Organisatie | Teylingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Teylingen 2011 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Teylingen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt Algemene Plaatselijke Verordening Teylingen 2010.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-06-2011 | 14-06-2012 | 26-05-2011 De Teylinger, 08-06-2011 | 180645 | ||
26-11-2010 | 16-06-2011 | 1:1, 1:2, 1:8, 2:1, 2:10, 2:11, 4:11, 4:12, 6:1 | 28-10-2010 De Teylinger, 25-11-2010 | 167690 | |
01-03-2010 | 26-11-2010 | nieuwe regeling | 04-02-2010 De Teylinger, 18-02-2010 | 148164 |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege verleend
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:
Artikel 1:10 Vergunning niet van rechtswege verleend
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:
AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijke voorwerp
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:25a Aanvraag vergunning voor het houden van een circus (speelvergunning)
AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
Bij de toepassing van het derde lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die een vergunning heeft op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt:
In een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
Bij de toepassing van het zesde lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Het in het eerste, tweede en vierde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2:32 Handel in openbare inrichtingen
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30.
AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet: de Wet op de kansspelen;
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te vervoeren of te nuttigen of aangebroken of gesloten flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, wanneer daarmee wordt beoogd op de openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
In het eerste lid wordt verstaan onder:
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk gebruik
Het is verboden op of aan de openbare plaats, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen te hebben.
Artikel 2:74b Weggooien van spuiten
Het is verboden injectiespuiten of onderdelen daarvan op of aan de openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.
AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:23, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
Artikel 4:1a Wijze van geluidmeten
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen de bebouwing van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 23.00 uur beëindigd.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen de bebouwing van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 23.00 uur beëindigd.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit in de open lucht toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
In deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16 Venten met gedrukte stukken
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening, de gemeentelijke Woonschepenverordening of de gemeentelijke Pleziervaartuigenverordening.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening, de gemeentelijke Woonschepenverordening of de gemeentelijke Pleziervaartuigenverordening.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de gemeentelijke Woonschepenverordening of de gemeentelijke Pleziervaartuigenverordening.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel
2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING
De nummering van dit model wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie. Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, zijn hieronder transponeringstabellen opgenomen.
Van deze versie naar vorige versie
Van vorige versie naar huidige versie
Toelichting APV Teylingen 2011
Hieronder volgt de toelichting op de artikelen van de APV van Teylingen 2011. Bij de artikelen is de toelichting op de modelverordening van de VNG onverkort van toepassing, tenzij anders is aangegeven.
In de begripsbepalingen is het begrip "weg", dat zo ruim was gedefinieerd dat daar praktisch de hele openbare ruimte onder viel, teruggebracht tot de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Waar een artikel meer wil regelen dan alleen voor de weg, is het begrip "openbare plaats"gebruikt.
In verband met artikel 2:42 is het begrip ‘aanplakgelegenheden’ toegevoegd aan de begripsbepalingen. In Teylingen worden ook zuilen en andere objecten gebruikt. Om de zuilen en andere objecten te kunnen blijven gebruiken is het begrip ‘aanplakgelegenheden’ toegevoegd. Het graffitiverwijderings- en wildplakbeleid van Teylingen is van toepassing op de aanplakgelegenheden.
Toevoeging op toelichting modelverordening van de VNG na de toelichting op onderdeel i. (Handelsreclame):
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11) en het vellen van houtopstanden (artikel 4:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11 van deze verordening.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
Lid 3 is toegevoegd zodat de beslistermijn is afgestemd op de beslistermijn zoals vermeld in artikel 3:12. De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn, waardoor een uitzondering op de beslistermijn geoorloofd is. Het prostitutiebeleid van Teylingen moet nog vorm krijgen, dit beleid wordt van toepassing op de seksinrichtingen.
Het eerste en tweede lid is ook niet van toepassing op artikel 2:25a Aanvraag vergunning voor het houden van een circus of kermis (speelvergunning). De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op de selectieprocedure voor het verlenen van een speelvergunning voor het houden van een circus of kermis. De aanvragen voor een vergunning voor het houden van een circus of kermis kan op elk gewenst moment vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, ingediend worden (artikel 2:25a lid 1). Dit betekent dat in het kader van de Wet dwangsom en beroep de beslistermijn op deze aanvragen aangepast moet worden om een eerlijke behandeling van alle aanvragen te waarborgen. Indien het artikel niet als uitzondering op artikel 1:2 wordt opgenomen, moet binnen de gestelde termijn op de aanvraag besloten worden om een boete te voorkomen bij een latere beslissing. In artikel 2:25a is te zien dat er uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, besloten wordt op een aanvraag.
Toevoeging op toelichting modelverordening van de VNG na de laatste alinea van de toelichting op artikel 1:2 (Opschorting van de termijn):
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.
Het vierde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11) en de kapvergunning (art 4:11) vallen onder de Wabo. De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag
In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten. Daarvan zijn in het kader van de APV alleen die voor het vellen van houtopstanden van belang. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 4:11.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Er moet vaak advies gevraagd worden voordat een vergunning of ontheffing verleend kan worden. Hierbij gaat het om zowel intern als extern advies. De ervaring leert dat het vragen van advies meestal twee weken inneemt. Hiernaast komt het voor dat het college moet besluiten of de vergunning of ontheffing verleend wordt.
