Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Het Hogeland

Beleidsregels Participatiewet Het Hogeland 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHet Hogeland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Participatiewet Het Hogeland 2020
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-2022Gewijzigde regeling

27-06-2022

gmb-2022-312255

01-01-202009-07-2022Nieuwe regeling

10-12-2019

gmb-2022-265996

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet Het Hogeland 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland;

Gelet op de bepalingen van de Participatiewet de Wet SUWI, de IOWA, de IOAZ (uitschrijven)

Besluit vast te stellen de Beleidsregels Participatiewet 2020.

 

1 Bijstand

Aanvraag

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:

  • Artikel 53a PW

  • Artikel 44 PW

  • Artikel 43 PW

  • Artikel 41 PW

  • Artikel 30c lid 6 Wet SUWI

  • Artikel 9 PW

1.1 Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag

Belanghebbende wordt verzocht binnen 2 weken of op de geplande afspraak na de datum van melden het (volledig) ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier alsmede de gevraagde bewijsstukken bij de gemeente in te leveren.

1.2 Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

Een belanghebbende die een uitkering bij een andere sociale zekerheidsinstelling aanvraagt maar daar

een afwijzing krijgt, zal zich na ontvangst van de afwijzing kunnen melden bij het Werkplein of via Werk.nl voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Bij toekenning van die uitkering of inkomensvoorziening geldt in beginsel ingangsdatum die bij de andere sociale zekerheidsinstelling zou hebben gegolden. Dit geldt echter alleen als belanghebbende zich binnen 2 weken na ontvangst van de afwijzing bij het Werkplein heeft gemeld.

Bij melding na 2 weken maar binnen een maand, wordt de 'schuifregeling' toegepast. Dit betekent dat de inwoner zich meteen na ontvangst van de afwijzing meldt voor een bijstandsuitkering. Hierdoor garandeert het college dat de aanvrager geen nadeel ondervindt van zijn poging om eerst aanspraak te maken op een voorliggende voorziening.

Bij melding vanaf een maand, wordt deze 'schuifregeling' niet toegepast. De ingangsdatum van de

uitkering of inkomensvoorziening is dan de datum dat belanghebbende zich voor een bijstandsuitkering heeft gemeld.

1.3 Afhandeling ingetrokken aanvragen

Het staat belanghebbende vrij de aanvraag om een uitkering mondeling (telefonisch) of schriftelijk in te trekken. Een verzoek tot intrekking dient door het college schriftelijk te worden bevestigd.

1.4 Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college

Er wordt niet afgeweken van artikel 41 lid 2 PW.

1.5 Locatie(s) indienen aanvragen

Voor aanvragen die bij het UWV moeten worden ingediend, moet de aanvrager zich melden via www.werk.nl.

Voor overige aanvragen, die bij het college van B&W moeten worden ingediend, moet de aanvrager zich melden bij werkplein Ability UIthuizen, Industrieweg 7, 9981 HJ in Uithuizen. Telefoon: 088 - 345 8888 E-mail: socialezaken@hethogeland.nl

 

1.6 Overdrachtstermijn

Er zijn geen afspraken gemaakt met het UWV over de overdracht van eventuele bijstandsgerechtigden voor bemiddeling.

1.7 Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand

Wanneer belanghebbende minder dan 30 dagen voor de datum van de (nieuwe) melding nog recht had op bijstand, wordt dit recht niet geacht te zijn geëindigd.

Wanneer een uitkering < 3 maanden is beëindigd geldt een vereenvoudigde aanvraagperiode.

Er moet een (verkorte) aanvraagformulier worden ingevuld en ingeleverd waarbij met name alleen gekeken wordt naar de gewijzigde omstandigheden en actuele vermogensgegevens.

1.8 Zoekperiode personen jonger dan 27 jaar

Na de melding voor een aanvraag Participatiewet krijgen jongeren < 27 jaar van Werkplein Ability een brief waarin staat wat van hen verwacht wordt tijdens de zoekperiode. Dit wordt hen ook tijdens een persoonlijk gesprek of bijeenkomst uitgelegd.

Het uitgangspunt is dat een jongere zo snel mogelijk (terug) naar school gaat, tenzij dit door persoonlijke omstandigheden niet mogelijk is. Denk daarbij aan (medische) problematiek, niveau of andere dringende zaken. De focus tijdens de zoekperiode van 4 weken zal dus moeten liggen op het zoeken naar scholing en pas als dit goed geregeld is werk. Uiteraard kan men ook tegelijk naar scholing en werk zoeken.

Met betrekking tot de zoekperiode is de jongere verplicht:

  • De activiteiten bij te houden die ondernomen zijn om een opleiding en/of werk te vinden

  • Uit te zoeken of er nog recht is op studiefinanciering of een studielening. Dit kan via www.duo.nl.

  • Aantonen dat hij niet terug naar school kan door bijvoorbeeld een verklaring van school, bewijs maximale studiefinanciering of een medisch rapport van een specialist te overleggen *

  • Een cv (curriculum vitae) te maken en deze op www.werk.nl te plaatsen

* Een verklaring van een huisarts is niet voldoende

Het college beoordeelt of de jongere zich heeft gehouden aan zijn inspanningsverplichting tijdens de zoektijd waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelbaarheid van de persoon en de bijzondere omstandigheden.

2 Recht op bijstand

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:

  • Artikel 9 PW

  • Artikel 13 PW

  • Artikel 16 PW

  • Artikel 17 PW

  • Artikel 35 PW

2.1 Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie

Legeskosten die zijn verbonden aan naturalisatie behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Een (legale) vreemdeling heeft ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorzieningen dezelfde rechten als een Nederlander. Om die reden is het niet noodzakelijk voor vreemdelingen om zich te laten naturaliseren (lees: Nederlander te worden). Ook om zich te kunnen legitimeren heeft men geen Nederlands paspoort nodig. Hij kan zich immers legitimeren met het verblijfsdocument waarover hij beschikt. Voor kosten van verlenging verblijfvergunning is wel bijzondere bijstand mogelijk.

Hoogte toekenning bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen de kosten van verlenging van een verblijfsvergunning en de kosten voor de aanschaf/vernieuwing van een identiteitskaart voor een Nederlander. De kosten voor de aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs voor een Nederlander behoren immers tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voorziet.

Er kan bijzondere bijstand voor verlenging verblijfvergunning (is 5 jaar geldig) worden verstrekt onder aftrek van:

- voor een volwassene: 50% kosten ID Het Hogeland (is 10 jaar geldig)

- voor een kind: 100% kosten ID Het Hogeland (is 5 jaar geldig)

De kosten van aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs voor een Nederlander staan vermeld op de website van gemeente Het Hogeland (www.hethogeland.nl).

Met betrekking tot andere termijnen van geldigheid van verblijfsvergunningen wordt naar rato bijzondere bijstand toegekend.

De reiskosten vanaf woonplaats tot aan het IND kantoor in Zwolle komen ook voor vergoeding (bijzondere bijstand) in aanmerking.

2.2 Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor het aanhouden van de woning tijdens detentie. Eventueel met hulp van de reclassering, zal de gedetineerde zelf zorg moeten dragen voor het (kunnen) aanhouden van de woning door tijdige reservering voor deze kosten, het afsluiten van een lening of het tijdelijk (onder)verhuren van de woning.

2.3 Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

De kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar inrichting waar de gedetineerde verblijft.

De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde wordt aanwezig geacht indien:

  • De gedetineerde behoort tot het gezin van belanghebbende, en;

  • De gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting (= geen recht op verlof), en;

  • De inrichting is gelegen buiten de gemeente maar binnen Nederland; en;

  • De bezoekfrequentie bedraagt maximaal 1 keer per vier weken per gezin.

De noodzaak van meer bezoeken moet door middel van schriftelijke verklaringen van de inrichting/reclassering worden gemotiveerd.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject.

Wanneer de detentie in het buitenland plaatsvindt wordt de hoogte van de bijstand zodanig vastgesteld dat alleen de reiskosten in Nederland worden vergoed. Reiskosten die in dit verband in het buitenland worden gemaakt, komen wegens strijdigheid met het territorialiteitsbeginsel immers niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

2.4 Bijstand en het vervullen van alternatieve straffen

Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht.

2.5 Meldingsplicht studie

Belanghebbende, ouder dan 27 jaar, die een scholing of opleiding wil gaan volgen moet dit (vooraf) melden aan het college.

Het college dient de melding te toetsen aan de hand van de volgende criteria:

  • Kan de belanghebbende een beroep doen op een voorliggende voorziening? (Wet Studiefinanciering (WSF) of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos)

  • Is de belanghebbende tijdens het volgen van de scholing of opleiding voldoende in staat om aan zijn arbeidsverplichtingen te voldoen?

  • Behoort directe arbeidsinschakeling (werken/leren traject) tot de mogelijkheden?

Het college geeft via een beschikking al dan niet toestemming voor het volgen van die studie met behoud van uitkering.

2.6 Meldingsplicht vakantie/verblijf in het buitenland

De belanghebbende is verplicht vooraf en via het wijzigingsformulier melding te maken van vakantie/verblijf buiten Nederland aan het college.

De reden van de meldingsplicht met betrekking tot het verblijf in het buitenland is gelegen in de bepaling van artikel 13 lid 1 sub e PW en de 4/13-wekentermijn.

De belanghebbende moet melden wanneer en hoe lang hij met vakantie/naar het buitenland gaat. Alleen in die situatie waarin de vorm en of duur van de vakantie gevolgen heeft voor het recht op uitkering volgt een beschikking. Wanneer belanghebbende desondanks toch naar het buitenland gaat in die periode, betekent dat er over die periode geen recht op bijstand bestaat.

