Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Rijnland

Definitieve beschikking maatwerkvoorschriften activiteitenbesluit milieubeheer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Rijnland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingDefinitieve beschikking maatwerkvoorschriften activiteitenbesluit milieubeheer
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-10-2018nieuwe regeling

05-10-2018

Waterschapsblad van het hoogheemraadschap van Rijnland nr. 9928, 9 oktober 2018

Tekst van de regeling

Intitulé

Definitieve beschikking maatwerkvoorschriften activiteitenbesluit milieubeheer

1. Aanhef

 

Met de inwerkingtreding van de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Ab) per 1 maart 2014 en de bijbehorende Activiteitenregeling is dit besluit sindsdien ook van toepassing op de behandeling van stedelijk afvalwater in afvalwaterzuiveringsinstallaties.

 

Op grond van het overgangsrecht werden de watervergunningsvoorschriften tot 1 maart 2017 aangemerkt als maatwerkvoorschriften. Op 1 maart 2017 zijn deze maatwerkvoorschriften voor het lozen van gezuiverd stedelijk afvalwater in een zuiveringstechnisch werk van rechtswege vervallen. Dit raakt ook de maatwerkvoorschriften voor de Rijnlandse afvalwaterzuiveringsinstallaties (hierna AWZI’s).

 

Om ‘achteruitgang’1 en normopvulling2 te voorkomen worden, in het belang van de bescherming van de kwaliteit van de effluenten ontvangende oppervlaktewaterlichamen, voor alle Rijnlandse AWZI’s genoemd in bijlage 2 lagere lozingsgrenswaarden voor N en P vastgesteld, anders dan genoemd in artikel 3.5, vierde lid van het Ab.

 

Bijlage 3 is in overleg ambtshalve aangepast ten opzichte van de ontwerp-beschikking. Dit betreft de maximale debieten van de AWZI’s Haarlem Schalkwijk, Haarlem Waarderpolder en Heemstede en het vervroegen van de inwerkingtreding van de P-norm voor de AWZI Alpen Kerk en Zanen.

 

2. Conclusie

 

De voorschriften zijn verenigbaar met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet of met de in artikel 6.11 van de Waterwet bedoelde belangen.

 

3. Besluit

 

Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Algemene wet bestuursrecht, de overige bij de Waterwetgeving behorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en de hieronder vermelde overwegingen besluiten dijkgraaf en hoogheemraden als volgt:

  • I.

    Op grond van artikel 3.5e, zesde lid van het Ab de normering van de parameters P en N in afwijking van artikel 3.5e vierde lid van het Activiteitenbesluit, te verlagen, overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 2 van dit maatwerkbesluit.

  • II.

    Op grond van artikel 3.5e, zevende lid van het Ab de normering voor de afvalwaterzuivering Heemstede, voor de parameter totaal stikstof, in afwijking van artikel 3.5e vierde lid, te verhogen naar 15 mg/l, overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 2 van dit maatwerkbesluit.

  • III.

    Op grond van de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 2.1, vierde lid, van het Ab diverse voorschriften te stellen waaronder het per afvalwaterzuiveringsinstallatie consolideren van het lozingspunt en het instellen van een onderzoeksverplichting ter bepaling van de mate waarin de lozing van P en N nadelige gevolgen voor het waterlichaam veroorzaakt, overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 3 van dit maatwerkbesluit.

  • IV.

    Op grond van artikel 3:10 van de Algemene wet bestuursrecht afdeling 3.4 van de AWB toe te passen.

 

Voor een toelichting op vermelde begrippen wordt verwezen naar bijlage 1.

4. Ondertekening

 

Vastgesteld te Leiden op 5 oktober 2018.

 

Verzonden: … oktober 2018

 

Namens dijkgraaf en hoogheemraden,

 

S. Veldkamp,

Afdeling Vergunningverlening & Handhaving,

Teamleider Noord

 

5. Voorschriften

 

Voorschrift 1

Lozingspunten

 

De effluenten van de in bijlage 2 genoemde afvalwaterzuiveringsinstallaties mogen slechts geloosd worden op de daarbij aangegeven oppervlaktewateren.

 

Voorschrift 2

Lozingsgrenswaarden

 

De effluenten van de in bijlage 3 genoemde afvalwaterzuiveringsinstallaties moeten voor de vermelde parameters op het daarbij vermelde tijdstip voldoen aan de aangegeven (lozings)grenswaarden.

 

Voorschrift 3

Bepalen aandeel van de lozing

  • 1.

    5-Jaarlijks dient voor elke afvalwaterzuiveringsinstallatie met behulp van het model SOBEK de relatieve bijdrage van de lozing(en) van P en N stikstof op de concentraties van die stoffen in het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, uitgedrukt als percentage van de totale belasting, zoals aangegeven in bijlage 6 (bijlage 15 van het Lozingenbeleid 2012), te beginnen in 2020. Dit betref zowel het individuele effect van een afvalwaterzuiveringsinstallatie als het cumulatieve effect van alle afvalwaterzuiveringsinstallaties (groepslozing) op eenzelfde oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het gebruik van een ander model dan genoemd in het eerste lid is toegestaan als daarvoor schriftelijk toestemming is verleend door of namens de afdeling Vergunningverlening & Handhaving.

  • 3.

    5-Jaarlijks dient voor elke afvalwaterzuiveringsinstallatie afzonderlijk het effect van de P- en N-lozing op de rand van de mengzone met behulp van het immissiemodel te worden bepaald, te beginnen in 2020.

  • 4.

    Als de bijdrage van P en N, als bedoeld in het eerste lid, op waterlichaamniveau per individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie of de cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam van meerdere installaties meer is dan 10 %, moet binnen 6 maanden na vaststelling daarvan een plan zijn overgelegd, aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving, dat voorziet in maatregelen en de haalbaarheid daarvan om deze bijdrage terug te dringen tot minder dan 10%. (Groeps)lozing met een (cumulatief) effect van 10% of meer heeft bij de aanpak prioriteit een.

  • 5.

    Als het effect van de P- en/of N-lozing als bedoeld in het derde lid significant is (gelijk aan of groter dan 10% van de waterkwaliteitsdoelstelling; zie 7c), dient binnen 6 maanden na vaststelling daarvan een plan zijn overgelegd aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving, dat voorziet in maatregelen en de haalbaarheid daarvan om deze bijdrage terug te dringen tot onder het niveau van significant.

  • 6.

    Haalbare maatregelen bedoeld in de leden 4 en 5 moeten binnen 5 jaar na indiening van het plan zijn gerealiseerd.

 

Voorschrift 4

voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden

  • 1.

    Ten behoeve van een voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheid als bedoeld in artikel 3.5f, eerste lid van het Activiteitenbesluit die gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het effluent wordt een z.g. zorgplichtdocument opgesteld. Dit document wordt tenminste 4 weken voorafgaand overgelegd aan het hoofd van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving, via een email aan vergunningen@rijnland.net. Dit document bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      een omschrijving van de voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheid, met aanvang en tijdsduur;

    • b.

      de te verwachten gevolgen voor de kwaliteit van het te lozen effluent;

    • c.

      de te verwachten gevolgen van de effluentlozing voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater;

    • d.

      een risico analyse van de voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheid waarin de volgende risico’s zijn benoemd: verwaarloosbaar risico, acceptabel risico en ontoelaatbaar risico;

    • e.

      de te nemen voorzorgsmaatregelen om nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het effluent zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;

    • f.

      de te nemen voorzorgsmaatregelen om nadelige gevolgen van de effluentlozing voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;

    • g.

      indien relevant een overall planning die voorziet in een tijdsbalk waarin de (onderlinge)samenhang tussen betrokken zuiveringstechnische werken goed zichtbaar is;

    • h.

      De onder g) bedoelde planning wordt actueel gehouden;

    • i.

      Aanpassingen op de onder g bedoelde planning worden uiterlijk 4 weken voorafgaand gemeld bij de afdeling Vergunningverlening & handhaving;

    • j.

      Aanvang en beëindiging van de werkzaamheden wordt binnen 5 werkdagen gemeld bij de afdeling Vergunningverlening & Handhaving via een email aan vergunningen@rijnland.net.

 

Voorschrift 5

Onderzoek en rapportage

  • 1.

    De onderzoeksresultaten bedoeld in voorschrift drie, eerste en derde lid, moeten uiterlijk voor het eind van het jaar van onderzoek zijn overgelegd aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving.

  • 2.

    Gedurende een ‘bedrijfsomstandigheid als bedoeld in voorschrift 4, moeten de bemonsteringen, conform de wettelijke regels van het Activiteitenbesluit, worden gecontinueerd. Bemonsteringen mogen niet worden uitgesteld of ingehaald.

  • 3.

    Overschrijdingen gemeten gedurende een ‘bedrijfsomstandigheid als bedoeld in voorschrift 4,, mogen na goedkeuring van de betreffende teamleider van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving worden verdisconteerd in de effluenttoets en in de berekening voor het bepalen van het naleefpercentage.

  • 4.

    ‘Zuiveren’ registreert meetgegevens en rapporteert deze maandelijks aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving.

  • 5.

    De onder 4) genoemde rapportage is voorzien van een beschrijving van de voortgang en een verklaring voor de overschrijdingen.

 

Voorschrift 6

Calamiteitenregeling

  • 1.

    Als in uitzonderlijke omstandigheden, zoals een ongewoon voorval, niet aan de maatwerkvoorschriften kan worden voldaan, moet de maatwerkhouder dit direct melden aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving. Aanwijzingen moeten direct worden opgevolgd.

  • 2.

    De maatwerkhouder moet hiervan tevens een schriftelijk rapport uitbrengen aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving. Het rapport moet bevatten: de datum, het tijdstip van aanvang en einde van het voorval, de oorzaak, de gevolgen voor de kwaliteit van het afvalwater en het ontvangende oppervlaktewater, de genomen maatregelen, en de maatregelen om herhaling te voorkomen.

 

6. Overwegingen

6a. Het Activiteitenbesluit (Ab)

Op 1 januari 2008 is het Ab in werking getreden. Met het Ab is de vergunningsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet (Wwt) voor een groot aantal inrichtingen opgeheven. In het Ab zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen.

Met de inwerkingtreding van de wijziging van het Ab per 1 maart 2014 en de bijbehorende Activiteitenregeling is dit besluit sindsdien ook van toepassing op de behandeling van stedelijk afvalwater in de Rijnlandse AWZI’s.

 

Overgangsrecht hoofdstuk 6 Activiteitenbesluit

Op grond van het overgangsrecht werden de vergunningsvoorschriften tot 1 maart 2017 aangemerkt als maatwerkvoorschriften. Op 1 maart 2017 zijn deze van rechtswege vervallen. Vanaf dat moment gelden voor het lozen de algemene regels zoals opgenomen in de artikelen 3.5e, 3.5f en 3. 5g (§ 3.1.4a "Behandeling van stedelijk afvalwater") van het Ab. Daarnaast gelden ook de regels zoals opgenomen in § 3.1.2 "Behandeling van stedelijk afvalwater", van de Activiteitenregeling milieubeheer. Voor zover van toepassing gelden daarnaast de voorschriften zoals opgenomen in de hoofdstukken 1, 2, 3, 4 en 6 van het Ab.

 

De waterbeheerder heeft de bevoegdheid om de lozingsgrenswaarden van het Ab (artikel 3.5e) te verhogen of te verlagen. Dit dient te geschieden met een maatwerkbesluit.

