Organisatie | Renkum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Criteria van gevallen waarbij wordt afgezien van preventief welstandstoezicht |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-01-2013 | Beleidsregels welstandtoezicht | 10-01-2013 huis aan huisblad |
De Woningwet biedt op grond van artikel 12 de mogelijkheid om gebieden of objecten uit te sluiten van welstandstoezicht. Als een gebied of categorie van bouwwerken welstandsvrij wordt verklaard, is het beleid uit de welstandsnota hierop niet meer van toepassing. Welstand geldt in dat gebied of voor die categorie bouwwerken dan ook niet meer als grond voor het weigeren van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.10, lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
Met deze bij de Welstandsnota 2013 worden bepaalde categorieën van (kleine) bouwwerken in bepaalde gebieden gevrijwaard van preventief welstandstoezicht. Het betreft hier (aangebouwde en vrijstaande) bijbehorende bouwwerken, erf- of perceelafscheidingen, vlaggenmasten, dakkapellen en reclame-uitingen tot een bepaalde omvang en op bepaalde locaties op een erf. De categorieën van gevallen waarbij wordt afgezien van preventief welstandstoezicht zijn beschreven in artikel 3 van deze bijlage.
De vrijwaring van preventief welstandstoezicht voor de categorieën van gevallen beschreven in artikel 3 geldt alleen in de in de welstandsnota gedefinieerde deelgebieden gelegen binnen de kernen waar een soepel of standaard welstandsregime geldt. Een uitzondering hierop vormen reclame-uitingen, aangezien deze ook zijn gevrijwaard van preventief welstandstoezicht in de deelgebieden binnen de bebouwde kom met een streng welstandsregime. De toepasbaarheid van het welstandsvrij bouwen is beschreven in artikel 2.1 en een overzicht van de deelgebieden waar wordt afgezien van preventief welstandstoezicht is weergegeven in figuur a.
Welstandsvrij bouwen in de geselecteerde gebieden betekent echter niet volledig vrij van welstandsaspecten. Doordat sprake is van vrijwaring van preventief welstandstoezicht, kan het college in situaties waar een exces ontstaat altijd in repressieve zin nog een welstandsbeoordeling laten uitvoeren en op grond daarvan indien nodig handhavend optreden tegen een gerealiseerd bouwwerk. Deze zogenaamde excessenregeling wordt beschreven in artikel 2.2.
Indien een bepaald beoogd bouwwerk op basis van de in hoofdstuk 2 beschreven regels niet welstandsvrij kan worden opgericht of niet wordt genoemd, dan dient het bouwplan te worden voorgelegd aan de Commissie ruimtelijke kwaliteit en te worden getoetst aan de gebiedsgerichte en algemene welstandscriteria beschreven in respectievelijk hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 van de welstandsnota.
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren.
Een uitspringend dakvenster, bedoeld om de lichtinval te verbeteren en het woonoppervlak te vergroten, aangebracht op het hellende dakvlak en minimaal aan de onder en bovenzijde omgeven door het betreffende dakvlak. Dakvergrotingen die in de goot staan, of zelfs daaronder, of die boven de bouw uitsteken zijn dus geen dakkapellen.
Hoogste punt van een schuin dak.
Laagste punt van een schuin dak.
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.1.8 Erf- of perceelafscheiding
Een gebouwde voorziening van enig materiaal bedoeld om een perceel of erf, of een deel daarvan, af te scheiden. Een erf- of perceelafscheiding hoeft dus in principe niet alleen geplaatst te worden op een perceelgrens om als zodanig te worden opgevat. Is een afscheiding bijvoorbeeld geplaatst in het midden van een tuin dan wordt deze ook beschouwd als een erf- of perceelafscheiding. Onder een erf- of perceelafscheiding wordt verder ook verstaan een rasterwerk waarlangs beplanting groeit.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.1.11 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Voor erf- of perceelafscheidingen, tuinhekken, (tuin)muren en keermuren: het afgewerkte terrein ter plaatse van elk gedeelte van dat bouwwerk (de voet van de erf- of perceelafscheiding etc., gemeten aan de laagste zijde). Plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van de erf- of perceelafscheiding dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Dit geldt ook voor kunstmatig aangebrachte ophogingen van enkele tientallen centimeters breed en hoog ten behoeve van het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding.
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
Een lijn die gelijk loopt aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde voorgevel van het
hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Er is dus maar één gevel van het hoofdgebouw als
voorgevel aan te merken. Als aanvullende bepaling geldt dat de afstand tussen de voorgevellijn(en) en het openbaar toegankelijk gebied nooit korter mag zijn dan de kortste afstand tussen het hoofdgebouw en dat openbaar toegankelijk gebied. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer een
hoofdgebouw niet haaks op een weg of twee wegen staat. In een dergelijk geval loopt de voorgevellijn daar evenwijdig langs het openbaar toegankelijk gebied aan die zijde.
1.2.1 De waarden die in deze regels in meter of m2zijn uitgedrukt worden op de volgende wijze gemeten:
Hoogten vanaf het aansluitend afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Indien een bouwwerk zich bevindt op een erf- of perceelgrens, wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkte terrein het hoogst is.
Artikel 2.1 Toepasbaarheid criteria van gevallen waarbij wordt afgezien van preventief welstandstoezicht
2.1.1 De regels voor het afzien van preventief welstandstoezicht zijn niet van toepassing indien het bouwwerk wordt gerealiseerd:
Aan of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, een monument waarop artikel 5 van deze wet van toepassing is, een krachtens provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is.
2.1.2 In afwijking van het genoemde in artikel 2.1.1, onder a en onder e, zijn de regels voor het
afzien van preventief welstandstoezicht voor zover deze betrekking hebben op reclameuitingen (zie artikel 3.3) wel van toepassing:
In figuur a worden de deelgebieden weergegeven waar in de bepaalde categorieën van gevallen wordtafgezien van preventief welstandstoezicht.
Artikel 2.2 Algemene excessenregeling
2.2.1 Ten aanzien van het toepassen van het excessentoezicht, worden de volgende criteria gehanteerd:
Artikel 3 Criteria van gevallen waarbij wordt afgezien van preventief welstandstoezicht Artikel 3.1 Bijbehorende bouwwerken
3.1.1 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits:
3.1.2 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken
Het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits:
Het bouwen van overkappingen in het achtererfgebied wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits:
3.1.4 Erf- of perceelafscheidingen
Het plaatsen van erf- of perceelafscheidingen voor de voorgevellijn wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits hoogte van de erf- of terreinafscheiding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en het deel van de erf- of terreinafscheiding hoger dan 1 meter van een overwegend open, doorzichtige constructie is.
Het plaatsen van vlaggenmasten bij en ten behoeve van een woning of woonfunctie (en dus
niet ten behoeve van een reclame-uiting) wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht
3.2.1 Dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Het plaatsen van dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits:
3.3.1 Reclame-uitingen aan de gevel
Het plaatsen van reclame-uitingen aan de gevel wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits:
3.3.2 Reclame-uitingen los van de gevel
Het plaatsen van reclame-uitingen los van de gevel wordt vrijgesteld van preventief welstandstoezicht mits: