Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alphen aan den Rijn

Beleidsnota industriële geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlphen aan den Rijn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota industriële geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn
CiteertitelBeleidsnota industriële geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-06-2022nieuwe regeling

17-06-2014

gmb-2022-267908

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota industriële geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn

 

Hoofdstuk 1 Samenvatting en beleidsregels

1.1 Aanleiding

De gemeente Alphen aan den Rijn had alleen beleid voor agrarische geurhinder. Gelet echter op de aard van de bedrijvigheid binnen de gemeente Alphen aan den Rijn, is ook beleid voor industriële geurhinder wenselijk. Het Alphense geurhinderbeleid is een uitwerking van het geurhinderbeleid van het Rijk, dat is uitgewerkt in de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht en Bijzondere regelingen voor bepaalde bedrijfstakken. Uitgangspunt is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder. Een onderdeel van het Rijksbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. De Beleidsnota Geurhinder is bedoeld als beleid daarvoor. Het is enerzijds gericht op het verlenen van milieuvergunningen voor bedrijven waarvoor burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn het bevoegd gezag zijn. Anderzijds geeft het invulling aan de beleidsruimte die het bevoegd gezag heeft bij ruimtelijke ordening.

Het beleidskader legt de systematiek vast waarmee de grenzen van hinder en ernstige hinder worden bepaald. Verder gaat de systematiek in op het vastleggen van het acceptabel hinderniveau.

 

De beleidsnota geurhinder betreft:

 

  • a.

    een systematiek om de mate van hinder te bepalen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het bevoegde gezag niet kan volstaan met de constatering dat het ergens stinkt, maar ook moet beoordelen hoe erg dat is. Daartoe sluit de gemeente Alphen aan den Rijn aan bij de door de provincie Zuid-Holland ontwikkelde objectieve methode om de mate van hinder en ernstige hinder te bepalen. (Provincie Zuid-Holland, november 2010) Deze methode is in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak geaccepteerd.

  • b.

    een uitvoeringsparagraaf voor (milieu)vergunningverlening en handhaving met een stapsgewijze beoordeling van het geuraspect vanaf de vergunningaanvraag tot aan de vaststelling van het "acceptabel hinderniveau";

  • c.

    de aansluiting bij de maatregelenpakketten (beste beschikbare technieken) voor bepaalde bedrijfstakken in de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht;

  • d.

    de introductie van een Europese meet-en rekeneenheid: de "odourunit";

1.2 Beleidsregels vergunningverlening

De kern van het beleid is vastgelegd in beleidsregels. Hieronder wordt toelichting gegeven op de 3 beleidsregels.

 

Beleidsregel 1

Voor het Alphens geurhinderbeleid zijn het rijksbeleid geur en de uitwerking daarvan in de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht leidend. Het beleid is gericht op het voorkomen en beperken van (nieuwe) geurhinder.

Voor bedrijven betekent dit dat zij de Beste Beschikbare Technieken (BBT) dienen in te zetten.

 

Burgemeester en wethouders stellen voor de omgeving van inrichtingen, waarvoor zij het bevoegde gezag zijn, het acceptabele geurhinderniveau vast. Dit doen zij op basis van een onderzoek dat door de aanvrager van de vergunning is overgelegd. In dat onderzoek zijn de hinder en de ernstige hinder voor de omgeving van het bedrijf berekend. De hinder en de ernstige hinder worden uitgedrukt in contouren op een kaart, waarbij de contour voor hinder altijd ruimer is dan die voor ernstige hinder. De contouren kunnen met verschillende meetmethoden worden bepaald.

 

De grootte van de contouren wordt bepaald door:

 

  • het geurtype: voor onaangename geuren gelden strengere grenzen

  • de blootstellingsduur: bij langdurige blootstelling gelden strengere grenzen (met 3.500 emissie-uren per jaar als grens);

  • de geuremissie: hoe sterker de geur, hoe groter het invloedgebied. Bij de bepaling van het invloedgebied wordt gewerkt met percentielen. Percentielen staan hierbij voor de duur dat een bepaalde geurconcentratie wordt overschreden (met 99,99 en 98 als grenzen).

Het acceptabel hinderniveau wordt bepaald door afweging van onder meer de volgende aspecten: de historie van de inrichting in zijn omgeving, de aard van de geur, het klachtenpatroon, technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen en consequenties voor werkgelegenheid.

 

Beleidsregel 3

Er wordt onderscheid gemaakt tussen meer en minder gevoelige objecten. Bij geurgevoelige objecten gaat het onder meer om woonwijken, scholen en zorginstellingen. De lijst met meer en minder gevoelige objecten treft u in de tabel. Voor minder geurgevoelige objecten is een hogere geurbelasting toelaatbaar dan voor de meest geurgevoelige objecten.

 

1.3 Ruimtelijke Ordening

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar geurhinder een rol speelt, moeten op gemeentelijk niveau afwegingen worden gemaakt. De geurcontouren zijn daarbij van belang. In gebieden waar wel geurhinder, maar geen ernstige geurhinder optreedt (het afwegingsgebied voor een acceptabel hinderniveau), is het mogelijk om gevoelige objecten toe te voegen.

 

1.4 Beleidsregels geurhinder gemeente Alphen aan den Rijn

Beleidsregel 1

De gemeente Alphen aan den Rijn volgt voor vergunningverlening (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) het rijksbeleid geur alsmede de uitwerking daarvan in de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht en de Beleidsnota geurhinder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Dat betekent dat het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder en verder dat geuremitterende inrichtingen de beste beschikbare technieken (BBT) inzetten om geurhinder voor de omgeving te voorkomen dan wel te beperken.

 

Beleidsregel 2

Burgemeester en wethouders stellen in het belang van de bescherming van het milieu het acceptabel hinderniveau vast voor geurhinder in de omgeving van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

  • 2a.

    Het afwegingsgebied voor het acceptabel geurhinderniveau bevindt zich tussen de volgende grenzen:

    • -

      de hindergrens;

    • -

      de ernstige-hindergrens.

  • Voor de bepaling van de hindergrenzen kunnen in ieder geval de volgende objectieve hulpmiddelen worden gebruikt: de hinderenquête (TLO’s), klachtenregistratie/-analyse en hedonische waarden. De TLO en de klachtenregistratie zijn van groter belang dan de hedonische waarde omdat deze een maat zijn van de werkelijk ondervonden hinder.

  • 2b.

    De ligging van de hindergrens en ernstige-hindergrens is opgenomen in onderstaande tabel.

Ligging Hindergrens en Ernstige Hindergrens (C(H = -2) = de geurconcentratie behorende bij edonische waarde van -2)

 

geurtype

emissie-uren per jaar

hindergrens

ernstige hindergrens

C(H = -2) < 5 ouE/m3

3.500

0,5 ouE/m3 als 98-percentiel

C(H = -2) als 98-percentiel

<

3.500

2,5 ouE/m3 als 99,99-percentiel

5 x C(H = -2) als 99,99-percentiel

C(H = -2) ≥ 5 ouE/m3

3.500

0,5 ouE/m3 als 98-percentiel

5 ouE/m3 als 98-percentiel

<

3.500

2,5 ouE/m3 als 99,99-percentiel

25 ouE/m3 als 99,99-percentiel

 

Geurgevoelige objecten worden beschermd tegen niet acceptabele geurhinder.

In onderstaande tabel is de niet-limitatieve lijst met geurgevoelige objecten opgenomen.

 

Niet-limitatieve lijst van geurgevoelige objecten

type 1: meest geurgevoelig

type 2: minder geurgevoelig

type 3: licht geurgevoelig

Woonwijk, lintbebouwing

bedrijfswoningen

bedrijfsterreinen en industriegebieden

ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden-en verpleegtehuizen (verblijfsrecreatiegebieden)

woningen

in het landelijk gebied, verspreid liggende woningen recreatiegebieden (dagrecreatie)

Woonwagenterreinen

kantoren

Woonboten

winkels

Asielzoekerscentra

Scholen

dagverblijven

 

  • 3a.

    Voor geurgevoelige objecten van het type 2 is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar dan voor objecten van het type 1;

  • 3b.

    Bij geurgevoelige objecten van het type 3 mag de ernstige-hindergrens niet worden overschreden;

  • 3c.

    De hindergrens is de streefwaarde voor type 1-bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1. Algemeen

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft tot op heden alleen geurbeleid voor geurhinder afkomstig van agrarische bedrijven. De aard van de bedrijvigheid binnen de gemeente vraagt echter ook om geurbeleid voor industriële geurhinder. In dit geurbeleid is aangesloten bij het bestaande geurbeleid van de provincie Zuid-Holland.

 

Doelstelling

Het doel van dit beleidsdocument is het vaststellen van geurbeleid voor industriële geurhinder.

 

Zowel het rijksbeleid geur, het provinciale geurhinderbeleid als het Alphense beleid voor geurhinder zijn erop gericht om bestaande hinder terug te dringen en nieuwe hinder te voorkomen. De moeilijkheid is vast te stellen welke mate van hinder nog acceptabel is (‘acceptabel hinderniveau’). De geursystematiek die in dit document wordt beschreven is de methode waarmee in Alphen aan den Rijn het acceptabel hinderniveau wordt vastgesteld. Deze methode is bruikbaar voor zowel vergunningverlening als voor de beoordeling van plannen op het terrein van de ruimtelijke ordening (Wro).

 

2.2. Opzet van de beleidsnota

De beleidsnota is als volgt opgebouwd.

In hoofdstuk 3 is als achtergrond van het geurbeleid het bestaande landelijke en provinciale geurbeleid kort beschreven.

 

Het beoordelingskader geurhinder is beschreven in hoofdstuk 4. Dit hoofdstuk bevat de basis van de geursystematiek.

