Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilvarenbeek

Strategie vitalisering buitengebied (excl. landbouw)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilvarenbeek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingStrategie vitalisering buitengebied (excl. landbouw)
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-06-2022strategie vitalisering buitengebied

11-06-2020

Hilverbode

Tekst van de regeling

Intitulé

Strategie vitalisering buitengebied (excl. landbouw)

 

 

 

1Inleiding

1.1 Aanleiding

De afgelopen jaren is er veel veranderd in het buitengebied. Die trend zal zich de komende jaren ook verder doorzetten. Onder meer omdat de wetgeving ook voortdurend in beweging is. Het aantal agrarische bedrijven daalt en de overblijvende agrarische sector verandert in rap tempo. We zien dat agrarische bedrijven groter worden, dat boeren zich specialiseren of nevenactiviteiten ontplooien. Maar ook andere functie dan agrarische ontwikkelen zich meer en meer in het buitengebied. Wonen, recreëren, energietransitie en andere dan agrarische functies zien we steeds vaker ontstaan in het buitengebied.

Om hier de juiste afwegingen in te kunnen maken, is de gemeente Hilvarenbeek gestart met het opstellen van een uitvoeringsstrategie voor het buitengebied. Met deze strategie wil de gemeente de route uitstippelen voor het buitengebied richting de toekomst en ook de aankomende Omgevingswet.

 

1.2 Strategie Vitalisering als onderdeel van de Uitvoeringsstrategie Buitengebied

De Uitvoeringsstrategie Buitengebied is een breed pallet aan activiteiten, zoals beoogd in het raadsbrede programma 2018-2022 van de gemeente Hilvarenbeek. De voorliggende Strategie Vitalisering betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor onder andere vrijkomende (agrarische) gebouwen (VAB's), ruimte voor ruimte woningen, maar ook doorontwikkeling van andere bestaande functies. Soms sterk aan het buitengebied gebonden functies, maar soms ook wat minder. De 'plattelandsonderneming' zal in ieder geval iets moeten bijdragen aan de omgeving. Welke ruimte en mogelijkheden wil de gemeente voor die functies bieden? En onder welke voorwaarden?

Deze strategie moet leiden tot vitalisering van het buitengebied; het behouden en versterken van de leefbaarheid, de draagkracht en kwaliteit van het Beekse buitengebied. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan het thema 'Ontwikkelingsruimte' binnen het geheel van de uitvoeringsstrategie voor het buitengebied (zie figuur hierboven). Centraal hierin staan het bieden van ontwikkelings-ruimte voor VAB's en heroverweging van het Ruimte-voor-Ruimte beleid. Het thema 'Kwaliteit leefomgeving' is hieraan verbonden in de vorm van randvoorwaarden; (landschappelijke) kwaliteitsverbetering is voorwaarde voor ontwikkelingsruimte!

Ook het thema 'Processen' komt in deze strategie aan de orde: hoe kunnen initiatieven sneller, efficiënter en goedkoper tot uitvoering komen?

Het spoor van de transitie van de landbouw valt nadrukkelijk buiten het kader van de voorliggende strategie. Dit is in de titel van dit document benadrukt.

1.3 Rol strategie: mogelijkheden naast bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan buitengebied zijn mogelijkheden opgenomen voor hergebruik van vrijkomende agrarische gebouwen, met name in de vorm van wijzigingsbevoegdheden. Tot de invoering van de Omgevingswet blijven die mogelijkheden aanwezig. Daarna vervalt het instrument wijzigingsbevoegdheid van rechtswege en kunnen die niet meer toegepast worden. Wel kan de gemeenteraad eventueel deze wijzigingsbevoegdheden opnemen in een zogenaamd ‘delegatiebesluit’ waardoor het college toch weer de bevoegdheid krijgt om het Omgevingsplan, zoals het bestemmingsplan dan heet, aan te passen.

De voorliggende strategie verandert namelijk niets aan het bestemmingsplan. Dat blijft onveranderd gelden.

Als een concrete nieuwe ontwikkeling niet toegestaan kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, dan wordt bekeken of de ontwikkeling past binnen de (ruimere) kaders van deze strategie. Als het past, dan kan op basis hiervan worden afgeweken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan kan worden herzien. Onder de Omgevingswet zou ook hiervoor straks de bevoegdheid gedelegeerd kunnen worden aan het College van B&W. Via het hierboven genoemde delegatiebesluit. Dat wordt met deze visie echter nog niet geregeld.

2 Uitgangspunten voor de Strategie vitalisering

2.1 Anticiperen op de Omgevingswet

Met deze strategie vitalisering willen we anticiperen op de nieuwe Omgevings-wet.

Bij de introductie van de wet sprak minister Schultz van Haegen over een ‘paradigmashift’. Anders gezegd, de Omgevingswet vraagt om een fundamenteel andere wijze van kijken en werken vanuit sterk wijzigende posities en rollen van het openbaar bestuur (kanteling), de ambtelijke organisatie en de participerende samenleving:

- van sectoraal naar integraal;

- van beleid naar initiatief;

- van inspraak naar dialoog en co creatie;

- van controle naar vertrouwen;

- van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’, een bijdrage geleverd wordt aan de kern-kwaliteiten van het (buiten)gebied.

Dat vraagt om een volledige omkering van onze traditionele planningspraktijk en het lef om los te durven laten. De overheid verlaat haar ‘bovengestelde’ positie en schuift op gelijkwaardige wijze als partner aan tafel met initiatiefnemers, burgers, ondernemers en organisaties in de gemeenschap, ieder uiteraard met behoud van de eigen specifieke verantwoordelijkheden.

Van sectoraal naar integraal

De Omgevingswet gaat er vanuit dat de actuele maatschappelijke vraagstukken alleen in onderlinge samenhang tot een oplossing kunnen worden gebracht. Het idee achter de Omgevingswet is dat er samenhang is in de actuele thema’s, wat ertoe noopt om ook in de aanpak samenhang aan te brengen. Dit vereist een breuk met de huidige RO-praktijk. We zijn nu gepokt en gemazeld in de sectorale ‘afvinkpraktijk’, waarbij elk thema op zichzelf wordt beschouwd. De gemeentelijke organisatie is op die praktijk ingericht: er zijn per afzonderlijke discipline vakmensen beschikbaar die elk vanuit hun eigen vakgebied naar de huidige vraagstukken kijken. Het oplossende vermogen van deze sectorale praktijk is te mager, ze daagt niet uit om tot ‘thema-inclusieve’ oplossingen te komen.

Sectoraal checken versus integraal afwegen

Er is een integrale aanpak noodzakelijk om de huidige opgaven om te zetten naar kansen. Die omslag gaat niet zonder pijn. Het betekent dat afstand moet worden gedaan van de werkwijze om primair aan de hand van generiek beleid de problemen aan te vallen. Het betekent ook dat beleidsambtenaren moeten leren als belangenmakelaars op te treden: ‘hoe zwaar moet mijn vakmatige belang wegen ten opzichte van overige belangen die spelen.

