Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare plaatsen
- 1.
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste een week voordat de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering wordt gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering houdt;
- b.
het doel van de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering;
- c.
de datum waarop de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
- e.
voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen en promotiemateriaal
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen of promotiemateriaal onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen of promotiemateriaal.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien degene die voornemens is geschreven stukken dan wel afbeeldingen en promotiemateriaal onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, hiervan tenminste 15 werkdagen voorafgaand melding heeft gedaan aan het college.
- 5.
Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, draaiorganist, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg, in strijd met de publieke functie ervan
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- a.
Onder uitstalling wordt in dit artikel verstaan: een los element dat voor of in de directe omgeving van een pand in de openbare ruimte wordt geplaatst dan wel aanwezig is om al dan niet de aandacht te vestigen op een winkel of onderneming die in het pand gevestigd is, verdeeld in 2 categorieën:
- 1.
uitstallingen t.b.v. het tonen van producten zoals kleding- en schoenenrekken, vis- en broodkarren, rekken voor het uitstallen van fruit, kaarten, bloemen, uitzoekbakken etc.
- 2.
reclame- en overige uitstallingen zoals (elektrische speeltoestellen), reclameborden, hobbelbeesten (bijv. bij een speelgoedwinkel), sandwichborden, lopers etc.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
vlaggen, wimpels of vlaggenstokken, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
- b.
zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
- -
geen onderdeel zich minder dan (2,5) meter boven dat gedeelte bevindt; en
- -
geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
- -
geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt mits de inrichting van de weg dat toelaat;
- c.
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
- d.
- f.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;
- g.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- h.
terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;
- l.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;
- i.
het uitstallen van bloemen, planten(bakken), groente, fruit, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen, onder de voorwaarden dat deze (gemeentebreed):
- -
geplaatst worden direct tegen de gevel,
- -
geplaatst worden voor het eigen (winkel)pand (hoekpanden langs twee gevels toestaan),
- -
maximaal 1.50 meter diep uitgestald worden gemeten vanaf de gevel, met dien verstande dat het college aan winkels die direct grenzen aan de locatie van de weekmarkt ontheffing kan verlenen om op de dag van de reguliere weekmarkt een uitstalling van een nader te bepalen diepte te plaatsen, die ruimer is dan deze dieptemaat,
- -
maximaal 1.50 meter hoog uitgestald worden,
- -
behoudens in het voetgangersgebied in het kernwinkelgebied voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir,
- -
in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter,
- -
geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
- -
geen (nood)uitgangen belemmeren,
- -
uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is.
- j.
het uitstallen van voorwerpen, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen, die zich bevinden in het kernwinkelgebied onder de voorwaarden dat deze:
- -
maximaal 1 uitstalling per pand bedragen,
- -
geplaatst worden direct tegen de gevel,
- -
geplaatst worden voor het eigen (winkel)pand,
- -
maximaal 1.00 meter diep, gemeten vanaf de voorgevel, uitgestald wordt,
- -
maximaal 2.00 meter breed, waarvan maximaal 1 meter gebruikt mag worden voor uitstallingen als bedoeld in categorie 2 ingevolge lid 1 onder a,
- -
maximaal 1.50 meter hoog, uitgestald wordt,
- -
behoudens in het voetgangersgebied, voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir
- -
in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter
- -
geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
- -
geen (nood)uitgangen belemmeren,
- -
uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is,
- -
tijdens de St. Joepmarkt mogen op de St. Joepmarktroute (ambulante standhouders van buiten de gemeente) geen uitstallingen op gemeentegrond worden geplaatst; deze zijn uitsluitend toegestaan op eigen terrein;
- k.
het uitstallen van voorwerpen, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen, die zich bevinden buiten het kernwinkelgebied onder de voorwaarden dat deze:
- -
geplaatst worden tegen de gevel,
- -
geplaatst worden voor het eigen pand (hoekpanden langs twee gevels toestaan),
- -
voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir,
- -
in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter,
- -
geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
- -
geen (nood)uitgangen belemmeren,
- -
uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is.
- 3.
Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:
- a.
deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg;
- b.
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;
- c.
een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
- 4.
Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 5.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 6.
- a.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement;
- b.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
- c.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;
- d.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
- 4.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Limburg 2008, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Sittard-Geleen 2022.
- 5.
Op de aanvraag om een vergunning, bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
- a
de bruikbaarheid van de weg;
- b
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
- c
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- d
de bescherming van groenvoorziening in de gemeente;
- e
strijdigheid met het bestemmingsplan; of
- f
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.
- 3.
De vergunning vervalt indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de vergunning geen opdracht heeft gegeven tot het aanleggen van de uitweg dan wel het veranderen van een bestaande uitweg.
- 4.
Het eerste lid is alleen van toepassing voor wegen waarvan de gemeente rechthebbende is en geldt niet indien reeds daarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Limburg 2008.
- 5.
De uitvoering van de aanleg of wijziging van de uitweg dient plaats te vinden door of vanwege de gemeente.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:
- a.
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en
- b.
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
- 1.
Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
- 1.
Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
- a.
te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
- b.
voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
- 3.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen
- 1.
Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV zoals benoemd in de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1990, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
- 1.
Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
- b.
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 3 Evenementen
Artikel 2:24 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
bioscoop- en theatervoorstellingen;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;
- g.
sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
- f.
een wielertoertocht vanaf 101 deelnemers;
- g.
een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.
- 3.
Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest, buurt(wijk)feest of buurtbarbecue op één dag.
- 4.
Onder wielertoertocht wordt verstaan een wieleractiviteit waarbij deelnemers met een fiets een bepaald parcours afleggen dat openbaar is, waarbij geen winnaar uitgeroepen wordt, waarbij deelnemers zich aan de verkeersregels dienen te houden en waarbij geen enkele vorm van tijdmeting (ook niet incidenteel) plaatsvindt.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
- a.
het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 350 personen;
- b.
de activiteiten plaatsvinden tussen 10.00 en 01.00 uur;
- c.
geen housemuziek ten gehore wordt gebracht (dbC) en geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 10.00 uur of na 23.00 uur;
- d.
de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats op of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 50 m² per object;
- f.
- g.
de organisator ten minste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester, met uitzondering van de wielertoertochten als bedoeld in lid 4.
- 3.
De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 4.
Het verbod van het eerste lid geldt niet indien het een wielertoertocht betreft van 101 tot en met 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldingsplicht. De melding dient uiterlijk 6 weken voor het plaatsvinden van de wielertoertocht te zijn ingediend bij de burgemeester.
- 5.
De burgemeester kan besluiten het organiseren van een wielertoertochtevenement als bedoeld in het vierde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 6.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder g, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s;
- 8.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder g, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is;
- 9.
Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2:26a Evenementen
- 1.
Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
- 2.
Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.
- 3.
Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
Artikel 2:26b Betaald voetbalwedstrijden
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- 1.
Organisator:
- a.
de betaald voetbalorganisatie Fortuna Sittard; of
- b.
indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbalorganisaties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond; dan wel
- c.
degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.
- 2.
Voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder lid 1.
- 3.
Stadion: het voetbalstadion gelegen aan de Milaanstraat 120, 6135 LH Sittard. Onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen zelf: de Bergerweg, de Middenweg en de spoorlijn alsmede het gebied begrensd door: de Poststraat, de Geerweg, de Bergerweg en de spoorlijn.
Artikel 2:26c Kennisgeving
- 1.
De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de burgemeester. In door de burgemeester te bepalen bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.
- 2.
Kennisgeving als bedoeld in het eerste lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden die redelijkerwijs kunnen worden voorzien.
- 3.
De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.
- 4.
De burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in artikel 2:27, tweede lid, verbieden:
- a.
uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;
- b.
indien geen of niet tijdig een schriftelijke kennisgeving is gedaan.
- 5.
Het is verboden een voetbalwedstrijd te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vierde lid is uitgevaardigd.
- 6.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid met betrekking tot een voetbalwedstrijd voorschriften geven.
- 7.
Het in artikel 2:1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:26d Ordeverstoring
Het is verboden bij een voetbalwedstrijd de orde te verstoren.
Artikel 2:26e Opvolgen aanwijzingen
Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
Artikel 2:26f Verwijderingsplicht voetbalsupporters
- 1.
Personen, die zich door kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kennelijk manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij de orde verstoren of dreigen te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
- 2.
Het in lid 1 bedoelde bevel van een ambtenaar van politie dient opgevolgd te worden tot en met vier uur na beëindiging van de voetbalwedstrijd.
Artikel 2:26g Gezichtsbedekkende kleding
Het is personen die zich door kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kennelijk manifesteren als voetbalsupporters en op één of andere wijze de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren, verboden om kleding of ander materiaal te dragen of met zich mee te voeren die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt.
Artikel 2:26h Supportersstromen
- 1.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht, in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet, om, hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.
- 2.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht, in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet, om direct na afloop van de wedstrijd te verstrekken uit de gemeente.
- 3.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd alsmede op een of andere wijze de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen, zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie zich buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Sittard-Geleen.
Artikel 2:26i Plaatsbewijzen
- 1.
Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Fortuna Sittard Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 2:26j Stadionomgevingsverbod
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor zover de persoon tot wie het verbod gericht is in het gebied woonachtig is, blijkens opgave in het persoonsregister.
- 3.
De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.
- 4.
De burgemeester kan nadere regels stellen met betrekking tot het stadionomgevingsverbod.
Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Definitie
- 1.
- A.
Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, theehuis, clubhuis, shishabars/lounges/waterpijpcafé, automatieken, afhaalrestaurants, seksinrichtingen of daaraan verwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
- B.
Onder horecabedrijf wordt niet verstaan:
- -
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voorzover de horeca een ondergeschikte nevenactiviteit is van de winkelactiviteit,
- -
horecafaciliteiten in een zorginstelling, uitsluitend voor cliënten en bewoners,
- -
een bedrijfskantine of –restaurant, uitsluitend voor personeel/bedrijfsgerelateerde bezoekers/zakelijke relaties,
- -
crematoria en rouwcentra,
- -
- 2.
Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
- 3.
- a.
Inrichting: de lokaliteit waar het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van dranken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, welke al dan niet onderdeel uitmaakt van een andere besloten ruimte.
- b.
Lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van de inrichting.
- c.
Horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakendvan een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voorhet verstrekken van dranken en spijzen voor directe consumptie.
- 4.
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt. Naast tafels en stoelen, worden vlonders, parasols, windschermen, terrasafscheidingen en andere gelijksoortige objecten geacht ook deel uit te maken van een terras.
- 5.
Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan:
- a.
de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgeoefend (de ondernemer),
- b.
de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de bedrijfsleider),
- c.
de natuurlijke persoon die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de beheerder).
- 6.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
- a.
de gezinsleden van de leidinggevende(n), alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
- b.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- c.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
- 1.
Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Hieromtrent kunnen nadere regels worden gesteld.
- 2.
Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.
- 3.
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt ten minste:
- a.
opgaaf gedaan van de personalia en adres van de leidinggevende(n) incl. kopie identiteitsbewijs;
- b.
opgaaf gedaan van het adres en aard van het horecabedrijf;
- c.
overgelegd een nauwkeurige beschrijving van het horecabedrijf, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;
- d.
overlegd een recente verklaring omtrent het gedrag, door iedere leidinggevende(n) (afgiftedatum uiterlijk drie maanden voor de datum indiening vergunningaanvraag), indien niet tevens een aanvraag is ingediend voor een vergunning krachtens artikel 3 Drank- en Horecawet.
- 4.
Per horecabedrijf kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.
- 5.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover zich deze op of aan de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. Hieromtrent kunnen nadere regels gesteld worden.
- 6.
Onverminderd het gestelde in artikel 2:28b kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren, dan wel intrekken:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
- b.
indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- c.
indien het gebruik in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
- d.
indien de vrees gewettigd is dat ingebruikname van het terras het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt;
- e.
indien sprake is van herinrichting en/of reconstructie van de openbare ruimte, waarbinnen een (horeca)terras wordt uitgebaat;
- f.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving nietvoldoet aan redelijke eisen van welstand.
- 7.
Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
Artikel 2:28a Beslistermijn (vervallen) Artikel 2:28a.1 Vergunning, aanhangsel en aanwezigheid leidinggevende
- 1.