Voor verblijf langer dan een week buiten de gemeente (in Nederland) heeft belanghebbende een meldingsplicht. Hiermee kan worden voorkomen dat men zich onbewust niet houdt aan de inlichtingen- en overige verplichtingen (artikel 17 lid 1 PW).

2.7 Het kunnen volgen van onderwijs

Jongeren die uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering, komen niet in aanmerking voor algemene bijstand Artikel 13 lid 2 sub c PW). Wanneer een jongere wél een uit ’s Rijkskas bekostigde opleiding kan volgen maar waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, kan hij wel in aanmerking komen voor algemene bijstand.

De vraag is wat precies wordt bedoeld met het “kunnen volgen” van door het Rijk bekostigd onderwijs?

Het “kunnen volgen” enerzijds moet worden geïnterpreteerd als een ‘technisch’ kunnen en anderzijds als een redelijkheidstoets. Met andere woorden een jongere kan zich daadwerkelijk inschrijven en aanspraak maken op studiefinanciering maar kan dit ook van hem worden gevergd?

Er kunnen namelijk allerlei omstandigheden een rol spelen, zoals fysieke of geestelijke beperkingen, de capaciteiten of schuldenproblematiek van een jongere.

Om te kunnen beoordelen of een jongere uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs kan volgen dient rekening te worden gehouden met het volgende:

• Een jongere die een WSNP-traject volgt kan geen opleiding volgen wanneer hij afhankelijk wordt van studiefinanciering. Diegene mag immers geen nieuwe schulden maken. Wel dient te worden onderzocht of een BBL-opleiding tot de mogelijkheden behoort.

• Het beschikken over een startkwalificatie laat onverlet dat een belanghebbende uit 's Rijkskas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak maakt op studiefinanciering aangezien een vervolgopleiding in beginsel van toegevoegde waarde moet worden geacht met betrekking tot de kansen van belanghebbende op de arbeidsmarkt, ook al beschikt hij over een startkwalificatie (diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau)

Van een persoon jonger dan 27 jaar kan worden verlangd deel te nemen aan een vervolgopleiding ondanks dat hij over een startkwalificatie beschikt als dit de kansen op de arbeidsmarkt vergroot. (jurisprudentie CRvB 21-5-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1813)

3 Middelentoets

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 27 PW

  • Artikel 31 PW t/m 34 PW

3.1 Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

De inkomsten uit commerciële verhuur hoeven niet volledig gekort te worden. Vaak zit in de huur een bepaalde vergoeding begrepen voor energie- en internetgebruik. Een commercieel verhuurder zal moeten kunnen aangeven welk deel van de huuropbrengst de kale huur is en welk deel van de huuropbrengst betrekking heeft op een kostenvergoeding. De kale huur moet dan in mindering worden gebracht op de bijstand.

Er is sprake van een commerciële relatie wanneer:

  • Een schriftelijke en ondertekende huurovereenkomst is met daarin de wederzijdse rechten en plichten

  • Aantoonbaar een reële commerciële huurprijs* wordt betaald die jaarlijks geïndexeerd wordt.

  • Hiermee wordt bedoeld een prijs zoals in het maatschappelijk en economisch verkeer gebruikelijk is. De overeengekomen (onder)huurprijs moet uiteraard geen ‘vriendenprijsje’ zijn. Bij twijfel of de prijs te laag is voor de gehuurde ruimte, kan altijd de huurprijscheck worden geraadpleegd.

Vaak is de kostendelersnorm niet van toepassing bij verhuur, onderhuur of het hebben van kostgangers, omdat personen met een commerciële relatie niet aangemerkt worden als kostendelende medebewoners (artikel 19a lid 1 onderdeel c PW)

* Voor de vaststelling van een commerciële huurprijs kan worden aangesloten bij het systeem van de huurcommissie via www.huurcommissie.nl/onderwerpen/huurprijs-en-punten/huurprijscheck-en-puntentelling

3.2 Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

Van het positieve saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand een bedrag vrijgelaten ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstand (incl. vakantietoeslag) in verband met lopende uitgaven. Als het saldo lager is dan de bijstand, dan wordt het resultaat op € 0 gesteld. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt dus wel mee bij de vaststelling van het vermogen.

De saldi op spaarrekeningen en overige rekeningen tellen wel volledig mee als vermogen.

3.3 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

Zolang een belanghebbende niet (redelijkerwijs) kan beschikken over zijn aandeel in de boedel, kan de waarde van dit aandeel niet als vermogen in aanmerking worden genomen (artikel 34 lid 1 onderdeel a PW).

Wanneer tegoeden op een bankrekening van een belanghebbende in gemeenschap van goederen met de ex-partner vallen omdat er nog geen scheiding en deling heeft plaatsgevonden, kan belanghebbende redelijkerwijs over die tegoeden beschikken omdat de tegoeden feitelijk kunnen worden aangewend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Zolang er geen deling heeft plaatsgevonden en belanghebbende aantoonbaar niet kan beschikken over de voldoende tegoeden die tijdens de gemeenschap zijn verkregen dan wordt de bijstand om niet verstrekt. Wanneer de boedelscheiding volledig is afgerond dan stelt het college opnieuw het vermogen vast. Hiervoor dient een heronderzoek te worden opgevoerd.

Wanneer belanghebbende achteraf voldoende middelen had over de periode van bijstandverlening dan wordt op grond van artikel 58 lid 2 sub f PW de bijstand teruggevorderd.

3.4 Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

Bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente dient het vermogen en de toepasselijke vermogensgrens opnieuw te worden vastgesteld.

3.5 Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging in de gezinssituatie vindt een nieuwe vermogensbepaling plaats. Bij alleen een wijziging in de leefsituatie (bijvoorbeeld opname in een inrichting) gebeurt dit niet.

 

Nadat het vermogen is vastgesteld, wordt gekeken of belanghebbende nog steeds recht heeft op voortzetting van de bijstandsuitkering.

De bezittingen en schulden die aanwezig zijn op het moment van de wijziging worden afgezet tegen de vermogensgrens die van toepassing is in de nieuwe situatie. Op het saldo van de lopende rekening wordt de nieuwe norm (inclusief VT) in mindering gebracht. Als het saldo lager is dan de bijstand, dan wordt het resultaat op € 0 gesteld. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt.

3.6 Beleid inzake korten voorlopige teruggave

Ontvangen bedragen aan teruggave en voorlopige teruggave worden gekort, voor zover deze betrekking hebben op een periode waarin bijstand wordt verleend.

Wanneer belanghebbende recht heeft op een (voorlopige) teruggave in verband met de heffingskorting dan wordt het bedrag waarop hij recht heeft gekort. Dit moet ook gebeuren als belanghebbende de (voorlopige) teruggave niet aanvraagt. Het is tenslotte een middel waarover hij kan beschikken (artikel 31 lid 1 PW). In bijzondere gevallen kan hiervan door het college worden afgeweken, hierover dient dan wel te worden gerapporteerd.

In afwijking van het voorgaande is de jonggehandicaptenkorting vrijgelaten (artikel 31 lid 2 onderdeel c PW). Deze vrijlating geldt niet voor personen jonger dan 27 jaar (artikel 31 lid 7 PW).

3.7 Vrijlaten giften

Giften en liefdadigheids- (charitatieve) uitkeringen van instellingen of personen worden slechts als middelen in aanmerking genomen als zij tot een zodanige verbetering van de leefomstandigheden leiden, dat het buiten beschouwing laten ervan vanuit het oogpunt van bijstandsverlening onaanvaardbaar zou zijn.

Voorbeelden van vrijgelaten giften kunnen zijn dat een derde het sporten voor de (klein)kinderen of incidenteel de boodschappen betaalt.

Individuele omstandigheden bepalen of er sprake is van een gift:

  • Van belang hierbij zijn de hoogte van de gift of uitkering, en

  • Het doel (bestemming) waarvoor de gift of uitkering wordt gegeven of juist het ontbreken

  • daarvan.

Als grens wordt een bedrag van € 450,00 op jaarbasis aanvaardbaar geacht. Als het een incidentele gift of uitkering betreft moet worden beoordeeld of deze betrekking heeft op kosten die worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen. Heeft de gift of uitkering geen specifieke bestemming, dan kan dit aanleiding zijn de gift of uitkering niet (geheel) buiten beschouwing te laten. De gift wordt dan gezien als middel. Is de gift bestemd voor specifieke kosten waarmee de belanghebbende wordt geconfronteerd en die niet worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen, dan zal er binnen redelijke grenzen geen bezwaar zijn deze buiten beschouwing te laten.

3.8 Vermogen in verband met erfenis

Als belanghebbende door het ontvangen van een erfenis meer vermogen heeft dan voor bijstand is toegestaan, wordt de uitkering beëindigd vanaf het moment van overlijden van de erflater.

Wanneer belanghebbende zijn erfenis afwijst dan doet diegene (waarschijnlijk) onnodig een beroep op bijstand en kan dat gevolgen hebben voor de hoogte en/of duur van de bijstandsuitkering.

Als belanghebbende een nalatenschap heeft ontvangen, dan kan het college diegene verplichten om zijn aandeel te gelde te maken.

3.9 Woonkosten worden door een ander voldaan

Het college verlaagd de norm op grond van artikel 27 PW wanneer de woonkosten door een ander worden voldaan. Hiermee wordt aansluiting gezocht met de richtlijn 5.1 “Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten”.

Tevens dient contact te worden opgenomen met een medewerker Handhaving in verband met mogelijke gezamenlijke huishouding (artikel 3 PW).

3.10 Waarde auto bij vermogensvaststelling

Een auto of motor met een waarde tot maximaal € 4.500,- wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Bedraagt de waarde van een auto echter € 4.500,- of meer, dan moet de volledige waarde van de auto worden betrokken bij de vaststelling van het vermogen (CRvB 04-11-2008, nr. 07/2108 WWB). De waarde van de auto kan bijvoorbeeld worden vastgesteld aan de hand van gegevens van de ANWB-koerslijsten.