We moeten de sectorale loketmachine afschaffen (bovenste plaatje hiernaast) en overgaan naar een ‘integrale ‘ja, mits conferentie’, waarin er met een oplossingsgerichte aanpak (‘ja mits’) naar een inclusieve aanpak toegewerkt wordt (onderste plaatje). Niet vinken, maar vonken!

Van beleid naar initiatief - van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’

Deze strategie vormt het (ruimere) kader waarbinnen initiatieven uit de samenleving op kunnen bloeien.

De bovenstaande afbeelding laat dit zien. Voorheen werd een visie gemaakt, dat vervolgens in een plan werd omgezet. Via een programma en project werd de geplande visie dan uitgevoerd, voortvloeiend uit de gedachte van de maakbare samenleving. Het probleem van deze werkwijze is dat je nooit verder kunt ‘plannen’ dan wat je al kent (‘bekende toekomst’) en dat elke vorm van innovatie botst met de opgestelde randvoorwaarden en regels.

In de geest van de Omgevingswet staat het rechter deel van dit plaatje centraal. Niet het beleid maar het initiatief staat centraal. We plannen dus niet meer het eindbeeld van de (gewenste) toekomst, maar bieden ruime kaders waarbinnen nieuwe ideeën en initiatieven bij kunnen dragen aan de gestelde doelen en ambities voor het gebied. Steeds meer is er sprake van een in hoge mate ‘onbekende toekomst’ ofwel het onvoorziene: nieuwe ontwikkelingen en innovaties die onmogelijk vooraf voorspeld kunnen worden, maar evengoed een positieve benadering verdienen, mits ze bijdragen aan de identiteit van het gebied en bijdragen aan de ambities voor het gebied.

Er is dus sprake van ontwikkelingsruimte onder de voorwaarde van het bijdragen aan de ambities en het leveren van een tegenprestatie in de vorm van investeren in kwaliteit, onder het motto: ‘ontwikkelingsruimte moet je (of kun je) verdienen’.

Van inspraak naar dialoog en co creatie

Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet. Vroegtijdig samenwerken vergroot de meerwaarde van oplossingen en zorgt ervoor dat verschillende perspectieven, kennis en creativiteit direct op tafel komen. Participatie is maatwerk. Daarom schrijft de wet niet voor hoe de participatie moet plaatsvinden. Dat is ook gewoon doen en proberen.

Daarom heeft de voorbereiding van deze strategie samen met Beeks Buiten en andere stakeholders en deskundigen uit het buitengebied plaatsgevonden. En vormt de omgevingsdialoog een belangrijk onderdeel van de uitgewerkte strategie.

Van controle naar vertrouwen

Een nieuwe strategie kan alleen gaan werken wanneer ook alle betrokken partijen, bewoners, ondernemers, organisaties, ambtenaren en het College van B&W én ook de gemeenteraad een gezamenlijke verantwoordelijkheid voelen om bij te dragen aan die kwaliteit. Dit vergt meer werken vanuit vertrouwen en wederzijds respect en minder vanuit regels.

Niet dat er geen regels meer nodig zijn; de overheid moet kaders stellen om de rechtszekerheid van haar inwoners te borgen. Deze kaders kunnen echter ruimer zijn wanneer alle betrokkenen bereid zijn om zelf mede verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit en leefbaarheid van ons buitengebied.

Consequenties voor de strategie vitalisering

Het doel ‘versterken van de kwaliteiten van het buitengebied’ staat in deze strategie centraal. De aard van de nieuwe ontwikkeling is daaraan ondergeschikt.

De gemeente wil met deze strategie vitalisering belemmeringen voor innovatie opheffen en ruimte maken voor een toekomstige ontwikkeling gericht op het versterken van de kernkwaliteiten van het buitengebied van Hilvarenbeek (onder andere beschreven in de structuurvisie Buitengebied, zie bijlage 3) en de innovatieve kracht van haar burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Geen blauwdruk voor de toekomst gevangen in nieuwe regelgeving maar een ‘stip op de horizon’ die ruimte maakt voor het stimuleren van ondernemerschap in de vorm van ontwikkelingen die bijdragen aan het versterken van deze kernkwaliteiten. Dat vraagt om een nieuwe definitie van de verhouding tussen economie, samenleving, landschap en natuur en de term ‘aan het buitengebied verbonden functies’.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan buitengebied is in dat kader de term plattelandsonderneming naar voren gekomen. Daarvoor is destijds een definitie opgenomen: “een bedrijf dat al dan niet gedeeltelijk als agrarisch bedrijf, producten of diensten aanbiedt die bijdragen aan de instandhouding en beleving van gronden of gebouwen en daarmee in ieder geval aan de gebiedskwaliteit, waarmee deze producten en diensten verduurzamend ruimtelijk of functioneel verbonden zijn”.

Ook uit deze definitie blijkt dat de gebiedskwaliteit centraal staat. Elke ontwikkeling moet een bijdrage leveren aan die kwaliteit. De plattelandsonderneming gebruikt die gebiedskwaliteit daarnaast ook nog eens om meerwaarde te creëren voor de onderneming. De omgevingskwaliteit en kenmerken worden dan een soort bedrijfskapitaal.

 

2.2 Resultaten keukentafelgesprekken VAB

In 2016 is er een informatiebijeenkomst gehouden over VAB-locaties en zijn circa 40 keukentafelgesprekken gehouden. Uit de gehouden gesprekken en verzamelde informatie zijn destijds een aantal rode draden ontdekt:

 Er is behoefte aan een verdienmodel: investeren in kwaliteit kan alleen als er ook een verdienmodel is.

 Men wil een overzicht in keuzemogelijkheden.

 Wat te doen met overtollige bebouwing? Op dit moment wordt de regeling uit het bestemmingsplan buitengebied ten aanzien van het maximum toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij een herbestemming van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ als te beperkend gezien.

 Men loopt vast op kosten en tijd en wacht dus af. Hierdoor worden kansen voor kwaliteitsverbeteringen gemist.

 Een initiatief is vaak te individueel opgezet zonder dat voldoende gekeken wordt naar de naaste omgeving ten aanzien van ruimtelijke, landschappelijke en milieukundige inpasbaarheid.

In de uitwerking van de strategie vitalisering is hiermee rekening gehouden.

 

2.3 Provinciale uitgangspunten: kwaliteitsverbetering

Op basis van de regels van de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (artikel 3.9) moet er bij een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, altijd sprake zijn van ‘een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving’ (kwaliteitsverbetering).

Dat is voor o.a. onze gemeente uitgewerkt in regionale Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015.

Daarin wordt gewerkt met categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen, afhankelijk van het effect daarvan op het landschap.

Hergebruik van vrijkomende agrarische gebouwen valt vrijwel altijd onder categorie 3. Dat betekent dat 20% van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in het landschap.

Dit is verwerkt in paragraaf 4.4 van het afwegingskader en is uitgewerkt in de zogenaamde Uniforme bestemmingswaarden en kosten kwaliteitsverbetering landschap, zoals opgenomen in bijlage 2.