 

De rol van de gemeente in het geurhinderbeleid is tweeledig. Enerzijds is het gericht op vergunningverlening en handhaving voor die bedrijven die onder het gemeentelijk bevoegd gezag vallen. In hoofdstuk 5 is de geursystematiek uitgewerkt voor (milieu-)vergunningverlening. Paragraaf 5.4 beschrijft de werkwijze voor handhaving van vergunningen.

 

Anderzijds is de rol van de gemeente in het geurhinderbeleid gericht op ruimtelijke ordening. Hierop wordt ingegaan in hoofdstuk 6.

 

Hoofdstuk 7 bevat een verklarende woordenlijst.

 

In hoofdstuk 8 staan de referenties vermeld.

Hoofdstuk 3 Achtergrond geurbeleid

Met betrekking tot geur zijn verschillende bestaande (beleids)regels van belang. Hierop wordt in dit hoofdstuk ingegaan.

 

3.1. Alphens geurhinderbeleid

Voor het Alphense geurhinderbeleid is aansluiting gezocht bij het provinciale geurhinderbeleid, dat een nadere uitwerking is van het Rijksbeleid geur. Alphen aan den Rijn kent naast landelijke delen ook verstedelijkte en geïndustrialiseerd gebieden. In de geïndustrialiseerde gebieden van Alphen aan den Rijn speelt geurhinder een belangrijke rol in de milieubeleving van mensen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft dit beleid opgesteld om enerzijds vergunningverleners en handhavers hulpmiddelen te bieden bij de beoordeling van geurhinder afkomstig van bedrijven en anderzijds planvormers en planbeoordelaars bij de gemeente een goede en eenduidige afweging te kunnen laten maken ten aanzien van nieuw te ontwikkelen geurgevoelige bestemmingen in de nabijheid van geuremitterende bronnen. Het Alphens geurbeleid geldt ook voor het opleggen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit. Bij de beoordeling van het vaststellen van het aanvaardbaar hiderniveau kan de “Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)“ van het Agendschap NL, d.d. 28 juni 2012 als achtergronddocument gebruikt worden.

 

3.2. Rijksbeleid geur

Het rijksbeleid geur is vastgelegd in de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 [ref. 1.], de brief van de minister van VROM uit 1995 [ref. 2.], de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht [ref. 10.] en de Handleiding geur . Het algemeen uitgangspunt van het rijksbeleid geur is het voorkómen van (nieuwe) hinder.

 

Rijksbeleid geur

Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Daaruit volgt:

  • -

    als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;

  • -

    als er wel hinder is, komen maatregelen in aanmerking op basis van het BBT-principe (Beste Beschikbare Technieken);

  • -

    de mate van hinder kan onder andere worden bepaald op grond van belevingsonderzoeken, hinderenquêtes, klachtenregistraties etc. Voor de zogeheten categorie-1 bedrijven komt het hinderniveau in de bedrijfstakstudie aan de orde;

  • -

    het bevoegde bestuursorgaan stelt de mate van hinder vast die nog acceptabel is.

In de Nederlandse Emissierichtlijnen Lucht (NeR) zijn voor een aantal branches maatregelenpakketten benoemd (zogenaamde categorie 1 bedrijven). De richtlijnen zijn gebaseerd op bedrijfstakstudies. Uitgangspunt is dat in de meeste gevallen de maatregelen zullen leiden tot een acceptabel hinderniveau. Het bevoegde bestuursorgaan dient vast te stellen of de maatregelen leiden tot een acceptabel hinderniveau en kan gemotiveerd afwijken van de NeR. Als er geen bedrijfstakstudie voorhanden is, zal het hinderniveau op een andere manier moeten worden bepaald.

Op 7 juli 2014 is in de Staatscourant een voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten gedaan (Staatscourant nr. 17509). Als deze wijziging in werking is getreden is het normatieve deel uit de NeR opgenomen in het Activiteitenbesluit Bij de beoordeling van geurhinder is het Activiteitenbesluit dan bepalend.

 

Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, dat wil zeggen zowel de vestiging van nieuwe bedrijven als de uitbreiding van bestaande milieubelastende dan wel milieugevoelige activiteiten, geldt eveneens als uitgangspunt dat nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Uitgangspunt is dan ook dat een nieuwe woonlocatie, of anderszins gevoelige bestemming, op een zodanige afstand wordt gepland van stankbronnen – en andersom – dat geen of hooguit een acceptabele mate van hinder te verwachten is.

Uitgangspunt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is dat in een vergunning voor een nieuwe inrichting, een uitbreiding van een bestaande inrichting of in een revisievergunning de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast om een hoog beschermingsniveau te bereiken. Het streven is (nieuwe) hinder te voorkomen. Indien dit niet (geheel) mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege ruimtelijke of economische omstandigheden, wordt op lokaal niveau bezien of andere oplossingen mogelijk zijn en vindt vervolgens een afweging plaats.

 

Het bevoegde gezag stelt in een specifieke situatie vast welke objecten beschermd moeten worden tegen geurhinder: de geurgevoelige objecten. Vervolgens stelt het bevoegde gezag vast wat het benodigde beschermingsniveau is voor de geurgevoelige objecten: het acceptabel hinderniveau.

 

3.3. Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Dit Alphens geurhinderbeleid richt zich op geur afkomstig van industriële bronnen. Daarnaast heeft de gemeente Alphen aan den Rijn ook geurhinderbeleid ten aanzien van veehouderijen.

 

3.4. Odour units en geureenheden: NEN-EN 13725

Tot 2003 werden in Nederland geurconcentraties uitgedrukt in geureenheden ofwel ge/m3, gemeten conform de Nederlandse voornorm NVN 2820. Thans worden geurconcentraties in laboratoria volgens de NEN-EN 13725 gemeten in Europese odour units ofwel ouE/m3. Tussen deze twee grootheden geldt een vaste verhouding: 1 ouE/m3 = 2 ge/m3. In onderliggend document is consequent de eenheid Europese odour units (ouE) gebruikt.

 

3.5. Implementatie IPPC richtlijn in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: Beste Beschikbare Technieken (BBT)

De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; gecodificeerd 2008/1/EG) verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren door middel van een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). In Nederland is de IPPC-richtlijn geïmplementeerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Met de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) is het ALARA-beginsel vervangen door het in de IPPC-richtlijn gebruikte begrip BBT. Artikel 5.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat bij het vaststellen van de vergunningvoorschriften tenminste wordt uitgegaan van BBT die voor de inrichting in aanmerking komen. Bij het bestrijden van geurhinder moeten daarom de Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast om een hoog beschermingsniveau te bereiken conform artikel 5.3 van het Bor.

Het begrip hoog beschermingsniveau is voor geurhinder gelijkgesteld aan het aanvaardbaar hinderniveau. De “Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)“ van het Agendschap NL, d.d. 28 juni 2012 kan naast het Alphense geurbeleid als achtergronddocument gebruikt worden bij de toetsing van geurhinder.

 

3.6. Relatie geur en gezondheid

In het Handboek ‘Gezondheidseffectscreening, Stad & Milieu’ [ref. 8.] is een koppeling gelegd tussen geurbelasting en een GES-score (GES =gezondheidseffectscreening). Er is daarmee een verband gelegd tussen geurhinder en gezondheid (welzijn):

 

tabel 3.1. Indeling geurbelasting en GES-score [ref. 8.]

geurconcentratie (98-percentiel) met hedonische waar de (H)

GES-score

-0,5 < H ≤ 0

1

-1 < H ≤-0,5

3

-2 < H ≤ -1

4

H ≤ -2

6

 

De indeling uit tabel 3.1 is in het onderhavige beleidsdocument toegevoegd aan de geursystematiek voor het toetsen van geurbelasting in Alphen aan den Rijn. De Gemeente Alphen aan den Rijn gebruikt daarmee de systematiek van de GES-score voor het bevorderen van een gezonde inrichting en van een goede en duurzame leefomgeving.

Hoofdstuk 4. Beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau

4.1. Inleiding

Deze beleidsnota is van belang voor milieuvergunningverlening voor inrichtingen waarvoor de gemeente Alphen aan den Rijn het bevoegde gezag is. Daarnaast is deze beleidsnota van belang voor ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening waarbij geurhinder vanwege bedrijven een rol speelt. In het rijksbeleid geur is immers het uitgangspunt dat nieuwe hinder moet worden voorkomen, zowel bij nieuw vestiging als uitbreiding van milieugevoelige of milieubelastende bestemmingen.

Op lokaal niveau staat bij de uitvoering van het geurhinderbeleid een afwegingsproces centraal dat is gericht op het vaststellen van het acceptabel hinderniveau. Dit niveau wordt per situatie vastgesteld door het bevoegd gezag.

 

Als hulpmiddel bij het bepalen van het acceptabel hinderniveau geeft de NeR in paragraaf 3.6 de hindersystematiek.

Deze systematiek alsmede het rijksbeleid geur laten het bevoegd gezag ruimte om te komen tot een eigen locatiespecifieke afweging. Het bevoegd gezag dient in dit afwegingsproces een antwoord te geven op onder andere de volgende punten:

  • -

    kan er geurhinder worden veroorzaakt of wordt er geurhinder veroorzaakt door een continue dan wel een discontinue bron;

  • -

    de mate van hinder die nog acceptabel is;

  • -

    het bevoegd gezag stelt vast welke geurgevoelige objecten beschermd moeten worden tegen geurhinder;

  • -

    het bevoegd gezag stelt vast wat het benodigde beschermingsniveau is voor de geurgevoelige objecten.

Hoe wordt nu op lokaal niveau en in een specifieke situatie bepaald welke mate van hinder nog acceptabel is? In dit hoofdstuk wordt daarvoor een beoordelingskader aangereikt.