Wanneer belanghebbende meerdere auto’s en/of motoren op naam heeft, dan is de waarde vrijlating slechts van toepassing op 1 motorvoertuig.

Ook dient bij meerdere voertuigen op naam afstemming plaats te vinden het een medewerker Handhaving.

Als een auto niet meer voorkomt op de ANWB-lijst wordt uitgegaan van de gemiddelde prijs op www.autotrack.nl

Wanneer echter voorzienbaar was dat een belanghebbende een beroep op bijstand zou moeten doen en hij voor die tijd nog een auto, motor, brommer, scooter of elektrische fiets aanschaft, wordt de waarde van de auto wel volledig tot het vermogen gerekend.

Onder algemeen gebruikelijke bezittingen wordt niet verstaan:

  • Vrachtauto

  • Aanhangwagen

  • Caravan en/of boot

3.11 Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 PW als middel in aanmerking genomen.

  • Uitvaartverzekering welke in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten

  • Uitvaartverzekering welke contanten uitkeert kan worden vrijgelaten indien:

  • de waarde mag niet bovenmatig hoog zijn (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD*);

  • het tegoed wordt bij overlijden uitgekeerd en anderszins niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar tegen zeer ongunstige voorwaarden.

  • Eigen reservering in contanten voor begrafeniskosten wordt alleen onder de volgende voorwaarden niet als vermogen aangemerkt:

  • het geld is uitsluitend bestemd voor de kosten van een uitvaart en mag niet tussentijds opvraagbaar zijn (staat op een aparte, geblokkeerde, rekening);

  • het tegoed kan alleen bij overlijden worden opgenomen (tussentijds mag de blokkering niet worden opgeheven), en;

  • de waarde is niet bovenmatig hoog (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD.

3.12 Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

Een bijstandsgerechtigde kan tijdens iedere bijstandsperiode gebruik maken van een inkomstenvrijlating (artikel 31 lid 2 sub n PW). Deze vrijlating gaat van start op het moment dat belanghebbende tijdens de uitkering voor het eerst inkomsten uit arbeid gaat ontvangen. Het is aan het college om te bepalen: of deze functie de kansen op volledige uitstroom van belanghebbende vergroot.

Criteria voor beoordeling inkomstenvrijlating

  • .

    De arbeid draagt bij aan de arbeidsinschakeling van betrokkene

  • .

    Ontvangen van algemene bijstand

  • .

    Nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt

De vrijlating bedraagt 25% van de inkomsten tot een maximumbedrag per maand gedurende maximaal 6 maanden.

De periode van maximaal 6 maanden hoeft niet aaneengesloten te zijn. De vrijlating kan daarom voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten worden ingezet. Als inkomsten uit arbeid gedurende bijvoorbeeld 3 maanden zijn vrijgelaten dan resteert een toekomstige vrijlatingsperiode van maximaal 3 maanden. In geval van nieuwe arbeidsinkomsten kan de resterende vrijlatingsperiode dus herleven totdat in totaal maximaal 6 maanden is bereikt. Op deze wijze worden bijstandsgerechtigden gestimuleerd tijdelijk werk te aanvaarden dat korter dan 6 maanden duurt.

Het recht op inkomstenvrijlating bestaat tijdens de bijstandsverlening slechts 1 keer per (uitkerings)periode. Wanneer belanghebbende na een onderbreking wederom een bijstandsuitkering ontvangt dan heeft hij nogmaals recht op de volledige inkomensvrijlating (bron Schulinck).

In geval van gehuwden/samenwonenden geldt er een afzonderlijke inkomstenvrijlatingsperiode voor iedere partner.

Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor ten laste komende kinderen tot 12 jaar, hebben recht op een aanvullende vrijlating nadat zij gebruik hebben gemaakt van de reguliere inkomstenvrijlating van 6 maanden (artikel 31 lid 2 sub r PW). De vrijlating bedraagt 12,5% van de inkomsten tot een maximumbedrag per maand gedurende 30 aaneengesloten maanden.

Bijstandsgerechtigden die een medische urenbeperking hebben, hebben recht op inkomstenvrijlating van 15% van de inkomsten uit arbeid tot een maximumbedrag, zolang ze bijstand ontvangen (artikel 31 lid 2 sub y PW). De vrijlating wordt alleen toegepast als de bijstandsgerechtigde geen recht op vrijlating heeft op grond van artikel 31 lid 2 sub n of r PW).

De maximale vrij te laten bedragen van de inkomsten uit arbeid staan genoemd in artikel 31 lid 2 PW.

3.13 Smartengeld en/of schadevergoeding i.v.m. aardbevingen

Smartengeld en/of schadevergoeding i.v.m. aardbevingen zijn vrijgelaten van inkomen en vermogenstoets (op basis van artikel 31 lid 2 sub m PW).

Vrijlating van de vergoedingen wegens schade door bodembeweging zijn naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord.

Enkele voorkomende regelingen waar (o.a.) aan gedacht kan worden:

  • .

    De waardedalingsregeling voor huiseigenaren;

  • .

    Subsidie Waardevermeerdering - € 4.000. Voor eigenaren met erkende aardbevingsschade (minimaal € 1.000 schade). Bedoeld voor verduurzaming van de woning;

  • .

    Subsidie Verduurzaming Groningen - € 7.000. Voor eigenaren met een versterkingsadvies op basis van oude regels. Bedoeld voor energiebesparende maatregelen;

  • .

    Subsidie Verduurzaming en Verbetering Groningen - € 17.000. Voor eigenaren die een beoordeling op basis van de nieuwste regels of een herbeoordeling krijgen. Deze subsidie is voor verduurzaming en verbetering van de woning. Bij een herbeoordeling heeft u daarnaast ook recht op de Regeling versterking gebouwen Groningen herbeoordeling - € 13.000. Dit bedrag mag u vrij besteden.

  • .

    Subsidie Blok B. Voor eigenaren die van de gemeente een brief hebben gekregen dat ze zijn uitgekozen voor deze regeling. Het gaat dan om straten of wijken waar moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan als gebouwen beoordeeld worden met de nieuwste inzichten.

  • .

    Subsidie verduurzaming en verbetering Groningen - € 10.000. Voor eigenaren van huizen in het aardbevingsgebied die buiten de versterkingsopgave vallen.

  • .

    Het eenmalige bedrag van € 750,00 dat hoofdhuurders (zowel huurders via woningcorporaties als particuliere huurders) in het aardbevingsgebied ontvangen.

 

 

4 Verplichtingen en sancties
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 9 PW

  • Artikel 17 PW

  • Artikel 18 PW

  • Artikel 18a PW

  • Artikel 57 PW

  • Artikel 4:5 lid 1 Awb

  • Artikel 15 IVBPR

  • Verordening afstemming Participatiewet, IOAW, IOAZ Het Hogeland 2019

  • Verordening tegenprestatie Participatiewet - Het Hogeland 2019

4.1 Inschrijving bij uitzendbureaus

Het college stemt de arbeidsplicht af op de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende. De verplichtingen worden in het trajectplan en/of beschikking vastgelegd.

Een van de verplichtingen zou kunnen zijn dat belanghebbende zich bij uitzendbureaus laat inschrijven. Deze verplichting en het aantal is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en ligt ter beoordeling van de werkcoach.

Een belanghebbende dient uitvoering te geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij uitzendbureaus. Geeft een belanghebbende geen uitvoering aan deze verplichting, dan moet het college de bijstand verlagen (artikel 18 lid 4 en lid 5 PW).

4.2 Beleidsregels ontheffing arbeidsplicht

Alle belanghebbenden van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd hebben een arbeidsplicht en een plicht tot het leveren van een tegenprestatie (artikel 9 lid 1 PW).

Het college heeft de bevoegdheid om belanghebbende tijdelijk te ontheffen van deze verplichtingen wegens dringende redenen.

De ontheffing van de arbeidsplicht is altijd tijdelijk (max 3 jaar) en is in duur afgestemd op de individuele omstandigheden van belanghebbende.

Let op: Na afloop van de periode waarover tijdelijk ontheffing is verleend, herleven de verplichtingen van rechtswege.

Ontheffing van de arbeidsverplichting leidt niet vanzelfsprekend tot ontheffing van de re-integratieverplichting. Als er geen ontheffing van de arbeidsplicht is, gaat (tijdelijk) werk voor de re-integratieplicht (artikel 9 lid 2 PW).

4.3 Betekenis "onverwijld uit eigen beweging" in artikel 17 lid 1 Participatiewet

Het college verstaat onder 'onverwijld uit eigen beweging', dat belanghebbende de bedoelde

inlichtingen binnen 2 weken moet melden via het wijzigingsformulier of werk en inkomstenformulier. Deze melddatum wordt gerekend vanaf het moment waarop het feit zich heeft voorgedaan dan kenbaar werd voor belanghebbende.

4.4 Belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

Wanneer de belanghebbende niet meer beschikt over bepaalde bewijsstukken dan zal hij eerst voor eigen rekening moeten proberen om nieuwe exemplaren hiervan te verkrijgen.

Belanghebbende treft geen verwijt ten aanzien van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de gevorderde bewijsstukken indien het recht op bijstand ondanks het ontbreken van het bewijsstuk nog kan worden vastgesteld.

Het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gevorderde bewijsstukken leidt alleen in het geval

het recht op een uitkering niet meer kan worden vastgesteld tot:

  • Het buiten behandeling stellen van de aanvraag met in achtneming van artikel 4:5 Awb of,

  • Het opschorten van het recht op de bijstand op grond van artikel 54 PW of,

  • Het intrekken van het recht op de bijstand op grond van artikel 54 PW

Het college beoordeelt het recht op bijstand op basis van de beschikbare informatie.