De burgemeester vermeldt in een vergunning:
- a.
- b.
tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
- c.
de plaats waar de inrichting zich bevindt;
- d.
de situering van de oppervlakten van de horecalokaliteiten en terrassen;
- e.
de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
- 2.
De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden; waarbij indien een paracommerciële rechtspersoon het horecabedrijf uitoefent, tenminste twee leidinggevenden op het aanhangsel worden vermeld.
- 3.
Het is verboden een horecalokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:
- a.
een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in lid 2, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
- b.
een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel als bedoeld in lid 2, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
- 4.
In afwijking van het gestelde onder lid 3 is het een paracommerciële rechtspersoon verboden een horecalokaliteit geopend te houden, indien in de inrichting niet aanwezig is:
- a.
een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in lid 2, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
- b.
een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel als bedoeld in lid 2, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist of
- c.
een barvrijwilliger, die is vermeld op een door het bestuur van de paracommerciële rechtspersoon samengestelde lijst, welke lijst in de inrichting aanwezig is.
- 5.
De vergunning en het daarbij horende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in lid 3 onder b en in lid 4 onder b, en de ontvangstbevestiging, of een afschrift daarvan, in de inrichting aanwezig zijn.
- 6.
De vergunning en het aanhangsel worden gesteld op een formulier dat door de burgemeester wordt vastgesteld.
Artikel 2:28a.2 Melding leidinggevende
- 1.
Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
- a.
een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;
- b.
de aantekening door te halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horecabedrijf.
- 2.
Deze melding geldt als een aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
- 3.
De aanvraag wordt gesteld op een formulier of elektronische informatiedrager, die door de burgemeester wordt vastgesteld.
- 4.
De burgemeester bevestigd onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
- 5.
De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:
- a.
Indien ten aanzien van de persoon als bedoeld onder lid 1, sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:28b onder lid 1 sub c, g en/of h;
- b.
In het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
- 1.
De burgemeester weigert de vergunning indien:
- a.
naar zijn oordeel door de aanwezigheid van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
- b.
de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan;
- c.
de leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag een horecabedrijf heeft geëxploiteerd dat evenwel op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;
- d.
sprake is van een concentratie van horecabedrijven in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat toeneemt;
- e.
het horecabedrijf gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van andersoortige horecabedrijven of winkels met een dusdanige andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
- f.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
- g.
de exploitant of de leidinggevende(n) onder curatele staan of in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;
- h.
de leidinggevende(n) van een inrichting waarvoor geen drank- en horecavergunning is vereist, de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt;
- 2.
Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:
- a.
het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;
- b.
de aard van het horecabedrijf;
- c.
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door exploitatie van het horecabedrijf;
- d.
de wijze van bedrijfsvoering van de leidinggevende(n) van het horecabedrijf in deze of andere inrichtingen;
- e.
de wijze van exploitatie van de lokaliteiten in het verleden, voor zover de leidinggevende(n) onveranderd is/zijn gebleven.
Artikel 2:28c Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 Apv,
- 1.
trekt de burgemeester de vergunning in:
- a.
indien ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
- b.
indien de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dan wel de exploitatie van het horecabedrijf op een zodanige wijze plaatsvindt, dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving nadelig wordt beïnvloed;
- c.
indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde;
- d.
niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 8 lid 1 b en c en lid 2 van de Drank- en Horecawet;
- 2.
De burgemeester kan de vergunning intrekken indien,
- a.
de leidinggevende(n) van een inrichting toestaat(n) dan wel gedoogt(en) dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
- b.
sprake is van een gewijzigde exploitatie (aard en vorm van exploitatie) waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
- c.
de leidinggevende(n) in strijd handelt(en) met het bij of krachtens artikel 2:29 (sluitingsuren) bepaalde;
- d.
de aan de vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dan wel anderszins in strijd met wettelijke voorschriften wordt of is gehandeld;
- e.
er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- f.
vergunninghouder geen melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 2:28a.2 lid 1;
- g.
vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste drie maal op grond van artikel 2:28a.2 lid 1 om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a.2 onder lid 5 van de APV.
Artikel 2:28d Vervalgronden
De vergunning vervalt indien:
- 1.
sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- 2.
gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- 3.
de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
- a.
Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur, en op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur;
- b.
In afwijking van lid 1 onder a is het voor horecabedrijven in de centra van Sittard en Geleen verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers te laten verblijven op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 04.00 en 07.00 uur. Hieromtrent kunnen nadere regels gesteld worden;
- c.
In afwijking van lid 1 onder a en b is het de houder van een horecabedrijf toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers te laten verblijven in de nacht van 31 december op 1 januari van enig jaar tot 05.00 uur (nieuwjaarsnacht).
- 2.
In afwijking van het eerste lid is het de houder van een horecabedrijf verboden terrassen voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- -
binnen een horecaconcentratiegebied tussen 02.00 uur en 08.00 uur; of
buiten een horecaconcentratiegebied van maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;
- -
buiten het horecaconcentratiegebied op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 08.00 uur;
- 3.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of daartoe behorend terras.
- 4.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 4a Toezicht op smart- en headshops (winkelbedrijven)
Artikel 2:34a.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart- of headshop;
- b.
leidinggevende:
- 1.
de natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- 2.
de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
- 3.
de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
- c.
bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
- 1.
de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner tot en met de derde graad;
- 2.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;
- 4.
het dienstdoend personeel.
- d.
bevoegd gezag: de burgemeester.
Artikel 2:34a.2 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren.
- 2.
De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.
- 3.
De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.
Artikel 2:34a.3 Afnemend maximum
- 1.
Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
- 2.
Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.
Artikel 2:34a.4 Eisen leidinggevende
Een leidinggevende:
- a.
staat niet onder curatele;
- b.
is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
- c.
is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- d.
heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Artikel 2:34a.5 Nadere regels
Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:
- a.
bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2:34a.1 onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;
- b.
nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling.
Artikel 2:34a.6 Vergunningaanvraag
- 1.
Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd gezag worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.
- 2.
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:
- a.
opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de leidinggevende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- b.
opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende(n);
- c.
overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);
- d.
opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;
- e.
overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende(n) afgegeven verklaring omtrent het gedrag;
- f.
overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.
- 3.
Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.
Artikel 2:34a.7 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegd gezag beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.
- 2.
Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aan-vrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.
Artikel 2:34a.8 Weigeringsgronden
De vergunning wordt geweigerd indien:
- a.
het in artikel 2:34a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.
- b.
de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;
- c.
de exploitant/leidinggevende(n) binnen drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een inrichting heeft (hebben) geëxploiteerd of een woning heeft gebruikt die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde dan wel in het kader van de Opiumwet gesloten is geweest;
- d.
de exploitant/leidinggevende(n) de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;
- e.
de exploitant/leidinggevende(n) geen verklaring(en) omtrent het gedrag overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend is afgegeven;
- f.
naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
- g.
er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
- h.
de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
- i.
de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;
- j.
redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
- k.
sprake is van één van de weigeringsgronden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Artikel 2:34a.9 Verplaatsing inrichting
- 1.
Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.
- 2.
De toestemming kan uitsluitend worden verleend:
- a.
indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:
- -
de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of
- -
sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.
- -
- b.
en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:
- -
de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/ofLeefmilieuverordening;
- -
de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet opontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
- -
er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantastingvan de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
- -
de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkelsmet een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende be-zoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
- -
de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school ofjongerencentrum is gehuisvest.
- -
de inrichting, blijkend uit een te over leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel2:34a.6, lid 2, onder f, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten in Sittard-Geleen.
- 3.
Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde nieuwe plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.
Artikel 2:34a.10 Vergunning
- 1.
In een vergunning worden vermeld:
- a.
de natuurlijke persoon aan wie de vergunning is verleend;
- b.
- c.
tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
- d.
de plaats waar de inrichting zich bevindt;
- 2.
De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.
Artikel 2:34a.11 Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.
Artikel 2:34a.12 Intrekkinggronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:
- a.
aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
- b.
een leidinggevende van de inrichting toestaat dan wel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
- c.
een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;
- d.
zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de open-bare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
- e.
is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2:34a.11 bepaalde;
- f.
een niet daarin vermelde persoon leidinggevende (of exploitant) is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;
- g.
er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
- h.
de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot (> 125 % op een nieuwe locatie).