Er moet opgemerkt worden dat de bewoordingen van het artikel (“kan”) laten uitkomen dat niet iedere te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gesteld. Een aanvraag zal alleen buiten behandeling worden gesteld als het echt nodig is. Hiernaast kan op deze manier worden voorkomen dat aanvragers onzorgvuldig omgaan met het tijdig indien van een aanvraag.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege verleend en artikel 1:10 Vergunning niet van rechtswege verleend
Als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) dienen voor vergunningsstelsels die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen expliciet te worden aangegeven wanneer de Lex Silencio Positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) op die vergunningsstelsels van toepassing is. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend indien er niet tijdig besloten is op een aanvraag. Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de Lex Silencio Positivo worden afgezien.
De VNG heeft aangegeven voor welke vergunningsstelsels in de modelverordening van de APV de Lex Silencio Positivo van toepassing is, en bij welke hiervan om dwingende redenen van algemeen belang van de Lex Silencio Positivo is afgezien. Deze keuze wordt in de bijbehorende toelichting van de VNG gemotiveerd. Het voorstel en bijbehorende toelichting van de VNG is bekeken door juridische zaken en overgenomen in de APV van Teylingen. Omdat het belangrijk is te motiveren waarom er in bepaalde gevallen wordt afgeweken van invoering van de Lex Silencio Positivo, wordt bij de toelichting op de aangegeven artikelen hierover een paragraaf toegevoegd.
Hier is de term “bevoegd gezag” vervangen door “bevoegde bestuursorgaan”.
Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG bij artikel 2:6 aan het eind van de toelichting, voor de paragraaf “jurisprudentie”:
Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
De openbare plaatsen kunnen worden aangewezen in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu. Voor het aanwijzen van plaatsen moeten er dwingende redenen van algemeen belang zijn. Hiernaast moet een weigering om ontheffing in verband met de openbare orde reëel en onderbouwd zijn.
Lex Silencio Positivo van toepassing (artikel 1:9)
Het aanwijzen van een gebied waar het verboden is als straatartiest op te treden, zal doorgaans op initiatief van het college zelf gebeuren en niet op aanvraag. Mocht er wel een aanvraag aan de orde zijn dan bestaan er geen duidelijke bezwaren tegen een lex silencio positivo. Een ontheffing van het verbod zal vaker op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag bestaan geen duidelijke bezwaren om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt op het gehele artikel van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
In het kader van deregulering is de vergunningplicht vervangen door een algemeen verbod. Dit betekent dat er geen voorwerpen op of aan de weg geplaatst mogen worden, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden die in het artikel gesteld zijn. Deze afweging dient de burger zelf te maken. Het is niet nodig een vergunning aan te vragen bij de gemeente. Het onterecht plaatsen van voorwerpen op of aan de weg kan gecorrigeerd worden door toezicht achteraf. De verplichting tot betalen van precario voor het gebruik van de openbare grond blijft gelden.
Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG aan het eind van de paragraaf “Containers:
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw vierde lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Daarnaast blijft het derde lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.
Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als de onmgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. De verwachting is dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en hebben 2.2, tweede lid van de Wabo dan ook niet toegepast.
Aanpassing toelichting van de modelverordening van de VNG:
De tweede paragraaf van de toelichting vervalt.
In de eerste zin van de toelichting bij het eerste lid wordt de zinsnede “ligt een ander motief ten grondslag, namelijk de behoefte” vervangen door: ligt als motief ten grondslag de behoefte”
De laatste alinea van de paragraaf “Algemeen” vervangen door:
Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.
Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
In het kader van deregulering is de vergunningplicht vervangen door een meldingssysteem. De aanleg van uitwegen wordt zo veel mogelijk vrij gelaten. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van parkeerruimte.
Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG aan het eind van de toelichting op dit artikel:
De melding van een uitweg valt niet onder de Wabo. Er is immers geen sprake van een vergunning of ontheffing.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
In de bestemmingsplannen is voor het gebruik van de gronden onder hoogspanningslijnen het bouwen geregeld. Dit artikel waarborgt de veiligheid ten aanzien van objecten die in het artikel genoemd worden.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Er is een vergunning nodig voor het organiseren van een evenement. Het nog vorm te krijgen evenementenbeleid van Teylingen is van toepassing op evenementen.
Voor kleine evenementen is het doen van een melding voldoende. Het gaat hierbij om een straatfeest of buurtbarbecue dat op één dag plaatsvindt. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden zijn aangegeven in het artikel.