 

3. De Strategie Vitalisering

3.1 Onze ambitie

De gemeente wil de balans tussen ondernemen en een gezonde en veilige fysieke leefomgeving verbeteren. De gemeente wil toewerken naar een buitengebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. Dat vergt een forse kwaliteitsslag in de komende jaren. Die slag willen we stap voor stap maken in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen.

Naar verwachting zullen er de komende jaren de nodige veranderingen optreden in het buitengebied door met name het stoppen van agrarische bedrijven en de ruimte die nodig is om het Beekse buitengebied vitaal te houden en ook kwalitatief te versterken.

Veranderingen bieden de mogelijkheid om stap voor stap de gewenste kwaliteitsslag te maken naar een buitengebied met minder hinder tussen functies, meer begrip voor elkaar, een aantrekkelijker landschap, meer groen, interessante toeristische routes, meer ruimte voor duurzame energievormen, meer ruimte voor de opvang van water en met een grotere diversiteit aan functies op de vrijkomende locaties. Vanzelfsprekend blijft de agrarische sector een belangrijke positie houden in het buitengebied, maar net als andere functies zal ook de agrarische sector een kwaliteitsslag moeten maken. Bijvoorbeeld door gesloten kringlopen en minder belasting voor de leefomgeving.

De gemeente heeft daarbij het volgende doel:

De gemeente streeft naar kwaliteitsverbetering van de gehele fysieke leefomgeving van Hilvarenbeek. Nieuwe ontwikkelingen dragen daar aan bij. Dat kan bijvoorbeeld door:

a. fysieke kwaliteitsverbetering door sloop, realisatie nieuwe natuur, biodiversiteit, landschapsverbetering, aanleg recreatieve voorzieningen, verlagen van milieubelasting.

b. vergroting van de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied.

c. realisatie van andere doelstellingen van de gemeente Hilvarenbeek en/of andere overheden.

Het uitgangspunt van deze strategie is om alleen ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen indien deze bijdragen aan de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. Telkens is de vraag: ‘wat is de meerwaarde voor het Beekse buitengebied?’

Initiatiefnemers en adviseurs worden uitgedaagd om hiervoor met goede voorstellen te komen in geval van nieuwe ontwikkelingen. Op welke manier die meerwaarde wordt gerealiseerd leggen we niet precies vast op voorhand. Er zal nadrukkelijk gekeken moeten worden naar de (directe) omgeving. De functies die daar zitten, de kwaliteiten die er zijn en de kansen die er liggen voor de omgeving. Hierdoor is per geval een maatwerkoplossing mogelijk.

 

3.2 Strategie voor Ruimte voor ruimte

In 2018 heeft een evaluatie plaatsgevonden van het Ruimte voor Ruimte beleid. Zie bijlage 4. In de raadsbijeenkomst d.d. 30 augustus 2018 is aangegeven dat de Visie Ruimte voor Ruimte van september 2011 nog goed bruikbaar is, maar zijn er wel enkele aanvullingen benoemd:

a) Een inspanningsverplichting om bij toekenning van een RvR woning de sloop en sanering daarvoor in Hilvarenbeek te laten plaatsvinden;

b) In de basis is 100 m² aan bijgebouwen toegestaan bij vrijstaande (RvR)woningen. De raad heeft gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om meer bijgebouwen toe te staan, mits daar een compensatie tegenover staat.

c) Meer inzicht in de afweging of voldaan wordt aan de kwaliteitseisen en voorwaarden en of sprake is van voldoende investering in landschappelijke inpassing.

Dit laatste is inmiddels vormgegeven door Uniforme bestemmingswaarden en kosten kwaliteitsverbetering landschap. Deze is op 2 april 2019 door B&W vastgesteld. Zie bijlage 2. Als hieraan niet wordt voldaan, dan voldoet het plan niet en wordt het afgewezen.

Aanvullend is discussie ontstaan over de omvang van RvR-woningen. Nu is de maximale inhoud van RvR-woningen niet vastgelegd. In lijn met hetgeen bij sub b. is beschreven, wordt het logischer gevonden om de maximale inhoud van RvR-woningen vast te leggen op 750 m3. Daarmee geldt dezelfde inhoudsmaat als voor andere woningen in het buitengebied.

Een grotere inhoudsmaat is mogelijk, mits daar aanvullende kwaliteitswinst tegenover staat.

Samengevat betekent dit het volgende voor de strategie vitalisering. Ten opzichte van de Visie Ruimte voor Ruimte van september 2011 gelden de volgende aanvullingen:

1. Bij het verzoek om de bouw van een Ruimte voor Ruimte woning moet er een aanzienlijke kwaliteitswinst in Hilvarenbeek behaald worden. Hierbij geldt een inspanningsverplichting om de sloop en/of sanering daarvoor in Hilvarenbeek te laten plaatsvinden. In ieder geval moet er een Ruimte voor Ruimte-titel verworven worden. Als die van buiten Hilvarenbeek komt, dan moet dat gecombineerd worden met een Beekse kwaliteitswinst. Bijvoorbeeld het saneren van een bedrijfslocatie, de aanleg van nieuwe natuur (significant meer dan alleen landschappelijke inpassing) of het slopen van leegstaande bebouwing.

2. Voor de inhoud van de woning en de toegestane bijgebouwen geldt de maat van 750 m3, respectievelijk 100 m². Een grotere inhoud of oppervlakte is mogelijk bij aanvullende kwaliteitswinst. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de Uniforme bestemmingswaarden en kosten kwaliteitsverbetering landschap, zoals opgenomen in bijlage 2.

De aangewezen bebouwingsconcentraties uit de Visie Ruimte voor Ruimte van september 2011, zoals deze zijn vertaald in het bestemmingsplan buitengebied, blijven dus onveranderd van kracht. Ook de kwaliteiten en beperkingen die in de Visie Ruimte voor Ruimte zijn opgenomen binnen de bebouwingsconcentraties (zichtlijnen, openheid) blijven van toepassing).

Informatie voor Ruimte voor ruimte en de bebouwingsconcentraties is te vinden op de gemeentelijke website:

www.hilvarenbeek.nl/ruimtevoorruimte

 

3.3 Strategie vrijkomende gebouwen

Naar verwachting komt er een flinke opgave op ons af van stoppende (agrarische) bedrijven en toenemende leegstand van voormalig agrarische gebouwen. De opgave is zodanig groot dat we het niet gaan oplossen met het (alleen) mogelijk maken van nieuwe functies in vrijkomende gebouwen. Er zal ook bebouwing gesloopt moeten gaan worden. Leegstand kan leiden tot verloedering van het buitengebied of illegale activiteiten aantrekken (ondermijning). De gemeente biedt daarom ruimte aan een breed pallet aan mogelijkheden om die sloop van overtollige bebouwing te stimuleren.

Om hier medewerking aan te verlenen moet er per saldo sprake zijn van versterking van de omgevingskwaliteit, waaronder de sloop van overtollige gebouwen en versterking van de landschappelijke kwaliteit. Uitgangspunt is de versterking van de kwaliteit in het buitengebied. De huidige bestemming of functie is daaraan ondergeschikt. De strategie geldt dus niet alleen voor agrarische bouwvlakken, maar bijvoorbeeld ook voor woonbestemmingen waar nog veel voormalige agrarische gebouwen aanwezig zijn. Immers ook daar kan deze strategie leiden tot een kwaliteitsverbetering. Ook situaties met andere bestemmingen sluiten we dus niet uit, zolang er per saldo maar sprake is van kwaliteitswinst.