 

6b. Besluit Verenigde Vergadering (VV) van Rijnland: Lozingenbeleid Rijnlandse afvalwaterzuiveringsinstallaties

In 2003 kwam het eerste Lozingenbeleid tot stand. Dit beleid was daarna de basis voor de (actualisering van) de lozingsvergunningen voor de Rijnlandse AWZI’s, en vormde een bouwsteen voor het strategische zuiveringsplan. In 2011 is het Lozingenbeleid geactualiseerd.

Op 6 december 2011 is het geactualiseerde Lozingenbeleid door D&H afgeleid (11.56483). In haar vergadering van 12 juni 2012 heeft de VV besloten (agendapunt 5) om de huidige effluentkwaliteit te consolideren en niet te verhogen naar de (minimale) lozingsgrenswaarden van het Ab. Het Lozingenbeleid is op 26 september 2012 door de VV afgeleid, samen met het strategische zuiveringsplan (12.48324).

Het VV-besluit impliceerde het vaststellen van nieuwe lozingsgrenswaarden met een maatwerkbesluit, overeenkomstig het Ab en het Lozingenbeleid. Voorliggend besluit voorziet hierin.

 

Het Lozingenbeleid behoefde evenwel nog een aantal aanvullingen en concretiseringen. Deze aanvullingen en concretiseringen hebben een plek gekregen in een apart document: Implementatie Lozingenbeleid AWZI 2015-2017. Dit document is maart 2016 opgeleverd.

 

  • Doelstelling lozingenbeleid

Het doel van het lozingenbeleid is om op basis van (1) wetgeving, (2) de huidige en gewenste waterkwaliteit, (3) de technische mogelijkheden van de AWZI’s, passend bij de aard van het stedelijk en (4) de financiële haalbaarheid lozingsgrenswaarden op te stellen voor de Rijnlandse afvalwaterzuiveringsinstallaties (hierna AWZI’s). Daarbij rekening houdend met de verhouding tussen de bijdrage van AWZI’s en andere bronnen.

 

  • document ‘Implementatie Lozingenbeleid AWZI 2015-2027’ (hierna Implementatiedocument)

In 2016 is het document ‘Implementatie Lozingenbeleid AWZI 2015-2027’ tot stand gekomen. Dit document is de toegezegde uitwerking van het Lozingenbeleid. Het geeft inzicht in de technische kenmerken van elke AWZI, inclusief (historische) prestaties en invloeden op de waterlichamen. Daarnaast voorziet het in de voormalige vergunningsnormen voor P en N voor alle AWZI’s en imissietoetsresultaten die berekend zijn met behulp van de in 2011 afgeleide kwaliteit van effluenten en oppervlaktewateren en het op dat moment geldende immissiemodel. Op basis van deze gegevens zijn er lozingswaarden geadviseerd voor de korte en langere termijn. Deze waarden zijn voor P geadviseerd op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen en voor stikstof op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (beiden over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen. Een en ander is per AWZI overzichtelijk samengevat op een sheet. Van de geadviseerde normen kan worden afgeweken, bijvoorbeeld omdat nadien meetgegevens beschikbaar zijn gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelede waaruit blijkt dat opname van de geadviseerde waarden op grond van de KRW-toetsing en/of de mengzoneberekening niet nodig zijn of leiden tot handhavingsproblemen, te hoge investeringen en/of beheerkosten.

 

Vertrekpunt voor het Implementatiedocument was het, conform het VV-besluit, consolideren van de huidige prestaties/lozingsgrenswaarden, tenzij de bescherming van het oppervlaktewaterlichaam meer vraagt. Dit vertrekpunt borgt het door de waterbeheerders verplicht toe te passen KRW-principe van geen achteruitgang (zie bijlage 5) en het voorkomen van normopvulling.

 

6c. Uitgangspunten bij het vaststellen van de lozingsgrenswaarden

De lozingsgrenswaarden behoren bij de belasting van de AWZI’s zoals geldend op het moment waarop ze van kracht worden. Als een installaties nog niet tot aan de ontwerpcapaciteit is belast, dan is er nog ruimte voor opvulling. Opvulling zeker als deze significant is kan effect hebben op de lozingsparameters. Dit kan leiden tot het treffen van aanvullende maatregelen om strijdigheid met het principe van ‘geen achteruitgang’te voorkomen (zie bijlage 5).

 

Installaties die in de praktijk voor N een lagere waarde laten zien dan 6 mg/l worden ondanks dit resultaat toch genormeerd op 6 mg/l tenzij de waterkwaliteit een lagere waarde vraagt. Een gehalte van 6 mg/l (ontwerpwaarde) is namelijk het gehalte dat adviesbureaus garanderen zonder dat er een zandfilter moet worden aangebracht. Deze insteek voorkomt te vroege en/of onnodige investeringen en te hoge beheerkosten. Lagere waarden dan 6 mg/l leiden mogelijk tot handhaafbaarheidsproblemen door bijvoorbeeld autonome groei van het afvalwateraanbod. De periodieke actualisatietoets borgt controle op de noodzaak tot het toepassen van een zandfilter. Installaties die, speciaal voor de N-verwijdering, zijn voorzien van een zandfilter worden genormeerd op 4 mg/l.

 

6d. Lozingsgrenswaarden afstemmen op de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam

In het implementatiedocument is aangegeven dat de lozingsgrenswaarden in de tijd afgestemd worden op de ontwikkelingen in de waterkwaliteit. Als de waterkwaliteit verbetert zal op enig moment de relatieve bijdrage van de effluentlozing op de waterkwaliteit toenemen en daarmee ook de bijdrage, waar relevant, op het niet het behalen van de KRW-doelstellingen. De bijdrage wijzigt dan mogelijk van niet-significant naar significant: voor een toelichting op deze begrippen zie 6.d. hierna. Voorschrift 3 voorziet in het volgen van die ontwikkelingen.

 

6e. Kader Richtlijn Water (KRW)

Uiterlijk in 2027 moeten alle lidstaten voldoen aan de KRW-normen voor de waterkwaliteit en ecologie.

 

De KRW maakt onderscheid tussen grotere wateren, zoals kanalen, plassen en meren (waterlichamen genoemd) en kleinere wateren, zoals kavelsloten en bermsloten in polders. De KRW richt zich vooral op de waterlichamen en niet op de kleinere wateren. Binnen Rijnland liggen 40 van die zogenaamde KRW-waterlichamen. Als een waterlichamen niet voldoet aan de KRW-normen ( waterkwaliteit en ecologie), zijn maatregelen nodig.

 

Om het uitvoeren van maatregelen werkbaar te maken, verloopt de KRW in drie fasen. Iedere fase beslaat zes jaar (2010-2015, 2016-2021 en 2022-2027). Per fase neemt Rijnland in een select aantal waterlichamen maatregelen. De maatregelen van fase 1 zijn inmiddels uitgevoerd. Sommige zijn doorgeschoven naar fase 2. De ontwikkelingen worden gemonitord om te bezien of de maatregelen het gewenste effect hebben. Voor de tweede fase zijn negen waterlichamen geprioriteerd.

 

  • KRW beginsel ‘geen achteruitgang’

Tot de KRW-doelstellingen behoort onder meer het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand in alle oppervlaktewaterlichamen van de Europese Unie, het voorkomen van achteruitgang van de toestand van deze oppervlaktewaterlichamen.

Uit deze doelstellingen vloeit voor lidstaten de verplichting voort om individuele lozingen te toetsen aan het voorkomen van achteruitgang van de toestand en aan het niet in gevaar brengen van het tijdig bereiken van een goede toestand. Hierbij geldt dat sprake is van achteruitgang van de toestand zodra een kwaliteitselement naar een slechtere toestandsklasse vervalt. Voor kwaliteitselementen die zich reeds in de laagste toestandsklasse bevinden, is geen enkele verdere verslechtering toegestaan voor dat kwaliteitselement.

 

Het principe van geen achteruitgang is opgenomen in artikel 5.2b, vierde lid van de Wet milieubeheer en is nader uitgewerkt in het Bkmw 2009. De toetsing vindt plaats per individuele stof of kwaliteitselement. Het begrip ‘geen achteruitgang’ is ontleend aan de Krw, art. 4.1, sub a, i. Het gaat daarbij om een klasseverslechtering op elk willekeurig moment van de toestand van een stof of kwaliteitselement.

Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets, zie hierna onder 7c.

Als de achtergrondwaarde de norm al overschrijdt (slechtste klasse) is er in principe geen of onvoldoende ruimte meer voor extra lozingen. Hier kan echter meegewogen worden dat de bepaling van de waterkwaliteit op waterlichaam niveau gebeurt, na volledige menging van lozingen. Dit gebeurt met een nauwkeurigheid waarmee de MKE’s zijn opgesteld (de meetnauwkeurigheid). Zo is de MKE voor koper op 1 decimaal achter de komma en in μg/l afgeleid. Daarmee leidt een lozing met een vracht die na volledige menging jaargemiddeld minder dan 0,1 μg/l verhoging geeft, niet tot een meetbare verslechtering. Er is hier dus geen sprake van achteruitgang van de toestand en evenmin van het verder bemoeilijken van het tijdig bereiken van de goede toestand. De lozing heeft daarmee geen relevante invloed op de waterkwaliteit. Daarbij moet opgemerkt worden dat gerekend wordt met maatgevende lage afvoeren en in de praktijk de gemiddelde afvoer hoger is. Daarom zal in de praktijk de berekende verhoging (veel) lager uitpakken en bovendien in de variatie ten gevolge van de meetnauwkeurigheid verdwijnen. Indien er nog steeds geen ruimte is, dan dient een aanvullende voorwaarde (bbt+) geformuleerd te worden of moet de vergunning geweigerd worden.

 

Bijlage 5 geeft een schematische weergave van het beginsel van ‘geen achteruitgang’

 

6f. Betrokken waterlichamen

De afvalwaterzuiveringen waar dit maatwerkbesluit betrekking op heeft lozen hun effluent op een van de onderstaande KRW-waterlichamen:

  • Oude Rijn systeem;

  • Ringvaart van de Haarlemmermeer;

  • Trekvaartsysteem.

Hierna volgt een korte samenvatting van de systeemkenmerken van de onderscheiden waterlichamen. Een en ander volgens de betreffende Rijnlandse informatiebladen.

 

  • Oude Rijn systeem

Dit waterlichaam bestaat uit de volgende delen van de boezem: de Gouwe, het oostelijk deel van de Oude Rijn, de Vliet, het Rijn-Schiekanaal, de Oude Rijn tot uitwatering Katwijk, het Aarkanaal, de Leidse Vaart en Drecht en Vaarten zuidelijk veengebied.

Het Oude Rijn systeem kent de volgende (gebruiks)functies:

  • beroepsscheepvaart en recreatievaart;

  • sportvisserij en beroepsvisserij;

  • ontvangen van koelwaterlozingen;

  • door een deel van het waterlichaam loopt een Ecologische Verbindingszone (evz).

 

In de afgelopen 30 jaar is het fosforgehalte in dit systeem aanzienlijk gedaald. Tijdens de eerste planperiode (2009-2015) zijn geen maatregelen in het waterlichaam uitgevoerd. Ook de tweede planperiode voorziet niet in maatregelen. Het huidige generieke (emmissie) beleid wordt voortgezet waarmee de waterkwaliteit naar verwachting zal verbeteren. De ontwikkelingen in de waterkwaliteit wordt nauwgezet gevolgd.

 

De klassegrenzen zijn als volgt:

 

Dit watersysteem bevindt zich voor fosfor met een gehalte van 0,18 mg/l in de klasse ‘goed’ en stikstof met 2,77 mg/l bevindt zich eveneens in de klasse ‘goed’.