Lex Silencio Positivo niet van toepassing (artikel 1:10)
Kleine evenementen zijn vergunningsvrij. Op grotere evenementen is een lex silencio positivo niet wenselijk gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn daarom verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Artikel 2:25a Aanvraag speelvergunning voor het houden van een circus (speelvergunning)
De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op de selectieprocedure voor het verlenen van een speelvergunning voor het houden van een circus. De aanvragen voor een vergunning voor het houden van een circus kan op elk gewenst moment vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, ingediend worden (lid 1). Dit betekent dat in het kader van de Wet dwangsom en beroep de beslistermijn op deze aanvragen aangepast moet worden om een eerlijke behandeling van alle aanvragen te waarborgen. In artikel 1:2 Beslistermijn is dit artikel opgenomen als uitzondering. Indien het artikel niet als uitzondering op artikel 1:2 wordt opgenomen, moet binnen de gestelde termijn op de aanvraag besloten worden om een boete te voorkomen bij een latere beslissing. In artikel 2:25a is te zien dat er uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, besloten wordt op een aanvraag.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
In de praktijk wordt geen gebruik gemaakt van een exploitatievergunning. Aangezien we een kleine gemeente zijn met een overzichtelijk uitgaansgebied en bekende horecaondernemingen, is er geen behoefte geweest voor zo’n stelsel. Dit betekent dat de horecaondernemers niet in het bezit zijn van een exploitatievergunning, deze situatie is tot nu toe gedoogd. Dit is geen wenselijke situatie. Indien de exploitatievergunning als zodanig opgenomen blijft in de nieuwe APV moet hierover goed gecommuniceerd worden omdat tot nu toe de situatie gedoogd werd. Alle horecaondernemers moeten dan alsnog een exploitatievergunning aanvragen en, na behandeling van de aanvraag door vergunningverlening, de vergunning verleend krijgen. Invoering van het exploitatievergunningenstelsel zal dan leiden tot een aanzienlijke toename van de administratieve lasten voor de horecabranche en de dan noodzakelijke verlening van vergunningen zal dan ook een aanzienlijke belasting betekenen voor het ambtelijk apparaat. Deze lastenverhoging kan met de volgende optie vermeden worden. Het is mogelijk om de exploitatievergunning niet als zodanig op te nemen in de APV. Voor Teylingen betekent dit geen verandering in de bestaande situatie. Er bestaat een alternatief stelsel voor het toezicht op openbare inrichtingen waarbij de exploitatievergunning voor een horecabedrijf vervalt. Dit alternatieve stelsel is door USG juristen opgesteld en aangeboden aan de VNG om op te nemen in de modelverordening APV. Dit alternatieve stelsel houdt in dat het woord ‘horecabedrijf’ wordt vervangen door ‘openbare inrichting’. Op deze manier kan bij vergunningverlening per geval worden bekeken of een exploitatievergunning nodig is of niet. In geval van te verwachten overlast is het dan mogelijk een exploitatievergunning te verplichten. Verder is dit artikel op deze manier ook bruikbaar voor andere openbare inrichtingen, zoals bijvoorbeeld belshops. De nieuwe APV is aangepast aan dit alternatieve stelsel.
In de APV kunnen de sluitingstijden gehandhaafd blijven. De burgemeester kan nog steeds in geval van openbare ordeproblemen tot afwijkende sluitingstijden beslissen. Het stelsel is een vorm van deregulering die gewenst is, ook gezien het feit dat de natte horeca in Teylingen weinig tot geen overlast veroorzaakt.
De sluitingstijden voor openbare inrichtingen zijn vastgesteld naar aanleiding van het succes van het project Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU).
De KVU is gestart om de kwaliteit van het uitgaan in het algemeen te bevorderen en daarnaast de veiligheid in brede zin optimaal te dienen. Het convenant Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan zorgt voor het kader waarin alle samenwerkingspartners hun bijdrage leveren aan een veilig horecagebied. Het is het resultaat van goed overleg met de horecaondernemers, Koninklijk Horeca Nederland, de politie en de gemeente Teylingen. Het doel is te voorkomen dat bij sluitingstijd een grote massa mensen gelijktijdig op straat komt. Dit voorkomt openbare orde en overlastproblemen. In de praktijk leidt het zogenaamde 1-2-3 systeem tot een gedoseerde uitstroom uit de horeca en wordt groepsvorming tegengegaan. Het 1-2-3 systeem houdt het volgende in: Vanaf 01.30 wordt er geen publiek meer binnengelaten. De horecaondernemer kondigt een half uur van te voren de sluiting van de zaak aan. Vanaf een uur voor de sluiting wordt de muziek zachter gezet. Vanaf minimaal een kwartier voor sluiting worden geen consumpties meer verstrekt, wordt de verlichting ontstoken en wordt de muziek uitgezet.
De tijdstippen waarop er geen publiek meer binnengelaten mag worden, moeten dus niet te kort op elkaar liggen. Binnen het district Duin- en Bollenstreek is het daarbij noodzakelijk dat er afstemming is in de tijdstippen. Dit om te voorkomen dat groepen zich massaal gaan verplaatsen van de ene naar de andere locatie en gemeenten (het zogenaamde ‘hoppen’). Hierbij is een verschil van maximaal een half uur reëel, de tijd is dan te kort om zich ook daadwerkelijk te willen verplaatsen. Binnen de Duin- en Bollenstreek zijn de tijdstippen afgestemd.
De deelnemende horecaondernemers zijn gerechtigd om tot uiterlijk 01.30 uur bezoekers binnen te laten, om vervolgens het publiek geleidend te laten vertrekken. Om 4.00 uur moet de horecagelegenheid gesloten zijn. De horecaondernemers die het convenant niet getekend hebben dienen zich te houden aan de APV en kunnen slechts incidenteel in aanmerking komen voor ontheffing van de sluitingstijden. Voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars e.d., waar alleen alcoholvrije drank en/of geringe etenswaren bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, kunnen maximaal tot 4.00 uur open zijn. Maar met de restrictie dat vanaf 3.00 uur geen nieuwe bezoekers worden toegelaten.
In lid 3 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In het convenant zijn namelijk naast de geleidelijke sluitingstijden ook verschillende afspraken gemaakt in het kader van alcoholmatiging. Om ook deze afspraken te kunnen laten gelden is gezocht naar een manier om het convenant zo goed mogelijk te verwerken in de APV. Met lid 3 kunnen de afspraken in het convenant in de vorm van voorschriften in de ontheffing worden meegegeven. Op deze manier is het mogelijk bij overtreding van een van de afspraken binnen het convenant sanctie de ontheffing als in te trekken en daarmee deelname aan het convenant te ontzeggen. De betreffende horecaondernemer valt dan terug op de sluitingstijden van lid 1 en moet gesloten en leeg zijn om 01.30 uur (in plaats van 04.00 uur).
Horecabedrijven die zijn aangesloten bij het convenant houden zich aan de afspraken binnen het convenant en de afgestemde sluitingstijden. Hierbij hebben ze een ontheffing gekregen zoals bedoeld in lid 3, waarbij wordt aangegeven dat de ontheffing wordt verleend in het kader van het convenant. Bij de horecabedrijven wordt vermeld als ze meedoen met het convenant en de huisregels komen bij de deur te hangen.
Indien herhaaldelijk niet wordt voldaan aan de afspraken binnen het convenant kan de ontheffing ingetrokken worden en moet het desbetreffende horecabedrijf zich houden aan de sluitingstijden van de APV. Dit betekent leeg en gesloten zijn om 01.00 uur doordeweeks en 01.30 uur in het weekend.
De horecabedrijven die niet hebben aangegeven dat ze meedoen met het convenant moeten zich houden aan de sluitingstijden van de APV (leeg en gesloten om 01.00 uur doordeweeks en 01.30 uur in het weekend).
De afspraken die binnen het convenant gelden, zijn:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars e.d., waar enkel alcoholvrije drank en/of geringe eetwaren bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, kan in afwijking van de reguliere sluitingstijd worden toegestaan om open te zijn tot maximaal 04.00 uur voor het glijdend sluitingsuur. Echter met de restrictie dat na 03.00 uur geen nieuwe bezoekers worden toegelaten.
Elke maand zal in beginsel aan de hand van de verzamelde ervaringsgegevens worden bezien of de proef kan worden gecontinueerd. Als wordt geconstateerd dat de proef goed verloopt kunnen wordt na twee of drie maanden teruggekeken. Aan het einde van de proefperiode wordt de verruiming grootschalig geëvalueerd. De bewoners en ondernemers van de verschillende centra en de aangrenzende woongebieden worden door middel van een enquête bij deze evaluatie betrokken.
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
De constatering van de horecaondernemer die tot verwijtbare drugshandel in een horecalokaliteit leidt, onverminderd de bepalingen van de Wet Damocles, bij een eerste maal binnen vijf werkdagen tot een schriftelijke waarschuwing. Bij geconstateerde herhaling leidt dit consequent tot sluiting. Wanneer de horecaondernemer zich aantoonbaar zelf schuldig maakt aan drugshandel, leidt dit tot het intrekken van diens drank- en horecavergunning.
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Maatregelen en inzet door de gemeente:
Indien een horecaondernemer een akoestisch onderzoek overlegt en de daarin gestelde maatregelen heeft genomen, kan met redelijke mate van zekerheid worden aangenomen dat de vigerende geluidsgrenzen niet zullen worden overtreden. De handhaving en toezicht worden op deze omstandigheden aangepast. De gemeente neemt consequent maatregelen tegen een gegrond gebleken klacht.
Voor een aantal dagen per kalenderjaar zullen naar aanleiding van de in de horecabedrijven te houden collectieve of individuele festiviteiten, de vigerende geluidseisen niet van toepassing worden verklaard. Voor de individuele festiviteiten wordt door de betrokken horecaondernemer rechtstreeks een melding bij de gemeente gedaan.
Maatregelen en inzet van de politie:
Maatregelen en inzet van de horeca:
Wanneer de partners (gemeente, horecaondernemers en politie) van mening zijn dat een van de partners zich niet aan de afspraken houden, moet er gelegenheid worden geboden om zo spoedig mogelijk daarover te reclameren.
Bij constatering van het niet nakomen van één van de in de KVU opgenomen bepalingen ontvangt de horecaondernemer van de burgemeester een schriftelijke waarschuwing.
Bij herhaling binnen een periode van drie maanden kan de burgemeester besluiten tot intrekking van de ontheffing voor de duur van ten hoogste drie maanden.
Bij iedere volgende overtreding binnen een periode van zes maanden trekt de burgemeester de ontheffing sluitingsuur voor de duur van maximaal zes maanden in.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Lex Silencio Positivo niet van toepassing op artikel 2:39 (artikel 1:10)
Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is niet wenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend, voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In Teylingen worden ook zuilen en andere objecten gebruikt. De praktijk toont aan dat het wenselijk is het begrip te verruimen. Om deze reden is het begrip ‘aanplakborden vervangen door ‘aanplakgelegenheden’. De definitie is opgenomen bij de begripsbepalingen.