 

De gemeente ziet een breed scala aan mogelijkheden voor nieuwe functies in vrijkomende (agrarische) gebouwen. Hiervan is geen limitatieve lijst gemaakt, teneinde ook ruimte te bieden aan innovatieve ideeën.

De gemeente wil in ieder geval geen ruimte bieden aan:

 Op zichzelf staande detailhandel. Wel aanvaardbaar is bijvoorbeeld de verkoop van streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.

 Bedrijven die veel verkeer generen, met name logistieke bedrijven.

 Bedrijven die veel milieuhinder veroorzaken. Milieucategorie 3.2 en hoger wordt mede op grond van de Interim Omgevingsverordening van de provincie niet toegestaan.

 Op zichzelf staande mestbewerking en/of –verwerking.

 

De gemeente wil ruimte bieden voor o.a. woningbouw in het kader van de gemeentelijke woningbouwopgave. De gemeente ziet mogelijkheden voor:

 Ruimte voor ruimte woningen, zoals in paragraaf 3.2 benoemd.

 woningen op bestaande bouwpercelen in de vorm van 'nieuwe (woon)erven'. Te denken valt aan meerdere wooneenheden in een gebouw en/of op een woonerf. Hierdoor kunnen deze ook geschikt worden voor andere doelgroepen dan eengezinshuishoudens. Bijvoorbeeld jongeren, senioren, zorgwoningen (met ter plaatse ook zorgfunctie). Hierbij gaat het bij voorkeur om hergebruik van bestaande bebouwing. Vervangende nieuwbouw is ook mogelijk, maar dan moet er in ieder geval altijd ook bebouwing worden gesloopt. Dat kan ook elders zijn, mits de bouwlocatie beter geschikt is voor de nieuwe functie(s).

 Woningen op nieuwe locaties waarbij toevoeging van deze rode functie wordt verantwoord door het toevoegen van nieuwe natuur enerzijds en het saneren van bebouwing anderzijds; een combinatie van ruimte voor ruimte met de (provinciale) landgoederenregeling. Hiervoor is nog wel afstemming met de provincie nodig in het kader van de Interim Omgevingsverordening. In deze gevallen wordt een bouwperceel ingeleverd voor een nieuw bouwperceel elders in combinatie met nieuwe natuur.

 het realiseren van nieuwe landgoederen als bedoeld in de provinciale landgoederenregeling. Enkele wooneenheden zijn dan mogelijk in ruil voor het realiseren van nieuwe natuur, recreatieve routes en/of functies en dergelijke. Hier wordt een nieuw bouwperceel gecreëerd op grond van nieuw toegevoegde natuur.

We zien vooral kansen voor functies op het gebied van recreatie, toerisme, horeca en zorg. Maar ook bedrijfsfuncties zijn mogelijk. Ook kan gedacht worden aan huisvesting van arbeiders (zoals arbeidsmigranten) als zelfstandige functie. Maar zoals eerder gesteld, deze voorbeelden zijn niet limitatief.

Aanwijzingen voor de afweging van een ontwikkeling:

 Een ontwikkeling wordt beoordeeld aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 (Algemeen afwegingskader).

Aanvullend gelden de volgende randvoorwaarden en richtlijnen:

 De voorwaarde van sloop betreft niet uitsluitend de eigen locatie, maar kan ook gaan om een locatie elders in het buitengebied.

 Op basis van de strategie is ook vervangende nieuwbouw mogelijk.

Op basis van de voorwaarden in het bestemmingsplan buitengebied is veelal alleen hergebruik van bestaande gebouwen toegestaan. Dit principe laten we los. Ook vervangende nieuwbouw is mogelijk, mits het per saldo maar leidt tot kwaliteitswinst.

 Om het karakter van het buitengebied in stand te laten, dient een herontwikkeling aan de sluiten bij de omvang van het bestaande erf. Er zal bij voorkeur verkleind moeten worden naar ca 2.500 m2. Een kleine vergroting is wel mogelijk, maar uitsluitend in ruil voor extra investeringen. Bij bestaande, grote erven vormt een nieuwe omvang van 5.000 m² de absolute bovengrens.

 De vorm en ligging van het voormalige bouwvlak is niet op voorhand bepalend. Ook een vormverandering of verschuiving van het erf is mogelijk, mits het geheel nog wel de omvang en uitstraling van een agrarisch erf heeft.

 Er moet sprake blijven van een koppeling tussen de aanwezige woning en de nieuwe functie. De bebouwing moet ruimtelijk en functioneel bij elkaar blijven behoren en dezelfde bestemming hebben.

Deze voorwaarde is belangrijk om te voorkomen dat de woning en de bedrijfsgebouwen worden opgesplitst. Opsplitsing leidt al snel tot overlast over en weer en roept de vraag weer op naar huisvesting voor de ondernemer van de functie in de bedrijfsgebouwen.

 

3.4 Strategie voor uitbreiding niet agrarische functies

De gemeente staat open voor uitbreidingen van bestaande niet-agrarische functies in het buitengebied, zolang dit maar bijdraagt aan de versterking van de omgevingskwaliteit. Met name als dit kan bijdragen aan de sloop van overtollige gebouwen elders, zou er sprake kunnen zijn van ‘per saldo kwaliteitswinst’.

De maximale omvang van een dergelijk bedrijf legt de gemeente niet op voorhand vast. Het primaire uitgangspunt is of er sprake kan zijn van een forse kwaliteitsverbetering. Daarbij moet er sprake zijn van een functionele relatie met het buitengebied c.q. de specifieke locatie, anders dan het eigendom. Daarbij geldt de strategie voor nieuwe niet-agrarische functies uit paragraaf 3.3 voor wat betreft omvang en soort functie natuurlijk ook voor doorgroei van bestaande bedrijven. Ondernemers moeten zich hierbij realiseren dat de ont-wikkelruimte in het buitengebied niet ongelimiteerd is. Zeker als het echte 'niet-buitengebied gebonden' functies zijn. Doorgroei van deze 'niet-buitengebied gebonden' functies moet primair plaatsvinden op het bedrijventerrein.

Een ontwikkelingswens wordt beoordeeld aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 (Algemeen afwegingskader).

 

3.5 Aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf'

Gebleken is dat de regeling van reeds gestopte agrarische bedrijven in het bestemmingsplan buitengebied een averechts effect heeft. Teneinde te voldoen aan de provinciale eisen van kwaliteitsverbetering hebben de gestopte bedrijven in 2014 de agrarische bestemming behouden en is daar de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf' aan toegekend. Hierbij is in de meeste gevallen de omvang van het voormalige bouwblok echter wel verkleind tot de bestaande voorzieningen. Alleen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning zijn dan toegestaan.