Het totaal nutriëntenoordeel volgens de KRW-rapportage 2017, ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt (RO 092A), gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘goed’. Het zuurstofoordeel is eveneens klasse ‘goed’.

 

Het cumulatieve effect van de via dit systeem afvoerende effluenten van Rijnlandse AWZI’s is significant (>10%, zie 7c).

 

Oude Rijnsysteem

 

  • Ringvaart Haarlemmermeer

Dit waterlichaam bestaat uit de volgende delen van de boezem: het Westelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer, het Oostelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer, het Noordelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer en het Spaarne.

 

Het waterlichaam kent de volgende (gebruiks)functies:

  • Een deel van het waterlichaam is begrensd als Ecologische Verbindingszone (EVZ);

  • viswater;

  • beroepsvisserij;

  • het oostelijk deel van de Ringvaart vormt een belangrijk traject voor viswedstrijden;

  • recreatie- en beroepsvaart;

  • ontvangen van koelwaterlozing en -onttrekking plaats.

 

Het water is voedselrijk en er treedt weinig verandering op in de kwaliteit, met uitzondering van het chlorofylgehalte (algen). De hoeveelheid plantengroei is gering.

Tijdens de eerste planperiode KRW zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd. Voor de tweede planperiode zijn geen maatregelen voorzien. Het huidige generieke (emmissie) beleid wordt voortgezet waarmee de waterkwaliteit naar verwachting zal verbeteren. De ontwikkelingen in de waterkwaliteit wordt nauwgezet gevolgd . De klassegrenzen zijn als volgt:

 

Dit watersysteem bevindt zich voor fosfor met een gehalte van 0,53 mg/l in de klasse ‘ontoereikend’ en stikstof met 3,16 mg/l bevindt zich in de klasse ‘goed’.

Het totaal nutriëntenoordee,l volgens de KRW-rapportage 2017, ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt (RO 012), gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘goed’. Het zuurstofoordeel is eveneens klasse ‘goed’.

 

Het cumulatieve effect van de via dit systeem afvoerende effluenten van Rijnlandse AWZI’s is significant (>10%).

 

Ringvaart Haarlemmermeer

 

  • Trekvaartsysteem

Dit waterlichaam bestaat uit de volgende delen van de boezem: Haarlemmer Trekvaart, Leidse Trekvaart, Jan Gijzenvaart.

 

Het waterlichaam kent de volgende (gebruiks)functies:

  • scheepvaart.

 

Het water is voedselrijk. Dit komt voornamelijk door uitspoeling van meststoffen uit het bollengebied. Deze zandgronden zijn fosfaatverzadigd en meststoffen kunnen dan makkelijk uitspoelen. Er is weinig verandering in de waterkwaliteit. Het chlorofylgehalte (algen) lijkt de laatste jaren af te nemen. Het doorzicht neemt echter ook af.

 

Voor de tweede planperiode zijn geen maatregelen voorzien. Het huidige generieke (emmissie) beleid wordt voortgezet waarmee de waterkwaliteit naar verwachting zal verbeteren. De ontwikkelingen in de waterkwaliteit wordt nauwgezet gevolgd. De klassegrenzen zijn als volgt:

 

Dit watersysteem bevindt zich voor fosfor met een gehalte van 2 mg/l in de klasse ‘slecht’ en stikstof met 2,36 mg/l bevindt zich in de klasse ‘goed’.

 

Het totaal nutriëntenoordeel volgens de KRW-rapportage 2017, ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt(RO 017), gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘goed’. Het zuurstofoordeel is eveneens klasse ‘goed’.

Het cumulatieve effect van de via dit systeem afvoerende effluenten van Rijnlandse AWZI’s is (>10%).

 

Trekvaart systeem

 

7. Toetsing lozing in het brongerichte spoor

 

Een hoog niveau van bescherming van het milieu moet worden gerealiseerd door aan een maatwerkbesluit zo nodig voorschriften te verbinden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de lozing voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat ten minste de voor deze lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Toepassing van de BBT, zoals omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, volgt uit artikel 6.26 van de Waterwet.

De voor water van toepassing zijnde informatiedocumenten zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht.

 

Als voor een lozing geen BBT-conclusie of informatiedocument als bedoeld in artikel 5.4 eerste lid van het Besluit omgevingsrecht van toepassing is dan stelt het bevoegd gezag de beste beschikbare techniek vast. Bij de bepaling van de BBT voor de onderhavige lozingssituatie, dienen de in artikel 5.4 van het Besluit Omgevingsrecht vermelde aspecten en de in artikel 5.5 van het Besluit Omgevingsrecht genoemde verplichting tot het stellen van doelvoorschriften speciaal in aanmerking te worden genomen.

 

7a. BBT documenten

Voor onderhavige lozingen zijn tenminste de volgende BBT documenten van toepassing:

  • a.

    Lozingseisen WVO-vergunningen+lozingseisenassistent

  • b.

    Algemene Beoordelingsmethodiek 2016

  • c.

    Handboek immissietoets 2016

 

  • Lozingseisen Wvo-vergunningen

De nota geeft aanbevelingen om te komen tot adequate lozingseisen in Wvo-vergunningen ten behoeve van nieuwe en bestaande situaties, waarbij ’adequaat’ wordt gedefinieerd als eenduidig, uniform, handhaafbaar en naleefbaar.

 

De aanbevelingen zijn gerubriceerd in een te doorlopen 8- stappenplan, die de ‘systematiek’ genoemd wordt. De systematiek voor lozingseisen bestaat uit de volgende stappen:

  • 0.

    het uitvoeren van een quick scan, waarin alle stappen tijdens het vooroverleg snel door bevoegd gezag en aanvrager doorlopen worden, zodat duidelijk wordt of er voldoende gegevens bekend zijn;

  • 1.

    het vaststellen van het lozingspatroon van de te lozen;

  • 2.

    het bepalen van effluentwaarden die behoren bij de stand der techniek voor het (productie)proces of de eindzuivering;

  • 3.

    het vergelijken van de actuele lozingsgegevens uit stap 1 met de effluentwaarden die bij de stand der techniek horen (stap 2) met zo nodig een saneringsonderzoek of –maatregel als gevolg;

  • 4.

    het vaststellen van de invloed van effluentparameters op de ontvangende zuiveringstechnische werken en/of het ontvangende oppervlaktewater, waarna eventueel aanvullende maatregelen worden vereist;

  • 5.

    het kritisch beschouwen van het aantal parameters dat genormeerd en/of geanalyseerd wordt;

  • 6.

    het vaststellen van het lozingspatroon dat hoort bij een normale beheerste procesvoering, waarin procesfluctuaties en seizoensmatige aspecten een plaats krijgen, in tegenstelling tot calamiteiten en dergelijke;

  • 7.

    het gezamenlijk kiezen voor een bepaald type lozingseis (of een combinatie van meerdere types), waarin ook de bemonsterings- en berekeningswijze is meegenomen;

  • 8.

    het vaststellen van de hoogte van de lozingseis op basis van ‘expert judgement’, of door middel van een statistisch softwarepakket (de Lozingseis-assistent).

 

Randvoorwaarden voor de systematiek en lozingseisen

 

  • de systematiek moet helder, reproduceerbaar en gemakkelijk toepasbaar zijn;

  • de systematiek moet leiden tot een zo eenvoudig en efficiënt mogelijke regulering van emissies middels vergunningverlening, maatwerk én handhaving;

  • de systematiek moet niet alleen toepasbaar en transparant zijn voor ervaren gebruikers maar ook voor relatief onervaren gebruikers;

  • de systematiek moet in algemene vorm toepasbaar zijn voor minimaal 80% van de Wvo-vergunningen; voor specifieke situaties gelden daarnaast uitzonderingsbepalingen en/of specifieke aanbevelingen;

  • de systematiek mag niet leiden tot normopvulling (maar zal wellicht wel leiden tot ruimere formulering van lozingseisen, die aan de andere kant naar verwachting minder vaak zullen worden overtreden);

  • de toepassing van de systematiek moet leiden tot lozingseisen die eenduidig, zo moge-lijk uniform, handhaafbaar en naleefbaar zijn.

 

  • Algemene Beoordelingsmethodiek 2016

De ABM is een methodiek waarmee de waterbezwaarlijkheid van stoffen en mengsels ingedeeld kan worden in 4 klassen, te weten Z, A, B of C, gebaseerd op intrinsieke stofeigenschappen als toxiciteit, carcinogeniteit en mutageniteit:

  • Z (Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS): verzameling van meest gevaarlijke stoffen voor mens en milieu);

  • A (niet snel afbreekbare (NSA), waterbezwaarlijke stoffen);

  • B (snel afbreekbare (SA), waterbezwaarlijke stoffen);

  • C (stoffen die van nature voorkomen in het lokale oppervlaktewater).

 

Toepassingsbereik

De ABM wordt toegepast op de in een lozing aanwezige stoffen die relevant zijn voor de chemische en ecologische waterkwaliteit en voor de maatschappelijke functies van de betrokken watersystemen. Dit betreft niet alleen de stoffen die gebruikt worden in processen waaruit geloosd wordt, maar tevens de afbraakproducten waarvan bekend is dat deze kunnen ontstaan bij de toepassing van zuiveringstechnieken.

 

De ABM onderscheidt de volgende saneringsinspanningen:

  • saneringsinspanning Z;

  • saneringsinspanning A;

  • saneringsinspanning B;

  • saneringsinspanning C.

 

Saneringsinspanning Z

Deze inspanning geldt voor zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Dit is een verzameling van de meest gevaarlijke stoffen voor mens en milieu. Voor stoffen met een waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan een saneringsinspanning Z, geldt in beginsel dat de verontreiniging door deze stoffen moet worden beëindigd. Indien sprake is van lozing van ZZS moet de veroorzaker van de lozing iedere 5 jaar aan het bevoegd gezag rapporteren over de gemaakte vorderingen m.b.t. emissiebeperking van ZZS en de mogelijkheden de emissie verder te beperken door toepassing van nieuwere technieken die als BBT gekwalificeerd kunnen worden. Hierbij dient de ontwikkeling van deze technieken op wereldwijde schaal beschouwd te worden. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens of haalbaar en betaalbaar een stap gemaakt kan worden in de reductie van de belasting van oppervlaktewater.

 

Saneringsinspanning A

Ook voor stoffen met een waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan een saneringsinspanning A geldt in beginsel dat de verontreiniging door deze stoffen moet worden beëindigd. Er moet geprobeerd worden zo dicht mogelijk bij een nullozing te komen. Ook hier is het aangewezen om te opteren voor díe technieken die de meest vergaande sanering bewerkstelligen binnen de verzameling technieken die als BBT geclassificeerd kunnen worden. Voor bedrijven betekent dit dat proceskeuze en interne bedrijfsvoering.

 

Saneringsinspanning B

Voor stoffen met een waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan een saneringsinspanning B geldt dat de lozing van deze stoffen zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Bedrijven dienen hun proceskeuze en interne bedrijfsvoering hierop af te stemmen (good-housekeeping en procesgeïntegreerde maatregelen).

 

Saneringsinspanning C

Stoffen met een waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan een saneringsinspanning C komen van nature voor in oppervlaktewater en zijn minder milieubezwaarlijk, waaronder de BOS stoffen (zie 9) fosfor en stikstof. Dit wordt meegewogen bij het bepalen van de noodzaak om (aanvullende) emissiebeperkende maatregelen te nemen.