Er is een extra lid toegevoegd naar aanleiding van een handhavingsprobleem. In tegenstelling tot eerdere ervaringen komt het steeds vaker voor dat het verwijderen van plakmiddelen veel meer tijd en moeite kost. Als dit voort blijft duren, zal het verwijderingbedrijf aanzienlijk meer kosten in rekening moeten brengen. Door het opnemen van het toegevoegde lid kan voorkomen worden dat er plakmiddelen gebruikt worden die niet dan wel moeilijk te verwijderen zijn en wordt hiermee voorkomen dat de verwijderingskosten toenemen. In het graffitiverwijderings- en wildplakbeleid wordt verder ingegaan op het gebruik van graffiti en wildplak.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Er moeten plaatsen aangewezen worden. Dit betekent dat het artikel alleen van toepassing is op die gebieden en niet binnen de hele gemeente. In het aanwijzingsbesluit zit een motivering, waarbij voor een deel al voorzien wordt in het aannemelijk maken van het beoogde nuttigen van alcohol.
Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG bij artikel 2:56 aan het einde van de toelichting:
Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel over alarminstallaties in de APV vervallen is, is hier geen regeling opgenomen.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Op de artikelen 2:57 t/m 2:59 is het hondenbeleid van toepassing.
Omdat in 2000 de strafbaarstelling van bedelarij uit het Wetboek van Strafrecht (voormalig artikel 432) is verdwenen, kan de politie hiertegen niet of nauwelijks meer optreden. Bij de opheffing van de strafbaarstelling heeft de wetgever echter expliciet de mogelijkheid opengehouden om op basis van de gemeentelijke autonomie zo nodig een regeling terzake van bedelarij in het leven te roepen, indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren. Op grond van dit artikel kan het college gebieden aanwijzen waar een bedelverbod geldt.
Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen (artikel 2:66 t/m 2:70)
Het strafrecht voorziet voldoende in dit onderwerp.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De nieuwe Wet cameratoezicht op openbare plaatsen behelst een wijziging van de Gemeentewet en de Wet politieregisters. Aan de Gemeentewet is een nieuwe bepaling, artikel 151c, toegevoegd die regels stelt over cameratoezicht op openbare plaatsen. In artikel 151c Gemeentewet wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om voor een bepaalde duur cameratoezicht op openbare plaatsen uit te voeren. Cameratoezicht op openbare plaatsen mag uitsluitend de handhaving van de openbare orde als doel hebben.
Artikel 2:78 Verblijfsontzegging
Hierbij kan de burgemeester gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen voor een bepaalde termijn, indien sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid. De mogelijkheid tot het opleggen van verblijfsontzeggingen is gebaseerd op artikel 172 lid 3 van de Gemeentewet. Het opnemen van het artikel strookt met de regionale en Teylingse aanpak van huiselijk geweld, de mogelijkheid tot het opleggen van een huis- en straatverbod, en de Kwaliteitsmeter (Horecaconvenant) Veilig Uitgaan.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Het nog vorm te krijgen prostitutiebeleid is van toepassing op dit hoofdstuk van de APV.
Lex Silencio Positivo niet van toepassing (artikel 1:10)
Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is niet wenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend, voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
De sluitingstijden van de seksinrichtingen zijn aangepast aan de tijden die in andere gemeenten gehanteerd worden en aan de sluitingstijden van de horeca. Op deze manier wordt voorkomen dat de horecabezoekers na sluiting van de horeca nog naar de seksinrichtingen gaan.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
In Teylingen zijn geen seksinrichtingen gevestigd. Om deze reden bestaat er geen noodzaak een overgangsbepaling op te nemen.
Deze artikelen zijn aangepast aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). De definities van de begrippen besluit en inrichting in artikel 4:1 zijn gewijzigd omdat het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, waar in de definities naar werd verwezen, is vervangen door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. In artikel 4:2, eerste en tweede lid, en artikel 4:3, eerste en tweede lid, zijn de verwijzingen naar de bepalingen uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aangepast voor het nieuwe besluit.
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen geeft de mogelijkheid om in of krachtens de verordening voorwaarden te stellen aan collectieve en incidentele activiteiten.
Sub a is gewijzigd omdat op 1 januari 2008 het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking is getreden. Dit besluit vervangt een groot aantal algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Een van die AMvB’s is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
Het Besluit biedt ten opzichte van het oude besluit de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Artikel 4:1 a Wijze van geluidmeten
Het artikel sluit aan op de geluidsnormen die in deze afdelingen gehanteerd worden. Het artikel moet worden opgenomen om duidelijkheid te geven over de wijze waarop het geluid gemeten wordt.
Eerste lid: In de HRMI-99 is aangegeven op welke wijze metingen en berekeningen moeten worden uitgevoerd. Voor evenementen volstaat Methode I voor eenvoudige situaties, waarbij immissiemetingen direct op het beoordelingspunt worden uitgevoerd. In situaties waarbij dat niet mogelijk is biedt de methode ruimte om een referentiepunt te kiezen.