4.5 Periode over te leggen bankafschriften

Het college is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand in beginsel gerechtigd inzage te vragen in de giro- en bankafschriften van belanghebbende over de laatste 3 maanden

Het college hoeft hiervoor geen bijzondere reden of aanleiding te hebben.

Bankieren via internet

Om het saldo op een internetspaarrekening te kunnen controleren kan belanghebbende (eventueel direct) een afdruk van de internetpagina met het saldo opvragen en afgeven.

Het UWV en het college kunnen in beginsel volstaan met het vastleggen van het volgnummer van het eerste en het laatste afschrift over de gecontroleerde periode en van de saldi. Alleen deze afschriften dienen dan te worden gekopieerd en bewaard in het dossier.

Onzichtbaar maken

Belanghebbende heeft overigens het recht om gegevens omtrent uitgaven op bankafschriften onleesbaar te maken. De keuze om uitgaven onleesbaar te maken is aan de belanghebbende, tenzij er gegronde redenen zijn om de uitgaven in te zien (vermoedelijke onrechtmatigheden).

4.6 Procedure inleveren wijzigingsformulier/werk en inkomstenformulier

Belanghebbenden dienen op grond van hun inlichtingenplicht (artikel 17 PW) op verzoek of direct (onverwijld) uit eigen beweging binnen 2 weken mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Belanghebbende kan dit telefonisch, persoonlijk of schriftelijk doen.

Wanneer belanghebbende persoonlijk of telefonisch een wijziging heeft doorgegeven dan dient dit alsnog via het wijzigingsformulier of werk- en inkomstenformulier te worden bevestigd.

Belanghebbenden met (parttime en/of wisselende) inkomsten dienen maandelijks hun inkomsten door te geven via het werk- en inkomstenformulier + een kopie van de loonspecificatie.

 

4.7 Categorieën die zijn vrijgesteld inleveren Werk en inkomstenformulier/ wijzigingsformulier

Er worden geen categoriale ontheffingen verleend.

4.8 Meldingsplicht vrijwilligerswerk

Belanghebbende moet via het werk en inkomstenformulier schriftelijk melden als diegene vrijwilligerswerk wil gaan doen. Het vrijwilligerswerk mag de inspanningen richting de arbeidsmarkt niet belemmeren en niet concurrentie vervalsend zijn. De toestemming ligt bij het college.

Belanghebbende behoudt de arbeidsverplichtingen (artikel 9 PW) tenzij het verrichten van

4.9 Duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb

De aanvrager moet de gevraagde informatie die direct beschikbaar of voorhanden is binnen 2 weken inleveren ter beoordeling van de aanvraag.

Wanneer belanghebbende redelijkerwijs meer tijd nodig heeft dan kan bovengenoemde termijn worden verruimd.

4.10 Duur hersteltermijn tijdens bijstand

In het opschortingsbesluit wordt belanghebbende verzocht om het verzuim binnen 2 weken (te rekenen vanaf de dag na het verzenden van de beschikking) te herstellen. De termijn kan worden verlengd als belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij meer tijd nodig heeft.

4.11 Huisbezoek

Bij het afleggen van een huisbezoek moet voorafgaande sprake zijn van een redelijke grond. Op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden kan redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de woon- en leefsituatie van belanghebbende.

De informatie die verkregen wordt tijdens een huisbezoek moet onmisbaar zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand. Het is daarbij belangrijk dat die persoon zijn leefsituatie niet op een andere, minder belastende wijze kan aantonen.

Bij het huisbezoek geldt in het kader van een bewijsopdracht dat betrokkene vrijwillig toestemming verleend voor het afleggen van een huisbezoek (informed consent). Daarmee kan schending van artikel 8 EVRM (inbreuk op het huisrecht) worden voorkomen.

Met een informed consent wordt bedoeld dat belanghebbende (als rechtmatige bewoner) vrijblijvend schriftelijke toestemming verleent tot het binnentreden van zijn woning. Ook dient de persoon voor aanvang huisbezoek geïnformeerd te zijn over de reden en het doel van het huisbezoek, over de vrijwilligheid van de toestemming tot binnenlaten en over de gevolgen van het weigeren van het huisbezoek voor de (verdere) verlening van bijstand. De ambtenaren die het huisbezoek verrichten dienen, voor het binnentreden van de woning, zich te legitimeren.

Aanvullend geldt het protocol huisbezoek.

4.12 Personen zonder identiteitsbewijs

Het overleggen van een identificatiebewijs (artikel 17 lid 3 PW) is niet nodig voor de uitvoering van de Participatiewet als de identiteit en nationaliteit van belanghebbende bekend was tijdens de bijstandsaanvraag.

De belanghebbende die bij de aanvraag van bijstand niet beschikt over een (geldig) identiteitsbewijszal zelf en voor eigen rekening een dergelijk document opnieuw moeten aanvragen.

Met inachtneming van artikel 4:5 lid 1 Awb wordt een aanvultermijn gegeven waarbinnen diegene alsnog een identiteitsbewijs kan overleggen.

Indien inzage in het identiteitsbewijs niet kan plaatsvinden voldoet cliënt niet aan de inlichtingenverplichting (artikel 17 PW) en kan de aanvraag op die grond worden afgewezen dan wel buiten behandeling worden gesteld. (artikel 4:5 Awb).

Rijbewijs

Een rijbewijs kan niet dienen ter vaststelling van de identiteit in het kader van de beoordeling van het recht op bijstand. De reden hiervoor is dat dit document geen nationaliteit vermeldt.

Kopie identiteitsbewijs in dossier

Belanghebbende zal zich bij de aanvraag om bijstand dus altijd moeten legitimeren. Uit de wet volgt namelijk dat de gemeente het recht op bijstand vaststelt aan de hand van een geldig legitimatiebewijs.

Het is wenselijk om in 1e instantie een kopie van het legitimatiebewijs af te geven voor het (bijstands)dossier op grond van Wet op de loonbelasting. Daarna volstaat dat belanghebbende desgevraagd zijn ID of paspoort moeten kunnen laten zien. Mocht belanghebbende weigeren een kopie van zijn ID af te geven dan kan het college geen sanctie opleggen omdat de Participatiewet geen grondslag biedt voor deze verplichting.

4.13 Personen zonder geldig identiteitsbewijs

Belanghebbende dient zich bij eerste aanvraag te kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.

Is de identiteit van belanghebbende eenmaal vastgesteld, dan wordt ook een verlopen identiteitsbewijs of rijbewijs geaccepteerd als legitimatie, tenzij er twijfels zijn over de status of identiteit van betrokkene.

4.14 Uitleg budgetteringsplicht artikel 57 Participatiewet

Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan het college aan de bijstand de verplichting verbinden dat belanghebbende meewerkt aan de noodzakelijke betalingen vanuit de bijstand. Men spreekt in dit verband ook wel over de budgetteringsplicht.

Om tot budgettering over te kunnen gaan moet belanghebbende het college schriftelijke machtigen om de betalingen te verrichten. Zonder machtiging kan het college de bijstand aan belanghebbende niet tot een lager bedrag uitbetalen dan het bedrag waarop het recht is vastgesteld.

Zodra er geen sprake meer is van gegronde redenen kan de budgetteringsplicht niet langer worden opgelegd. Wel kan de belanghebbende in dat geval vrijwillig meewerken aan het direct betalen door het college van belangrijke rekeningen zoals die voor huur en energie aan derden. Hiertoe dient diegene tevens een machtiging van die strekking te ondertekenen. Deze vrijwillige budgettering valt buiten het bereik van artikel 57 onder a Participatiewet.

 

4.15 Afzien van verlaging en waarschuwing i.p.v. verlaging

Op grond van artikel 3 Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 ziet het college af van een verlaging als:

  • Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt

  • De gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden

  • Als daarvoor dringende redenen zijn

Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

4.16 Ingangsdatum verlaging

Conform artikel 4 Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 wordt de verlaging toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit bekend is gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

Als een verlaging niet kan worden geëffectueerd over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen, dan kan de verlaging worden opgelegd met ingang van de eerstvolgende betaling van de uitkering nadat het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen.

Een verlaging kan niet worden geëffectueerd over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen als er over die maand al een maatregel is uitgevoerd.

Wanneer het niet mogelijk is om een lopende uitkering af te stemmen (bij beëindiging) dan kan er een verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast. Het afstemmingsbesluit dat in dat geval wordt genomen, is een bijzondere vorm van herziening van de uitkering en kan dan op grond van artikel 58 lid 2 onder a PW worden teruggevorderd.

Afstemming met terugwerkende kracht is niet mogelijk wanneer de gehele uitkering over de betreffende periode is ingetrokken en teruggevorderd.

Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, is het mogelijk om de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog op te leggen als belanghebbende binnen 1 jaar na beëindiging van de uitkering opnieuw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt

4.17 Termijn heroverweging besluit tot verlaging

Het college beoordeelt uiterlijk 3 maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien (artikel 18 lid 3 PW).

Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden.

Het heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen.

Artikel 18 lid 3 PW is naar oordeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet van toepassing als sprake is van schending van een van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Hiervoor moet artikel 18 lid 11 PW toegepast worden.

4.18 ROF of Mutatieformulier

Binnen Werkplein Ability (werkspoor en leer-/werkspoor) zijn 2 verschillende formulieren te onderscheiden:

  • 1.

    Het werk- en inkomstenformulier

Op dit formulier moet belanghebbende de werk- en/of inkomstengegevens vermelden:

  • Bij vaste inkomsten uit werk, uitkering, alimentatie, etc. alleen als het bedrag is veranderd.