 

4.2. Relevante aspecten bij beoordeling geursituatie

Bij het beoordelen van een geursituatie spelen meerdere aspecten een rol. De belangrijkste daarvan worden hier opgesomd:

 

  • 1.

    frequentie: hoe vaak er geur waarneembaar is in de omgeving;

  • 2.

    geurconcentratie: hoe sterk de geur waarneembaar is;

  • 3.

    hedonische waarde: de waardering ((on)aangenaamheid) van een geur (type geur). De waardering (aard) van een geur speelt mee bij de mate van hinder. Een gelijke hoeveelheid geur van bijvoorbeeld een destructiebedrijf zal tot meer hinder leiden dan de geur van een broodbakkerij;

  • 4.

    geurgevoeligheid van de bestemming: het type bestemmingen dat in het ontvangende gebied rond een geurbron aanwezig is;

  • 5.

    nieuwe of bestaande geursituatie: bij het ontwikkelen van een nieuwe situatie (nieuwe bron of nieuwe geurgevoelige bestemmingen) kan vooraf rekening worden gehouden met de geursituatie. In bestaande situaties kan een zekere mate van hinder niet altijd worden voorkomen;

  • 6.

    geurhinder: het aspect geurhinder wordt uitgewerkt in paragraaf 4.4 ‘Beoordelingskader acceptabel geurhinderniveau’.

In de volgende paragrafen worden de parameters 1-5 nader toegelicht.

4.2.1. Frequentie

De door een bepaalde bron uitgeworpen geur zal zich in de omgeving verspreiden. De geurconcentratie die daarbij op een bepaalde plaats wordt waargenomen is niet constant. De concentratie zal sterk fluctueren, omdat de windsnelheid en windrichting en ook de overige weersomstandigheden veranderen met de tijd. Ook de geurbron zelf hoeft geen constante emissie te hebben, waardoor de concentraties in de omgeving fluctueren.

 

De bij geur(hinder) toe te passen toetsingswaarden worden daarom gebaseerd op frequentie-verdelingen. Een frequentieverdeling geeft de relatie aan tussen concentraties en de frequentie (bijvoorbeeld het aantal uren binnen een periode van een jaar) dat deze niet worden overschreden.

 

Als toetsingswaarden worden de zogenoemde hogere percentielwaarden gehanteerd, omdat deze percentielen de beste correlatie geven met de ondervonden geurhinder. Landelijk is het gebruikelijk om de 98percentielwaarde te nemen. Een 98-percentiel geeft de waarde aan die 98 % van de tijd niet wordt overschreden en dus 2 % van de tijd wel. Een geurbelasting van 1 ouE/m3 als 98-percentiel geeft een locatie aan waar 2 % van de tijd (176 uren per jaar) de concentratie van 1 ouE/m3 wordt overschreden. Ook de 95-, 99,5 en 99,99-percentielwaarden worden in de praktijk toegepast. Deze geven de locaties aan waar respectievelijk gedurende 5 % van de tijd (438 uren per jaar), 0,5 % van de tijd (44 uren per jaar) en 0,01 % van de tijd (minder dan 1 uur per jaar) een bepaalde geurconcentratie wordt overschreden.

 

Het optreden van hinder en klachten is niet gekoppeld aan slechts één percentielwaarde, zoals de 98percentiel, maar aan het verloop van de gehele frequentieverdeling. Op basis van ervaringen kan geconcludeerd worden dat (nog) hogere percentielwaarden dan de 98-percentiel in veel situaties beter correleren met hinder en klachten. Bij een (relatief) hogere percentielwaarde hoort ook een (relatief) hogere geurconcentratie. Immers, een hoge geurconcentratie zal op een bepaalde plaats minder uren per jaar worden overschreden dan een lage geurconcentratie. De hoge(re) percentielen betreffen dus de hoge(re) concentraties gedurende een beperkt aantal uren. Het optreden van hinder en klachten kan juist door die kortdurende relatief hoge concentraties worden veroorzaakt.

 

De toetsingswaarde die de Gemeente Alphen aan den Rijn hanteert ter plaatse van een geurgevoelig object is in principe een toetsingslijn. Er wordt in principe niet op één percentielwaarde getoetst maar op de volledige frequentieverdeling (zie afbeelding 4.1). In de praktijk wordt echter gemakshalve volstaan met de beoordeling van één percentiel: de 98-percentiel voor continue bronnen en de 99,99-percentiel voor discontinue bronnen.

4.2.2. Geurconcentratie

De geurconcentratie geeft aan hoe sterk een bepaalde geur waarneembaar is. De geurconcentratie wordt uitgedrukt in Europese odour units per kubieke meter (ouE/m3). Voor het bepalen van geurconcentraties is een gestandaardiseerde meetmethode ontwikkeld (NEN-EN13725), waarbij de geurconcentratie in een laboratorium wordt bepaald met een olfactometer en een geselecteerd geurpanel. Meer informatie over het meten van geur is opgenomen in bijlage I.

4.2.3. Hedonische waarde

Voor een minder onaangename geur kan een hogere concentratie toelaatbaar zijn dan voor een meer onaangename geur. Om aan dit principe vorm te geven, is de zogenoemde ‘hedonische waarde’ in het geurhinderbeleid betrokken. De hedonische waarde (H) is een maat voor de (on)aangenaamheid van een geur.

 

De hedonische waarde wordt uitgedrukt op een schaal van H = -4 (uiterst onaangenaam) tot H = +4 (uiterst aangenaam) (bepaling van de hedonische waarde NVN 2818). De bepaling vindt plaats door een panel in een geurlaboratorium dat aan de hand van genoemde schaal telkens een oordeel geeft aan verschillende aangeboden geurconcentraties.

Meer informatie over het bepalen van hedonische waarden is opgenomen in bijlage I.

4.2.4. Geurgevoelige objecten

Het bevoegd gezag stelt in een specifieke situatie vast welke objecten beschermd moeten worden tegen geurhinder. Dit betreft woningen en andere locaties waar mensen zich bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden. Het landelijk beleid op dit punt zoals geformuleerd in paragraaf 2.9.2 van de NeR en het geurhinderbeleid van de gemeente Alphen aan den Rijn komen nauw overeen.

 

Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten beschermd horen te worden tegen geurhinder, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een hogere geurbelasting toegestaan worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing. In dergelijke situaties is de afweging tussen de te verwachten vermindering van de hinder en de redelijkheid van het uitvoeren van maatregelen belangrijk.

 

Voor het vaststellen van het benodigde beschermingsniveau zijn de volgende criteria van belang:

  • -

    verblijfsduur;

  • -

    omvang van de groep;

  • -

    functie van de omgeving;

  • -

    aanwezigheid van gevoelige groepen;

  • -

    bijzondere bestemmingen.

Een aantal voorbeelden van te beschermen objecten is hieronder vermeld. De lijst is niet-limitatief. Bij het vaststellen of het om een geurgevoelig object gaat en bij het vaststellen van de mate van bescherming zijn vooral de hierboven genoemde criteria van belang. In onderstaande lijst zijn de bestemmingen van type 1 het meest geurgevoelig, type 2 minder geurgevoelig en type 3 het minst geurgevoelig. Uit onderzoek blijkt dat type 2 en type 3 bestemmingen bij gelijke geurbelasting minder hinder ondervinden dan type 1 bestemmingen.

Uit diverse onderzoeken en ervaringscijfers blijkt dat voor type 2 bestemmingen daardoor een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar kan zijn. Voor type 3 bestemmingen moet ernstige geurhinder worden voorkomen.

 

Tabel 4.1 Niet-limitatieve lijst van geurgevoelige objecten

type 1: meest geurgevoelig

type 2: minder geurgevoelig

type 3: licht geurgevoelig

woonwijk, lintbebouwing

Bedrijfswoningen

bedrijfsterreinen en industriegebieden

ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden-en verpleegtehuizen (verblijfsrecreatiegebieden)

woningen

in het landelijk gebied, verspreid liggende woningen recreatiegebieden (dagrecreatie)

woonwagenterreinen

Kantoren

woonboten

Winkels

asielzoekerscentra

scholen

dagverblijven

4.2.5. Nieuwe of bestaande situaties

Analoog aan het landelijk geurbeleid is in Alphen aan den Rijn bij nieuwe situaties het voorkómen van nieuwe hinder het uitgangspunt en bij bestaande situaties het beperken van bestaande hinder. In hoofdstuk 5 wordt dit aspect nader uitgewerkt.

 

4.3. Beoordelingskader acceptabel geurhinderniveau

4.3.1. Afwegingsgebied acceptabel hinderniveau

Conform de uitgangspunten van het geurhinderbeleid zal het acceptabel hinderniveau liggen in het gebied tussen het MTR niveau (geen ernstige hinder) en de streefwaarde (geen hinder), waarbij de streefwaarde voor nieuwe situaties het uitgangspunt is.

 

In Alphen aan den Rijn worden daarom bij het afwegingsproces ten behoeve van de vaststelling van het acceptabel hinderniveau de volgende twee grenzen gehanteerd:

  • -

    de hindergrens, de geurbelasting (in ouE/m3 bij een bepaald percentiel) waar beneden geurhinder verwaarloosbaar is (0 % hinder). Vanaf deze geurbelasting begint in feite de geurhinder;

  • -

    de ernstige hindergrens, de geurbelasting (in ouE/m3 bij een bepaald percentiel) waarboven ernstige geurhinder waarschijnlijk is. Boven deze geurbelasting is de geurhinder voor geurgevoelige objecten op voorhand onacceptabel. Klachten1 nemen zeer sterk toe als de geurbelasting toeneemt boven deze ernstige hindergrens.

Voor de bepaling van de hindergrenzen worden door de gemeente Alphen aan den Rijn met name de volgende objectieve hulpmiddelen gebruikt: de hinderenquête (TLO’s), klachtenregistratie/-analyse en hedonische waarden2.

Het is niet uit te sluiten dat in de toekomst meerdere objectieve hulpmiddelen hun waarde bewijzen. Voor het gebruik van andere objectieve hulpmiddelen blijft ruimte bestaan. Een veelbelovende in ontwikkeling zijnde methode is de ‘elektronische neus’.

 

De provincie Zuid-Holland heeft sinds 1995 dosis-effectrelaties bepaald rond een aantal bedrijven op basis van TLO’s, waarbij een relatie is gelegd tussen geurbelasting en hinder/klachten. Tevens zijn bronsterkten en hedonische waarden (de (on)aangenaamheid van een geurtype) van specifieke processen en geuren verzameld. Op basis van de relatie tussen deze objectieve hulpmiddelen en ook de bevindingen uit de Evaluatie ‘Handreiking luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening -module stank’ [ref. 4.] is het beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau van de provincie Zuid-Holland voor continue bronnen tot stand gekomen. De gemeente Alphen aan den Rijn sluit in dit beleid aan bij het door de provincie ontwikkelde beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau.

 

De hoofdconclusie is:

 

het afwegingsgebied voor het acceptabel geurhinderniveau voor een continue emissiebron bevindt zich tussen de volgende grenzen:

  • -

    hindergrens: deze ligt op een berekende geurconcentratie van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel;

  • -

    ernstige hindergrens: deze wordt gevormd door de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2 (cH-2) als 98-percentiel. Boven een concentratie van 5 ouE/m3 als 98-percentiel treedt altijd ernstige hinder op. Dit betekent dat deze waarde nimmer mag worden overschreden.

Afgeleid beoordelingskader:

Zoals eerder beschreven, zijn de toetsingswaarden die de gemeente Alphen aan den Rijn hanteert in principe een toetsingslijn. Er wordt niet op één percentielwaarde getoetst maar op de volledige frequentieverdeling (zie tabel 4.2 en afbeelding 4.1). In de praktijk wordt echter gemakshalve volstaan met de beoordeling van één percentiel: de 98-percentiel voor continue bronnen en de 99,99-percentiel voor discontinue bronnen. Tabel 4.2 geeft de frequentieverdeling bij continue bronnen uitgaande van de genoemde Hindergrens van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel. Er wordt geen hinder verwacht indien de geurconcentratie in de leefomgeving (de geurimmissie) de waarden in tabel 4.2 niet overschrijdt.

 

tabel 4.2. Frequentieverdeling behorende bij de Hindergrens

0,5 ouE/m3 als 98-percentiel

1 ouE/m3 als 99,5-percentiel

1,5 ouE/m3 als 99,9-percentiel

2,5 ouE/m3 als 99,99-percentiel

 

Op basis van tabel 4.2 is in afbeelding 4.1 de frequentieverdeling van geurconcentraties met de toetsingslijn voor hinder grafisch weergegeven

 

Noot:

De gepresenteerde toetsingslijn voor continue bronnen is in de praktijk per specifieke situatie afhankelijk van onder andere de ruwheidslengte van het receptorgebied, bron-/immissiehoogte en de afstand tot de bron. In werkelijkheid kan de verhouding van de concentratie van het 98-percentiel en het 99,99percentiel variëren tussen een verhouding 1:2 en 1:10. Daarmee kan voor een specifieke situatie, mits goed onderbouwd, worden afgeweken van de in tabel 4.2 gepresenteerde vaste verhouding van 1:5. Om te beoordelen of geurhinder door piekemissies wordt voorkomen, dient in een specifiek geval de (ernstige) hindergrens (frequentieverdeling) bepaald te worden overeenkomstig tabel 4.2 en afbeelding 4.1 zijnde een continue bron. Dit betekent dat de piekemissie als continue bron dient te worden ingevoerd in het verspreidingsmodel

 

Het afwegingsgebied:

Het acceptabel hinderniveau in een specifieke situatie ligt in het gebied tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens. Dit is in afbeelding 4.2 schematisch weergegeven.

 

afbeelding 4.2. Hindergrenzen en afwegingsgebied acceptabel geurhinderniveau

 

 

In bijzondere regelingen (bedrijfstakonderzoeken) in de NeR en in geurbeleidsstukken van andere overheden wordt gebruikgemaakt van een tussenniveau, overeenkomstig de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1 als 98-percentiel (voor continue bronnen). Dit tussenniveau is de zogenoemde 12 % hindercontour en wordt verder gedefinieerd in paragraaf 4.3.2. Dit niveau is bij uitstek geschikt bij de beoordeling van geur bij ruimtelijke plannen.

 

Nieuwe en bestaande situaties

Nieuwe hinder wordt voorkomen door nieuwe geurgevoelige bestemmingen te projecteren buiten de Hindergrens en nieuwe geurbronnen zodanig te projecteren of te beperken dat zich geen geurgevoelige bestemmingen binnen de Hindergrens bevinden. Dit beschermingsniveau is in bestaande situaties dikwijls niet haalbaar. Bij het beperken van bestaande hinder bevindt zich het afwegingsgebied voor het acceptabel hinderniveau tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens.

 

Discontinue en fluctuerende bronnen: piekemissies

Fluctuerende bronnen geven een patroon te zien van wisselende emissieniveaus binnen één emissieuur elke niet op voorhand bekend zijn. Deze emissies hebben vaak een incidenteel karakter, bijvoorbeeld een korte piek waarna het niveau weer afneemt: voorbeelden zijn het laden en lossen of het opengaan van deuren van een loods. De ultieme vorm van een fluctuerende bron is de emissie afkomstig van een niet representatieve bedrijfsomstandigheid (= ongeval). De incidentgevoeligheid van een bedrijf is moeilijk in te schatten en hangt onder meer samen met de mate van good housekeeping van het desbetreffende bedrijf. In verspreidingsberekeningen wordt de bijdrage aan geurhinder door fluctuerende bronnen vaak onderschat door de geurcontouren te presenteren als 98-percentiel of door de bron geheel niet mee te nemen in berekeningen.

 

Voor bronnen met een fluctuerend of discontinu emissiepatroon (emissie gedurende minder dan 3.500 uur per jaar) geeft een 98-percentiel onvoldoende inzicht in de ondervonden hinder/klachten, omdat het effect op de leefomgeving door de berekende immissiecontour wordt onderschat. De hogere percentielen geven beter inzicht in die hogere immissieconcentraties. Voor discontinue bronnen, dat wil zeggen bronnen die minder dan 40 % van de tijd per jaar emitteren (minder dan 3.500 uur per jaar) wordt daarom niet het 98-percentiel als toetsingswaarde beschouwd maar wordt gekozen voor het 99,99-percentiel [ref. 11.]. Dit percentiel geeft aan waar een bepaalde (piek)geurconcentratie in 0,01 % van de tijd (dat wil zeggen < 1 uur per jaar) wordt overschreden.

 

De gemeente Alphen aan den Rijn hanteert als uitgangspunt dat er ten gevolge van discontinue bronnen geen hinder te verwachten is indien geen overschrijding optreedt van de concentraties van de frequentieverdeling behorende bij continue bronnen. Deze is weergegeven in tabel 4.2 en afbeelding 4.1. Voor discontinue bronnen zullen de hoogste percentielen daarbij maatgevend zijn.

 

Voor bronnen met minder dan 3.500 emissie-uren per jaar (t < 0,4) gelden daarom de volgende grenzen als 99,99-percentiel:

  • -

    de hindergrens ligt op 2,5 ouE/m3 als 99,99-percentiel;

  • -

    de ernstige hindergrens ligt bij de geurconcentratie die hoort bij een hedonische waarde van -2, vermenigvuldigd met een factor 5, als 99,99-percentiel. Boven 25 ouE/m3 als 99,99-percentiel treedt altijd ernstige hinder op.

4.3.2. Geurhindercontouren rond geurbronnen

Voor de meeste bedrijfstakken (typen geuren) is de relatie bekend tussen de hoeveelheid geur en de hinderlijkheid van de geur. Deze relatie is afgeleid vanuit geuronderzoek, op basis van geurmetingen, zoals dat de afgelopen jaren rond veel geuremitterende bedrijven is uitgevoerd in het kader van onderbouwing van het geurbeleid en bij milieuvergunningverlening. Deze gegevens zijn onder meer beschikbaar via de NeR [ref. 10.]. Op basis van deze ervaringskennis kan voor bestaande en nieuwe bedrijven worden berekend op welke plaats in de omgeving welke mate van geurhinder is te verwachten. Bij vergunningprocedures moet de aanvraag voldoende informatie bevatten om de mate van hinder te bepalen. Als dit niet het geval is, is de aanvraag op het aspect geur niet ontvankelijk.

 

De te verwachten geurkwaliteit van de omgeving wordt gekwalificeerd in de hieronder beschreven vier gradaties van afnemende milieukwaliteit. Hierbij wordt aanvullend op de boven genoemde hindergrens en ernstige hindergrens gebruik gemaakt van een tussenniveau dat ligt bij een geurconcentratie van H = -1 als 98percentiel. Dit tussenniveau wordt de 12 % hindercontour genoemd.