Tweede lid: Ter vereenvoudiging van de metingen en ten behoeve van de eenduidigheid is er voor gekozen de correcties op basis van de HRMI-99 al te verwerken in de geluidnorm. Het immissieniveau dat afgelezen wordt ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige gebouwen is dus direct de te toetsen waarde. Het voordeel hiervan is dat organisatoren zelf indicatief een inschatting kunnen maken van het immissieniveau.
Er wordt dus niet gecorrigeerd voor herkenbaar muziekgeluid, niet ten aanzien van de bedrijfsduur, niet voor gevel- of andere reflecties, noch ten aanzien van de nagalmtijd, de meteorologische condities, de meethoogte of anderszins.
Derde lid: Gezien de hoogte van de geluidnormen en de meetnauwkeurigheid op basis van de gekozen meet- en beoordelingsmethode volstaat de nauwkeurigheid van een type 2 meter.
Vierde en vijfde lid: Ten behoeve van de praktische uitvoering van de metingen is een meethoogte tussen de 1,5 en 2 m voorgeschreven. Ook als op de begane grond een bedrijf is gevestigd met bovenwoningen wordt op begane-grondniveau gemeten. Het onpraktische en tijdrovende gebruik van een statief is hiermee overbodig. Het geluidniveau op bijvoorbeeld 5 m zal doorgaans licht afwijken van het niveau op 1,5 m.
Metingen in woningen worden wel uitgevoerd op grond van de HRMI-99 (module A, hoofdstuk 6.6) met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met afwijkingen van de nagalmtijd ten opzichte van de genormaliseerde nagalmtijd van 0,5 seconde (zie tweede lid).
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten en Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer biedt gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel a. Hierin wordt wel duidelijk gesteld dat het moet gaan om voorwaarden ter voorkoming van geluidhinder. Voor de verlichting bij sportbeoefening is deze mogelijkheid niet in het Besluit opgenomen. De voorwaarden gaan over beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip en gedragsvoorschriften.
Om het geluidsniveau te beperken is gekozen om een geluidnorm op te nemen op de gevel van geluidgevoelige gebouwen. In deze normen is de muziekcorrectie al meegenomen. De norm bedraagt een equivalent (gemiddeld) geluidniveau van maximaal 80 dB(A) op de gevel van woningen. Naast een norm in dB(A) is een norm in dB(C) opgenomen. De C en de A staan voor het toegepaste filter in de geluidmeter. Tot een bepaald geluidniveau (ca. 55-60 dB) volgt het A-filter de gevoeligheid van het menselijk oor voor de verschillende frequenties. Bij hogere geluidniveaus klopt dit A-filter niet meer goed. Met name in de lage frequenties wordt het menselijk gehoor dan gevoeliger. Dit betekent dat muziek met veel lage frequenties relatief hinderlijker wordt ervaren bij hoge geluidniveaus dan bij niveaus onder de 60 dB. Om de woonomgeving ook voor met name house- en dancemuziek (grote bijdrage van lage frequenties) in voldoende mate te beschermen is daarom een norm met een C-filter noodzakelijk. Deze norm biedt in tegenstelling tot een norm in dB(A) betere beschermingsmogelijkheden voor de woonomgeving tegen, met name, de bassen.
Met het stellen van een norm van 80 dB(A) en 95 dB(C) zullen omwonenden overigens niet gevrijwaard zijn van geluidhinder. Met de norm is een evenwicht gevonden tussen dat niveau waarbij een band of DJ redelijkerwijs, zonder te veel restricties, nog muziek kan maken en het niveau waarbij omwonenden voor overmatige hinder worden beschermd.
Het tiende lid in artikel 4:2 en elfde lid in artikel 4:3 geeft het college overigens de mogelijkheid om van deze normstelling af te wijken.
Omdat bij festiviteiten die binnen de bebouwing van de inrichting plaatsvinden, in- en aanpandige woningen aanzienlijke overlast kunnen ervaren, is ook een norm voor in- en aanpandige woningen opgenomen. Deze norm is gerelateerd aan de norm op de gevel (80 dB(A)), waarbij uitgegaan is van een minimale gevelisolatie van 20 dB op basis van het Bouwbesluit.
In het achtste en negende lid zijn eindtijdstippen voor muziekgeluid vastgesteld om te voorkomen dat feesten bij bedrijven zonder wettelijke sluitingstijden (theoretisch) de hele nacht door kunnen gaan. Het tiende lid in artikel 4:2 en het elfde lid in artikel 4:3 biedt het college de mogelijkheid om van deze eindtijden af te wijken.
Het ten gehore brengen van extra muziek op het buitenterrein van alle inrichtingen dient beëindigd te worden uiterlijk om 23.00 uur. Binnen de bebouwing van de inrichting dient het ten gehore brengen van extra muziek van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur. Hiermee is aansluiting gezocht bij sluitingstijden van horecabedrijven.
Het artikel over de sluitingstijden van de horeca bepaalt dat het verboden is het bedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag vanaf 01.00 uur en op zaterdag en zondag vanaf 01.30 uur. Om overmatige geluidhinder te voorkomen is er voor gekozen dat het ten gehore brengen van extra muziek binnen de bebouwing van de inrichting één uur voor sluitingstijd beëindigd dient worden.
Gebouwen hebben over het algemeen een bepaalde geluiddempende werking. Op het buitenterrein zijn minder mogelijkheden voor het beperken van geluidemissies. Daarbij is het zo dat de regeling niet langer alleen geldt voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen maar ook voor alle andere type A- en B-inrichtingen, wat met name een belasting kan geven voor woningen met diverse bedrijven in de omgeving die op verschillende momenten festiviteiten organiseren.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Het artikel voorziet alleen op onversterkte muziek binnen inrichtingen. Onversterkte muziek is in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van de geluidsvoorschriften, omdat het hierbij doorgaans niet mogelijk is om maatregelen te treffen om het geluidsniveau te beperken. Zou onversterkte muziek onder de geluidsvoorschriften vallen dan zou het ten gehore brengen van onversterkte muziek in feite onmogelijk zijn. In de praktijk blijken er zich geen problemen voor te doen met onversterkte muziek.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin andere regelingen niet voorzien. Het gaat om geluidshinder buiten inrichtingen. Hierop is de Wet milieubeheer, en de daarbij horende geluidsnormen, niet van toepassing. Onder andere valt te denken aan:
Ook kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Het opnemen van geluidsvoorschriften in het artikel zelf is niet goed mogelijk omdat onder het artikel veel verschillende vormen van geluidsoverlast vallen (muziek, bouwmachines, dieren, enz.). Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk moet worden aanvaard. Het komt hiernaast regelmatig voor dat het beroep op geluidshinder een onderdeel is van een burenruzie. Het blijkt dat wijkbemiddeling in deze gevallen een effectievere oplossing biedt dan handhaving op basis van dit artikel.
In het tweede lid kan het college ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. De ontheffing kan bijvoorbeeld verleend worden in gevallen waarbij extra hinder noodzakelijk is en niet te voorkomen.
In lid 3 is de mogelijkheid opgenomen om ten aanzien van bouwwerkzaamheden nadere regels te stellen. Dit is gedaan om het in de toekomst mogelijk te maken regels te kunnen stellen als er zich gevallen voordoen waarbij dit nodig is. Het is niet wenselijk op voorhand al regels te stellen. Hieronder wordt hierop verder ingegaan.
Als de bouwactiviteiten plaatsvinden op een afgesloten bouwplaats valt het onder een inrichting in de zin de Wet milieubeheer. In deze gevallen zijn al geluidsnormen van toepassing en is handhaving mogelijk. Het opnemen van aparte geluidsnormen is in deze gevallen niet nodig. Als bouwactiviteiten niet als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer worden beschouwd, is het hierboven besproken artikel 4:6 overige geluidshinder van de APV van toepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval bij bouwplaatsen die niet zijn afgesloten. Voor de gevallen waarbij de bouwactiviteiten niet onder een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vallen, moet gekeken worden in hoeverre het mogelijk is de overlast van bouwlawaai te reguleren. Artikel 4:6 is een vangnetbepaling om hinder tengevolge van geluid te voorkomen.
Met behulp van lid 2 kunnen er eisen aan het geluid gesteld worden. Degene die het geluid veroorzaakt, moet de ontheffing aanvragen. In de ontheffing kunnen voorschriften worden opgenomen om hinder te voorkomen. Wanneer er gewerkt wordt met veel onderaannemers, kan dit leiden tot administratieve lastenverzwaring. Alleen het gebruik van de APV is dan ook niet wenselijk.
Het is niet mogelijk de arbeidstijden aan banden te leggen. Dit zou anders betekenen dat Teylingen zich onttrekt aan de regelgeving en eigen tijden bepaalt ten opzichte van andere gemeenten. Onmogelijk is het ook niet, maar dan moeten in het kader van de motieftheorie zwaarwegende belangen aangegeven kunnen worden waarom er een andere regeling ingesteld wordt.
In de CAO worden de werktijden van 7.00-18.00 uur als normale werktijden aangegeven. In de hoofdlijn zullen deze tijden gehanteerd worden. De aangegeven werktijden zijn echter geen harde afspraak, er kan in verband met de werkzaamheden vanaf geweken worden.
Artikel 4.10 lid 4 sub c van de Bouwverordening (en artikel 8.3.1) geeft aan dat burgemeesters en wethouders kunnen voorschrijven dat een krachtwerktuig gedurende bepaalde delen van een etmaal niet mag worden gebruikt. Dit biedt enigszins een mogelijkheid om overlast door bouwwerkzaamheden te reguleren. In feite kan het college op grond van deze bepaling de tijden reguleren per bouwplaats of sloopplaats. Dit geldt voor de aanvangstijden en voor de tijd waarop men moet stoppen, maar ook voor de maximale duur dat een krachtwerktuig achtereen mag worden gebruikt.
Het is mogelijk voorwaarden te stellen aan het maximum toegestane aantal decibel op verschillende tijdstippen. Op deze manier worden de tijden gecombineerd met geluidsnormen. Het nadeel hiervan is dat er geluidsnormen opgesteld moeten worden. Doordat eenduidige richtlijnen in de bouwverordening en APV ontbreken, moeten we voor onszelf bepalen welke voorwaarden gesteld worden. De gemeenten Nijmegen en Nieuwegein hebben het bouwlawaai gereguleerd op basis van de bouwverordening en de APV. Er is beleid opgesteld waarin voor bepaalde etmaalperioden (dag, avond, nacht) geluidsnormen zijn opgenomen. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Circulaire Bouwlawaai en de Wet geluidhinder, welke een kader geven met een toetsingsnorm voor de geluidsbelasting door bouw- en sloopwerkzaamheden. Er gelden geen wettelijke geluidsnormen.