De regeling was destijds bedoeld als soort van 'tussenbestemming'. VAB-eigenaren kregen zo de kans om een goede afweging te maken wat ze wilden gaan doen. Zonder dat daarbij gelijk alle rechten werden ontnomen of onomkeerbare bestemmingen werden opgelegd.

Voordat er dan sprake kan zijn van hergebruik of een functiewijziging naar bijvoorbeeld de bestemming Wonen moet worden voldaan aan de eisen van kwaliteitsverbetering.

De toegekende agrarische bouwvlakken zijn bij de vaststelling van het plan in 2014 echter al verkleind tot de nu geldende omvang. En daar wringt de schoen. De mogelijkheid om dan een functieverandering naar de woonbestemming toe te staan (d.m.v. de opgenomen wijzigingsbevoegdheid) is praktisch niet bruikbaar omdat de eis van kwaliteitsverbetering is gerelateerd aan een percentage van het huidige agrarische bouwvlak. De eisen vallen hierdoor veel te hoog uit.

De gemeente wil de belemmeringen ten aanzien van de herbestemming van de percelen met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf' opheffen. Dat kan door:

1. Medewerking te verlenen op basis van de voorliggende strategie. Dat betekent echter wel een bestemmingsplanherziening en dat in bepaalde situaties alsnog het risico wordt gelopen dat niet aan de verplichtingen uit de regionale werkafspraken en de Beekse kwaliteitsverbetering kan worden voldaan. Voor een aantal situaties kan de visie wel een haalbare oplossing bieden. Het concrete initiatief zal dat uit moeten wijzen.

2. Bij een eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan buitengebied wordt het bestemmingsplan zodanig aangepast dat de belemmering niet meer bestaat. Ook dit zal echter aanlopen tegen de kwaliteitseisen en juridische beperkingen uit de provinciale verordening.

3. Bij de toepassing van de huidige bestemmingsplanregelingen uitgaan van de omvang van het agrarische bouwblok van voor 2014. Hierover moet nog wel overeenstemming bereikt worden met de provincie. De provincie heeft ambtshalve al aangegeven dat ze het probleem snappen. In goed overleg wil men dat praktisch proberen op te lossen. Dat overleg loopt op dit moment, maar geeft de meest praktische en uitvoerbare oplossing.

3.6 Hardheidsclausule

Voorliggende beleidsnota gaat uit van het principe van de onderhandelingsplanologie: de doelstelling is belangrijker dan de regel. Het dagelijkse bestuur is daarbij het bevoegde gezag. Het college van B&W is bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, indien strikte toepassing zou leiden tot een onevenredige verhouding tussen de primaire doelstelling van kwaliteitsverbetering van het buitengebied en de in deze visie geformuleerde beleidskaders, waarbij het bereiken van de doelstellingen van de gemeente tekort zouden worden gedaan.

 

4. Algemeen afwegingskader: beoordelingscriteria

 

4.1 Hoe wegen we af?

In paragraaf 3.1 hebben we onderbouwd dat we een ontwikkeling positief willen benaderen als dat initiatief bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van de gehele fysieke leefomgeving van Hilvarenbeek. We beoordelen dit aan de hand van onderstaande vijf beoordelingspunten.

Elke initiatiefnemer wordt dus uitgedaagd om te onderbouwen hoe het initiatief zich verhoudt tot de volgende vijf beoordelingspunten.

 

4.2 Behoud van de balans: toegevoegde waarde voor buitengebied

Deze strategie biedt ruimte om op innovatieve wijze ook de traditioneel meer ‘stedelijke’ functies als wonen, werken, voorzieningen, bij te laten dragen aan de kwaliteit en vitaliteit van ons buitengebied. Er gelden daarbij op voorhand geen taboes. We willen echter wel waken voor de uitholling van de kwaliteit van onze dorpen ten gunste van de ontwikkelingsruimte in het buitengebied. Voorkomen moet worden dat de verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied ten koste gaan van de kwaliteit, leefbaarheid en het voorzieningenniveau in onze dorpen en buurtschappen. Nieuwe functies moeten het voorzieningenniveau in de kernen niet ondermijnen.

Er is bij voorkeur sprake van een plattelandsonderneming: een onderneming die waardevermeerdering genereert, omdat de omgeving een economische waarde voor het bedrijf wordt. In alle gevallen moet er tenminste sprake zijn van een toegevoegde waarde voor het buitengebied. We geven alleen ruimte aan initiatieven die bijdragen aan de kwaliteiten van het buitengebied en het liefste die ook gebruik maken van die kwaliteiten.

Initiatiefnemers zullen moeten aantonen welke bijdrage aan de kwaliteiten van het buitengebied de door hen gewenste ontwikkeling levert. Tevens moet inzichtelijk zijn dat de leefbaarheid en het daarvoor benodigde voorzieningenniveau in de kernen niet wordt verstoord.

 

4.3 Past de ontwikkeling in de zonering dynamiek-luwte-rust?

Een tweede belangrijk ordeningsprincipe voor de kwaliteit en beleving van onze leefomgeving is het onderscheid tussen dynamiek, luwte en rust. Hoge dynamiek in en aan de randen van de meer ‘stedelijke’ dorpsgebieden, bebouwings-clusters en belangrijke verkeersaders,, luwte in het open landelijk gebied en rust in de natuur.

Hierbij kijken we naar de mate waarin de nieuwe functie verkeer aantrekt en invloed heeft op de verkeersveiligheid, in vergelijking met de huidige situatie. Functies die veel verkeer genereren kunnen alleen worden toegelaten langs wegen die daarvoor ook geschikt zijn.

Het parkeren dient altijd op eigen erf te worden opgelost.

 

4.4 Tegenprestatie: versterking omgevingskwaliteit

Uitgangspunt van deze Strategie Vitalisering is dat ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de omgevingskwaliteit van ons buitengebied. Die versterking kan bijvoorbeeld bestaan uit het slopen van overtollige gebouwen, sanering van asbestdaken, landschappelijke inpassing of aanleg van recreatieve routes.

 

Die tegenprestatie moet in verhouding staan tot de gewenste planologische verandering (bestemmingswinst). Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een “voldoende bijdrage aan de omgevingskwaliteit” werken wij met ‘Uniforme bestemmingswaarden en kosten kwaliteitsverbetering landschap’. Hierdoor kunnen zowel de ontwikkeling als de tegenprestatie (zijnde de bijdrage aan de omgevingskwaliteit) worden ‘begroot’ en (financieel) gewaardeerd. De waardering van de gewenste ontwikkeling wordt afgezet tegen een waardering van de tegenprestatie. Indien de tegenprestatie onvoldoende is ten opzichte van de waardering van de ontwikkeling dient het verschil te worden gestort in het gemeentelijk fonds

In beginsel moet de tegenprestatie voor het grootste gedeelte op de locatie zelf plaatsvinden. Het is dus niet mogelijk om de tegenprestatie te beperken tot een storting in het fonds. De initiatiefnemer heeft zelf dus de verantwoordelijkheid om de vereiste kwaliteitsverbetering te realiseren. In de praktijk blijkt dat vaak ook goedkoper en makkelijker te zijn dan wanneer de gemeente deze verplichting overneemt via fondsvorming.