 

De ABM onderscheidt de volgende 3 toetsstappen:

 

Toetsstap 1 – Bronaanpak

Hierbij ligt het accent op preventie, het voorkómen dat bepaalde stoffen via afvalwater in het oppervlaktewater worden geloosd. In deze stap van de toetsing van een lozing wordt ten eerste beoordeeld welke stoffen vanuit waterkwaliteitsoogpunt toelaatbaar zijn in het te beoordelen (productie)proces en of gebruikte stoffen vervangen kunnen worden door andere, minder schadelijke stoffen (substitutie). Ten tweede wordt beoordeeld in welke mate het toelaatbaar is dat deze stoffen in het oppervlaktewater gebracht worden; hierbij wordt onder meer gekeken of door het aanpassen van processen contact van deze stoffen met water vermeden kan worden en/of deze stoffen hergebruikt kunnen worden. Bij beide beoordelingen wordt erop toegezien dat ten minste de beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Na het doorlopen van deze stap blijft een zo klein mogelijke afvalwaterstroom over die zo weinig mogelijk milieubelastend is.

 

Toetsstap 2 – Minimalisatie

In deze stap van de toetsing van een lozing wordt beoordeeld in welke mate zuivering van de afvalwaterstroom noodzakelijk is voordat deze in het oppervlaktewater geloosd wordt. Ook bij deze beoordeling wordt erop toegezien dat ten minste de beste beschikbare technieken worden toegepast. Eventuele in wet- en regelgeving van toepassing zijnde emissiegrenswaarden worden hierbij in acht genomen.

 

Toetsstap 3 – Immissietoets

In deze stap van de toetsing van een lozing wordt beoordeeld of vanuit waterkwaliteitsoogpunt een nog verdergaande bronaanpak en/of zuivering nodig is dan volgt uit de eerste twee toetsstappen. Dit wordt bepaald op basis van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater waarop geloosd wordt en de relevante normen die daarin gelden.

De immissietoets bepaalt de concentratie in het oppervlaktewater door een lozing in de directe nabijheid van die lozing en toetst of de concentratie (CL) op de rand van de mengzone, een in omvang gelimiteerd gebied, voldoet aan de geldende waterkwaliteitsdoelstelling en de concentratietoename (ΔCL) niet leidt tot significante verslechtering van de waterkwaliteit.

 

  • Het Handboek immissietoets 2016

Het Handboek immissietoets 2016 inclusief het bijbehorende rekenmodel, formeel aangewezen als BBT documenten dat waterbeheerders bij het beoordelen van lozingen van stoffen moet gebruiken. Toepassing verzekert dat op geen enkel moment achteruitgang van de toestand in de zin van de KRW plaats vindt. Voor de berekening van de effecten van P en N is uitgegaan van de daadwerkelijke lozingsconcentraties.

Het Handboek hanteert voor de bijdrage die een lozing levert aan de waterkwaliteit de volgende begrippen: triviaal, niet-significant en significant. Een lozing is niet-significant als de concentratieverhoging in het oppervlaktewater als gevolg van de lozing > 1% maar < 10% is van de waterkwaliteitsdoelstelling. Vertaald naar b.v. fosfor waarvoor de Rijnlandse waterlichamen een KRW-doelstelling geldt van 0,25 mg/l betekent dit dat de (berekende) concentratieverhoging in het oppervlaktewater door de lozing niet meer mag bedragen dan 0,025 mg/l. Is dit hoger dan is de lozing significant. Is de bijdrage < 1% dan wordt gesproken van triviaal.

 

Bij toepassing van de immissietoets wordt een worst-case-aanpak gehanteerd, waardoor gegarandeerd wordt dat in ten minste 90% van de gevallen voldaan wordt aan de MKE’s. Dit is het geval doordat de immissietoets uitgaat van een situatie met lage afvoer, die slechts in 10% van de tijd wordt onderschreden. Als bij deze afvoersituaties kan worden voldaan aan de immissietoets betekent dit dat in andere gevallen met hogere afvoer zeker kan worden voldaan aan de waterkwaliteitsdoelstellingen.

 

7b. Prioritering bronnen

Het Handboek immissietoets 2016 hanteert de volgende prioriteitsstelling van bronnen:

  • Prioriteit 1: doelgroepen die meer dan 10 % aan de belasting bijdragen;

  • Prioriteit 2: doelgroepen die tussen de 1% en 10% aan de belasting bijdragen;

  • Geen prioriteit: doelgroepen die minder dan 1% aan de belasting bijdragen.

 

Om tijdig op de ontwikkelingen in te kunnen spelen voorziet dit besluit in een verplichting om 1) per AWZI periodiek de bijdrage van P en N op de waterkwaliteit te bepalen en 2) een maatregelenplan op te stellen als deze bijdrage significant is (prioriteit 1) en de waterkwaliteit in het betreffende KRW-oppervlaktewaterlichaam voor de betreffende parameter niet voldoet aan de doelstelling.

 

7c. SOBEK

Naast de onder 7c beschreven immissietoets is er ook een Sobek berekening gemaakt. Dit is een uitgebreider rekenmodel waarin vooral de mengberekeningen meer naar de werkelijkelijke omstandigheden gemodelleerd kunnen worden. Toepassing geschiedt met name na de uitkomsten van de stappen 3 en 4 van de toets uit 7c. Dit is veelal rond het kantelpunt van wel of niet voldoen aan de toetsing.

Met Sobek is de relatieve invloed van de AWZI’s per waterlichaam berekend. Het verschil tussen de berekende en gemeten afvoer (periose 2004 t/m 2008) bedraagt slechts 2%. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 6. Deze modellering geeft het effect op waterlichaamnivea.

 

Na 2008 is een nieuwe indeling van de oppervlaktewaterlichamen tot stand gekomen. Deze had tot doel het aantal waterlichamen te verminderen door samenvoeging. Daarom dient de SOBEK modellering te worden geactualiseerd. Voorschrift 3, eerste lid, voorziet hierin.

Het model berekend niet de concentraties op de rand van de mengzone. De mengzone benadering vloeit voort uit Art. 4, lid 4 van de richtlijn 2008/105/EG (richtlijn prioritaire stoffen) en is verplicht bij het beoordelen van lozingen van prioritaire stoffen (2011). Nederland heeft deze benadering van toepassing verklaard op alle stoffen, dus ook P en N, en alle watergangen, dus niet alleen de KRW wateren. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Afronding van de uit Z-info afgeleide voortschrijdend jaargemiddelde waarden. In de notitie van RWS Adviesgroep Vergunningverlening en Handhaving d.d. 26 april 2012 (2012-052a) ‘Op uniforme wijze toetsen van overschrijding van lozingseisen’ worden twee soorten lozingseisen benoemd:

 

  • Empirische lozingseis

Een empirische lozingseis is met een statistische methode zoals de Lozingseisassistent bepaald op basis van een historische meetreeks van het betreffende bedrijf. In het algemeen geldt dat elke overschrijding van een empirisch bepaalde lozingseis een overtreding inhoudt. De meetonzekerheid speelt geen rol meer. Deze is al verdisconteerd in de lozingseis door een historische meetreeks als basis te gebruiken bij het afleiden van de eis. Wel moet er sprake zijn van dezelfde beheerste procesvoering bij het bedrijf als ten tijde dat de lozingseis is afgeleid.

  • Theoretische lozingseis

Deze vinden we in het activiteitenbesluit, zoals de lozingsgrenswaarden voor een AWZI. Europese regelgeving (richtlijn stedelijk afvalwater, BREFs etc). Vaak zijn dit soort eisen gekoppeld aan wat redelijkerwijs haalbaar is bij toepassing van een bepaalde stand der techniek. Bij overschrijding van theoretische lozingseisen moet rekening worden gehouden met de meetonzekerheden in de analysemethode. De afrondigsmethodiek is beschreven in NEN 1047-2.1.3.

 

Voor het bepalen van de lozingsgrenswaarden in dit maatwerkdocument is gebruik gemaakt van de gegevens in Z-info. Z-info bevat historische meetreeksen van alle Rijnlandse AWZI’s. Het zijn dus praktijkgegevens. Zoals hiervoor onder empirische lozingseis is vermeld speelt de meetonnauwkeurigheid geen rol. De lozingsgrenswaarden in dit maatwerkbesluit zijn afgeleid van de hoogste voortschrijdend jaargemiddelde waarde uit de meetreeks in Z-info over augustus 2015- maart 2018 + 10% van die waarde en conform de ‘Beleidsregel toepassing en beoordeling lozingseisen van RWS’, naar boven afgerond. Dit is in overeenstemming met het gestelde onder 7a, vijfde bullit onder ‘Randvoorwaarden voor de systematiek en lozingseisen’. De afgeleide waarden worden beschouwd als empirisch bepaald. Elke overschrijding is dus een overtreding.

 

8. Toelichting maatwerkbesluit

 

De lozingsgrenswaarden in het Ab (artikel 3.5e, vierde lid) liggen onder andere voor fosfor (P) en stikstof (N) hoger dan die in de voormalige maatwerkvoorschriften, gesteld op grond van de Waterwet.

Om normopvulling en achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in de KRW, artikel 4, eerste lid onder a, sub i, te voorkomen voorziet dit maatwerkbesluit, in het belang van de bescherming van de kwaliteit van de KRW-oppervlaktewaterlichamen waar de effluenten op geloosd worden, voor alle Rijnlandse AWZI’s in de vaststelling van lagere grenswaarden voor deze parameters dan opgenomen in het Activiteitenbesluit.

 

Grondslagen maatwerkvoorschrift

Op grond van het Ab zijn er twee mogelijkheden om maatwerk te stellen:

  • 1.

    Op grond van een maatwerkbepaling in het Ab bij de betreffende activiteit:

Voor het lozen van stedelijk afvalwater afkomstig van een AWZI biedt § 3.1.4a "Behandeling van stedelijk afvalwater" de mogelijkheid om op grond van artikel 3.5e, lid 6 en lid 7 maatwerk op te stellen met betrekking tot de grenswaarden voor onder andere totaal-P en totaal-N.

 

  • 2.

    Op grond van de zorgplichtbepaling (art. 2.1 lid 4):

Voor andere aspecten is maatwerk op grond van de zorgplicht mogelijk, tenzij het betreffende aspect is geregeld in het Ab.

 

Onderhavig maatwerkbesluit bevat voorschriften die gestoeld zijn op beide grondslagen.

 

lagere lozingsgrenswaarden voor totaal-P, totaal-N, BZV, CZV en OS

Op grond van artikel 3. 5e, lid 6 is het mogelijk om (ambtshalve) lagere lozingsgrenswaarden vast te stellen voor totaal-P als het belang van de bescherming van het oppervlaktewaterlichaam daartoe noodzaakt.

Uit analyse van de (historische)zuiveringsresultaten van de Rijnlandse AWZI’s, waar dit besluit betrekking op heeft, blijkt dat de installaties voor P en N, onder normale bedrijfsomstandigheden en plaatselijke weersomstandigheden lagere waarden kunnen bereiken dan de waarden van het Ab. Deze lagere waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

Het door de waterbeheerders ‘in acht’ te nemen KRW-principe van ‘geen achteruitgang’ en ‘het voorkomen van normopvulling’ rechtvaardigt het consolideren van deze lagere waarden. Het zijn de waarden die behoren bij de betreffende zuiveringsinstallatie, die voor de behandeling van het aangevoerde stedelijk afvalwater beschouwd wordt als de BBT.

Dit is conform het BBT document Lozingseisen Wvo-vergunningen (lees watervergunningen), zie bijlage 4.