- 2.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:34a.13 Vervallen vergunning
- 1.
De vergunning vervalt, indien:
- a.
de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;
- b.
er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
- c.
een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.
- 2.
Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a en b doet het bevoegd gezag mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.
Artikel 2.34a.14 Sluitingsuur
- 1.
Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.
- 2.
Het is de exploitant/leidinggevende(n) van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.
Artikel 2:34a.15 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:34a.14 eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2:34a.16 Sluiting van inrichtingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:34a.15 kan
- 1.
het bevoegd gezag een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:
- a.
indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
- b.
indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
- c.
indien het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel 2:34a.12 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
- 2.
De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.
- 3.
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstan-digheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvin-den.
- 4.
Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
- 5.
Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.
Artikel 2:34a.17 Toegang opsporingsambtenaren
De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die ingevolge artikel 5:15 Algemene wet bestuursrecht door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
- a.
gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel
- b.
gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsamb-tenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.
Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet
Artikel 2:34b.1 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
- -
- -
- -
- -
paracommerciële rechtspersoon,
- -
- -
- -
zwak-alcoholhoudende drank,
hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge (artikel 1 van) de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:34b.2 Categorisering
Bij paracommerciële rechtspersonen wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:
Artikel 2:34b.3 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Gemeenschapshuizen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.
- 2.
- a.
Sportkantines is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 24.00 uur;
- b.
In afwijking van lid 2 onder a is het uitsluitend tijdens toernooien en competities, die doorlopen in de avonduren, toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag tot 01.00 uur;
- c.
In afwijking van lid 2 onder a en b is het voetbalkantines uitsluitend toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m vrijdag tot 24.00 u en op zaterdag en zondag tot maximaal 3 uur na het laatste fluitsignaal van de laatst gespeelde wedstrijd, tot uiterlijk 21.00 uur.
- 3.
Overige paracommerciële rechtspersonen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag van binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.
- 4.
In afwijking van lid 2 onder a is het voor sportkantines toegestaan 6 keer per jaar tot 02.00 uur af te wijken van de genoemde schenktijden. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
Artikel 2:34b.4 bijeenkomsten van persoonlijke aard bij paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.
- 2.
Voor de categorie gemeenschapshuizen is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
Artikel 2:34b.5 bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn
- 1.
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.
- 2.
Voor de categorieën gemeenschapshuizen en overig is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
Artikel 2:34b.6 Hardheidsclausule
- 1.
Indien in een zeer uitzonderlijk geval blijkt dat op niveau van wijk/buurt/kern door plaatselijke omstandigheden geen sprake is van oneerlijke mededinging, kan door de burgemeester ontheffing worden verleend van de artikelen 2:34b.4 en 2:34b.5.
- 2.
De burgemeester kan aan de ontheffing als bedoeld in lid 1 voorschriften verbinden.
- 3.
De ontheffing kan tijdgebonden zijn.
- 4.
De ontheffing dient in de paracommerciële inrichting aanwezig te zijn.
Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- 1.
inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
- 2.
houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
(gereserveerd)
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.
- 4.
De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2:41a Openbare orde verstorend gedrag
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 424 en 246bis Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de openbare weg of in een voor publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.
- 2.
Het is verboden op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of staf, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
- 1.
Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
- 1.
Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
- 1.
Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg 2008.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden:
- a.
op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:47a Verplichte route
- 1.
Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.
- 2.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2:47b Verbod op lachgas
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats of het openbaar water lachgas te gebruiken of tanks, ampullen en dergelijke met lachgas bij zich te hebben.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet:
- a.
voor het gebruik van slagroompatronen ten behoeve van slagroomspuiten in horecagelegenheden conform de Drank- en Horecawet;
- b.
voor het gebruik van medische doeleinden.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:48a Glazen drinkgerei
- 1.
De houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, dat gelegen is binnen een door het college aangewezen gebied, is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn horecabedrijf geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten het horecabedrijf brengen.
- 2.
Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas, die kennelijk bestemd zijn voor het bewaren van drank, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.
- 3.
Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
Zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.
Artikel 2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
- b.
op voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelplekken, speelweiden, sportveldjes of sportvelden of in zandbakken of op andere door het college aangewezen plaatsen;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk (tatoeage of chip) dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- 2.