 

De lijst met waarderingsnormen is in bijlage 2 bij dit strategisch document opgenomen. Hiervoor is gekozen omdat deze waarderingsnormen periodiek door het college van B&W kunnen worden heroverwogen en zo nodig aangepast. Hierdoor kan worden ingespeeld op marktontwikkelingen en marktprijzen.

 

Richtlijnen voor kwaliteitsverbetering

De waarderingsnormen zeggen iets over de investering in kwaliteitsverbetering. Maar nog niet over de wijze waarop de landschappelijke inpassing vorm moet krijgen.

Hiervoor zijn reeds bestaande richtlijnen beschikbaar. De richtlijnen voor de versterking van het landschap zijn opgenomen in de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek (januari 2014). Per landschappelijk deelgebied zijn daarin richtlijnen opgenomen voor de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing. Zie bijlage 3.

https://www.hilvarenbeek.nl/voor-bewoners/ruimte-voor-ruimte-publicaties_41075/item/doel-van-de-structuurvisie-buitengebied_18811.html

 

Per initiatief dient een analyse te worden gemaakt van de stedenbouwkundige en landschappelijke situatie ter plaatse. Op basis daarvan moet worden aangegeven op welke wijze hierbij een bijdrage wordt geleverd aan het versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten van dat deelgebied. Hiervoor kunnen de ontwerprichtlijnen uit de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek als inspiratiebron worden gebruikt.

Het is de uitdaging voor elke initiatiefnemer om voor elke situatie een op die plek afgestemd bouw- en inrichtingsplan (inclusief landschapsinrichtingsplan) te maken dat leidt tot versterking van bestaande en/of nieuwe kwaliteiten in het landschap. De in de bijlagen opgenomen waarderingssystematiek voor kwaliteitsverbetering van het landschap is het toetsingskader om te bepalen of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan de omgeving.

In sommige gevallen is het niet of onvoldoende mogelijk om dit op de locatie zelf te realiseren. Een mogelijkheid is dan ook om een bedrag te storten in een gemeentelijk fonds. De gemeente gebruikt dit fonds vervolgens voor gemeentelijke projecten in het buitengebied of gemeentelijke bijdragen aan projecten van anderen. Doorgaans zijn dat projecten die volgen uit het landschapsontwikkelingsplan Hilvarenbeek, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld een sloop-subsidie voor andere locaties, afkopen van milieuwinst, aanleg van recreatieve routes en andere kwaliteitsimpulsen door de gemeente.

Voor de versterking van de omgevingskwaliteit streeft de gemeente naar een duurzame ontwikkeling en zo mogelijk een ontwikkeling waarbij energieneutraliteit het uitgangspunt is.

 

4.5 Invloed op omwonenden

Een goede dialoog over het plan met de buurt vinden wij van groot belang om begrip en draagvlak te creëren en om informatie op te halen, zodat het plan zo goed mogelijk past in zijn omgeving.

Wat precies valt onder ‘omwonenden’ is afhankelijk van de situatie en de specifieke ontwikkeling. Maar het moet in ieder geval de buurpercelen betreffen die gevolgen kunnen ondervinden van het initiatief. De dialoog moet in alle redelijkheid leiden tot een zo optimaal plan. Hierbij neemt de initiatiefnemer niet alleen de bestaande situatie in overweging, maar houdt hij tot op zekere hoogte ook rekening met hoe de omgeving zich gaat ontwikkelen. Hoe duidelijker en concreter de informatie uit de dialoog, des te beter kan het plan worden. Zowel initiatiefnemer als de omgeving moeten derhalve ook transparant en concreet zijn. Uiteindelijk motiveert de initiatiefnemer waarom bepaalde keuzes worden gemaakt voor het plan.

Een verslag van deze dialoog, waarin wordt weergegeven met wie en op welke wijze deze dialoog heeft plaatsgevonden en wat de eventuele invloed is geweest op de nadere uitwerking van de plannen, dient onderdeel te zijn van de in te dienen aanvraag.

Dit is niet anders dan binnen de gemeente voor alle ontwikkelingen wordt gevraagd; de initiatiefnemer geeft inzicht in hoe hij met de wensen uit de omgeving rekening houdt.

Het betekent niet dat de omgevingsdialoog tot overeenstemming moet leiden, maar wel dat in een vroeg stadium de initiatiefnemer kennis neemt van wensen en gedachten bij de buren en daar zo mogelijk rekening mee houdt.

Zie voor nadere uitleg:

https://www.hilvarenbeek.nl/document.php?m=1&fileid=6733&f=0894c9d63459da4547e65e2c52967bd7&attachment=0&c=5756

 

4.6 Integrale toetsing omgevingskwaliteit

Per initiatief moet nader onderzocht worden welke gevolgen de ontwikkeling heeft op de leefomgeving in brede zin. Hiermee wordt bedoeld dat onderzoek moet plaatsvinden op milieuaspecten zoals externe veiligheid, geluid, bodemkwaliteit, cultuurhistorie en archeologie, waterkwaliteit en –kwantiteit en de waterveiligheid.

Voor een principe beoordeling van het initiatief kan volstaan worden met een quick scan van deze aspecten. De verdere uitwerking moet daarna in het kader van de ruimtelijke onderbouwing plaatsvinden.

Dit is een gebruikelijk proces voor ontwikkelingen. Volledige toetsing kan doorgaans pas worden gedaan als de plannen concreter zijn uitgewerkt. Dit kan betekenen dat ondanks een positief principe standpunt van de gemeente een plan alsnog niet blijkt te passen om specifieke redenen of dat het plan aanpassing behoeft. Hierbij zal de gemeente altijd de ambitie van een gebied in overweging nemen. Initiatiefnemers blijven echter altijd verantwoordelijk om voldoende te doen en borging te leveren dat andere belangen niet onevenredig worden geschaad. Hiermee moet gevolg worden gegeven aan de reguliere wettelijke bescherming van bestaande rechten en ontwikkelingsmogelijkheden in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.

 

5. Proceswijzer

Op welke manier gaat de gemeente met deze strategie aan de slag? De gemeente wil ruimte bieden voor initiatieven, die aan de voorwaarden uit het vorige hoofdstuk voldoen. In nauw overleg met initiatiefnemers worden de benodigde stappen gezet om tot realisatie van deze plannen te komen.

Een initiatief wordt aan de hand van de volgende stappen beoordeeld:

 

5.1 Verkenningsfase

Deze fase vormt een echte verkenning en is er nog geen sprake van een harde beoordeling. Het gaat er in deze fase om dat er een ‘goed en gedragen idee’ tot stand komt. Ook moet snel duidelijk worden dat het niet ‘trekken aan een dood paard’ wordt. Het gaat er om dat de initiatiefnemer met een realistisch en kansrijk verhaal deze verkenningsfase verlaat. Maar ook om snel uitsluitsel te geven als het echt niet kan.

 

Stap 1: Idee met motivatie

Aan een initiatiefnemer wordt gevraagd om zijn eerste idee met een motivatie en een beknopte uitwerking te maken voor het initiatief en om dit in het licht van het afwegingskader uit hoofdstuk 4 te plaatsen.

