Organisatie | Omgevingsdienst regio Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Directiestatuut Omgevingsdienst regio Utrecht |
Citeertitel | Directiestatuut ODRU |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Directiestatuur |
Geen
artikel 40 van de Archiefwet 1995
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-12-2015 | Directiestatuut | 10-12-2015 |
Op grond van artikel 27 lid 1 van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst regio Utrecht(GR) heeft de Omgevingsdienst een Directeur die onder verantwoordelijkheid van het AB is belast met de leiding van de Omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst.
Het algemeen bestuur legt instructies van de Directeur vast in een directiestatuut op grond van artikel 27 lid 2 van de GR. Die instructies houden in dat het algemeen bestuur een aantal van zijn taken en bevoegdheden op grond van artikel 21 GR aan de Directeur op draagt, welke taken in dit directiestatuut zijn vermeld. De wettelijke grondslag hiervoor is mandaat in de zin van artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb), machtiging (artikel 10:12 Awb) resp. volmacht (artikel 3:60 BurgerlijkWetboek (BW)) Aan de uitoefening van die taken en bevoegdheden is een aantal in dit directiestatuut genoemde voorwaarden verbonden.
De Directeur is bevoegd om in naam van het algemeen bestuur:
Behalve de taken en bevoegdheden die door het algemeen bestuur aan de Directeur worden opgedragen kunnen er ook door het dagelijks bestuur aan de directeur taken en bevoegdheden worden opgedragen. In dat geval betreft het taken die in artikel 23 GR zijn opgenomen welke bij GR dan wel krachtens de GR
d.w.z. door ondermandatering door het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur, zijn toebedeeld.
Dit directiestatuut heeft zowel betrekking op de taken en bevoegdheden die door het algemeen bestuur aan de directeur worden opgedragen als op de taken en bevoegdheden die door het dagelijks bestuur aan de directeur worden opgedragen dan wel ondergemandateerd.
De taak en bevoegdheden van de directeur zijn behalve in artikel 27 van de GR en in dit directiestatuut ook omschreven in de functiebeschrijving van de Directeur.
De taken en bevoegdheden in dit directiestatuut moeten worden onderscheiden van de taken en bevoegdheden die de Directeur heeft op basis van mandaat- en machtigingsbesluiten van de Colleges van Burgemeester en Wethouders en de Burgemeesters van de in de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst regio Utrechtdeelnemende gemeenten, waarin de in die besluiten vermelde bevoegdheden zijn toegekend aan de Directeur van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst regio Utrecht. Zie artikel 18 lid 1 sub b GR waarin staat dat de uitoefening van de bij of krachtens de milieu- en omgevingswetgeving gegeven bevoegdheden per deelnemende gemeente nader worden uitgewerkt in een mandaatbesluit (van die gemeente).
De in dit Directiestatuut opgenomen begrippen hebben de volgende betekenis.
AB: algemeen bestuur van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
DB: dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
Directeur: de directeur van de Omgevingsdienst, zoals bedoeld in artikel 27 gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienstregio Utrecht.
GR: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst regio Utrecht.
Mandaat: de bevoegdheid om in naam van het AB en/of DB besluiten als bedoeld in artikel 1:3 Awb te nemen. Met mandaat wordt in dit directiestatuut gelijkgesteld de bevoegdheid tot het verrichten van (privaatrechtelijke) rechtshandelingen (volmacht) en de bevoegdheid tot het verrichten van handelingen die noch een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn (machtiging).
Omgevingsdienst: Omgevingsdienst regio Utrecht.
Ondermandaat: de bevoegdheid van personeel van en/of lagere echelons binnen de Omgevingsdienst om namens de Directeur bevoegdheden uit te oefenen die zijn gemandateerd door het AB of het DB.
3.1 De Directeur kan de aan hem/haar op grond van artikel 2 van dit directiestatuut opgedragen bevoegdheden schriftelijk ondermandateren aan ander personeel en/of lagere echelons binnen de Omgevingsdienst.
Een door de Directeur binnen de grenzen van zijn/haar bevoegdheid genomen besluit of verrichte (privaatrechtelijke) (rechts)handeling geldt als een besluit of een (privaatrechtelijke) (rechts) handeling van het AB resp. DB. Evenzo geldt een door ondergemandateerde binnen de grenzen van zijn/haar bevoegdheid genomen besluit of verrichte (privaatrechtelijke) (rechts)handeling als een besluit of (privaatrechtelijke) (rechts) handeling van de Directeur 1 .
5.1 De Directeur verschaft het AB en/of DB gevraagd of ongevraagd informatie over de uitvoering van de aan hem/haar opgedragen taken.
Beleid inzake de uitoefening van de aan de Omgevingsdienst opgedragen taken:
Het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten inzake de levering van diensten door de Omgevingsdienst aan gemeenten zoals bedoeld in artikel 19 lid 1 GR en anderen, of door derden, voor zover deze verband houden met de taken van de Omgevingsdienst als bedoeld in artikel 18 van de GR en binnen de vastgestelde begrotingen passen.
Het ambtelijk vertegenwoordigen van de Omgevingsdienst naar derden, zowel persoonlijk als schriftelijk met uitzondering van het voeren van rechtsgedingen zoals bedoeld in artikel 23 sub g waartoe het dagelijks bestuur bevoegd is, tenzij de voorzitter van het dagelijks bestuur aan de directeur opdraagt om de Omgevingsdienst in en buiten rechte te vertegenwoordigen, zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 sub b GR.
Bijlage 1 bij het directiestatuut
Tot de taken en bevoegdheden van de Directeur behoren:
De aanstelling of benoeming, schorsing en het ontslag van personeel dat in dienst is bij de Omgevingsdienst, met inachtneming van de door het AB of DB 1 op grond van artikel 28 GR vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling.
Indien door de Directeur in het kader van de aan hem/haar in Mandaat opgedragen taken en bevoegdheden een besluit wordt genomen bij of krachtens artikel 2 luidt de ondertekening: 'Namens het algemeen bestuur', respectievelijk 'Namens het dagelijks bestuur' gevolgd door 'directeur' en de naam en handtekening van de Directeur. In geval van ondermandaat (artikel 3) wordt na 'Directeur' ingevoegd 'namens deze' gevolgd door de handtekening en de naam van de functionaris.