De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
- 3.
Het college kan plaatsen (hondenspeelweiden en losloopgebieden) aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
- 1.
Degene die een hond begeleidt is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats of het terrein van een ander.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde gebod is niet van toepassing op gehandicapten die geleid worden door een aantoonbaar gekwalificeerde geleidehond.
- 3.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien degene die een hond begeleidt er zorg voor draagt dat de bedoelde uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
- 4.
Degene die een hond in de openbare ruimte begeleidt is verplicht een functioneel opruimmiddel bij zich te hebben waarmee de uitwerpselen van de hond kunnen worden verwijderd.
- 5.
Degene die een hond in de openbare ruimte begeleidt is verplicht het in lid 4 bedoelde hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend dan wel opsporend ambtenaar onmiddellijk te tonen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:
- a.
op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
- b.
het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
- c.
het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van één of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:60a Hinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende dan wel voor de woonomgeving, hinder veroorzaakt.
Artikel 2:62 Loslopend vee/gevogelte
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee), dan wel niet uitvliegend pluimgedierte (kippen, kalkoenen e.d.) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke (vee)kering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee/gedierte die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Duiven
- 1.
De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:64 Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van 30 meter van de weg.
- 2.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
- 3.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale wegenverordening.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
- 2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- 1°
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
- 2°
van een verandering van de onder a, sub l°, bedoelde adressen;
- 3°
als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- 4°
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Afdeling 10 Consumentenvuurwerk
Artikel 2:71 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Carbidschieten: het in een bus, container, opslagvat of vergelijkbaar voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
- 1.
Carbidschieten is, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, verboden.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 11 Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholingsverboden en ongeregeldheden), 2:2 (optochten), artikel 2:10 (voorwerpen of stoffen op, aan boven de weg), artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), artikel 2:16 (open straatkolken e.d), artikel 2:19 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp), artikel 2:19a (gevaarlijke voorwerpen), artikel 2:21 (verwijdering en dergelijke van voorzieningen voor verkeer en verlichting), artikel 2:26a (evenementen), artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op of aan de weg), artikel 2:49 (hinderlijk gedrag in of bij gebouwen), artikel 2:50 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten), artikel 2:73 (bezigen van vuurwerk) of artikel 5:34 (verbod om vuur te stoken) groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
- 1.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;
- 2.
De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen:
- a.
parkeerterreinen en parkeergarages;
- b.
overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;
- 3.
Na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burgemeester betrekt de gemeenteraad bij de evaluatie van cameraprojecten.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen in het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
- 3.
De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Artikel 2:79a Sluiting voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte
- 1.
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
- a.
is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
- b.
door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;
- c.
discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;
- d.
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of
- e.
zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
- 2.
De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
- 3.
De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.
- 4.
De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
- 5.
Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.
- 6.
Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.
- 7.
Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.
Afdeling 13 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:80 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.
- b.
beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.
- c.
bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27 of een inrichting zoals bedoeld in artikel 2:34a.1 en/of artikel 3:1, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
Artikel 2:81 Exploitatie bedrijf
- 1.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
- 2.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
- a.
in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
- b.
indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 3.
De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.
- 4.
De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.
- 5.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.
- 6.
Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:82 Weigeringsgronden
- 1.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2:81 wordt geweigerd indien:
- a.
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
- b.
de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed.
- c.
de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- d.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
- e.
er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
- f.
de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
- g.
de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
- 2.
De vergunning als bedoeld in artikel 2:81 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 2:83 Beheerder
- 1.
De exploitant van een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80, onder c kan beheerders aanstellen.
- 2.
De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.
- 3.
Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.
- 4.
Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80, onder c, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.
Artikel 2:84 Intrekking vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:81 worden ingetrokken indien:
- a.
de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- b.
de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.
- c.
er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden.
- d.
er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
- e.
de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie.
- f.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.
- g.
de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
- h.
er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
- i.
zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
- j.
naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.
Artikel 2:85 Bevelen tijdelijke sluiting
De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80 al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:
- a.
de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2:81, tweede lid.
- b.
de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
- c.
gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2:83, vierde lid.