 

De verlaging van de lozingsgrenswaarden van het Ab naar consolidatie van de op de BBT afgestemde lozingsgrenswaarden betekent praktisch gezien dat er geen aanpassing aan de installatie nodig is om aan deze (nieuwe) lozingsgrenswaarden te voldoen (de installaties voldoen hier immers al aan). Wel wordt door deze verlaging (maatpak) ' de lozingsruimte’ van het Ab weggenomen. Zo wordt voorkomen dat de effluent ontvangende waterlichamen met betrekking tot de genoemde parameters kan verslechteren door normopvulling. AWZI lozingen met een effect van meer dan 10%, van de waterkwaliteitsdoelstelling, berekend op de rand van de mengzone, moeten conform het Handboek immissietoets 2016 worden teruggedrongen.

 

Sinds 2008 wordt de toestand van de Rijnlandse oppervlaktewaterlichamen periodiek gerapporteerd aan Brussel (Europese Unie) . De beoordeling gebeurt in principe tussen planperiodes. De toestand over een planperiode wordt beoordeeld als voortschrijdend gemiddelde over 3 jaar op basis van gegevens van het formele KRW-monitoringprogramma.

In die beoordeling is de belasting van de bestaande AWZI’s op de waterlichamen reeds verdisconteerd. Daarom moet deze ook via maatwerk worden geconsolideerd. Immers, een toename van de belasting uit AWZI’s, bijvoorbeeld door normopvulling, kan leiden tot een verslechtering van de toestand van de wateroppervlaktewaterlichamen en dat is niet toegestaan.

 

hogere grenswaarden voor totaal-P, totaal-N

Op grond van artikel 3.5e, lid 7 van het Ab kunnen de grenswaarden voor de concentraties totaal-P en totaal-N zoals opgenomen in lid 4 van dit artikel, op verzoek niet van toepassing worden verklaard en kunnen er hogere grenswaarden voor deze parameters worden afgeleid. Voorwaarde is dat het percentage van totaal-P onderscheidenlijk totaal-N dat uit het stedelijk afvalwater wordt verwijderd op de gezamenlijke zuiveringstechnische werken ten minste 75% bedraagt en het een zuiveringstechnisch werk betreft:

  • a.

    dat voor 1 september 1992 in bedrijf is genomen en waarvan de ontwerpcapaciteit sinds die datum met niet meer dan 25 % is uitgebreid, of

  • b.

    met een ontwerpcapaciteit van minder dan 20.000 inwonerequivalenten

 

Het gestelde ander a) is van toepassing op de AWZI Heemstede.

 

beoordeling van uitbreidingen

Uitbreiding(en) van bestaande installaties moet(en) voldoen aan het KRW-principe van geen achteruitgang. Volgens het Handboek immissietoets 2016 wordt hieraan voldaan als de uitbreiding zelf triviaal is. Anders gezegd, de concentratieverhoging in het oppervlaktewaterlichaam door de uitbreiding, berekend op de rand van de mengzone, mag niet meer zijn dan 1 % van de waterkwaliteitsdoelstelling.

 

bijzondere bedrijfsomstandigheden

De Rijnlandse AWZI’s moeten er mede voor zorgen dat Rijnland in de toekomst kan voldoen aan de KRW-doelstellingen. Om dit te realiseren krijgen een groot aantal AWZI’s de komende periode (4-5 jaar) met groot(schalig) onderhoud te maken. Enkele AWZI’s worden gesloten. Het aangeboden stedelijk afvalwater van deze AWZI’s zal verpompt worden naar andere AWZI’s. Dit alles zal uiteindelijk leiden tot een robuust afvalwatersysteem met een hoog zuiveringsrendement dat voldoet aan de bij dit besluit afgeleide lozingsgrenswaarden.

 

Tijdens het groot(schalig) onderhoud zullen er werkzaamheden worden uitgevoerd die effect kunnen hebben op de effluentkwaliteit, zoals het vervangen van verouderde beluchters door effectievere, duurzame en energie arme beluchters, het ombouwen van chemische fosforverwijdering naar biologische fosforverwijdering enz.

Het Ab, artikel 3.5e, lid 2 beschouwd groot onderhoud als een ongebruikelijke situatie. Een situatie waarin de doelmatige werking niet gewaarborgd kan worden en er dus ook niet altijd aan de lozingsgrenswaarden voldaan kan worden. De toelichting op het Ab beschouwd uitzonderlijke neerslag, onvoorzienbare calamiteiten en voorzienbare voorvallen waaronder ook bouwactiviteiten eveneens als ongebruikelijke situaties.

Er geldt op grond van het Ab echter wel een zorgplicht. Dit houdt in dat een lozer die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens het Ab gestelde regels, die gevolgen voorkomt of beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem gevraagd kan worden.

Op grond van deze zorgplicht zal de bedrijfsvoering er ook tijdens het groot onderhoud op gericht zijn om een zo goed mogelijke effluentkwaliteit te leveren. Hoe met deze situaties om te gaan, is vooruitlopend op het voorliggend maatwerkbesluit eerder al vastgelegd in interne werkafspraken. Deze afspraken worden met dit besluit geborgd (voorschrift 4).

 

9. Beschrijving kenmerken betreffende de effluenten van AWZI’s.

 

Effluenten bevatten de volgende voor de waterkwaliteit (KRW) relevante biologische kwaliteitselementen:

  • 1.

    stikstof (N);

  • 2.

    fosfor (P);

  • 3.

    zuurstofbindende stoffen (BZV, CZV);

  • 4.

    onopgeloste bestandsdelen (OS).

 

De stoffen maken deel uit van de groep biologisch ondersteunende stoffen: de z.g. BOS-stoffen. De stoffen genoemd onder 1 en 2 (nutriënten) zijn o.a. van invloed op de groei van planten en algen in een oppervlaktewaterlichaam. De stoffen genoemd onder 3 en 4 zijn van invloed op het zuurstofgehalte en het doorzicht. De laagst scorende stof is de klassebepalende parameter. Vanaf 2013 is het nutriëntenoordeel gebaseerd op basis van het hoogste oordeel van stikstof en fosfor (one-in-all-in). Tot 2013 werd het nutriëntenoordeel bepaald door de laagste van het stikstofoordeel en het fosforoordeel (one-out-all-out).

Uit de Rijnlandse KRW-toetsing 2017 blijkt dat in het gebied 10% van de waterlichamen voor de BOS-stoffen in de klasse ‘goed’ verkeerd. Zo’n 27,5 % in de klasse ‘matig’, 27,5 % in de klasse ‘ontoereikend’ en 35 % in de klasse ‘slecht’.

 

Onderstaande figuur geeft het oordeel weer.

 

De waterlichamen Ringvaart Haarlemmermeer en Oude Rijnstromen verkeren voor de BOS stoffen in de klasse ‘goed’. Het Trekvaartsysteem verkeerd in de klasse ‘matig’ Voor zuurstof verkeren alle oppervlaktewaterlichamen in de klasse ‘goed’ zoals uit onderstaande figuur blijkt.

 

Onopgeloste stoffen en algen beïnvloeden het doorzicht en nutriënten hebben weer invloed op de groei van algen/waterplanten en het zuurstofgehalte. Van P, N en doorzicht zijn meetgegevens bekend. Van het gehalte aan OS echter niet. Het zuurstofgehalte in de oppervlaktewaterwaterlichamen geven geen aanleiding om de daarop betrekking hebbende parameter zoal CZV en BZV ten opzichte van die in het Ab aan te scherpen. Daarom ligt bij de hierna volgende beschrijvingen van de effecten van de effluentlozingen het accent op de stoffen P en N.

 

10. Toetsing lozing in het effectgerichte spoor

 

  • Alphen Kerk en Zanen

De AWZI Alphen Kerk & Zanen is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie (Rotoflow) met biologische en chemische fosfaat verwijdering. Sinds kort wordt het influent van de om efficiëntie redenen opgeheven AWZI’s Woubrugge, Hoogmade en Hazerswoude ook naar deze AWZI afgevoerd. De installatie is als gevolg hiervan nu biologisch vol belast (100% ontwerpcapaciteit). Het effluent wordt geloosd in de oude Rijn, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

De Oude Rijn voldoet bovenstrooms (2012) van het lozingspunt voor fosfaat (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet wel aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N niet-significant (< 10%).

De individuele bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 7,3% en voor N 6,7%, , berekend met SOBEK. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet. Ditzelfde geldt voor de SOBEK berekening.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) van de ruim onderbelaste installatie, ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 4,4 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,42 en voor N is dat 4,4. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10% naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,462 en N= 4,84 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afrondingsafspraak en het gestelde onder 6c worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,5 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Alphen Noord

De AWZI Alphen Noord is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met chemische fosfaat verwijdering en denitrificerend continue zandfilter voor de N verwijdering. De installatie is na aansluiting van de AWZI’s Rijnsaterwoude, Aardam West en Langeraar inmiddels biologisch volledig belast. Het effluent wordt geloosd in de oude Rijn, deel uitmakend van het Waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

De Oude Rijn voldoet bovenstrooms (2012) voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 1,8% en voor N 2,8%, berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet. Ditzelfde geldt voor de SOBEK berekening.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) van de ruim onderbelaste installatie en ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,5 mg/l en N= 4 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,30 en voor N is dat 3,6. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,33, en N= 3,96 mg/l.

 

De installatie is van oorsprong een chemisch-P installatie en wordt nu tijdelijk bedreven als een bio-P installatie. Recentelijk is de gistingsinstallatie verwijderd. Daarbij is besloten dat het primaire slib zal worden afgevoerd naar AWZI Haarlem Waarderpolder (HWP) in het kader van de te realiseren energiefabriek. Dit betekent dat AWZI Alphen Noord weer een chemisch-P installatie wordt, zodra dit mogelijk is. AWZI HWP wordt dan de locatie waar het bij alle Rijnlandse AWZI’s vrijkomde primaire slib wordt vergist. Uitgezonderd het slib van de AWZI’s Leiden Noord, Leiden Zuidwest en Velsen.

 

Het effect van voornoemde omschakeling op de P en N verwijdering is niet exact bekend maar er wordt vanuit gegaan dat het gehalte in het effluent na de omschakeling zal voldoen aan de voormalige lozingsgrenswaarden P = 0,6 mg/l en N= 4.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afrondingsafspraak en het gestelde onder 6c worden in overleg met de betreffende afdeling de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,5 en N= 4 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Voor P ingaande 1 jaar na de overschakeling van bio-P naar chemisch-P. Tot die tijd is de lozingsgrenswaarde van het Activiteitenbesluit van toepassing. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Mocht later blijken dat de lozingsgrenswaarden ondanks de toegepaste techniek, die als BBT is aangemerkt niet haalbaar blijken dat zullen deze in overeenstemming worden gebracht met de toegepaste techniek indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

 

Gedurende de onderhoudswerkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Bodegraven

De AWZI Bodegraven is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie (carrousel) met biologische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch vrijwel volledig belast. Het effluent wordt geloosd in een zijtak van de Oude Rijn, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

De Oude Rijn voldoet bovenstrooms (2012) voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P significant ((≥ 10%). en voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 2,3% en voor N 2,0% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de N-lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentratie anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q voormalige lozingsgrenswaarde, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

Maatregelen ten aanzien van de P-lozing zijn (op termijn) wel gerechtvaardigd. Voorschrift 3 borgt de controle en uitvoering.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 3,7 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,5 en voor N is dat 3,4. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,55 en N= 3,74 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afrondingsafspraak en het gestelde onder 6c worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6, N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

 

Gedurende deze werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel als mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Haarlem Schalkwijk

De AWZI Schalkwijk is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie (carrousel) met chemische fosfaat verwijdering. Het effluent wordt geloosd in het noordwestelijk deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder (tussen de N205 en de N232), deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

De installatie is biologisch licht onderbelast (77 % ontwerpcapaciteit) en zal voor 2022 zijn opgeheven. Het aangevoerde stedelijk afvalwater zal dan om reden van efficiëntie worden verpompt naar de nu nog onderbelaste AWZI Zwanenburg in de gemeente Haarlemmermeer.