  • Bij wisselende inkomsten uit werk maandelijks het formulier incl. bewijstukken in te leveren.

  • 2.

    Het wijzigingsformulier

Met het wijzigingsformulier moet belanghebbende veranderingen in onder andere de persoonsgegevens en/of woon- en leefsituatie doorgeven.

4.19 Verlagen algemene bijstand, bijzondere bijstand, inkomens- of studietoeslag

Een verlaging wordt in eerste instantie berekend over de bijstandsnorm.

In afwijking hiervan kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, inkomens- of studietoeslag als:

  • Aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 PW (onderhoudsplicht ouders)

  • De verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, inkomens- of studietoeslag daartoe aanleiding geeft.

4.20 Afspraken met OM bij fraudebedrag onder € 50.000,00

Er zijn geen afzonderlijke afspraken gemaakt met het Openbare Ministerie dan de gebruikelijke richtlijnen.

4.21 Tegenprestatie naar vermogen

De beleidsregels met betrekking tot de tegenprestatie naar vermogen zijn weergegeven in ‘Verordening tegenprestatie Participatiewet - Het Hogeland 2019’.

Opmerking:

Wanneer het college van de bevoegdheid gebruik maakt om een tegenprestatie naar vermogen op te leggen, geldt de tegenprestatie als een verplichting voor belanghebbende (artikel 9 lid 1 onderdeel c PW).

4.22 Waarschuwing i.p.v. bestuurlijke boete

Het college kan op grond van artikel 18a PW een waarschuwing geven in plaats van een bestuurlijke boete wanneer:

  • Er geen sprake is van een benadelingsbedrag; en

  • Er de afgelopen 2 jaar niet eerder een waarschuwing is gegeven in verband met schending van de inlichtingenplicht en/of

  • Belanghebbende kennelijk niet beoogd heeft zijn inlichtingenplicht te schenden en dit verzuim ook niet heeft geleid tot ten onrechte of teveel verleende bijstand.

4.23 Verwijtbaarheid en draagkracht bij boete

Voor het vaststellen van de draagkracht bij een bestuurlijke boete wordt geen rekening gehouden met andere inhoudingen of beslaglegging. Het volledig inkomen boven de beslagvrije voet en al het vermogen moet in aanmerking worden genomen.

Is de draagkracht eenmaal vastgesteld dan dient te worden bezien of met deze draagkracht de boete binnen een redelijke termijn kan worden voldaan. Hierbij wordt aansluiting gezocht met de omvang van verwijtbaarheid (artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten).

De termijn waarbinnen een overtreder de boete zou moet kunnen voldoen op basis van zijn draagkracht is bij:

  • Opzet: binnen 24 maanden

  • Grove schuld: binnen 18 maanden

  • Geen opzet en geen grove schuld: binnen 12 maanden

  • Verminderde verwijtbaarheid: binnen 6 maanden

4.24 Overgangsrecht en matigen boete

Boetes die na 1 januari 2013 conform het destijds geldende boeteregime zijn opgelegd moeten worden herzien. Dat volgt uit artikel XXV lid 2 Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

Uit jurisprudentie blijkt echter dat het college moet beoordelen of matiging van de boete aan de orde is. Grondslag daarvoor is artikel 15 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) (zie CRvB 19-05-2009, nr. 08/655 WWB). Het college moet de boete volgens deze jurisprudentie herberekenen:

  • voor de periode tot 1 januari 2013 moet voor de hoogte van de boete worden gekeken naar het oude recht (de afstemmingsverordening) zoals dat gold vóór 1 januari 2013;

  • voor de periode ná 1 januari 2013 moet het college het nieuwe recht (de bestuurlijke boete) in aanmerking nemen.

Voor zover het bedrag van deze herberekening lager is dan het boetebedrag dat volgens het nieuwe recht zou moeten worden opgelegd, moet het college de boete matigen tot het bedrag van de herberekening.

Als uitgangspunt bij bepaling van de hoogte van de boete met een benadelingsbedrag < € 11.067,-- geldt:

  • Opzet aantoonbaar: 100% van het benadelingsbedrag;

  • Grove schuld; 75% van het benadelingsbedrag;

  • Geen opzet en geen grove schuld: 50% van het benadelingsbedrag;

  • Verminderde verwijtbaarheid op grond van de criteria van artikel 2a Boetebesluit (zie ) of om een andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid: 25% van het benadelingsbedrag.

Van bovenstaande kan afgeweken worden vanwege bijzondere omstandigheden, ernst van de gedraging of vanwege andere reden voor maatwerk.

Als uitgangspunt bij bepaling van de hoogte van de boete met een benadelingsbedrag > € 11.067,-- geldt:

  • Opzet aantoonbaar: max hoogte boete € 83.000,--

  • Grove schuld: max hoogte boete € 8.300,--

  • Normale verwijtbaarheid: max hoogte boete € 5.533,--

  • Verminderde verwijtbaarheid: max hoogte boete € 2.767,--

4.25 Hoogte verlaging bij schending geüniformeerde verplichtingen

Zie voor uitwerking van deze beleidsregel artikel 9 van de Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019.

4.26 Hoogte verlaging bij schending niet-geüniformeerde verplichtingen

Zie voor uitwerking van deze beleidsregel artikel 8 van de Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019.

4.27 De taaltoets

Er zijn geen beleidsregels m.b.t. de taaltoets of wet Taaleis van Het Hogeland

4.28 Kwijtschelding bestuurlijke boete

Het college kan op grond van artikel 18a lid 13 PW een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Belanghebbende heeft een verzoek tot kwijtschelding van de boete ingediend;

  • Er is geen sprake van fraude, opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;

  • Belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet opnieuw de inlichtingenplicht geschonden;

  • Er is sprake van medewerking aan een schuldregeling.

De bestuurlijke boete kan niet eerder dan 1 jaar na het besluit waarin de boete is opgelegd worden kwijtgescholden.

5 Algemene bijstand

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 18 PW

  • Artikel 19a PW

  • Artikel 27 PW

  • Artikel 28 PW

  • Artikel 34 PW

  • Artikel 35 PW

  • Artikel 40 PW

5.1 Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Bij het ontbreken van woonkosten wordt het volgende bedrag op de bijstand in mindering gebracht (artikel 27 PW):

  • 15 % van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen hypotheeklasten verbonden zijn;

  • 20 % van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur verbonden zijn;

  • 20 % van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Onder kosten van huur wordt tevens kostgeld verstaan. Een reële prijs voor kostgangerschap is gesteld op minimaal 36% van het normbedrag.

5.2 Verlaging algemene bijstand schoolverlaters

Het college stelt de bijstandsnorm gedurende 6 maanden na het tijdstip van beëindiging onderwijs of beroepsopleiding als volgt vast (artikel 28 en 33 lid 2 PW):

  • het bedrag conform artikel 3.18 Wet Studiefinanciering 2000 voor de thuiswonende schoolverlater

  • het bedrag conform artikel 3.18 Wet Studiefinanciering 2000 voor de uitwonende schoolverlater.

5.3 Anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand

Een combinatie van een verhoging of verlaging van de norm geschiedt zodanig dat een belanghebbende tenminste beschikt over:

  • 45% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande

  • 65% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder

  • 75% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

5.4 Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

De ingangsdatum van de norm bij verblijf in een inrichting is afhankelijk van de omstandigheid of belanghebbende vóór de opname al of niet een bijstandsuitkering ontving. Beschikte de belanghebbende direct voorafgaande aan de opname niet over een bijstandsuitkering, dan wordt de uitkering vanaf de datum opname berekend naar de norm bij verblijf in een inrichting.

Ontving de inwoner wel een bijstandsuitkering, dan blijft de geldende norm nog van toepassing gedurende de maand van opname en de daarop volgende maand. Daarna wordt de uitkering gewijzigd in norm bij verblijf in een inrichting. Deze inwoner kan maximaal 2 maanden met de oude norm in een inrichting verblijven.

5.5 Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

Voor de doorlopende verschuldigde woonlasten (huur, hypotheek, gas/licht en water) kan bijzondere bijstand worden verstrekt, voor zover het aanhouden van de woning noodzakelijk is. Na een verblijf van 6 maanden in de inrichting is het aanhouden van de woning niet meer noodzakelijk. Na 3 maanden na opname dient een nader onderzoek plaats te vinden naar de noodzaak van het aanhouden van de woning.

Wanneer bij het begin van de opname duidelijk is dat belanghebbende langer dan 6 maanden wordt opgenomen wordt de noodzaak van het aanhouden van de woonruimte in principe niet aanwezig geacht. Het domicilie wijzigt dan meteen in die van de gemeente van verblijf. In dat geval kan er eventueel bijzondere bijstand worden verleend voor de opslag van de inboedel.

Worden er rechtstreeks voorschotnota's gas en licht vanuit de uitkering betaalt dan dient zo spoedig mogelijk bij het nutsbedrijf te worden bewerkstelligd dat het voorschot bedrag wordt geminimaliseerd.

5.6 Beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen

Vanaf 1 januari 2022 is het college verplicht om een dakloze ambtshalve met een briefadres als ingezetene in de BRP op te nemen als de dakloze geen briefadres heeft. Hiermee is de verwijzing naar een centrumgemeente vanwege het ontbreken van een briefadres niet meer mogelijk. Voor het recht op bijstand is van belang dat men wel moet kunnen aantonen dat ook feitelijk in de gemeente wordt verbleven.

Een briefadres wordt in eerste instantie verstrekt voor drie maanden met een optie tot verlenging. De briefadreshouder komt alleen in aanmerkingen voor verlenging als hij/zij kan aantonen dat hij inspanningen heeft verricht om een woonadres te bemachtigen. Mensenwerk Hogeland is aangewezen als instelling door de gemeente Het Hogeland om de briefadressen te beheren voor dak-en thuislozen in de gemeente Het Hogeland. De inwoner is verplicht wekelijks zijn post op te halen en het “7 dagenformulier” in te vullen, waarop hij aangeeft de komende 7 dagen te verblijven.