 

verwaarloosbare geurhinder (leefomgevingskwaliteit: goed)

  • -

    er is nauwelijks of geen geur waarneembaar, geurklachten zijn onwaarschijnlijk, de geurbelasting is lager dan 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel.

minder dan 12 % geurgehinderden (leefomgevingskwaliteit: redelijk)

  • -

    er is wel eens geur waarneembaar, die door sommigen als hinderlijk wordt ervaren. Geurklachten zijn weinig waarschijnlijk;

  • -

    de geurbelasting als 98-percentiel is hoger dan of gelijk aan een geurconcentratie van 0,5 ouE/m3 èn lager dan de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1;

  • -

    in dit gebied correleert de hinder met een hinderniveau tussen 0 en 12 % gehinderden (soms/vaak last van geur).

meer dan 12 % geurgehinderden (leefomgevingskwaliteit: matig)

  • -

    er is regelmatig geur waarneembaar, die aanleiding geeft tot hinder, maar nauwelijks tot ernstige hinder;

  • -

    er kunnen enkele geurklachten zijn;

  • -

    de geurbelasting is lager dan het 98-percentiel van de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2, maar hoger dan of gelijk aan het 98-percentiel de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1. Ongeacht de hedonische waarden is de geurbelasting altijd lager dan 5 ouE/m3 als 98-percentiel;

  • -

    in dit gebied (concentraties liggen tussen H = -1 en H = -2) correleert de hinder met een hinderniveau tussen circa 12 -20 % gehinderden (soms/vaak last van geur).

ernstige geurhinder (leefomgevingskwaliteit: slecht)

  • -

    er zullen doorgaans veel geurklachten zijn;

  • -

    de geurbelasting is hoger dan of gelijk aan het 98-percentiel van de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2. Ongeacht de hedonische waarden begint het gebied met ernstige geurhinder bij geurbelastingen hoger dan of gelijk aan 5 ouE/m3 als 98-percentiel;

  • -

    in dit gebied (concentraties zijn hoger of gelijk aan H = -2) correleert de hinder met een hinderniveau waarbij meer dan 20 % van de respondenten uit een telefonisch leefsituatie onderzoek (TLO) soms/vaak last van geur rapporteert. Bovendien wordt ernstige hinder gerapporteerd.

Aan deze vier gradaties van afnemende milieukwaliteit zijn hindercontouren gekoppeld. Een voorbeeld van deze geurcontouren is opgenomen in afbeelding 4.3.

  • -

    buiten de hindergrens (groene contour) is het gebied waar geurhinder verwaarloosbaar is. Verwaarloosbare hinder betekent echter niet dat er nooit geur kan worden waargenomen;

  • -

    de hindergrens wordt aangegeven met een groene lijn. Het gebied tussen de 12 % hindercontour (gele contour) en de Hindergrens (groene contour) is het gebied rond een inrichting waar 0-12 % hinder waarschijnlijk is;

  • -

    de 12 % hindercontour wordt aangegeven met een gele lijn. Het gebied tussen de ernstige hindergrens (rode contour) en de 12 % hindercontour is het gebied rond een inrichting waarbinnen 12-20 % geurhinder waarschijnlijk is;

  • -

    de ernstige-hindergrens wordt aangegeven met een rode contour rond een inrichting. Deze contour geeft de grens rond een inrichting aan waarbinnen ernstige geurhinder waarschijnlijk is.

Het geurbeoordelingskader is gebaseerd op informatie uit TLO’s (telefonische leefbaarheidsonderzoek onder een blootgestelde bevolkingsgroep). Hiermee wordt bescherming geboden aan de gemiddelde blootgestelde bevolking. Het heeft echter tot gevolg dat een individu met een bovengemiddeld reukvermogen minder bescherming kan worden geboden.

 

afbeelding 4.3. Voorbeeld van geurcontouren rond een inrichting

 

 

4.4. Samenvatting beoordelingskader geurbelasting

In tabel 4.3 is een schematische samenvatting gegeven van het beoordelingskader zoals deze in Alphen aan den Rijn wordt gehanteerd. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen geurtypen met een geurconcentratie van minder dan 5 ouE/m3 bij een hedonische waarde van H = -2 (‘standaard’ geuren) en geuren met een geurconcentratie van meer dan 5 ougeurconcentratie van meer dan 5 ou3 bij een hedonische waarde van H = -2 (‘minder onaangename’ geuren).

 

In de tabellen zijn de milieukwaliteitsniveaus samengevat van de zones rond een geuremitterende bron en worden de drie verschillende contouren benoemd:

  • -

    hindergrens;

  • -

    12 % hindercontour;

  • -

    ernstige hindergrens.

tabel 4.3. Samenvatting beoordelingskader acceptabel geurhinderniveau

Leefom- gevings- kwaliteit

GES- score

Verwachte geurhinder

geurklachten

Geurimmisie toetsingswaarden

Geurtypen bij C(H= -2) < 5 ouE/m3 

Geurtypen bij C(H = -2) = 5 ouE/m3 (minder onaangename geuren)

Continue bronnen (≥3.500 emissie-uren)

Discontinue bronnen (< 3.500 emissie-uren)

Continue bronnen (≥3.500 emissie-uren)

Discontinue bronnen (< 3.500 emissie-uren)

Goed

0-1

Geurhinder verwaarloosbaar

onwaarschijnlijk

C98 < 0,5 ouE/m3 

C99,99 < 2,5 ouE/m3 

C98 < 0,5 ouE/m3 

C99,99 < 2,5 ouE/m3 

Hindergrens C98 = 0,5 ouE/m3 C99,99 = 2,5 ouE/m3 C98 = 0,5 ouE/m3 C99,99 = 2,5 ouE/m3 

Redelijk

2-3

0-12% geurgehinderden maar géén ernstige hinder

onwaarschijnlijk

C98 < C(H = -1)

C99,99 < 5 x C(H = -1)

C98 0,5 ouE/m3 

C99,99 2,5 ouE/m3 

12% hindercontour C98 = C(H = -1) C99,99 = 5 X C(H = -1) C98 = 2,5 ouE/m3 C99,99 = 12,5 ouE/m3 

Matig

4

12-20% geurgehinderden maar géén ernstige geurhinder

nauwelijks of geen

C(H = -1 )≤ C98≤ C(H = -2)

5 X C(H = -1) ≤ C99,99 C99,99 < 5 X C(H=-2)

C98 < 5 ouE/m3 

C99,99 < 25 ouE/m3 

Ernstige hindergrens C98 = C(H = -2) c99,99 = 5 X C(H = -2) C98 = 5 ouE/m3 C99,99 = 25 ouE/m3 

Slecht

5-6

>20%

geurgehinderden en ernstige hinder

Doorgaans veel geurklachten

C98 > C(H = -2)

c99,99 > 5 X C(H = -2)

C98 5 ouE/m3 

C99,99 25 ouE/m3 

 

Toelichting

C(H=-2)

= de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2

C98

= geurconcentratie als 98-percentiel

C99,99

= geurconcentratie als 99,99-percentiel

C < C(H= -1)

= geurconcentratie lager dan de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1

5 x C(H = -1)

= 5 maal de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1

 

In beleidsregel 2 (hoofdstuk 1) is tabel 4.3 nog verder gecomprimeerd door alleen de geurimmissie toetsingswaarden voor de hindergrens en de ernstige hindergrens te vermelden.

5. Toepassing in vergunningverlening en handhaving

5.1. Inleiding

In de praktijk maakt de gemeente Alphen aan den Rijn bij besluitvorming gebruik van de hindersystematiek geur uit de NeR en het beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau uit hoofdstuk 4 van deze beleidsnota. In dit hoofdstuk is de toepassing in vergunningverlening en handhaving nader uitgewerkt. Het geuronderzoek is een onderdeel van de vergunningaanvraag.

 

Het algemene uitgangspunt is het voorkómen van (nieuwe) hinder.

 

5.2. Geurhinderbeleid en milieuvergunningen

Indien bij een bedrijf potentiële geurbronnen aanwezig zijn, stelt het bevoegde gezag het acceptabel hinderniveau vast op basis van de door het bedrijf voorgestelde geurbestrijdingsmaatregelen en de volgens de systematische aanpak verkregen gegevens over de geurbelasting in relatie tot de hinder. Aspecten die bij dit proces een rol kunnen spelen zijn de historie van het bedrijf in zijn omgeving, de aard en de waardering van de geur, het klachtenpatroon en andere beschikbare informatie over de hinder en (mogelijke) emissies, de technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen en de consequenties voor de werkgelegenheid.

De resultante van dit uitgebreide afwegingsproces is dan het zogenaamde acceptabel hinderniveau.

 

Het acceptabel hinderniveau en de bijbehorende BBT-maatregelen worden vastgelegd in de vergunning door middel van doel- en/of middelvoorschriften.

 

De ontvankelijke aanvraag:

De initiatiefnemer geeft in de aanvraag inzicht in de geursituatie als gevolg van het initiatief; daarbij dient aangegeven te worden welke emissiebeperkende maatregelen mogelijk zijn en welk effect daarvan mag worden verwacht. Om te komen tot een ontvankelijke aanvraag op basis waarvan een acceptabel hinderniveau kan worden vastgesteld, is onderstaande BBT-stappenplan (tabel 5.1) ontwikkeld. In dit stappenplan is het gemeentelijk beoordelingskader geïntegreerd in de hindersystematiek van de NeR.

 

tabel 5.1. BBT-stappenplan

 

Stap 1

Aan te vragen activiteit:

Stel aanvraag Wm op. Inventarisatie van voor geur relevante processen en bedrijfsomstandigheden

Voor geur expliciet aangeven onder welke verschillende bedrijfsomstandigheden (procesparameters behorende bij de productie) geur vrijkomt.

Capaciteit van verschillende activiteiten benoemen.

Stap 2

 

 

geuremissie:

inventarisatie van geurbronnen/bepalen van geuremissie

Bron met vermelding van de bronsterkte en wijze van bepalen van de bronsterkte:

  • -

    kritische beschouwing over representativiteit van bronsterkte in relatie tot aan te vragen bedrijfsomstandigheden en capaciteiten;

  • -

    alle bronnen > 0,5·106 ouE/uur;

    bronnen < 0,5·106 ouE/uur zijn verwaarloosbaar

  • -

    concentratie, debiet en vracht per uur;

  • -

    tijdsduur per dag (dagdeel) en aantal dagen per jaar van de bron aangeven of de bronnen < 3.500 emissie-uren gelijktijdig emitteren;

  • -

    benaming bron overeenkomstig de bijzondere regeling NeR paragraaf 3.3.

