, wordt hierover apart gestemd.
Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken voor zover het geheim wordt gewaarborgd. Het huidige stemsysteem in Lelystad heeft de mogelijkheid van geheim en anoniem stemmen. De stemuitslag bevat uitsluitend het totaal aantal uitgebrachte stemmen, de stemmen “voor” en de stemmen “tegen”.
A-stukken worden als groep aangenomen en alle tezamen getoond op het scherm in de raadzaal en in beeld gebracht in de uitzending op de website van de gemeenteraad.
Stemmingen zijn in principe openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. In Lelystad wordt een elektronisch stemsysteem gebruikt waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Ook wordt de uitslag digitaal gekoppeld aan het Raadsinformatie Systeem, zodat de stemmingen digitaal simpel terug te vinden is.
Uitslagen van stemmingen bevatten het totaal aantal uitgebrachte stemmen, stemmen voor en stemmen tegen, de stemmen op fractieniveau en de uitgebrachte stem per raadslid. Ook is aangegeven welke raadsleden niet aan de stemming hebben deelgenomen.
Hoewel direct in beeld komt wat een individueel raadslid heeft gestemd,
kan digitaal stemmen de hoofdelijke stemming niet volledig vervangen. Mede omdat bij hoofdelijke stemmingen het juist de bedoeling is dat raadsleden elk afzonderlijk in een vooraf bepaalde volgorde hun stem uitbrengen en de stemming volgens de Gemeentewet mondeling moet plaatsvinden. Deze elementen ontbreken bij een digitale stemming. Daarom blijft dit lid over hoofdelijk stemmen in het RvO bestaan.
Een raadslid kan ook vragen om hoofdelijke stemming. Het verzoek van één raadslid daartoe is daarvoor al voldoende. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Bij een hoofdelijke stemming worden de namen van alle raadsleden een voor een opgenoemd waarna zij aangeven voor of tegen te zijn. Welk raadslid als eerst wordt opgeroepen zijn/haar stem uit te brengen gebeurt door loting. In het elektronische stemsysteem gebeurt nadien de registratie of raadsleden voor of tegen hebben gestemd.
In de praktijk is het de bedoeling en verwachting dat het digitaal stemmen de behoefte aan hoofdelijke stemming sterk zal terug dringen. Overigens komt een hoofdelijke stemming tot nu toe ook zelden voor.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties:
"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."
Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:
-In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710LJN BM9710, AB 2010/310AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;
- In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863LJN BQ8863, AB 2011/261AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met art. 2:4artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;
-In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van art. 1:2artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in art. 2:4 lid 2artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij art. 28 lid 1artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in art. 1:2 lid 1artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.
De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met art. 2:4artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 22. Volgorde stemming over amendementen en moties (T)
Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 23. Stemming over personen (T)
Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken voor zover het geheim wordt gewaarborgd. Het huidige elektronische stemsysteem in Lelystad heeft de mogelijkheid van geheim stemmen.
Indien het elektronische stemsysteem hapert of digitaal stemmen over personen naar het oordeel van een raadslid niet wenselijk is en minimaal één raadslid verzoekt om schriftelijke stemming, dan vindt de stemming schriftelijk plaats door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Wanneer er meer kandidaten dan vacatures te vervullen zijn, worden alle kandidaten vermeld op het stembriefje en vinden er zo veel rondes plaats als dat er vacatures zijn. Na elke ronde wordt de gekozene uit de vorige ronde met de minste stemmen van het volgende stembriefje afgestreept. Ook als deze persoon een meerderheid van stemmen heeft. De rondes eindigen als er zoveel kandidaten over zijn als vacatures.
Indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder is er sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.
Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.
De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
- een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
- een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;
Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.
Paragraaf 4 Verslaglegging; ingekomen stukken
Artikel 24. Verslag en besluitenlijst (T)
Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet). Het conceptverslag wordt tegelijkertijd met de schriftelijke oproep verstuurd aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben.
De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om het verslag op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen. Tenzij anders geregeld.
De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd. Dit kan voordat het verslag is vastgesteld aangezien de besluitenlijst 'slechts' een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Het ligt voor de hand dat het verslag en de besluitenlijst ook op de gemeentelijke (raads)website toegankelijk worden gemaakt. Dit wordt weergeven in het zesde lid.
Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk. Bijvoorbeeld een geluids- en videoopname van de raadsvergadering op een raadsinformatiesysteem, met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen -voorzien van tijdscodes- en een besluitenlijst.
Artikel 25. Ingekomen stukken (T)
Over aan de raad gerichte inkomende stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie, doorsturen naar het college, etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. De raad stelt op voorstel van het presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
Dit onderdeel wijzigt artikel 25 deels, zodat de griffier in spoedeisende gevallen, waarin het vaststellen van de wijze van afdoening op voorstel door het presidium niet toereikend is, de wijze van afdoening van ingekomen stukken vaststelt.
Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen (T)
Artikel 26. Toepassing reglement op besloten vergaderingen (T)
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
Artikel 27. Verslag besloten vergadering (T)
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet. In overeenstemming met de bepaling over het verslag van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter inzage bij de griffier.
Artikel 28. Opheffing geheimhouding (T)
In de in het artikel aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de Gemeentewet, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen door deze niet te bekrachtigen.
In dit onderdeel wordt aan artikel 28 volledigheidshalve toegevoegd dat de raad niet alleen over het voornemen tot opheffing van de geheimhouding, maar ook over het voornemen de geheimhouding niet te bekrachtigen in een besloten vergadering overleg voert met het betrokken orgaan.
Paragraaf 6. Toehoorders en pers (T)
Artikel 29. Toehoorders en pers (T)
De hier aangegeven bepalingen worden wat betreft het handhaven van de orde aangevuld door artikel 26 van de Gemeentewet. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren, te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.
Artikel 30. Geluid- en beeldregistraties (T)
Aangezien de vergaderingen van een de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts van af een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat burgers die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden (T)
Artikel 31. Amendementen en subamendementen (T)
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan dit artikel. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 13).
Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daar is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben.
De gemeentewet laat zien dat raadsleden het recht hebben om (sub)amendementen tot het moment van besluitvorming in te dienen. Formeel is dit dus een recht. Echter, voor het debat en de voorbereiding daarop door college en raad en het verloop van de vergadering t.a.v. de burger is het zeer wenselijk dat alle partijen tijdig op de hoogte zijn. Dit helpt bij een ordentelijk en plezierig verloop van de raadsvergadering.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft.
Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 30 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de raad aangeeft het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.
De gemeentewet laat zien dat raadsleden het recht hebben om moties tot het moment van besluitvorming in te dienen. Formeel is dit dus een recht. Echter, voor het debat en de voorbereiding daarop door college en raad en het verloop van de vergadering t.a.v. de burger is het zeer wenselijk dat alle partijen tijdig op de hoogte zijn. Dit helpt bij een ordentelijk en plezierig verloop van de raadsvergadering.
Artikel 33. Initiatiefvoorstel (T)
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede en derde lid van dit artikel bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld. Daar wordt in deze bepaling uitvoering aan gegeven.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
De Gemeentewet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (art. 147a, eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen. Wel kan de raad voorzien in een zekere inhoudelijke toets. Daarbij kan worden gedacht aan het beantwoorden van de vraag of het voorstel wel de uitoefening van een raadsbevoegdheid betreft (en niet een collegebevoegdheid).
Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 8, derde lid, het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen.
Het is aan de raad om vervolgens te bepalen hoe het initiatiefvoorstel verder wordt behandeld nu het op de agenda staat.
Artikel 34. Collegevoorstel (T)
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan het presidium overlaten.
Artikel 34a. Raadsvoorstel van het college(T)
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan aanvullen indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel met het addendum noodzakelijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorgesteld besluit willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.