Wel moet opgemerkt worden dat het lastig is deze geluidsoverlast daadwerkelijk vast te stellen, het blijkt praktisch moeilijk meetbaar. Dit komt omdat er veel andere invloeden aanwezig zijn op dergelijke plekken waardoor het feitelijk moeilijk te bepalen is in hoeverre de geluidsoverlast geheel voor rekening van het bouwlawaai komt. Dit betekent dat er gericht onderzocht moet worden in hoeverre het reguleren van bouwlawaai mogelijk is en praktisch uitvoerbaar is.
Echter, een beter resultaat kan geboden worden door vanuit de gemeente goede afspraken te maken met de aannemers om hinder zoveel mogelijk te beperken. Bij bouwwerkzaamheden hoort een bepaald niveau van hinder, maar om te voorkomen dat ernstige en langdurige hinder wordt veroorzaakt kunnen hierover van te voren goede afspraken gemaakt worden met de aannemers.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
In beginsel is geen kapvergunning vereist voor het vellen van een boom, tenzij deze staat vermeld op een door de gemeente opgestelde en vastgestelde bomenlijst. Er zijn beschermingswaardige houtopstanden aangewezen, waarbij wordt aangegeven dat er alleen een kapvergunning nodig is voor bomen op de lijst van beschermingswaardige bomen en voor bomen met een stamdiameter vanaf 20 cm.
In uitzonderingsgevallen hoeft er geen vergunning aangevraagd te worden. Dit zijn de volgende gevallen:
De uitzonderingsgevallen zorgen ervoor dat onnodige vergunningaanvragen niet aangevraagd hoeven te worden. Dit vermindert de lasten van zowel de aanvrager als de behandelaar van een dergelijke aanvraag.
Aanpassing toelichting modelverordening VNG waarbij de tweede alinea onder het kopje “Algemeen” vervangen wordt door:
De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van deze regeling iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
De toelichting van de modelverordening wordt vervangen door:
Dit artikel bevatte de zogenaamde lex silencio positivo. De bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Wabo en de Dienstenwet overbodig geworden. Zoals onder 4:11 is vermeld valt deze vergunning onder de Wabo. In artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.
Artikel 4:12a Bijzondere vergunningvoorschriften
Het risico bestaat dat zonder het opnemen van een aantal bijzondere vergunningvoorschriften, de situatie zich kan voordoen dat wanneer niet binnen de termijn wordt beslist en de vergunning dus van rechtswege is verleend, er al gekapt is voordat belanghebbenden bezwaar kunnen maken.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening. In de Wet milieubeheer zijn tegenwoordig dermate uitvoerige eisen aan voertuigen voor het uitrijden en verspreiden van mest e.d., dat de toegevoegde waarde van dit artikel gering is.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
In artikel 4:15 is een algemeen verbod opgenomen. De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst.
Toevoeging aan de toelichting modelverordening van de VNG na de alinea “Gemeenten waar de ervaring is …. kunnen het daarbij laten”:
Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing. Omdat een zodanig stelsel in de APV geschrapt is, is daarvoor geen regeling opgenomen.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 4:17 t/m 4:19 zijn afgestemd op het kampeerbeleid van Teylingen.
Lex Silencio Positivo niet van toepassing op artikel 4:18 (artikel 1:10)
Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het is niet wenselijk dat een vergunning van rechtswege wordt verleend, waardoor in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd mag worden. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
In Teylingen komen ook overdag veel irritaties voor. Om het laden en lossen in verband met werkzaamheden mogelijk te maken, is deze handeling uitgezonderd van het verbod. Lid 5 is opgenomen in verband met het parkeerbeleid in Teylingen. Op deze manier kan de aparte parkeergelegenheid voor vrachtwagens gehanteerd blijven.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
In de Wet milieubeheer zijn tegenwoordig dermate uitvoerige eisen aan voertuigen voor het uitrijden en verspreiden van mest e.d. opgenomen.
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om fietsstallingsgebieden aan te wijzen waar fietsen en bromfietsen slechts voor een beperkte door het college te bepalen stallingsduur van enkele dagen tot enkele weken geplaatst mogen worden. Gedacht kan worden aan gebieden waar een hoge druk wordt ondervonden van geplaatste fietsen, zoals rondom treinstations.”
Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG vóór de paragraaf “jurisprudentie”:
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een ontheffing daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 APV.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Lex Silencio Positivo van toepassing op artikel 5:23 (artikel 1:9)
Een snuffelmarkt is een markt (niet in de open lucht) waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. De vergunningsplicht is gehandhaafd, met name omdat een snuffelmarkt voor overlast kan zorgen in de omgeving (bijvoorbeeld door extra verkeer en parkeerdrukte). Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt op het artikel van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.
Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.
Dit artikel wordt nader ingevuld na de vaststelling van de definitieve APV van Teylingen.