 

De Ringvaart bovenstrooms van het lozingspunt voldoet voor P (0,51 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (2,3 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P niet-significant (< 10%) en voor N significant (≥ 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 1,1% en voor N 1,7% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam is voor P 29,5% en voor N 32,5%. Na opheffing de AWZI’s Heemstede en Schalkwijk neemt dit af tot respectievelijk 7,2 en 15,8%.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties. De cumulatieve bijdrage rechtvaardigt eveneens maatregelen. De opheffing van deze AWZI voor 2023,voorziet hierin.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,6 mg/l en N= 6 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- februari 2018) voor P is 0,48 en voor N is dat 4,7. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,528 en N= 5,17 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

De opheffing zal een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit, vooral ten noorden van het lozingspunt. Dit is door de invloed van het boezemgemaal Halfweg de preferente stroomrichting.

 

  • Haarlem Waarderpolder

De AWZI Haarlem Waarderpolder is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch volledig belast. Het effluent wordt geloosd in het Noorder Buiten Spaarne, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet bovenstrooms (2012) voor fosfor (0,53mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. Stikstof (2,33 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N niet-significant (< 10%).

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentratie anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet

 

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 5,4 % en voor N 14,0 %, berekend met SOBEK. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

Maatregelen ten aanzien van de N-lozing zijn gelet op de SOBEK resultaten (op termijn) wel gerechtvaardigd. Omdat voor N voldaan wordt aan de KRW doelstelling blijft dit vooralsnog beperkt tot het volgen van de waterkwaliteit. Voorschrift 3 borgt de controle en uitvoering. Het cumulatieve effect van de AWZI lozingen op het betreffende oppervlaktewaterlichaam voor N is, ook na de opheffing van Schalkwijk en Heemstede, nog steeds substantieel.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,60 mg/l en N= 6 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. Deze gegevens zijn echter niet representatief vanwege technische problemen en bedrijfsvoering problemen die invloed hebben op de doelmatige werking van de installatie. Er worden maatregelen getroffen om vanaf 1 september 2018 te voldoen aan de ‘oude’ lozingsgrenswaarden, te weten P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

Gedurende deze werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel als mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties een of meerdere van deze stoffen tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Heemstede

De AWZI Heemstede is een laagbelaste actiefslibinstallatie. Het effluent wordt geloosd in het Zuider Buiten Spaarne, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

 

De installatie is biologisch onderbelast (70% ontwerpcapaciteit). De installatie zal met name om efficiëntie reden voor 2022 zijn opgeheven. Het aangevoerde stedelijk afvalwater zal dan samen met dat van de AWZI Schalkwijk worden verpompt naar de nu nog onderbelaste AWZI Zwanenburg. De voorbereidende werkzaamheden zijn gestart.

 

Het effluent ontvangende water voldoet bovenstrooms (2012) voor fosfor (0,96 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. Stikstof (4,2 mg/l) voldoet eveneens niet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is echter ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P niet significant (< 10%) en voor N wel-significant (≥ 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 21,2% en voor N 15,3% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de lozing daarop heeft aanvullende maatregelen. Het besluit deze AWZI voor 2022 te sluiten voorziet hier in.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,60 mg/l en N= 15 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015 - maart 2018) voor P is 0,54 en voor N is dat 10,70. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10% naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,594 en N= 11,77 mg/l.

 

Het consolideren van de actuele N concentratie wordt echter niet doelmatig geacht. Het zal leiden tot onevenredig hoge beheerskosten. Reden om de voormalige lozingsgrenswaarde van 15 mg/l opnieuw vast te stellen.

 

Op grond van het vorenstaande worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 15 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Vanaf 1 maart 2017 valt de lozing onder het Activiteitenbesluit. De lozingsgrenswaarde voor stikstof in dit besluit is strenger (10 mg/l) dan de voormalige lozingsgrenswaarde van 15 mg/l. De N-norm van het Activiteitenbesluit is met de huidige installatie niet haalbaar. Onderhavig besluit voorziet dan ook in een tijdelijk verruiming van de N-norm, tot het moment dat de installatie is opgeheven. Dit kan omdat aan de hierna vermelde voorwaarden (artikel 3.5e,zevende lid, Ab) wordt voldaan, te weten:

  • de gebiedsverwijdering voor stikstof (83,6%) bedraagt ten minste 75 procent en het betreft een zuiveringtechnisch werk:

    • a.

      dat voor 1 september 1992 in bedrijf is genomen en waarvan de ontwerpcapaciteit sinds die datum met niet meer dan 25 procent is uitgebreid, of

    • b.

      met een ontwerpcapaciteit van minder dan 20.000 inwonerequivalenten.

Deze tijdelijke verruiming van de N-norm zal het bereiken van de KRW-doelstelling niet belemmeren, mits de lozing daadwerkelijk voor 2023 zal zijn opgeheven danwel de N concentratie in het effluent is gereduceerd tot een niveau waarbij de bijdrage niet meer significant is. Dit is het geval bij een concentratie van 9 mg/l of minder.

 

De opheffing van de effluentlozing zal een positief effect hebben op de waterkwaliteit, vooral ten noorden van het lozingspunt. Dit is door de invloed van het boezemgemaal Spaarndam de preferente stroomrichting. Als gevolg van de invloed van het gemaal Halfweg zal de Ringvaart ook positief beïnvloed worden.

 

Omdat nog niet zeker is of de lozing ook daadwerkelijk wordt opgeheven is de norm van 15 mg/l voor N van toepassing tot 2023. Daarna geldt de hiervoor genoemde lozingsgrenswaarde van 9 mg/l. De waarde voor P blijft gelijk (0,6 mg/l). Dit betreffen voortschrijdend jaargemiddelden waarden.

 

  • Katwijk

AWZI Katwijk is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met beluchte selector en biologische/chemische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch voor 74 % belast. Het effluent wordt geloosd in het Katwijks kanaal, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,18 mg/l) aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (2,77 mg/l) voldoet eveneens aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P niet significant (< 10%) en voor N wel-significant (≥ 10%).

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening voor P geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet. De berekening voor N vereist feitelijk wel maatregelen. Omdat voor N voldaan wordt aan de KRW doelstelling blijft dit vooralsnog beperkt tot het volgen van de waterkwaliteit.

 

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is 1% voor P en voor N is deze nihil, berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 060 mg/l en N= 6 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (december 2015- januari 2017) voor P is 0,51 en voor N is dat 5,4. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10% naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,56 en N= 5,94 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met de afrondingsafspraak worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde.

 

De in de grootschalig onderhoudsplanning aangegeven werkzaamheden zijn inmiddels afgerond. De installatie is verduurzaamd. Hierbij is onder andere de chemische defosfatering volledig omgebouwd tot een biologische defosfatering. Biologische defosfatering valt volgens de zuiveringstechnologen echter niet echt te sturen. Dit houdt in dat als voornoemde P-norm niet gehaald wordt er op de korte termijn geen maatregelen mogelijk zijn om de overschrijding op te heffen. Er is geen chemicaliën back-up. Er hoeft maar iets te gebeuren zoals aanvoer van extra afvalwater of een iets andere samenstelling en er kunnen handhavingsproblemen ontstaan. Dit wetend is het niet realistisch om P na het van kracht worden van het maatwerk al te normeren op 0,6 mg/l. Dit kan leiden tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

In overleg met de betrokken afdelingen is gelet op de KRW-beoordeling alsmede de mengzone en Sobek berekening en de plaats van lozen overeengekomen de hiervoor genoemde (afgeleide) lozingsgrenswaarde, zijnde de ontwerpnormen, in werking te laten treden vanaf één jaar nadat de aangepaste installatie is opgeleverd. Dit genereert ruimte om de installatie na oplevering goed in te regelen. De lozingsgrenswaarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden. Dit voorkomt onnodige handhavingsacties. Mocht tezijnertijd blijken dat de lozingsgrenswaarden met de ter beschikking staande techniek (BBT) toch niet gehaald kan worden, dan zal deze afgestemd worden op die techniek indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

 

  • Leiden Noord

De AWZI Leiden Noord is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische P-verwijdering. De installatie is biologisch vrijwel vol belast (92 % ontwerpbelasting)belast. Het effluent wordt geloosd in de Slaaghsloot, welke watergang na 200 meter uitmond in het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet wel aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P significant (≥ 10%) en voor N niet-significant (< 10%).

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de N-lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

Maatregelen ten aanzien van de P-lozing zijn (op termijn) wel gerechtvaardigd. Voorschrift 3 borgt de controle en uitvoering.

 

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 6,1% en voor N 11,5% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Maatregelen ten aanzien van de N-lozing zijn gelet op de SOBEK resultaten (op termijn) wel gerechtvaardigd. Reden om de installatie enige jaren terug te voor zien van een zandfilter. Deze is ontworpen op het behalen van een N-concentratie van 4 mg/l.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 3,7 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,33 en voor N is dat 4,5. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,363 en N= 4,95 mg/l. Dat N niet voldoet aan de ontwerpnorm blijkt een gevolg van het om diverse redenen niet doelmatig functioneren van het zandfilter. Deze conclusie is het resultaat van een intern overleg met de betrokken afdelingen. Tevens is vastgesteld dat dit probleem met de juiste maatregelen te verhelpen is.

Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met de afrondingsafspraak worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,4 en N= 4 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

Gedurende deze werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel als mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Leiden Zuidwest

De AWZI Leiden Zuidwest is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch overbelast (112 % ontwerpbelasting). Het effluent wordt geloosd in het Rijn Schiekanaal (ook wel De Vliet genoemd), deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N significant (≥ 10%). Voor N is dit overigens niet relevant omdat het water al voldoet aan de doelstelling.

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 9,8 % en voor N 8,1 % , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit feitelijk geen aanvullende maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het kader van de laatste renovatie (gerealiseerd in 2017) is in 2014 een memo opgesteld voor de lozingseisen voor de komende 15 jaar (Memo Verkenning Lozingseisen AWZI Leiden Zuidwest, 16 april 2014, Corsa nr. 14.26927). In de memo is aangegeven dat met de toegepaste techniek de volgende lozingsgrenswaarden haalbaar zijn N= 6,0 mg/l en P=0,6 mg/l, met als aanvulling een eis voor P = 0,45 mg/l voor het zomergemiddelde.

 

Omdat er van de uitgebreide AWZI nog geen representatieve voortschrijdend jaargemiddelde en zomerhalfjaar gemiddelde effluentgegevens van P en N voorhanden zijn worden, in afwijking van de advieswaarden in het Implementatie dokument, de in eerder genoemde memo geadviseerde waarden voor P en N als lozingsgrenswaarde overgenomen, te weten P= 0,6 en N= 6 mg/l, ingaande twee jaar na oplevering van de aangepaste installatie, gelet op de noodzakelijke inregelperiode. Uit oogpunt van uniformiteit, eenduidigheid ten aanzien van de rapportages en handhaving is er voor gekozen om het advies voor de aanvullende P-eis eis niet over te nemen.

 

In het Implementatiedocument wordt geadviseerd de normen in 2030 te verlagen naar die waarden behorende bij het niveau van niet-significant. Deze zijn m.b.v. de Immissietoets 2016 berekend op P=0,3 en N=4. Ten opzichte van de advieswaarden in het Implementatiedocument betekent dit voor N een verlaging van 4,5 naar 4. De waarde voor P is gelijk gebleven. Vanwege de onzekerheden met betrekking tot de ontwikkeling van de waterkwaliteit wordt het advies om het effluent reeds nu te normeren voor 2030 en later vooralsnog niet overgenomen. Dit is gelet op de periodieke toets op actualiteit ook niet nodig.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel als mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties een of meerdere van deze stoffen tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Leimuiden

De AWZI Leimuiden is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. Het effluent wordt geloosd in de Drecht, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’. De installatie is biologisch overbelast (106 % ontwerpbelasting).

 

De Drecht mondt uit in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart.

 

De AWZI zal binnen enkele jaren om efficiëntie redenen worden opgeheven. Het aangevoerde stedelijk afvalwater zal na opheffing worden verpompt naar de AWZI Nieuwe Wetering. Deze AWZI loost direct in het waterlichaam ‘Ringvaart’ en wel wat noordelijker dan onderhavige AWZI.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,38 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,7 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 2% . Voor N is deze nihil, , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 7 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,47 en voor N is dat 5,3. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,517 en N= 5,83 mg/l.

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Er zijn de komende 5 jaar geen grootschalige onderhoudsactiviteiten te verwachten. Rijnland heeft het voornemen deze installatie binnen enkele jaren te sluiten en het influent te verpompen naar de AWZI Nieuwe Wetering.

 

  • Lisse

De AWZI Lisse is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. De installatie biologisch onderbelast (79 % ontwerpbelasting). Het effluent wordt geloosd in het westelijke deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P significant (≥ 10%) en voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 2,1% en voor N 3% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de N-lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

Maatregelen ten aanzien van de P-lozing zijn (op termijn) wel gerechtvaardigd. Voorschrift 3 borgt de controle en uitvoering.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,6 mg/l en N= 6 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (januari 2015- mei 2017) voor P is 0,53 en voor N is dat 5,2. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10% naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,583 en N= 5,72 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

  • Nieuwe Wetering

De AWZI Nieuwe Wetering is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch vrijwel volledig belast (95 % ontwerpbelasting). Het effluent wordt geloosd in het zuidelijk deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,26 mg/l) bijna aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet wel aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is zowel voor P als voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau zijn voor P en voor N nihil, berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de N-lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 4,3 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,47 en voor N is dat 3,5. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,517 en N= 3,85 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afrondingsafspraak en het gestelde onder 6c worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit zoveel als mogelijk te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Nieuwveen

De AWZI Nieuwveen is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch vrijwel volledig belast (94 % ontwerpbelasting). Het effluent wordt geloosd in het Aarkanaal, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,23 mg/l) aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,3 mg/l) voldoet eveneens aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P significant (≥ 10%) en voor N niet-significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 2,8% en voor N 1,8% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

Maatregelen ten aanzien van de P-lozing zijn (op termijn) wel gerechtvaardigd. Voorschrift 3 borgt de controle en uitvoering.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,45 mg/l en N= 3,7 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,517 en voor N is dat 3,5. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10% naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,517 en N= 3,85 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding , het gestelde onder 6c en de periodieke AWZI rapportage, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit.

Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behouden van de KRW-doelstellingen, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Noordwijk

De AWZI Noordwijk is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met voordenitrificatie en biologische/chemische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch onderbelast (76 % van de ontwerpbelasting). Het effluent wordt geloosd in het KRW-waterlichaam ‘Maandagse Watering’, deel uitmakend van het waterlichaam ‘Trekvaartsysteem’.

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (1,51 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,15) mg/l. N (2,36 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (2,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P niet significant (< 10%) en voor N wel significant (≥ 10%).

De momentane bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 1,8% en voor N 2,8% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de huidige waterkwaliteit en de bijdrage die de lozing daar op heeft geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,6 mg/l en N= 6 mg/l. In dit document wordt abusievelijk uitgegaan van een doelstelling van 3,8 mg/l voor stikstof. Deze is echter 2,8 mg/l. In het document is aangegeven dat het water in 2015 op orde is uitgaande van een doelstelling van 3,8 en dat klopt ook. De doelstelling is echter 2,8 en dus voldoet het waterlichaam niet.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,50 en voor N is dat 4,3. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,55 en N= 4,73 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding , het gestelde onder 6c en de periodieke AWZI rapportage, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen er de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit.

Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er optimaal op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren.

Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Waddinxveen Randenburg

De AWZI Waddinxveen Randenburg is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie (carrousel+Rotoflow) met voordenitrificatie inclusief biologische /chemische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch voor 90 % belast. Het effluent wordt geloosd op de Gouwe, deel uit makend van het waterlichaam ‘Oude Rijn systeem’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor fosfor (0,27 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. Stikstof (4,5 mg/l) voldoet eveneens niet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l).

Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘echter klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor zowel P als voor N niet significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 7,1% en voor N 8,1% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet. Dit zelfde geldt voor de SOBEK berekening.

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,35 mg/l en N= 3,8 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,30 en voor N is dat 3,9. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,33 en N= 4,29 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding , het gestelde onder 6c en de periodieke AWZI rapportage, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,4 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde.

 

Het fosfaat wordt biologisch verwijderd en dit proces valt volgens de zuiveringstechnologen niet te sturen. Er is geen chemicaliën back-up. Dit houdt in dat als voornoemde P-norm niet gehaald wordt er op de korte termijn geen maatregelen mogelijk zijn om de overschrijding op te heffen. Er hoeft maar iets te gebeuren zoals aanvoer van extra afvalwater of een iets andere samenstelling en er kunnen handhavingsproblemen ontstaan. Dit wetend is het niet realistisch om P zo scherp te normeren. Te meer omdat te voorzien is dat de norm niet te allen tijden, bijzondere omstandigheden daargelaten, naleefbaar is. Dit kan leiden tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

In overleg met de betrokken afdelingen is besloten de voormalige lozingsgrenswaarde voor P (0,6 mg/l), zijnde de ontwerpnorm van de installatie, te consolideren en voor N de hier boven afgeleide waarde N= 6mg/l aan te houden. Bij de eerst volgende actualisatie of als de waterkwaliteit daar eerder om vraagt zal bezien worden of deze lozingsgrenswaarde bijstelling behoeft.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning worden er op korte termijn geen werkzaamheden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit.

 

  • Zwaanshoek

De AWZI Zwaanshoek is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische/chemische fosfaat verwijdering. De installatie is biologisch onderbelast (59 % van de ontwerpcapaciteit). Het effluent wordt geloosd het westelijk deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, deel uit makend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

 

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,65 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (3,2 mg/l) voldoet aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor zowel voor P als voor N niet significant (< 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 5,2% en voor N 10,7% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening geen maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties anders dan consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarde geadviseerd: P = 0,4 mg/l en N= 5,6 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- februari 2017) voor P is 0,54 en voor N is dat 5,4. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,594 en N= 5,94 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding, worden de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 6 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

Volgens de grootschalig onderhoudsplanning zullen de komende jaren werkzaamheden worden uitgevoerd die invloed kunnen hebben op de effluentkwaliteit. Deze werkzaamheden hebben onder meer te maken met het geschikt maken van de AWZI op het ontvangen van de influenten van de op te heffen AWZI’s Aalsmeer en Rijsenhout. De uitbreiding blijft echter binnen de ontwerpcapaciteit. De netto belasting van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’ gemeten op het KRW-meetpunt neemt evenwel niet toe vanwege de opheffing op dit waterlichaam van de AWZI’s Aalsmeer en Rijsenhout. In tegendeel zelfs. De netto vrachten nemen af omdat deze installatie een hoger verwijderingsrendement heeft.

Voor afvoer naar Zwaanshoek is indertijd mede gekozen omdat dit de belasting van het Nieuwe Meer met P en N door de lozing van AWZI Aalsmeer en Rijsenhout aanzienlijk verminderd.

 

Gedurende de werkzaamheden zal de bedrijfsvoering er op gericht zijn om de huidige effluentkwaliteit te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat de lozingsconcentraties tijdelijk toch wat hoger zullen zijn. Dit speelt met name bij extreme neerslag. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater en naar verwachting ook niet voor de kwaliteit en gebruiksfuncties van benedenstrooms gelegen kwetsbare wateren. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

  • Zwanenburg

De AWZI Zwanenburg is een ultra laagbelaste actiefslibinstallatie met biologische/chemische fosfaatverwijdering en anaerobe ruimte en voor denitrificatie. De installatie is biologisch onderbelast (65 % ontwerpcapaciteit). Het effluent wordt geloosd in het noordelijke deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder (nabij de kruising Lijnderdijk/Raasdorperweg), deel uitmakend van het waterlichaam ‘Ringvaart Haarlemmermeer’.

Het effluent ontvangende water voldoet voor P (0,46 mg/l) niet aan de KRW doelstelling (0,25) mg/l. N (2,3 mg/l) voldoet wel aan de KRW-doelstelling (3,8 mg/l). Het nutriëntenoordeel ter plaatse van het betreffende KRW-meetpunt, gebaseerd op basis van ‘one-in-all-in’ is ‘klasse goed’.

 

Het effect van de lozing op de rand van de mengzone, berekend met de immissietoets, is voor P niet significant (< 10%) en voor N wel significant (≥ 10%).

De bijdrage aan de gehalten op waterlichaamniveau is voor P maximaal 3,7% en voor N 8,2% , berekend met SOBEK, zie bijlage 6. De cumulatieve belasting op het betreffende waterlichaam alsmede de bijdrage van onderhavige lozing daarop is eveneens weergegeven in deze bijlage.

 

Conform het Handboek immissietoets 2016 rechtvaardigt de mengzoneberekening maatregelen c.q. aanscherping van de huidige lozingsconcentraties voor N. Gelet op de overschrijding van de significantie toetswaarde, de aard van de stof, het KRW nutriënten oordeel en de toekomstige uitbreiding wordt vooralsnog gekozen voor consolidatie van de huidige effluentkwaliteit c.q. voormalige lozingsgrenswaarden, tenzij het Implementatiedocument daar in voorziet.

 

In het Implementatiedocument worden voor P en N, op basis van historische gegevens van het voortschrijdend gemiddelde over de laatste 10 bemonsteringen voor P en voor N op basis van het historisch kalenderjaargemiddelde (over de periode 2011 t/m 2014) , ervan uitgaande dat de belasting van de betreffende AWZI niet zal toenemen, de volgende lozingsgrenswaarden geadviseerd: P = 0,6 mg/l en N= 6,2 mg/l.

 

Na de totstandkoming van het Lozingenbeleid zijn er meetgegevens beschikbaar gekomen van het voortschrijdend jaargemiddelde overeenkomstig de huidige bepalingsmethode. De hoogst voortschrijdend gemiddelde waarde (augustus 2015- maart 2018) voor P is 0,47 en voor N is dat 6,5. Deze waarden vermeerderd met een arbitraire bandbreedte van 10 % naar analogie van het Implementatiedocument geeft de volgende waarden: P= 0,517 en N= 7,15 mg/l.

 

Op grond van het vorenstaande, rekening houdend met de afronding, wordt voor de bestaande installatie de volgende lozingsgrenswaarden afgeleid: P= 0,6 en N= 8 mg/l als voortschrijdend jaargemiddelde. Deze waarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

De AWZI wordt de komende jaren verbouwd/aangepast om de influenten van de voor 2022 op te heffen AWZI’s Heemstede en Schalkwijk te kunnen verwerken. Hierdoor zal de installatie voor ongeveer 100% belast worden.

Een van de belangrijkste aspecten is het aanpassen van het beluchtingssysteem. Tijdens de werkzaamheden is de bedrijfsvoering er op gericht om de huidige effluentkwaliteit te continueren, maar het is niet uit te sluiten dat deze tijdelijk toch wat minder kan zijn.

Dit speelt met name bij extreme neerslag. Een eventueel effect op het KRW principe van ‘geen achteruitgang’ zal slechts tijdelijk zijn en is derhalve niet nader onderzocht. Als er al invloed zal zijn dan zal dit geen belemmering vormen voor het behalen van de KRW-doelstellingen in 2027, noch een bedreiging vormen voor de gebruiksfuncties van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Voorschrift 4 borgt bij grootschalig onderhoud onder andere het tijdig overleggen van een planning en nakoming van de geldende zorgplicht.

 

De effluentlozing van de uitgebreide AWZI op de Ringvaart zal toenemen van 27.000 m3 tot ruim 52.000 m3 per etmaal, inclusief autonome groei. Dit betekent bijna een verdubbeling van het volume. Daar staat tegenover de afname van de effluentlozingen van de op te heffen AWZI’s Heemstede en Schalkwijk met ruim 24.000 m3 per etmaal. De netto belasting van het oppervlaktewater, te weten het kanaal Halfweg, zal daardoor niet toenemen omdat de aangepaste AWZI naar verwachting voor P tenminste eenzelfde effluentkwaliteit zal leveren en voor N een betere dan de huidige AWZI’s Heemstede en Schalkwijk bij elkaar.

 

Hoewel het effect van de extra afvalwateraanvoer op de P en N verwijdering na de aanpassing niet exact bekend is wordt er vanuit gegaan dat het gehalte in het effluent na realisatie van de uitbreiding zal voldoen aan de ontwerpnormen P = 0,6 mg/l en N= 6 maar zeker is dat niet.

 

Het fosfaat wordt biologisch verwijderd en dit proces valt volgens de zuiveringstechnologen niet te sturen. Er is geen chemicaliën back-up. Dit houdt in dat als voornoemde op basis van historische gegevens afgeleide P-norm niet gehaald wordt zijn er op de korte termijn geen maatregelen mogelijk zijn om de overschrijding op te heffen. Er hoeft maar iets te gebeuren zoals aanvoer van extra afvalwater of een iets andere samenstelling en er kunnen handhavingsproblemen ontstaan. Dit wetend is het niet realistisch om P na het van kracht worden van het maatwerk al te normeren op 0,6 mg/l. Dit kan leiden tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden.

 

In overleg met de betrokken afdelingen is gelet op de KRW-beoordeling, de mengzone- en Sobek berekening en de plaats van lozen overeengekomen de lozingsgrenswaarde, zijnde de ontwerpnormen, in werking te laten treden vanaf één jaar nadat de aangepaste installatie is opgeleverd. Dit genereert ruimte om de installatie na oplevering goed in te regelen. De lozingsgrenswaarden leiden bij een normale bedrijfsvoering en normale plaatselijke weersomstandigheden naar verwachting niet tot niet naleefbare en niet handhaafbare lozingsgrenswaarden. Dit voorkomt onnodige handhavingsacties en biedt de ruimte om de installatie goed in te regelen. Mocht tezijnertijd blijken dat de norm met de ter beschikking staande techniek (BBT) toch niet gehaald kan worden, dan zal deze afgestemd worden op de aanwezige techniek indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet,

 

11. Conclusie

 

Op grond van het vorenstaande is gebleken dat de betreffende effluent lozingen onder het stellen van voorschriften verenigbaar zijn met de doelstellingen van het waterbeheer. Daarom achten dijkgraaf en hoogheemraden de handelingen onder de gestelde maatwerkvoorschriften aanvaardbaar.

 

12. Procedure

 

De voorbereiding van deze vergunning heeft plaatsgevonden conform de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Om reden van transparantie is besloten afdeling 3.4 van de Awb toe te passen. Dit op grond van artikel 3:10 van de Awb.

 

Het verloop van de procedure zoals omschreven in afd. 3.4 Awb ziet er als volgt uit:

De ontwerpbeschikking inhoudende maatwerkvoorschriften voor fosfor (P) en stikstof(N) voor bepaalde Rijnlandse afvalwaterzuiveringsinstallaties zal worden gestuurd naar het Hoogheemraadschap van Rijnland die vervolgens gedurende 6 weken een zienswijze kan indienen over de ontwerpbeschikking. Tevens wordt de ontwerpbeschikking 6 weken ter inzage gelegd en wordt hiervan mededeling gedaan in het Waterschapsblad teneinde ook belanghebbenden in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen over de ontwerpbeschikking.

Na de termijn van terinzagelegging wordt de beschikking vastgesteld namens dijkgraaf en

hoogheemraden. Daarbij wordt ingegaan op eventueel ingediende zienswijzen en wordt aangegeven in hoeverre ingediende zienswijzen aanleiding zijn geweest tot aanpassing van de

ontwerpbeschikking. De beschikking zal vervolgens bekend worden gemaakt en hiervan zal mededeling worden gedaan in het Waterschapsblad. Na bekendmaking treedt de beschikking in werking en kunnen belanghebbenden (in beginsel diegenen die ook een zienswijze naar voren hebben gebracht) gedurende 6 weken beroep indienen bij de rechtbank Den Haag.

 

13. Mededelingen

 

 

1. Het hoogheemraadschap van Rijnland is als volgt bereikbaar:

Schriftelijk: postbus 156, 2300 AD Leiden;

Telefonisch: 071 – 3063063;

Fax: 071 - 5123916.

 

2. De afdeling Vergunningverlening en Handhaving zijn gevestigd op Archimedesweg 1 te Leiden.

telefoonnummers:

administratief behandelend ambtenaar: 071-3063453

behandelend ambtenaar waterkwaliteit: 071-3063486

behandelend ambtenaar Handhaving: 071-3063564

 

De ontwerp-beschikking heeft van 11 augustus 2018 tot en met 21 september ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend.

 

De definitieve beschikking ligt gedurende de in de bekendmaking vermelde termijn van 6 weken ter inzage.Tegen deze beschikking kan door een ieder gedurende deze termijn beroep worden ingesteld. Geen beroep kan worden ingesteld aan degene die redelijkerwijs verweten kan worden geen zienswijze over het ontwerp van de beschikking naar voren te hebben gebracht. Het beroepschrift moet binnen genoemde termijn worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

 

De beschikking treedt na afloop van de beroepstermijn in werking. Door het instellen van beroep wordt de werking van de beschikking niet geschorst. Door het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening kan verzocht worden om de beschikking  wel te schorsen. Een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan tot het einde van de beroepstermijn worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in welk geval de beschikking niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

 

Het is ook mogelijk digitaal beroep in te stellen of een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht.

 

Afschrift

Een afschrift van dit besluit is gezonden aan:

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Lisse;

  • burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

  • Provincie Noord-Holland

  • Provincie Zuid-Holland

 

Bijlagen

  • 1.

    Begripsbepalingen

  • 2.

    Overzicht effluent ontvangende oppervlaktewaterlichamen

  • 3.

    Document implementatie Lozingenbeleid AWZI 2015-2027

  • 4.

    Overzicht lozingsgrenswaarden

  • 5.

    Overzicht inwerkingtreding lozingsgrenswaarden

  • 6.

    Samenvattend overzicht grootschalig onderhoud

 

Bijlage 1: begripsbepalingen

Behorende bij maatwerkbesluit nr. 18.091760/V66723.

 

In dit maatwerkbesluit wordt verstaan onder:

 

  • 1.

    concentratie: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of g/l;

  • 2.

    effluent: gezuiverd stedelijk afvalwater afkomstig uit een afvalwaterzuiveringsinstallatie;

  • 3.

    beste beschikbare technieken (BBT): voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld;

  • 4.

    oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewater van regionaal belang en die in 2027 dienen te voldoen aan de KRW-milieudoelstellingen;

  • 5.

    maatwerkhouder: diegene die krachtens dit maatwerkbesluit handelingen verricht zoals deze in artikel 6.2 tot en met 6.5 van de Waterwet zijn opgenomen en in staat is naleving van het gestelde in dit maatwerkbesluit te borgen;

  • 6.

    BZV: biochemisch zuurstofverbruik;

  • 7.

    CZV: chemisch zuurstofverbruik;

  • 8.

    OB: onopgeloste bestanddelen;

  • 9.

    P: totaal fosfor;

  • 10.

    N: totaal stikstof;

  • 11.

    AWZI: afvalwaterzuiveringsinstallatie;

  • 12.

    KRW: Kader Richtlijn Water;

  • 13.

    niet-significant: de concentratieverhoging in het oppervlaktewater als gevolg van een lozing is > 1% maar < 10% van de waterkwaliteitsdoelstelling;

  • 14.

    significant: de concentratieverhoging in het oppervlaktewater als gevolg van een lozing is ≥ 10% van de waterkwaliteitsdoelstelling;

  • 15.

    triviaal: de concentratieverhoging in het oppervlaktewater als gevolg van een lozing is < 1% van de waterkwaliteitsdoelstelling;

  • 16.

    ongebruikelijke situatie: uitzonderlijke neerslag, onvoorzienbare calamiteiten en voorzienbare voorvallen, waaronder grootschalig onderhoud en bouwactiviteiten op het zuiveringstechnische werk;

  • 17.

    opgeleverd: het moment dat het proces-verbaal van oplevering door partijen is getekend eventueel verlengd met de termijn die nodig is om de bij oplevering geconstateerde gebreken, die invloed hebben op de efluentkwaliteit, te herstellen.

 

Bijlage 2: overzicht effluent ontvangende oppervlaktewateren

* AWZI’s worden voor 2022 opgeheven

 

Bijlage 3: overzicht lozingsgrenswaarden

  • 1.

    vanaf 1 januari 2022

  • 2.

    vanaf een jaar na het onherroepelijk worden van het maatwerkbesluit, tot die tijd Ab-norm

  • 3.

    vanaf een jaar nadat de aangepaste installatie is opgeleverd c.q. de omschakeling van bio-P naar chemisch-P of van chemisch-P naar bio-P verwijdering is gerealiseerd; tot die tijd Ab-norm

  • 4.

    zandfilter aanwezig

**** gaan in op 1 januari 2019 en zijn gebaseerd op de voorafgaande jaarmeetreeks, tenzij anders aangegeven.

 

Bijlage 4: relevante stappen voor normering

 

 

Bijlage 5: principe van ‘geen achteruitgang’

Groene pijlen geven de toegestane, de rode pijlen de niet-toegestane veranderingen in de concentratie. * geeft de maximaal toegestane verhoging weer binnen de meetnauwkeurigheid.

 

Bijlage 6: SOBEK: Relatieve invloed AWZI’s per waterlichaam4

 

Bijlage 7: Meetpunten KRW


1

KRW

2

Lozingseisen Wvo-vergunningen 2005 (aangewezen BBT document, zie 7 en 7a)

3

1 De toepassing van deze methode wijst uit dat voor P het voortschrijdend gemiddelde (gecorrigeerd voor de meetonzekerheid) dient te worden gerapporteerd op twee cijfers achter de komma en vervolgens moet worden getoetst aan de lozingseis van 1 mg/l.

4

Implementatiedocument