Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pekela

Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePekela
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015
CiteertitelBeleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 36 van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015nieuwe regeling

24-02-2015

gmb-2022-269855

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Pekela hebben op 24 februari 2015 besloten om de “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015” vast te stellen.

Deze regels geven nadere invulling aan de discretionaire bevoegdheid die de gemeente heeft om een individuele inkomenstoeslag te verlenen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in artikel36 van de Participatiewet. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 1. Begrippen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2. Deze regeling verstaat onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela;

b. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

c. referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

d. maatregel: verlaging van de bijstand;

e. verordening: verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015;

f. wet: participatiewet.

 

Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de

voorwaarden als opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.

 

Artikel 3. Geen recht op individuele inkomenstoeslag

1. Het college verleent geen individuele inkomenstoeslag:

a. als er in de laatste 12 maanden van de referteperiode sprake is geweest van het schenden van de informatieplicht met benadeling waarvoor een boete is opgelegd.

b. als in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een gedraging van de tweede of derde categorie als bedoeld in artikelen 7, onder b en c, en 8, onder b en c, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Pekela 2015 of wegens schending van de verplichtingen, genoemd in artikel 18, lid 4, van de wet. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd.

2. Het eerste lid geldt niet voor gedragingen die hebben plaatsgevonden en maatregelen die zijn opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels.

 

Artikel 4. Zicht op inkomensverbetering

1. Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

a. de krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

b. de inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

2. Belanghebbende wordt in elk geval geacht geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij is ingedeeld op trede 1, 2, 3 en 4 van de Participatieladder.

3. Belanghebbende wordt in elk geval geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij inkomsten uit arbeid onder de inkomensgrens ontvangt, waarbij bewust voor een deeltijdbaan is gekozen, maar hij wel het potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren.

 

Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen

1. Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeven er geen bewijsstukken worden aangeleverd.

2. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

a. aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc., en:

b. aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien:

a. de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren maar bewijsstukken aanlevert die voldoende inzicht geven in het inkomen gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

b. de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend en alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen van het jaar voorafgaande aan de peildatum aanlevert.

 

Artikel 6. Peildatum vermogenstoets

Bij de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

 

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel8. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

 

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015”.

 

Algemene toelichting

 

Algemeen

De gemeenteraad van de gemeente Pekela heeft op de raadsvergadering van 25 november 2014 de Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Pekela 2015 vastgesteld. In deze verordening wordt het college opgedragen regelingen op te stellen ter uitvoering van de verordening. Met deze beleidsregels wordt uitvoering gegeven aan deze opdracht.

 

Individuele inkomenstoeslag

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen.

Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag was, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

 

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.

 

Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan deze discretionaire bevoegdheid.

 

Artikelsgewijze toelichting

De artikelen 1, 2, 3 en 4 behoeven geen toelichting.

 

Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen

Hier staat beschreven hoe dient te worden omgegaan met de vaststelling van de middelen in het algemeen (inkomen en vermogen) en bij specifieke doelgroepen.

 

Vermogen

• Als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen conform de wet, dan

wordt dit vermogen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draagkracht. Deze vermogensgrens is te vinden in artikel 34 lid 3 van de wet.

• Voor de vaststelling van het vermogen mogen de middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de

wet mee worden gerekend. De middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet worden niet tot het vermogen van belanghebbende gerekend met uitzondering van spaargeld gespaard tijdens de uitkeringsperiode. Dit spaargeld wordt voor 100% meegerekend.

• Bij de waarde vaststelling van de auto en de motor wordt uitgegaan van de koerslijst van de

ANWB/BOVAG. Indien de auto en motor niet is opgenomen in deze lijst wordt uitgegaan van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands auto’s en motors.

 

• De waarde van caravans, scooters, brommobielen en elektrische fietsen wordt vastgesteld aan de

hand van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en hetzelfde bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands goederen.

• De waarde van voertuigen ouder dan 25 jaar wordt vastgesteld aan de hand van een

taxatierapport of schouwingsrapport. Dit rapport moet door de belanghebbende worden overgelegd. De kosten van dit taxatierapport of schouwingsrapport komen voor rekening van belanghebbende. Het taxatierapport of schouwingsrapport mag maximaal 3 jaar oud zijn.

 

Inkomen

• Het in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het inkomen op het

moment van de aanvraag.

• Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de zes maanden voorafgaande aan de

maand van aanvraag bepalend. Achterliggende gedachte is dat bijvoorbeeld als er sprake is van seizoensarbeid een periode van zes maanden een representatief beeld geeft van de inkomsten waarover de belanghebbende kan beschikken. Bij een korte periode kan een vertekend beeld optreden (bijvoorbeeld als in de zomer wordt aangevraagd en de belanghebbende heeft een nul-urencontract bij een camping of bungalowpark).

• In afwijking van artikel 35 lid 1 van de wet worden de middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub

h van de wet (inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen

ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening van

bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen) niet tot het inkomen gerekend. Alle andere middelen opgesomd in artikel 31 lid 2 van de wet worden wel tot het inkomen gerekend.

• De middelen bedoeld in artikel 33 lid 5 van de wet (particuliere oudedagsvoorziening tot een

bepaald bedrag) wordt niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend.

• Inkomsten uit arbeid van inwonende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h van de wet) worden

niet vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor het minderjarige kind zelf.

 

Wajong

• Een Wajong-uitkering kent normen voor alleenstaande en alleenstaande ouder. Deze percentages

wijken vaak iets af van de wet.

• Een doeluitkering verstrekt aan de jonggehandicapte door het UWV voor de extra kosten die men

heeft vanwege een handicap dient altijd buiten beschouwing gelaten te worden.

• Een jonggehandicaptenkorting van de belastingen wordt bij de vaststelling van het inkomen van

Wajongers tot 27 jaar wel meegenomen; bij Wajongers van 27 jaar en ouder wordt deze korting

niet meegenomen.

 

Zelfstandigen

• Het jaarinkomen van zelfstandigen wordt achteraf berekend op basis van aangeleverde jaarcijfers.

• Het jaarinkomen wordt berekend over een boekjaar.

• Bij de berekening van het vermogen van zelfstandigen wordt aangesloten bij de berekening van

het vermogen zoals hierboven is opgenomen.

 

Artikel 6. Peildatum vermogenstoets

Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht

hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder).

 

Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 de wet moeten voldoen.

 

Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet

voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht.

 

Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de

inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.

 

De overige artikelen spreken voor zich en behoeven derhalve ook geen nadere toelichting.