 Wat wil de initiatiefnemer gaan doen?

 Op welke wijze wil de initiatiefnemer voldoen aan de voorwaarden uit het afwegingskader?

 Wat levert het hem en de maatschappij op?

 Wat zijn de belangrijkste betrokken aspecten en belangen hierbij?

 

Stap 2a: Verkenning bij de gemeente

De gemeente wil graag in een zo vroeg mogelijk stadium bij een initiatief betrokken worden om samen met de initiatiefnemer te bekijken of het idee kans van slagen heeft. Maar ook om te bekijken of de vraag achter het idee niet via andere wegen bereikt kan worden. Of te bekijken welke alternatieve opties er zijn om iets met een locatie te gaan doen. Die wellicht makkelijker te realiseren zijn. Of waar de initiatiefnemer nog niet aan gedacht heeft.

Met de ‘benen op tafel’ worden vrijblijvend de opties besproken en kan voor sommige initiatieven ook al relatief snel aangegeven worden of iets echt niet kan of juist van toegevoegde waarde kan zijn. Zonder gelijk te vervallen in het beoordelen van het idee of concrete voorwaarden te gaan verbinden.

Het komen tot een goed idee is niet altijd even makkelijk. Hier moet de gemeente ook verwachtingen managen en meedenken in het oplossen van het (onderliggende) probleem van de initiatiefnemer. Daar kunnen ook meerdere gesprekken voor nodig zijn.

Van de initiatiefnemer wordt daarbij ook gevraagd dat hij open staat voor suggesties en adviezen van de gemeente. En eventuele adviseurs die hij zelf kan inschakelen. Als er een kansrijk idee naar voren komt, dan wordt gezamenlijk bepaald wat nodig is voor een verdere uitwerking.

Stap 2b: Verkenning in de omgeving

Parrallel aan het gesprek met de gemeente wordt van de initiatiefnemer verlangd dat hij het idee, zonder dat het inmiddels een uitgewerkt plan is geworden, bespreekt met de omgeving; de omgevingsdialoog. Soms is het noodzakelijk en/of wenselijk dat om eerst een standpunt van de gemeente te hebben. Soms wil de gemeente graag ook weten hoe het in de omgeving is gevallen. Hiervoor is geen standaard format. Dit is aan de initiatiefnemer om een inschatting voor te maken.

Van de omgevingsdialoog wordt een verslag gemaakt. Uiteindelijk kan het om meerdere gesprekken gaan. Van belang is dat de belangen van de omgeving in beeld komen en dat de initiatiefnemer met die informatie een goed overwogen uitwerking van zijn idee maakt; wat kan ik met die informatie en opmerkingen en hoe kan ik mijn idee daar beter mee maken? Van belang is dat er niet per se een overeenstemming of akkoord hoeft te liggen met de omgeving. Uiteraard helpt dat wel later in de formele procedure.

 

Stap 3: Verwerking informatie tot definitief idee

Aan het einde van de verkenning gaat de initiatiefnemer met de verzamelde informatie zijn idee uitwerken naar een principeverzoek. Het idee wordt beter gemaakt met die informatie om een zo optimaal mogelijk principeverzoek bij de gemeente neer te leggen.

Dit kan ook betekenen, zeker als er veel nieuwe informatie of opmerkingen uit de verkenning naar voren zijn gekomen, dat het verbeterde idee nogmaals wordt besproken met de gemeente en/of de omgeving. Het kan raadzaam zijn om dit in overleg met de gemeente en/of de omgeving te doen. Dit is geen noodzaak en veelal afhankelijk van het idee en de opgehaalde informatie. Ook dit wordt uiteindelijk in het verslag van de omgevingsdialoog opgenomen.

 

5.2 Principeverzoek

In deze fase wordt een formeel verzoek van de initiatiefnemer door de gemeente beoordeeld. Er is dan nog altijd sprake van een voorlopig plan, maar wel concreet en voorzien van de nodige input en informatie. De initiatiefnemer legt een goed gemotiveerd plan voor bij de gemeente en de gemeente gaat dit beoordelen op hoofdlijnen; is dit een haalbaar plan en wenselijke ontwikkeling die bij kan dragen aan de ambities van de gemeente.

 

Stap 4: Principeverzoek indienen

Als stap 3 goed is doorlopen dan heeft de initiatiefnemer eigenlijk al een principeverzoek in handen. Om de gemeente een formeel standpunt te kunnen vragen moet een principeverzoek worden ingediend. Dit gebeurd schriftelijk en voorzien van een motivatie en een duidelijke beschrijving van wat het plan is. Eventueel met een situatietekening erbij van hoe de betreffende locatie is en hoe die moet worden. Op dit moment hoeven er nog geen officiële onderzoek bijgevoegd te worden.

 

Stap 5a: Principeverzoek beoordelen

De gemeente maakt een globale beoordeling van het plan op grond van het afwegingskader en geeft eventueel een aantal (aanvullende) voorwaarden aan of uit te werken onderdelen op voor de verdere uitwerking van het plan. Het gaat dan vooral om onderdelen die echt ontbreken om een goed oordeel te kunnen geven. Of om onderwerpen op grond waarvan een ontwikkeling wellicht zelfs helemaal geweigerd zou moeten worden.

 

Stap 5b: Omgevingsdialoog

Ook in deze fase kan het gesprek met de omgeving van het initiatief een belangrijk onderdeel zijn. Afhankelijk van het verloop van fase 1 kan hier op verschillende manieren mee worden omgegaan. Als er een heel ander plan ligt dan in eerste instantie besproken is het verstandig om nog eens het gesprek met de omgeving aan te gaan. Als er nagenoeg niets is veranderd en er lijken geen bezwaren te leven, dan kan deze ‘vervolgdialoog’ wellicht beperkt blijven tot een mededeling, mailbericht of andere vorm van informeren; dit heb ik ingediend bij de gemeente? Wel van belang is om duidelijk aan te geven wat je met eventuele op- en aanmerkingen uit de omgeving hebt gedaan. Of juist niet. En wat de motivatie daarbij dan is. Dat leidt doorgaans tot een beter onderling begrip voor keuzes en dus het plan. Ook dit is weer helemaal ter beoordeling aan de initiatiefnemer.

Ook in deze fase gaat het vooral om informeren en informatie verwerken tot een beter product. Overeenstemming is ook hier niet per se noodzakelijk, maar wel wenselijk.

 

Stap 6: Nadere uitwerking / aanvulling principeverzoek

Aan de hand van de door de gemeente meegegeven (aanvullende) voorwaarden en opmerkingen én de input die eventueel nog naar voren komt uit de omgevingsdialoog werkt de initiatiefnemer zijn principeverzoek op de relevante onderdelen verder uit, vult het aan of past het principeverzoek zelfs nog eens aan.

In sommige gevallen is het eerste principeverzoek al dusdanig duidelijk, goed uitgewerkt en gedragen dat deze stap overgeslagen kan worden. Dat zal gedurende de inhoudelijk behandeling bij de gemeente moeten blijken.

 

Stap 7: Besluitvorming principeverzoek

Op grond van de voorgaande stappen ligt er uiteindelijk een definitief principe-verzoek van de initiatiefnemer bij de gemeente. De betreffende afdeling brengt hierover een advies uit aan het college van B&W. Soms is er vooraf nog een overleg met de portefeuillehouder nodig. Dit is helemaal afhankelijk van de inhoud van het verzoek. Maar in principe wordt het steeds spannender naarmate de impact van een ontwikkeling op de omgeving groter wordt.

Het principebesluit van het college van B&W wordt aan de initiatiefnemer meegedeeld. Meestal zitten hier nog enkele voorwaarden aan vast die de gemeente nadrukkelijk wil terugzien in de vervolgprocedure. Doorgaans is dit nodig omdat een verzoek op voorhand niet strak begrensd kan worden. Dat is inherent aan de gekozen beleidslijn; ruimte voor ontwikkeling, maar wel onder voorwaarden. Hoe meer iemand wil, des te meer hij ervoor zal moeten doen. Het collegebesluit is er mede voor bedoeld om dit helder in beeld te brengen, voordat een initiatiefnemer een definitief plan gaat uitwerken en eventueel grote investeringen gaat doen.

 

5.3 Planologische procedure

Bij het principebesluit geeft het college ook aan welke planologische procedure gevoerd kan worden. Er zijn meerdere mogelijkheden, die in bijlage 1 verder zijn toegelicht.

 

Stap 8: Opstellen ruimtelijk plan/onderbouwing

De initiatiefnemer werkt het principebesluit uit tot een ruimtelijk plan. Daarbij wordt een deskundig bureau ingeschakeld om de benodigde ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan op te stellen. Het kan nodig zijn om ook onderzoeken uit te voeren op het gebied van bijvoorbeeld milieu, bodemkwaliteit, natuurwaarden, archeologie et cetera. De afspraken met betrekking tot de kwaliteitsverbetering worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer(s).

 

Stap 9: Formele procedure bestemmingsplan/-omgevingsvergunning

Uiteindelijk besluit het college om de formele procedure op te starten voor het plan. Op dat moment treden de wettelijke procedures en eventuele termijn in werking. Voor dit soort ontwikkelingen gelden echter nooit fatale termijnen. Het verloop en de duur is daarom afhankelijk van de inhoud van het plan, eventuele bezwaarmakers, kwaliteit van het opgestelde plan en de beschikbaarheid van capaciteit.

Gedurende deze procedures staan de wettelijk bepaalde mogelijkheden voor inspraak en beroep open. Dat is niet anders dan normaal ook het geval is.

 

5.4 Nieuwe manier van werken

Deze werkwijze vraagt van alle betrokken om te veranderen. Dit geldt zowel voor de gemeente (ambtelijke organisatie en bestuur) als voor de initiatiefnemer, de betrokken adviseur en haar omgeving.

Het betekent dat bestuurders minder moeten willen sturen en meer begeleiden. De ambtelijke organisatie moet transformeren van een toetsende naar een faciliterende en begeleidende werkwijze. “Ja, mits” wordt de basishouding om samen met de initiatiefnemer te bezien op welke wijze het initiatief kansrijk ontwikkeld kan worden.

Van burgers, ondernemers en organisaties vraagt deze werkwijze dat zij bereid zijn om meer betrokken en met meer vertrouwen en wederzijds respect samen te werken aan de toekomst van het buitengebied van Hilvarenbeek.

Dat betekent dat initiatiefnemers niet simpel aan de balie in het gemeentehuis kunnen vragen ‘wat mag ik’, maar nadrukkelijker na moeten denken ‘wat wil ik’, hoe kan ik met mijn initiatief een bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid van mijn omgeving en is dit de juiste ontwikkeling voor die betreffende plek?. Zelf de verantwoordelijkheid nemen om de maatschappelijke acceptatie van het initiatief met de omgeving te bespreken en te bezien of het mogelijk is om win-win situaties te creëren (co creatie).

 

 

Bijlagen

Bijlage 1:

Mogelijkheden planologische procedure

Bij het principebesluit geeft het college ook aan welke planologische procedure gevoerd kan worden. Er zijn meerdere mogelijkheden, die in deze bijlage verder zijn toegelicht.

A. Regelen via een ‘postzegelbestemmingsplan’

Dit is tot op heden de reguliere werkwijze in Hilvarenbeek. Elke ontwikkeling wordt door de initiatiefnemer zelf geregeld via een individuele procedure. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de planstukken en onderzoeken en bepaalt samen met de gemeente het tempo en het proces. Hierbij worden ook afspraken vastgelegd in een anterieure overeenkomst en kunnen belanghebbenden inspraak en eventueel beroep indienen.

Nadat het postzegelbestemmingsplan vastgesteld is en in werking is getreden kunnen de benodigde omgevingsvergunningen worden aangevraagd en verleend.

B. Omgevingsvergunning uitgebreide procedure

Een alternatief hiervoor is het direct aanvragen van een omgevingsvergunning (bouwen, afwijken bestemmingsplan, milieu) voor de ontwikkeling. Inhoudelijk moeten dezelfde aspecten worden uitgewerkt en beoordeeld. Het bestemmingsplan wordt hiermee echter niet aangepast.

De aanvrager is verantwoordelijk voor alle planstukken en onderzoeken. In de ruimtelijke onderbouwing moet de initiatiefnemer de verantwoording van het plan opnemen. Er worden geen nieuwe regels opgesteld en ook geen verbeelding. Ook wordt er een anterieure overeenkomst gesloten.

Het (vermeende) voordeel is dat de procedure sneller kan gaan. Het grote nadeel is dat alleen het aangevraagde project wordt vergund en de strijdigheid met het bestemmingsplan blijft bestaan. Elke volgende omgevingsvergunning moet weer eenzelfde procedure volgen. Vaak worden bij het bouwen echter toch andere keuzes gemaakt en verloopt de procedure nooit sneller dan bij een bestemmingsplan. De initiatiefnemers moeten ook op voorhand alle investeringen doen. Belanghebbenden kunnen zienswijzen tegen het ontwerp indienen en beroep aantekenen tegen de definitieve beschikking.

C. Meenemen in een ‘veegbestemmingsplan’

In een ‘veegplan’ worden meerdere ontwikkeling tegelijk in procedure gebracht. Het voordeel hiervan is dat er minder procedures en lagere kosten voor initiatiefnemers en gemeente zijn dan bij individuele procedures. De initiatiefnemer hoeft geen regels en verbeelding aan te leveren, maar alleen een ruimtelijke onderbouwing en eventuele onderzoeken. Een aantal onderzoeken wordt door de gemeente verzorgt, net als de toelichting, regels en verbeelding. De leges voor de betreffende initiatiefnemers zijn lager. De gemeente krijgt minder procedures en heeft beter grip op een uniforme plansystematiek. Het nadeel is dat initiatiefnemers meer afhankelijk zijn in tijd.

Nadat het veegbestemmingsplan vastgesteld is en in werking is getreden kunnen de benodigde omgevingsvergunningen worden aangevraagd en verleend.