Stap 3

Beoordelingskader

acceptabel hinderniveau:

Relatie tussen geurimmissie en hinder. Het ontwikkelen/vaststellen van het beoordelingskader.

 

 

 

 

 

 

Klachtensituatie:

registratie en analyse

Bepaling relevante geurcontouren als 98-percentiel (=(< 3.500 emissieuren per jaar).

Bepaling relevante geurcontouren als 99,99-percentiel (< 3.500 emissieuren per jaar).

Bepaal bij welk 98-(c.q. 99,99-) percentiel de hinder en de ernstige hinder begint3 , analoog aan tabel 4.3. Maak daarbij (mogelijk) gebruik van onder andere TLO, hedonische waarden en klachten. Indien voor een bedrijf een bijzondere regeling van toepassing is, presenteer de waarden/contouren die in deze regeling van toepassing zijn.

 

Registratie en analyse: Geef de gevalideerde klachten weer op een grafische kaart.

Analyseer de relatie tussen klachten en bron/product/proces.

Bijvoorbeeld aantal klachten in relatie tot geurtype processen/ producten;

Bijvoorbeeld aantal klachten in relatie tot jaarcapaciteit.

Stap 4

geurimmissie:

Berekenen met het verspreidingsmodel

NNM (èn LTFD voor een viertal bijzondere regelingen)

Geurbelasting op leefniveau:

 

  • -

    geef een beschouwing over de wijze waarop verspreiding moet worden berekend (bijzondere regelingen hebben soms nog een LTFD-berekening nodig), versie rekenpakket vermelden

  • -

    bepaal het immissiemaximum en geef de maximale waarde

  • -

    bereken en presenteer de contouren (minimaal 3) als 98-percentiel (Hindergrens, 12 %-hindercontour en ernstige hindergrens)

  • -

    van bronnen met < 3.500 emissie-uren per jaar ook de 99,99 percentielen

  • -

    geef de aard en de omvang weer van de geurgevoelige objecten binnen de contouren, indeling type 1 en type 2 conform tabel 4.1 geurgevoelige objecten.

Stap 5

(mogelijke) maatregelen

Uitwerking en motivering mogelijke maatregelen:

  • -

    technische haalbaarheid (onder andere voor-en nadelen);

  • -

    rendement;

  • -

    kosten; totale netto jaarlijks kosten overeenkomstig NeR paragraaf 4.13 ‘Beschrijving van de methodiek kosteneffectiviteit’;

  • -

    gevolgen voor andere milieucompartimenten.

Stap 6

maatregelenscenario’s

Effecten scenario’s op immissieniveau Effecten scenario’s op hinder

Breng tenminste in beeld de oude, eerder vergunde, situatie alsmede de aangevraagde situatie. Motiveer (techniek en kosten) waarom verdergaande maatregelen niet wenselijk zijn.

Stap 7

evaluatie van de effecten

Na het verwezenlijken van de maatregelen wordt mede op basis van toezicht en handhaving nagegaan of deze maatregelen voldoende effectief zijn.

 

Voor bedrijven waarvoor een Bijzondere Regeling uit de NeR [ref. 10.] van toepassing is, kan bij de uitwerking van het stappenplan van de informatie uit de betreffende regeling gebruik gemaakt worden.

 

Het gevolg van het stappenplan met de evaluatie is dat het vóórkomen van hinder en klachten keer op keer aanleiding is om bronnen op te sporen en af te wegen of maatregelen noodzakelijk zijn.

5.2.1. Bestaande of nieuwe situatie

Een van de belangrijkste uitgangspunten in het landelijk geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Bij het vaststellen van het acceptabel hinderniveau is het daarom van belang of een bepaalde geursituatie moet worden beschouwd als een reeds bestaande situatie of als een nieuwe situatie. Voor een nieuwe situatie zal het acceptabel hinderniveau lager liggen dan in een bestaande situatie.

5.2.2. Cumulatie van geuren

Cumulatie van geur is een effect van meerdere geurbronnen die elkaar beïnvloeden. Het effect van mengen van geuren op de waarneembaarheid en de hinderlijkheid op leefniveau is in veel gevallen moeilijk voorspelbaar.

In den lande bestaat geen vaste methodiek en worden meerdere methoden gebruikt om met cumulatie om te gaan. Aspecten die een rol spelen zijn onder meer: de hoogte van de bron, aard van de geur en de tijdsduur van de bron. Afhankelijk van de specifieke situatie zal een keuze gemotiveerd dienen te worden.

 

Onderstaand voorstel geeft mogelijke toepassingen welke niet beschouwd dienen te worden als hard, maar als mogelijke ondersteuning bij de besluitvorming.

 

Voorstel voor mogelijke toepassingen:

 

  • 1.

    voor geuren die sterk vergelijkbaar zijn, is naar verwachting optellen mogelijk. Voor deze bronnen zijn versterkende of verzwakkende effecten niet te verwachten. Alle bronnen kunnen ingevoerd worden in het verspreidingsmodel voor berekeningen waarna de cumulatieve geurcontour berekend kan worden. Op deze wijze is ook groepering van brontypen mogelijk. Deze groep van bronnen dient ten minste te voldoen aan het beoordelingskader voor dit type geur;

  • 2.

    verschillende typen geuren kunnen op dezelfde manier worden gemodelleerd als hierboven beschreven. Evenwel eerst nadat de emissie met een waarderingsfactor wordt gecorrigeerd voor de aard (hedonische waarde) van de geur. Om deze waarderingsfactor mee te nemen in de berekeningen verdient het aanbeveling om de emissies te normaliseren naar de bron die het meest onaangenaam wordt gevonden.

Voorbeeld:

Geur A

Geur B

geuremissie (ouE/uur)

100

25

hedonische waarde (CH = -2)

6

3

verhouding t.o.v. de meest onaangename geur

2

1

genormaliseerde geuremissie (ouE/uur)

50

25

 

Bij het vaststellen van het beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau is vervolgens de hedonische waarde van de bron, die het meest onaangenaam wordt gevonden, maatgevend (in het voorbeeld: geur B).

5.2.3. Gemotiveerd afwijken is mogelijk

In uitzonderlijke gevallen waarbij er gegronde redenen zijn, kan worden afgeweken van de in het onderhavige beleidsdocument beschreven methodiek. In de afweging of het hinderniveau acceptabel is, zijn onder andere de volgende aspecten van belang:

  • -

    de mate van hinder;

  • -

    de aard en waardering van de geur;

  • -

    omvang van de blootstelling;

  • -

    het klachtenpatroon;

  • -

    andere informatie over de hinder en mogelijke emissies;

  • -

    zijn geurreducerende maatregelen overeenkomstig BBT getroffen?

  • -

    technische en financiële consequenties;

  • -

    informatie over mogelijke extra geurreducerende maatregelen;

  • -

    de lokale situatie waarin onder meer de planologische situatie en de sociaaleconomische aspecten (bv. werkgelegenheid) een rol spelen;

  • -

    de historie van het bedrijf in zijn omgeving

  • -

    te verwachten toekomstige aantoonbare ontwikkelingen zoals de op termijn te verwachten geurmaatregelen aan de bron, het afbreken van geurgevoelige objecten.

5.3. Geurneutralisatiemiddelen

Om geuremissies terug te dringen, worden uiteenlopende maatregelen toegepast. Vaak zijn deze maatregelen wel specifiek toegespitst op standaard processen of activiteiten en is de effectiviteit van de maatregelen reeds lange tijd in de praktijk bewezen. Bij nieuwe processen wordt de voorkeur gegeven aan procesgeïntegreerde maatregelen. Helaas worden maatregelen vaak pas toegepast nadat overlast blijkt op te treden. Bij bestaande processen is het dan vaak niet meer mogelijk om procesgeïntegreerde maatregelen voor te schrijven of heeft dit niet het gewenste effect. Wanneer dit laatste het geval is, worden dikwijls ‘end-of-pipe maatregelen’ toegepast. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van emissiebeperkende technieken, het verbeteren van de dispersie, zoals door het plaatsen van een schoorsteen, of door beide. Ook worden soms beperkingen opgelegd van activiteiten tijdens bepaalde (meteorologische) omstandigheden.

 

Wanneer deze maatregelen niet tot voldoende resultaat leiden, is het in sommige gevallen mogelijk om neutralisatiemiddelen voor geur toe te passen om de hinder te verminderen. Voor de toepassing van geurneutralisatiemiddelen is tot nu toe geen (landelijk) beleid ontwikkeld.

De gemeente Alphen aan den Rijn is terughoudend bij het toestaan van het gebruik van geurneutralisatiemiddelen. Dergelijke middelen mogen nu en in de toekomst geen schadelijke effecten hebben op mensen en op het milieu. De afwezigheid van de kans op schadelijke effecten zal bij de toepassing van nieuwe ontwikkelingen, zoals geurneutralisatiemiddelen, moeten worden aangetoond. Er bestaat op dit moment, voor de stoffen die bij geurneutralisatiemiddelen worden toegepast, geen regeling voor toelating tot de markt of voor certificering. Voor wat betreft de toepassing van geurneutralisatiemiddelen sluit de gemeente Alphen aan den Rijn aan bij het Beleidsdocument Geurneutralisatiemiddelen van de Provincie Zuid-Holland. Dit document is opgenomen in bijlage II.

Het beleid heeft als uitgangspunt dat moet worden voorkomen dat stoffen in het milieu worden toegevoegd, die niet in die hoeveelheden of concentraties in het natuurlijk milieu aanwezig zijn en schade kunnen veroorzaken.