Dit artikel stelt nadere regels bij artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid. Toenmalig minister Pechtold heeft in een brief van 16 december 2005 aan de GroenLinks fractie in Schoonhoven aangegeven dat de raad de ruimte heeft eigen beleid te ontwikkelen, waardoor de raad dus de vrijheid heeft om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatiedebat te houden. Hij was hier echter geen voorstander van. Voor de democratie leek het hem goed om de regels van de Tweede Kamer te volgen. Dit houdt in dat de toestemming ven een betekenende minderheid (ondersteuning door 30 van de 150 leden) volstaat. In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De toelichting bij het artikel over het initiatiefvoorstel over de stuurgroep Leemhuis en de (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.
De volgorde van spreken is hierbij als volgt: de interpellant (indiener van de interpellatie) krijgt als eerste het woord. Het college, dat door de interpellant wordt ondervraagt) krijgt hierna het woord om te antwoorden. Vervolgens is er een debat in de raad. De interpellant sluit af, waarna de voorzitter concludeert. Indien nodig volgt er een tweede ronde waarbij de interpellant het woord krijgt en het college antwoordt.
Artikel 36. Schriftelijke vragen (T)
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. De verantwoordelijke portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft daarom het antwoord. De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een vraag. Om die reden is in het zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.
In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.
Terwijl het bij het hiervoor (artikel 36) genoemde vragenrecht vooral om vragen met een informatieve strekking gaat, heeft het verzoek om inlichtingen betrekking op het afleggen van verantwoording over het gevoerde bestuur in overeenstemming met de artikelen 169 en 180 van de Gemeentewet. In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. Naast een ingewikkelde inrichting van de bestuursbevoegdheden bevat de Gemeentewet ook behoorlijk aangescherpte regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de raad te bevestigen. Daar is in de eerste plaats de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet. Dat is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee is een waarborg in het leven geroepen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via het Reglement van Orde op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde. De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is wettelijk objectief (‘is’) en algemeen omschreven. De wetgever beoogde daarmee dat een beroep daarop in de praktijk als een hoge uitzondering op de algemene regel zou moeten worden gebruikt. In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als raad en college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de gedualiseerde Gemeentewet thans een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Blijkbaar moet het college permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht en bovendien zijn we dan weer terug in de cultuur van meeregeren uit het monistische tijdperk. Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot in een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Overigens kent ook deze actieve informatieplicht de nodige vaagheid. Wat is ingrijpend? Het antwoord op deze vraag moet volgens de wetgever worden gevonden in de plaatselijke omstandigheden. Waarschijnlijk heeft de wetgever het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. Blijkbaar moeten raad en college hier zelf een modus voor vinden. Een andere vraag is nog of ook deze inlichtingenplicht wordt beperkt door de weigeringsgrond van het openbaar belang als bedoeld in het derde lid van de artikelen 169 en 180 van de Gemeentewet. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord op basis van ongeschreven gemeenterecht. Het verstrekken van inlichtingen kan overigens niet via de rechter worden afgedwongen.
De gemeenteraad kan een onderzoekscommissie instellen om onderzoek te doen naar het door het college van burgemeester en wethouders of door de burgemeester gevoerde bestuur.
Een gemeentelijke onderzoekscommissie is bevoegd tot het verkrijgen van inzage in, het nemen van een afschrift van of het anderszins kennisnemen van bescheiden die in het bezit zijn van raadsleden, burgemeesters, wethouders, rekenkamer(commissie)leden, raadscommissieleden, leden van door college of burgemeester ingestelde commissies en ambtenaren. Daarnaast is de onderzoekscommissie bevoegd tot het horen van specifieke categorieën personen.
Het onderzoeksrecht, ook wel lokaal enquêterecht genoemd, is toegekend aan een onderzoekscommissie, in te stellen door iedere afzonderlijke gemeenteraad. Daarbij speelt de afweging tussen democratische controle en effectiviteit een rol. Een keuze voor meer democratische controle impliceert dat wordt gekozen voor toekenning aan iedere afzonderlijke raad. Het raadsonderzoek is een tamelijk zwaar instrument dat naar verwachting niet te pas en te onpas zal worden ingezet.
Onder de gerichtheid van het onderzoeksrecht vallen twee aspecten: het onderwerp waarop het onderzoek zich richt en de personen die verplicht zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Voor het eerste aspect geldt dat slechts het handelen van het eigen college of de burgemeester onderwerp van onderzoek kan zijn. Onder de huidige wetgeving is het niet mogelijk dat de door een gemeenteraad ingestelde onderzoekscommissie onderzoek doet naar het reilen en zeilen binnen een intergemeentelijk samenwerkingsverband.
Voor wat betreft het tweede aspect van de gerichtheid, de personen die verplicht zijn medewerking te verlenen bij het raadsonderzoek, geldt allereerst dat medewerking kan worden gevorderd van (oud-)politici van de eigen gemeente. De tweede categorie personen op wie de verplichting tot medewerking rust, zijn andere personen die bij het bestuur van de eigen betrokken zijn, zoals (raads-, bestuurs- en onderzoeks)commissieleden en rekenkamers. De derde categorie bestaat uit ambtenaren die door of vanwege het gemeentebestuur zijn aangesteld of daaraan ondergeschikt zijn. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook ambtenaren die bij een centrumgemeente werken, voor zover zij in mandaat taken uitoefenen namens het college of de burgemeester van een gastgemeente. Ambtenaren werkzaam bij een gemeenschappelijk openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie in de zin van de Wgr zijn in beginsel niet ondergeschikt aan een deelnemend gemeentebestuur, tenzij zij rechtstreeks bevoegdheden gemandateerd krijgen door het college of de burgemeester.
Wat betreft de keuzevrijheid van de raad bij toepassing van het onderzoeksrecht geldt dat het aan de raad is om te bepalen of dit instrument al dan niet wordt ingezet. De raad is dus zeer vrij wat de toepassing van het onderzoeksrecht betreft.
Met betrekking tot de gevolgen van toepassing van het onderzoeksrecht geldt dat een door de gemeenteraad ingesteld onderzoek zware (politieke) gevolgen kan hebben, maar dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek juridisch niet bindend zijn. Aangezien het instrument pas achteraf wordt ingezet, naar aanleiding van door het college van burgemeester en wethouders of door de burgemeester gevoerd bestuur, heeft het instellen van een raadsonderzoek geen gevolgen voor besluitvormingsprocedures.
Deze bepaling vormt een invulling van artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het vragenrecht. Veelal fungeert de rondvraag in de raadsvergadering als een mogelijkheid tot het stellen van vragen. In een dualistisch stelsel is het echter niet meer vanzelfsprekend dat de ter zake kundige wethouder aanwezig is. Om die reden en omdat het de herkenbaarheid van de controlerende taak van de raad ten goede komt, kan hiervoor een aparte gelegenheid gecreëerd worden. De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. Tijdens het agendapunt mondelinge vragen krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur. Mondelinge vragen worden aan het eind van de raadsvergadering gesteld.
In het tweede lid is een aanmeldingstermijn voor vragen opgenomen vanwege het feit dat wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van raadsleden.
Artikel 40. Burgerinitiatief (T)
De gemeenteraad van Lelystad heeft een ‘verordening burgerinitiatief’ aangenomen waarin de voorwaarden staan waaraan een burgerinitiatief moet voldoen.
Artikel 41. Uitleg reglement (T)
Er kunnen zich situaties voordoen waarin dit reglement niet voorziet. Tijdens BOB sessies en andere sessies besluiten de aanwezige raadsleden en fractie-assistenten op voorstel van de voorzitter. Tijdens een raadsvergadering besluit de raad op voorstel van de voorzitter.
Een voorbeeld hiervan is een urgent ingestelde raadsvergadering die op dezelfde dag plaatsvindt. Na het behalen van het quorum wordt bij ‘vaststelling van de agenda’ door de voorzitter gemotiveerd waarom deze vergadering op zo korte termijn plaats dient te vinden. De raad beslist hierin terstond.