 

5.4. Geurhinderbeleid en handhaving

Handhaving van de vergunning gebeurt op basis van de voorschriften zoals die in de vergunning zijn opgenomen en hetgeen in de aanvraag is gesteld.

 

Handhaving van de voorschriften moet gericht zijn op controle van de omvang van de emissie van geur, de omvang van de geurbelasting en op de eventuele aanwezigheid en de goede werking van voorzieningen.

 

Bij gebleken tekortkomingen in de naleving wordt overeenkomstig de handhavingsstrategie een traject ingezet om de situatie in overeenstemming te brengen met de vergunningvoorschriften.

 

Naast het controleren van de voorschriften uit de vergunning worden geurklachten gebruikt om met name situaties met ernstige hinder op te sporen. Klachtenregistratie-en analyse spelen een grote rol bij vergunningverlening. Zij vormen een belangrijk onderdeel van het beoordelingskader voor het acceptabel geurhinderniveau van de gemeente Alphen aan den Rijn en het BBT-stappenplan, zoals opgenomen in tabel 5.1.

 

klachtenbehandeling

Met behulp van klachten die zijn gemeld kan worden vastgesteld of een inrichting -of een andere bron -hinder veroorzaakt. Verder wordt een indicatie verkregen over het vóórkomen van hinder en van de oorzaken.

De gemelde klachten worden geregistreerd en geanalyseerd, hieruit volgt een prioriteitsstelling van de aanpak van de oorzaken.

 

Het actief behandelen van geurhinderklachten zal niet op korte termijn leiden tot een oplossing van de stankproblematiek. Het is immers inherent aan klachtenmeldingen dat hinder al heeft plaatsgevonden voordat actie wordt ondernomen. Ook is het herleiden van de oorzaak van klachten niet altijd eenvoudig. Dit speelt vooral in gebieden waar meerdere bronnen aanwezig zijn.

 

Door het actief behandelen van klachten wordt meer inzicht verkregen in (incidentele) emissiepunten. Ook bevordert een adequate klachtenbehandeling de contacten tussen bevolking en overheid. Hierdoor en bijvoorbeeld door publicaties in de media wordt de bevolking ervan op de hoogte gesteld dat er wordt gewerkt aan de oplossing van de stankproblematiek.

 

Bij het melden van klachten wordt zoveel mogelijk informatie over de klacht gevraagd, bijvoorbeeld wat de aard van de geur is en op welke tijdstippen de geur werd waargenomen. Ook wordt gevraagd of de klager meer informatie wil over het verdere verloop van de gemelde klacht. In dat geval wordt de klager teruggebeld over de bevindingen van de klachtendienst.

 

De volgende procedure wordt na het melden van (een golf van) geurhinderklachten gevolgd:

  • -

    achterhalen veroorzaker en veroorzakende bron;

  • -

    bedrijf wordt verzocht om de handeling te staken;

  • -

    geurveroorzakende activiteit wordt getoetst aan geldende vergunning:

    • indien niet aan de vergunning wordt voldaan kan een proces verbaal of een dwangsom volgen;

    • indien wel aan de vergunning wordt voldaan wordt nagegaan of de handeling dermate veelvuldig voorkomt dat aanscherping van de vergunning wenselijk is (bijvoorbeeld door ambthalve aanpassen van de vergunning).

De grootste veroorzakers van geurhinderklachten worden actief in de publiciteit gebracht.

 

Een adequate behandeling van klachten en opsporing van oorzaken vergt een snelle reactie van de organisatie op klachten. Om dit te bereiken moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • -

    klachten kunnen 24 uur per dag worden gemeld, ook is gedurende de gehele dag een uitrukdienst beschikbaar en er zijn voldoende mensen en middelen beschikbaar zodat de klachten kunnen worden onderzocht;

  • -

    van de gemelde klachten wordt nagetrokken in welke richting de oorzaak is te vinden, indien de veroorzaker van de klachten niet direct bekend is, gebeurt dit met behulp van kaartmateriaal en gegevens van de geldende weersituatie;

  • -

    de uitrukdienst is tijdig op de plaats waar vermoedelijk de oorzaak kan worden gevonden;

  • -

    bij registratie van geurhinderklachten wordt gebruik gemaakt van een registratiesysteem dat op snelle en eenvoudige wijze te gebruiken is en waarmee (indien de bron niet onmiddellijk wordt gevonden) ook op een later tijdstip nader onderzoek kan worden uitgevoerd. Het systeem is ook bruikbaar als administratief systeem waarin alle resultaten van reeds uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken worden vastgelegd, zodat hierop kan worden teruggevallen bij eventuele juridische procedures of bij latere onderzoeken.

6. Toepassing in ruimtelijke ordening

Bij ruimtelijke ontwikkelingen en het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke onderbouwing van de plannen moeten verschillende milieu-aspecten, waaronder geur, worden behandeld. Daarbij moet worden gemotiveerd waarom een bepaalde ontwikkeling binnen de milieukaders mogelijk is. Dit gemeentelijk geurbeleid biedt een beoordelings- en afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Enerzijds wil de gemeente de ruimte bieden aan economische ontwikkelingen en daarmee bedrijvigheid. Anderzijds zijn ook gevoelige bestemmingen, zoals wonen, uiteraard zeer gewenst binnen de gemeente Alphen aan den Rijn. Om voor deze gevoelige bestemmingen een acceptabel leefklimaat te borgen, wordt -in gebieden waar geurhinder kan optreden- het acceptabel hinderniveau vastgesteld. Het acceptabel hinderniveau bevindt zich tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens.

Als in een ruimtelijk plan de mogelijkheid is opgenomen om binnen de geldende geurhindercontour geurgevoelige objecten te realiseren, komen de kosten van geurbeperkende maatregelen tot het niveau van BBT in beginsel ten laste van het bedrijf en drukken bovenmatige kosten op de plankosten.

 

Het afwegingsgebied voor het acceptabel hinderniveau bij ruimtelijke ontwikkelingen ligt tussen de hindergrens en de ernstige-hindergrens. In tabel 4.3 zijn de hindergrens en de ernstige hindergrens opgenomen, alsmede de 12%-hindercontour. Het afwegingskader voor gevoelige objecten binnen de hindergrens bevindt zich tussen de hindergrens en de ernstige hindercontour. De leefkwaliteit tussen de hindergrens en de 12%-hindercontour wordt als redelijk bestempeld. De leefkwaliteit tussen de 12%-hindercontour en de ernstige hindergrens als matig.

7. Verklarende woordenlijst

acceptabel hinderniveau

De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegd bestuursorgaan. De aspecten die bij dit proces een rol kunnen spelen zijn de historie van de inrichting in zijn omgeving, de aard en waardering van de geur, het klachtenpatroon en andere beschikbare informatie over de hinder en (mogelijke) emissies, de technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen,de consequenties voor werkgelegenheid, etc.

 

BBT

Beste beschikbare technieken ter vermindering van emissies voor een bepaald proces of een bepaalde bedrijfstak. Deze zijn onder meer vastgelegd in BAT

(Best Available Techniques) referentie documenten van de Europese Commissie. De oude term ALARA uit de Wet milieubeheer is vervangen door BBT.

 

C

Geurconcentratie.

 

Europese odour units

De maat voor geurconcentraties per kubieke meter (ouE/m3) in reukloze lucht in laboratoria gemeten volgens de NEN-EN 13725. Eén ouE/m3 komt overeen met 2 ge/m3 (de ‘oude’ eenheid van geur).

 

GES

De Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu (GES) is een instrument waarmee vooraf inzicht verkregen wordt in de verschillende factoren die van invloed zijn op de gezondheid van de (toekomstige) bewoners. De factoren die hierbij worden beschouwd zijn luchtverontreiniging, geluid, geurhinder, externe veiligheid en elektromagnetische velden. De GES-scores variëren van ‘zeer goed’ (GES-score 0) tot ‘zeer onvoldoende’ (GES-score 8).

 

Geurbelasting

De uurgemiddelde geurconcentratie in de leefomgeving. Dit is de geurconcentratie uitgedrukt in Europese odour units per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE/m3 als x-percentiel).

 

Geurcontour

Lijn die punten met een gelijke geurbelasting met elkaar verbindt (isoconcentratielijn).

 

Geuremissie

Uitworp van geur uit een bron, uitgedrukt in Europese odour units per uur.

 

geurgevoelig object

Woningen en andere locaties waar mensen zich bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden en waar bescherming tegen geurhinder is het kader van Wm-vergunningverlening en/of planvorming aan de orde is.

 

Geurimmissie

Geurbelasting, uitgedrukt in percentielwaarde, op de leefomgeving, ten gevolge van de geuremissie van een of meer bronnen.

 

geursignaleringskaart

Op de geursignaleringskaarten zijn geurcontouren aangegeven rond geurrelevante bedrijven die onder provinciaal bevoegd gezag vallen. Het gaat om de ligging van de Hindergrens, de 12 %-Hindercontour en de Ernstige Hindergrens. Ook kan de vergunde contour zijn opgenomen.

 

H

Hedonische waarde.

 

hedonische waarde

Mate van aangenaamheid van een geur, waarbij een geurconcentratie (ouE/m3) wordt gekoppeld aan een referentieschaal volgens NVN 2818, die loopt van extreem onaangenaam (H = -4) via neutraal (H = 0) tot extreem aangenaam (H = +4).

 

MBO

Milieubelevingsonderzoek.

 

MTR

Maximaal toelaatbaar risico.

 

NeR

Nederlandse Emissierichtlijn Lucht.

 

ouE/m3

zie: Europese odour units.

 

Percentiel

Tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie wordt overschreden.

Een geurbelasting van 1 ouE/m3 als 98-percentiel geeft bijvoorbeeld aan dat de geurconcentratie van 1 ouE/m3 gedurende 2 % van de tijd (minder dan 176 uren per jaar) wordt overschreden.

 

T

tijdfractie.

 

TLO

Telefonisch leefsituatieonderzoek. Een hinderenquête waarmee de het verband tussen geurbelasting en geurhinder kan worden onderzocht.

 

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Wro

Wet ruimtelijke ordening.

8. Referenties

  • 1.

    Herziene Nota Stankbeleid, ministerie van VROM, 1994.

  • 2.

    Brief rijksbeleid geur, minister van VROM, Kamerstuk 22 715, 15 juli 1995.

  • 3.

    Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening, module stank, Provincie Zuid-Holland, februari 2002.

  • 4.

    Evaluatie ‘Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening, module stank’ van de provincie Zuid-Holland, PRA OdourNet b.v., rapportnummer PRZH04A5, maart 2005.

  • 5.

    Vaste waarden, nieuwe vormen, Milieubeleid 2002-2006, VROM 020772/11-02 14558/176, Den Haag.

  • 6.

    Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), http://statline.cbs.nl.

  • 7.

    Onderzoek Milieubeleving Zuid-Holland 2008, onderzoek naar de milieubeoordeling door de bevolking, mei-juni 2008, Provincie Zuid-Holland, project I1149, maart 2009.

  • 8.

    Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu, Handboek voor een gezonde inrichting van de woonomgeving, Ministerie VROM, versie 1.4, september 2008.

  • 9.

    Bedrijven en milieuzonering: handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, uitgeverij Sdu, Den Haag, editie 2009.

  • 10.

    Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (NeR), InfoMil, Den Haag, maart 2003 en aanvullingen.

  • 11.

    Toepassing stankconcentratienorm op discontinue en fluctuerende bronnen, Publicatiereeks Lucht, nr.82, VROM, september 1989.

BIJLAGE I Achtergronddocument geur

 

In de zeventiger en tachtiger jaren bleek steeds duidelijker uit onderzoek naar de samenstelling van geur dat de waarneembaarheid en aard/hinderlijkheid van de geur niet te meten is middels chemische analyses. De meeste geuren bestaan uit complexe mengsels van vaak honderden verschillende componenten, die in zodanig lage concentraties en in wisselende samenstelling aanwezig zijn, dat deze niet chemisch meetbaar waren en/of de meetresultaten niet vertaalbaar waren naar de waarneembaarheid en hinderlijkheid.

 

In de tachtiger jaren werd daarom de olfactometrie ontwikkeld tot een bruikbare methode voor milieuonderzoek, waarbij de menselijke neus als meetinstrument werd gebruikt. Het principe van olfactometrie bestaat eruit om een zak met geurhoudende lucht uit een schoorsteen (of andere geurbron) te halen, en deze middels een verdunningsapparaat (de zogenaamde olfactometer) aan een groep van panelleden ter beoordeling aan te bieden. Daarbij wordt die verdunning bepaald waarbij juist de helft van het panel de geurhoudende schoorsteenlucht weet te onderscheiden van schone lucht: bij die verdunning is per definitie 1 geureenheid per kubieke meter lucht aanwezig (1 ge/m3). Indien bijvoorbeeld de schoorsteenlucht hiertoe 1.000 keer moet worden verdund, bedraagt de geurconcentratie van het luchtmonster 1.000 ge/m3. Inmiddels is de standaardeenheid van geur gewijzigd van ‘ge’ in Europese odour units (ouE). Deze worden gemeten conform de NEN-EN13725. Een concentratie van 1 ouE per kubieke meter lucht is die verdunning waarbij de helft van het panel de geurhoudende lucht met zekerheid weet te onderscheiden van schone lucht.

 

Bij de geurmonstername aan de schoorsteen wordt tevens de hoeveelheid lucht gemeten die uit de schoorsteen komt, het debiet (uitgedrukt in m3/uur). Door vermenigvuldiging van het debiet (meestal in de ordegrootte van duizenden m3/uur) met de geurconcentratie in de schoorsteen (meestal in de ordegrootte van duizenden ouE/m3), wordt de geuruitstoot oftewel geuremissie uit de schoorsteen verkregen (veelal uitgedrukt in miljoenen ouE per uur (·106 ouE/uur). De methode van olfactometrische geuranalyse is gestandaardiseerd (NEN-EN13725) en er zijn diverse richtlijnen voor geurmetingen en de uitvoering van geuronderzoek. Hiervoor wordt verwezen naar de Nieuwe Technische Afspraken 9065 en het Praktijkblad L40 ‘meten van geur’ (L40-P13, Geur Periodieke meting, SenterNovem/Infomil, 2009).

 

Naast de bepaling van het aantal geureenheden, de geurconcentratie, een maat voor (de sterkte van) de waarneembaarheid van de geur, kan tevens aan de panelleden gevraagd worden hoe (on)aangenaam men de geur vindt. De (on)aangenaamheid wordt ook wel de hedonische waarde genoemd, en wordt doorgaans uitgedrukt op een schaal tussen -4 (extreem onaangenaam) via 0 (neutraal) en + 4 (extreem aangenaam).

Ook hedonische metingen zijn gestandaardiseerd (NVN2818).

 

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat op basis van de combinatie van de geurconcentratie met de hedonische waarde een uitspraak gedaan kan worden over de te verwachten mate van geurhinder. Op basis van de meest recente inzichten op het gebied van geuronderzoek wordt deze combinatie van parameters ook in de toekomst als meest geschikte en meettechnisch haalbare voorspellende maat voor geurhinder beschouwd.

Dit wordt hieronder nader toegelicht.

 

Bepalen van de geurconcentratie in de omgeving en voorspellen van geurhinder

In de vorige paragraaf is uiteengezet hoe geur aan de bron (bijvoorbeeld schoorsteen) gemeten kan worden.

Vervolgens wordt deze geuremissie in een verspreidingsmodel voor luchtverontreiniging ingevoerd, om de geurconcentratie in de omgeving te berekenen. Met dit model kan, rekening houdend met zowel de bronkarakteristieken (bijvoorbeeld bronhoogte, uitstroomsnelheid en emissieduur), omgevingskarakteristieken (bijvoorbeeld ruwheid van de omgeving), als wel lokale meteorologische omstandigheden zoals die zich gedurende het jaar voor zullen doen (bijvoorbeeld windrichting, windsnelheid en dergelijke) de geurconcentratie in de omgeving berekend worden (de zogenaamde geurimmissie oftewel geurbelasting). Deze wordt doorgaans uitgedrukt als percentielwaarde, waarbij bijvoorbeeld 1 ouE/m3 als 98percentielwaarde inhoudt dat op die plaats gedurende 98 % van de tijd van het jaar de geurconcentratie lager zal zijn dan 1 ouE/m3, en gedurende 2 % van de tijd de geurconcentratie hoger zal zijn. De geurbelasting in de omgeving van een geurbron wordt doorgaans op een topografische kaart van de omgeving weergegeven, door middel van een iso-geurconcentratielijn, een geurcontour.

 

Vergunningvoorschriften (NeR paragraaf 2.9.3)

Het resultaat van de afweging om te komen tot een acceptabel hinderniveau wordt vastgelegd in de considerans.

Hieruit volgen voorschriften die in de vergunning worden vastgelegd. De vergunningvoorschriften kunnen verschillende vormen hebben. Voorbeelden zijn middelvoorschriften en doelvoorschriften. Bij middelvoorschriften worden de bijbehorende specificaties over het functioneren van de te implementeren middelen aangegeven. Doelvoorschriften kunnen of een emissiegrens voorschrijven (bijvoorbeeld een te realiseren geurvracht in ouE/uur) of een immissiegrens voorschrijven (bijvoorbeeld een maximale geurbelasting in ouE/m3 als een bepaalde percentielwaarde).

 

Een immissiegrenswaarde die (in ouE/m3) in een voorschrift is vastgelegd, kan niet direct door een immissiemeting (concentratiemeting in het veld) worden gecontroleerd. Controle van zo’n voorschrift kan alleen via een geurconcentratie-en debietmeting aan de bron gevolgd door een verspreidingsberekening. Handhaving van de voorschriften moet gericht zijn op controle op de omvang van de emissie van geur, de omvang van de geurbelasting en op de eventuele aanwezigheid en de goede werking van voorzieningen. In de considerans moet de motivatie staan voor de voorschriften. Wanneer er geen sprake is van potentiële geurhinder dan moet dit in de considerans worden vastgelegd.

Bijlage 2 Beleidsdocument geurneutralisatiemiddelen Provincie Zuid-Holland

 

Bijlage II Beleidsdocument geurneutralisatiemiddelen Provincie Zuid-Holland

 

Geur Neutralisatie Middelen Beleidsdocument Provincie Zuid-Holland

 

De toepassing van nettsalisafie middelen voor geurbestrijding

 

Provincie Zuid-Holland

Directie Groen Water en Milieu

 

DCMR Milieudienst Rijnmond


1

Uit analyse van klachtenregistraties en TLO’s blijkt dat minder dan 0,5 % van de geurgehinderden daadwerkelijk een geurklacht indient. Het aantal geurgehinderden is dus een veelvoud van het aantal klagers.

2

Hierbij zijn de TLO en de klachtenregistratie van groter belang dan de hedonische waarde, omdat deze een maat zijn voor de werkelijk ondervonden hinder. In gevallen waarbij geen informatie beschikbaar of toepasbaar is uit TLO’s of klachtenregistraties geeft de hedonische waarde een belangrijke indicatie voor de mogelijke hinder.

3

Voor het middelen van hedonische waarden wordt verwezen naar het kopje ‘middelen hedonische waarden’ hieronder.