5.7 Bijstand voor ALO-kop bij co-ouders

De ouder zonder echtgenoot heeft recht op de alleenstaande ouder kop (ALO-kop). Deze toeslag maakt deel uit van het kindgebonden budget.

Bij co-ouderschap kan slechts een van de ouders de ALO-kop ontvangen. Daarom dienen beide deze toeslag gelijkmatig te verdelen.

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt ter aanvulling op het gebrek van de ALO kop. Het is immers niet de gemeente maar de Belastingdienst die verantwoordelijk is voor de verstrekking van de ALO-kop.

5.8 Vaststelling vermogen bij co-ouderschap

Wanneer de feitelijke verzorging van het kind voor ten minste de helft van de tijd bij de ouder ligt, dan kan voor de vermogensgrens (artikel 34 lid 3 PW) aansluiting gezocht worden bij de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder.

5.9 Verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar

Er vindt op grond van artikelen 27 en 28 PW geen verlaging plaats voor belanghebbenden met de leeftijd van 18, 19 of 20 jaar.

5.10 Commerciële relatie kostendelersnorm

Vaak is de kostendelersnorm niet van toepassing bij verhuur, onderhuur of het hebben van kostgangers, omdat personen met een commerciële relatie niet aangemerkt worden als kostendelende medebewoners (artikel 19a lid 1 onderdeel c PW)

De inkomsten uit commerciële verhuur hoeven niet volledig gekort te worden. Vaak zit in de huur een bepaalde vergoeding begrepen voor energie- en internetgebruik. Een commercieel verhuurder zal moeten kunnen aangeven welk deel van de huuropbrengst de kale huur is en welk deel van de huuropbrengst betrekking heeft op een kostenvergoeding. De kale huur moet dan in mindering worden gebracht op de bijstand.

Er is sprake van een commerciële relatie wanneer:

  • Er een schriftelijke en ondertekende huurovereenkomst is met daarin de wederzijdse rechten en plichten

  • Aantoonbaan een reële commerciële huurprijs* wordt betaald die jaarlijks geïndexeerd wordt.

Hiermee wordt bedoeld een prijs zoals in het maatschappelijk en economisch verkeer gebruikelijk is. De overeengekomen (onder)huurprijs moet uiteraard geen ‘vriendenprijsje’ zijn. Bij twijfel of de prijs te laag is voor de gehuurde ruimte, kan altijd de huurprijscheck worden geraadpleegd.

* Voor de vaststelling van een commerciële huurprijs kan worden aangesloten bij het systeem van de huurcommissie via www.huurcommissie.nl/onderwerpen/huurprijs-en-punten/huurprijscheck-en-puntentelling.

6 Bijzondere bijstand

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 35 PW

  • Artikel 55 PW

6.1 Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

Iedere aanvraag dient binnen 3 maanden na de datum waarop de kosten gemaakt zijn te worden ingediend. Dit betekent dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht van maximaal 3 maanden kan worden toegekend. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Er is geen sprake meer van noodzakelijke kosten wanneer de inwoner de rekening heeft betaald of dat er een andere oplossing voor deze kosten is gevonden.

Vooraf aanvragen

Alleen voor het verlenen bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen) dient men vooraf aan te vragen.

De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van deze kosten vast te stellen.

Uitzondering

Er wordt een uitzondering gemaakt voor kosten van bewindvoering. Deze bijstand moet worden aangevraagd in het lopende kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of uiterlijk vóór 1 februari van het jaar opvolgend.

6.2 Draagkracht

Bij het verlenen van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de eventueel aanwezige draagkracht. Als draagkracht wordt aangemerkt:

• Het deel van het vermogen, dat hoger is dan het vrij te laten bescheiden vermogen

• Het inkomen boven 120% van de van toepassing zijnde norm

• Spaargelden, die tijdens de bijstandsperiode zijn opgebouwd, voor zover deze meer bedragen dan het vrij te laten bescheiden vermogen.

Bij het vaststellen van de reserveringsruimte en draagkracht wordt uitgegaan van het feitelijke inkomen.

Het resterende inkomen na beslaglegging wordt eveneens gezien als feitelijk inkomen.

Als er sprake is van een WSNP-traject of een minnelijke regeling in het kader van schuldhulpverlening, wordt er van uit gegaan dat er geen draagkracht is.

De vastgestelde draagkracht moet men volledig aanwenden, om te voorzien in de bijzondere kosten. Eventueel kunnen in de draagkrachtperiode gemaakte kosten of te maken kosten, waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is, in mindering worden gebracht op de draagkracht.

6.3 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

De drachtkrachtperiode wordt vastgesteld per kalenderjaar (1 januari t/m 31 december) en heeft betrekking op de periode waarin de kosten gemaakt zijn.

6.4 Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode voor die periode definitief is.

Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in principe niet meer aangepast.

6.5 Drempelbedrag

De gemeente hanteert geen drempelbedrag voor de kosten voor bijzondere bijstand.

6.6 Berekening bijzondere bijstand

Bij inwoners die een algemene bijstandsuitkering ontvangen wordt vooraf GEEN inkomens- en vermogenstoets uitgevoerd. Deze gegevens zijn immers al bij de gemeente bekend.

Bij inwoners die geen gemeentelijke uitkering ontvangen wordt wel vooraf een inkomens-en vermogenstoets gedaan. Bij het aanvraag formulier voor bijzondere bijstand worden deze gegevens opgevraagd.

6.7 Waar en wanneer medisch advies vragen

Het college moet zelf onderzoek doen naar de medische noodzaak van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. De gemeente kan hierbij gebruik maken van een onafhankelijke deskundige.

6.8 Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

Voor inwoners met een laag inkomen tot 120% bijstandsnorm heeft de gemeente een collectieve ziektekostenverzekering met een premiekorting afgesloten. De korting geldt voor een pakket van basisverzekering en aanvullende vergoedingen.

De wetgever gaat ervan uit dat de burger van eigen verantwoordelijkheid blijk geeft door zich te verzekeren tegen normaal gangbare risico's. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering wordt gezien als een daad van genoegzaam besef. Als de klant daarin tekort schiet, heeft dit gevolgen voor het recht op bijzondere bijstand.

Niet collectieve verzekerden

Inwoners met een bijstandsuitkering zijn niet verplicht om zich collectief te verzekeren. Voor de vaststelling van de hoogte van eventuele vergoeding, wordt wel aansluiting gezocht bij de aanvullende pakketten. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen.

Inwoners met een niet collectieve ziektekostenverzekering kunnen op aanvraag een maandelijkse compensatie op de premie krijgen van € 7 per maand.

6.9 Brillen en contactlenzen

Het pakket van de zorgverzekeraar voor de kosten van brillenglazen, monturen en contactlenzen is aan te merken als een voorliggende, toereikende en passende voorziening. Er is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is.

6.10 Overig beleid inzake medische kosten

Voor medische kosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. De Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gelden als toereikende en passende voorliggende voorzieningen. Slechts als er sprake is van zeer dringende redenen kan hiervan afgeweken worden.

6.11 Uitvaartkosten

Een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering en de nalatenschap zijn voorliggende voorzieningen waar een begrafenis of crematie van een overledene van kan worden voldaan.

Bijzondere bijstand voor uitvaartkosten kan worden verstrekt aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan en de belanghebbende niet over toereikende middelen beschikt om (zijn/ haar aandeel) van de uitvaartkosten te voldoen.

Er kan nimmer bijzondere bijstand worden verstrekt voor een uitvaart in of naar het buitenland in verband met het territorialiteitsbeginsel.

De kosten van een standaardbegrafenis of crematie dienen sober te zijn. Het maximaal te verstrekken bedrag wordt vastgesteld aan de hand van de Nibud prijzengids.

Wet op de Lijkbezorging

De gemeente is op grond van de Wet op de Lijkbezorging verplicht te zorgen voor de lijkbezorging, wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen. De Wet op de Lijkbezorging is een voorliggende voorziening.

6.12 Kosten bewindvoering

De kosten voor de bewindvoerder komen pas voor bijzondere bijstand in aanmerking nadat de kantonrechter een bewindvoerder heeft benoemd en een beschikking is afgegeven. Hiermee is de noodzaak voor deze kosten vastgesteld.

Plan van aanpak

Tevens kan een plan van aanpak relevant zijn om de aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering te beoordelen. In het plan van aanpak staat de reden van de onderbewindstelling, een analyse van de ontstane schuldenproblematiek en welke maatregelen getroffen moeten worden.

Op basis van de inhoud kan het college belanghebbende extra verplichtingen opleggen die ten grondslag liggen aan de schulden. (artikel 55 PW). Bijvoorbeeld ondersteuning of behandeling ten behoeve van verslavings- of andere medische problematiek.

Het college bekijkt per geval of een plan van aanpak noodzakelijk is voor de afhandeling van de aanvraag (maatwerk).

Verstrekt een belanghebbende het plan van aanpak niet binnen de daarvoor gestelde termijnen terwijl het college wel daarom vroeg, dan kan de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling worden gesteld.

Vorm van verstrekking

De oorzaak van de schuldenproblematiek kan aanleiding zijn om bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verstrekken wanneer de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. (artikel 48 lid 2 sub b PW).

Kosten bewindvoerder

De bewindvoerder heeft aanspraak op een beloning overeenkomstig de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (artikel 1:447 lid 1 BW). Als de bewindvoerder verzoekt om een beloning, dan stelt de kantonrechter die hem benoemt zijn beloning vast overeenkomstig de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Wsnp-bewindvoerders

Bewindvoerders in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) worden betaald uit de boedel en uit een vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand.

De kosten worden voldaan uit de boedel, dus deze gaan af van het bedrag dat voor de schuldeisers wordt gespaard.

Kortom voor kosten voor bewindvoering in een WSNP-traject is geen bijzondere bijstand mogelijk.

Let op

Inwoners die in een Wsnp traject zitten kunnen daarnaast ook een beschermingsbewindvoerder hebben. De Wsnp (sanerings)bewindvoerder handelt, anders dan de beschermingsbewindvoerder, in het belang van de schuldeisers.

Voor de kosten van beschermingsbewind is wel bijzondere bijstand mogelijk.

Beschermingsbewind

Beschermingsbewind is voor mensen die hun financiën niet zelf kunnen regelen (denk aan verstandelijk gehandicapten, dementerenden).

Het tarief voor (aangesloten) beschermingsbewind is te vinden op de site van de branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (www.bpbi.nl) en moet door de onderbewindgestelde zelf worden betaald. Tarieven van niet-aangesloten organisaties kunnen lager uitvallen.

Verschillen vormen van bewind

Een WSNP-bewindvoerder is niet hetzelfde als een beschermingsbewindvoerder.

Beschermingsbewind is geschikt voor degenen die zelf niet meer de financiën kunnen beheren. Hiervoor hoeft men niet in de WSNP te zitten of schulden te hebben.

Een beschermingsbewindvoerder mag iemand zijn uit de familie (tot aan de 4e graad).

De WSNP-bewindvoerder mag geen familielid zijn en wordt door de rechter aangewezen.

Daarnaast kent men ook nog het Mentorschap (zie 6.51). Deze vorm van bescherming is voor mensen die hun persoonlijke zaken niet meer zelf kunnen regelen. De mentor beslist over de verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding van de betrokkene.

6.13 Kosten curatele

Bij Curatele kan de persoon in kwestie geheel geen rechtshandelingen meer verrichten en krijgt de betrokkene dezelfde rechtspositie als een minderjarige. Deze is in feite handelingsonbekwaam en mag dan niet zonder toestemming van de curator bijvoorbeeld trouwen, contracten afsluiten etc.

Als de kantonrechter iemand onder curatele stelt, staat de noodzaak vast. Er kan dan voor de kosten van beloning voor de curator bijzondere bijstand worden verstrekt. De kosten worden beoordeeld en vastgesteld door de kantonrechter.

6.14 Kosten rechtsbijstand

De bijdrage uit de Wet op de rechtsbijstand moet als een voorliggende voorziening worden beschouwd voor de proceskosten rechtsbijstand. Alleen de kosten van de eigen bijdrage en de kosten van het Griffiegeld komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Kosten die samenhangen met een veroordeling van de bijstandsaanvrager in de proceskosten van de tegenpartij, komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

De vergoeding voor eigen bijdrage kosten rechtsbijstand wordt verlaagd omdat betrokkene, als voorliggende voorziening, gratis rechtshulp kan krijgen bij het Juridisch Loket (Zie Staatscourant 2019, 42402). Een indicatie van de verlaging van de vergoeding is te vinden op www.rechtsbijstand.nl.

6.15 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

Thuiswonende jongere

Bij thuiswonende jongeren wordt in beginsel de basisnorm voor personen van 18 t/m 20 jaar en de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders toereikend geacht.

Uitwonende jongere

Voor noodzakelijk uitwonende jongeren geldt het volgende: Als aanvullend op de lage norm algemene bijstand bijzondere bijstand noodzakelijk is voor levensonderhoud dan wordt de hoogte hiervan al individueel vastgesteld. Daarbij geldt dat de hoogte van de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) nooit meer kan bedragen dan de uitkering die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar (excl. vakantietoeslag).

6.16 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

Jongeren van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven, hebben geen recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel a PW). In hun algemene kosten van het bestaan wordt in beginsel voorzien door de inrichting waarin zij verblijven.

Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage onderhoudsplicht gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. Mocht dit niet mogelijk en/of toereikend zijn dan kan er bijzondere bijstand worden toegekend naar de norm voor een persoon van 21 jaar of ouder (excl. vakantietoeslag) die in een inrichting verblijft. Eventuele inkomsten moeten op de bijzondere bijstand in mindering worden gebracht.

6.17 Procedure verhaal bijzondere bijstand jongeren

Het college is op grond van artikel 62 onderdeel c Participatiewet bevoegd om de kosten van bijzondere bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige ouders als die tekort schieten in hun onderhoudsplicht.

Het college moet wel onderzoeken of de jongere een beroep kan doen op zijn ouders.

Bij draagkracht ouders wordt de bijstand op de ouders verhaald, bij onvoldoende draagkracht niet.

6.18 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen

Voor ieder schoolgaand kind vanaf groep 7 tot 18 jaar kan 1 x per 4 jaar een vergoeding aangevraagd worden voor indirecte schoolkosten (bijvoorbeeld voor een tablet, computer of schoolreis).

Stichting Leergeld voert deze (minima)regeling voor de gemeente Het Hogeland uit. Inwoners declareren niet langer de gemaakte kosten, maar zullen de voorzieningen in natura krijgen. Er zal geen onderscheid gemaakt worden tussen het eerste kind en volgende kinderen.

6.19 Baby-uitzet

Belanghebbende wordt geacht te kunnen reserveren voor een baby-uitzet vanaf de 4e maand van de zwangerschap. Er wordt dan ook geen bijzondere bijstand verleend voor deze kosten.

6.20 Maaltijdvoorziening

Wanneer iemand vanwege medische en/of sociale redenen niet zelf kan koken en/of niet in staat is zelf boodschappen te doen en er is geen partner of een ander die dat wel kan doen, dan kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van maaltijdvoorziening.

Voor deze situatie dient er eerst aanspraak worden gemaakt op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

Voorzieningen zoals tafeltje dekje en een boodschappendienst vallen niet onder de Wmo. Deze voorzieningen dient men uit eigen middelen te betalen omdat voeding behoort tot de algemene kosten van het bestaan. Alleen de meerkosten komen mogelijk voor bijzondere bijstand in aanmerking. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de recentste Nibud-gids.

6.21 Verzorging en hulp

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen (artikel 15 PW).

Eigen bijdrage

De eigen bijdrage voor WMO-voorzieningen (die niet (meer) inkomensafhankelijk is) en de eigen bijdrage voor Zvw- en Wlz-voorzieningen (die wel inkomensafhankelijk is) worden geacht uit eigen middelen te worden betaald.

6.22 Communicatie en signalering

Het hebben van een telefoon wordt als algemeen gebruikelijk gezien. Abonnementskosten behoren dan ook tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand wordt gegeven.

Dit geldt ook voor aanschaf- en aansluitingskosten.

Voor persoonsalarmering is de (aanvullende) zorgverzekering een voorliggende voorziening. Hiervoor wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

6.23 Stookkosten

Alleen bij medische noodzaak voor extra stookkosten in een ‘normaal’ geïsoleerde woning kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Een gebrekkige woonsituatie is geoorloofd mits dit de aanvrager niet te verwijten valt.

Voor het bedrag aan extra stookkosten dient aansluiting te worden gezocht bij de recentste Nibud-gids.

6.24 Reiskosten woon-werkverkeer (verwervingskosten)

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor reiskosten woon-werkverkeer. Indien noodzakelijk kan het college aanspraak maken op reïntegratiemiddelen voor deze kosten.

6.25 Reiskosten bezoek zieke familieleden

Als gezinsleden in een ziekenhuis of een andere inrichting worden verpleegd, is er bijzondere bijstand mogelijk voor de reiskosten. Er wordt uiteraard wel rekening gehouden met een mogelijke vergoeding vanuit de zorgverzekering of Wmo (voorliggende voorziening). Het gaat hier om reiskosten in verband met het bezoek aan de partner van belanghebbende of de ten laste van belanghebbende of diens partner komend (pleeg)kind en (pleeg)kinderen.

Ten aanzien van het aantal noodzakelijk geachte bezoeken geldt de volgende regel:

• Bij terminale ziekte, verpleging op een intensive care en bij zieke kinderen, elke dag voor maximaal twee personen die direct tot het gezin behoren.

• Bij overige ziekenhuisopnames, tweemaal per week voor twee personen die direct tot het gezin behoren.

Wegens sociale en/of medische redenen kan van deze aantallen worden afgeweken.

Bij zieke kinderen is het verblijf in een Ronald McDonalds huis vaak goedkoper dan de reiskosten die gemaakt moeten worden. Vergoeding van deze kosten via de zorgverzekering is soms mogelijk.

De vergoeding bedraagt € 0,19 per km wanneer belanghebbende per auto reist. De kosten voor het traject met het openbaar vervoer worden volledig vergoed. Daarbij wordt de goedkoopste oplossing vergoed. Indien men gebruik kan maken van de meedoen pas wordt dit als voorliggende voorziening gezien. Als verificatie van de kosten dient de afsprakenkaart of verklaring van de bezochte instelling te worden overlegd.

6.26 Reiskosten bezoek Werkplein

Reiskosten die worden gemaakt voor het bezoek aan het Werkplein worden gerekend tot de algemene kosten waardoor er geen bijzondere bijstand wordt verleend.

6.27 Suppletie lening Gemeentelijke Kredietbank/Volkskredietbank

Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten die verbonden zijn aan het afsluiten van een lening bij een kredietverlenende instelling.

De hoogte van de bijzondere bijstand voor suppletie is gelijk aan het verschil tussen maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) en 6% van de van toepassing zijnde norm. Tussentijdse wijziging in de hoogte van de suppletie is mogelijk.

6.28 Kosten schuldhulpverlening

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de schuldhulpverlening of schuldsanering, omdat de voorliggende voorziening zoals schuldhulpverlening bij kredietbank en een WSNP-traject als passend en toereikend wordt beschouwd.

Uitzondering is het Eurocoachtraject welke valt onder de minimaregeling.

Binnen dit traject is het mogelijk een jongerenkrediet te verstrekken van maximaal € 5.000,- aan jongeren tussen de 18-25 jaar. Dit krediet (looptijd 5 jaar) wordt ingezet samen met coaching, zodat een jongere schulden af kan lossen, maar ook blijvend zijn of haar uitgavenpatroon kan aanpassen, waardoor het krediet wel weer aan de GKB/VKB kan worden terugbetaald.

6.29 Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

Kinderen kunnen vergoedingen in natura krijgen die de participatie bevorderen zoals:

- Het kindpakket voor sport, sportartikelen, zwemles, zwemabonnementen, een laptop of fiets enzovoorts.

Dit wordt uitgevoerd door Stichting Leergeld voor structurele culturele activiteiten.

6.30 Bewassing en kledingslijtage

Kosten van aanschaf, vervanging, reiniging en onderhoud van kleding, beddengoed en schoeisel behoren in het algemeen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Er zijn echter situaties denkbaar, die deze kosten voor de betrokkene bijzonder maken. Te denken valt aan extra kosten voor kleding als gevolg van een handicap aan het bewegingsapparaat en/of extra kosten omdat kleding vaker gewassen moet worden, de bewassingskosten.

Er is alleen bijzondere bijstand mogelijk wanneer er sprake is van veelvuldigheid in verband met een medische noodzaak.

6.31 Bijzondere bijstand voormalig alleenstaande ouder c.q. gezin

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand ter (gedeeltelijke) compensatie van de inkomensachteruitgang aan voormalig alleenstaande ouders. De bijstandsnorm wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In de bijstandsnorm is rekening gehouden met het feit dat het kind met een laag inkomen niet (optimaal) kan bijdragen aan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

6.32 Kosten van scholing en opleiding

Voor de kosten van noodzakelijk geachte scholing wordt geen bijzondere bijstand verleend.

Indien nodig kan het college re-integratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten maar dan moet er sprake zijn van een scholingstraject conform artikel 7 Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019.

6.33 Verwervingskosten (algemeen)

Voor algemene verwervingskosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Indien noodzakelijk kan de aanvrager mogelijke aanspraak maken op reïntegratiemiddelen voor deze kosten.

6.34 Kosten kinderopvang (verwervingskosten)

Bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang kan in bijzondere gevallen worden verleend voor de kosten van:

  • Tussenschoolse opvang

  • Kinderopvang die niet door de reguliere kinderopvang kan worden geregeld

  • Kinderopvang als de ouder deze direct nodig heeft terwijl de kinderopvanginstellingen niet per direct een plaats beschikbaar hebben

  • Kinderopvang voor belanghebbenden die een inburgeringstraject zonder re-integratiecomponent volgen

NB: als de kosten vergoed worden in verband met een traject, dient vergoeding plaats te vinden uit het participatiebudget (flankerende kosten).

Als uitgangspunt voor de hoogte van de bijzondere bijstand bij particuliere opvang, gelden de maximale uurprijzen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko).

Voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie (SMI) is ook bijstand mogelijk.

Zie voor deze regeling Beleidsregel tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie BMWE.

6.35 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Voor de aanschaf, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen en de overige inrichtingskosten wordt in principe geen bijzondere bijstand verstrekt. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan en dienen uit eigen middelen en/of inkomen te worden betaald.

Uitzondering

Kredietverlening Statushouders - Statushouders ontvangen voor de woninginrichting een bedrag gelijk aan 50% van de NIBUD-norm voor totaalinventaris om niet.

Gezinsherenigers ontvangen een bedrag gelijk aan 50% van de Nibud-norm voor slaapkamerinrichting om niet. Men dient vooraf de bewijsstukken van uitgaven zoals (pro forma) nota’s of offertes te overleggen aan het college.

De gemeente vergoedt tevens de eerste huurnota van statushouders om huurachterstand te voorkomen.

6.36 Verhuiskosten

De kosten voor verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten waarvoor in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Men wordt geacht voor dergelijke kosten te reserveren dan wel een betalingsregeling te treffen. In zeer bijzondere omstandigheden (goed motiveren) kan hiervoor een uitzondering worden gemaakt.

Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op medische of psychosociale gronden is de Wmo aan te merken als een voorliggende voorziening. (artikel 5 sub e PW/ CRvB 13-03-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9970). Men dient altijd wegens hierboven genoemde gronden een Wmo aanvraag in te dienen.

6.37 Eerste maand huur en administratiekosten

De kosten, die verband houden met een eerste maand huur, administratiekosten en waarborgsom worden geacht te behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze moeten dus betaald worden uit beschikbare inkomen.

Uitzondering bovenstaande beleidsregel zijn statushouders. Zij kunnen bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van huur in de, gebroken, maand dat het huurcontract ingaat en de daarop volgende volledige maandhuur. De bijstand wordt om niet verstrekt.

6.38 Overbrugging scherpe terugval in inkomen

Bij onvoorzienbare en onverwijtbare terugval in inkomen naar bijstandsniveau (bijvoorbeeld ten gevolge van overlijden van de partner of verlating) is geen bijzondere bijstand mogelijk. Het college kan de (algemene) bijstand op grond van artikel 18 lid 1 PW afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (zie artikel 9.6 van deze beleidsregels).

6.39 Overige bijzondere kosten

Voor bijzondere (noodzakelijke) kosten welke niet afzonderlijk zijn toegelicht in deze beleidsregels is tevens bijzondere bijstand mogelijk. Het college moet wel in het specifieke individuele geval hebben geoordeeld dat deze noodzakelijke kosten niet kunnen worden betaald uit de algemene bijstand en men geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en/of aanwezige middelen.

Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen daarom telkens in het individuele geval de volgende 4 vragen beantwoord moeten worden

  • 1.

    Betreft het (aantoonbare) noodzakelijke kosten van het bestaan?

  • 2.

    Betreft het kosten waarin de algemene bijstand voorziet?

  • 3.

    Is er sprake van bijzondere omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit het aanwezige vermogen?

6.40 In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht

Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 PW en artikel 33 lid 5 PW (pensioenvrijlating) niet tot het draagkrachtinkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten. (Het inkomen wordt dus op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand).

Bij de vaststelling van de draagkracht wordt rekening gehouden met:

  • Het deel van het vermogen (ook vermogen dat is gespaard van de uitkering), dat hoger is dan het vermogen dat kan worden vrijgelaten de ruimte in het inkomen (boven 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per jaar)

  • De ruimte in het inkomen (boven 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per jaar)

  • De individuele inkomenstoeslag wordt ook als middel in aanmerking genomen bij de beoordeling of iemand kan reserveren. Voor de aanschaf en/of vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt tevens rekening gehouden met het vrij te laten bescheiden vermogen.

  • Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 sub h PW) worden alleen vrijgelaten, als het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan dat minderjarige kind. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf, dan moeten deze inkomsten wel worden meegenomen.

6.41 Berekening woonkostentoeslag huurders

De woonkostentoeslag voor huurders wordt berekend met behulp van een bepaalde berekeningsmethodiek.

De Woonkostentoeslag kan worden verstrekt als:

  • 1.

    Er (nog) geen recht bestaat op (maximale) huurtoeslag

  • 2.

    De huur boven de subsidiegrens ligt

  • 3.

    Er sprake is van een zeer hoge huur

(Nog) geen recht op (maximale) huurtoeslag

Woonkostentoeslag is mogelijk indien op de peildatum geen recht bestaat op (maximale) huurtoeslag, en wel tot het begin van het nieuwe subsidiejaar (1 januari van enig jaar).

De woonkostentoeslag wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.

Een woonkostentoeslag is niet mogelijk, wanneer de huurtoeslag verwijtbaar is afgewezen of ingaat op een later tijdstip.

Huur boven toeslagengrens

Woonkostentoeslag bij huur boven de toeslagengrens is mogelijk wanneer het bijzondere omstandigheden betreft, bijvoorbeeld na een echtscheiding of verbreking van een relatie.

De bijzondere bijstand is in deze situatie altijd tijdelijk (in principe max 12 maanden) en kan in uitzonderlijke geval met max 12 maanden worden verlengd. De toeslag wordt verstrekt tot de maximale vergoeding die de Wet op de huurtoeslag kent.

Aan deze toekenning van woonkostentoeslag is altijd een verplichte zoektocht naar goedkopere woonruimte gekoppeld.

Verplichte zoektocht naar goedkopere woonruimte

Als de woonkostentoeslag meer bedraagt dan de maximale huurgrens uit de Wet Huurtoeslag wordt in principe de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere woonruimte (artikel 55 PW).

In dat geval wordt de woonkostentoeslag toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.

Deze termijn kan wederom met 12 maanden worden verlengd als de belanghebbende aantoonbaar er nog niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden en dit niet te verwijten valt.

Het opleggen van de verplichte zoektocht naar goedkopere woonruimte dient expliciet te worden vastgelegd in de beschikking waarin de woonkostentoeslag wordt toegekend.

Belanghebbende kan zijn inspanningsverplichting voor andere (goedkopere) woonruimte onder andere aantonen door een inschrijvingsbewijs voor een huurwoning en activiteiten die daarbij horen. Bij dat laatste kan gedacht worden aan reacties voor huurwoningen en oproepen sociale media etc.

6.42 Berekening woonkostentoeslag eigenaren

De woonkostentoeslag voor eigenaren wordt berekend met behulp van een berekeningsmethode.

Een woonkostentoeslag voor eigen woning waarbij de rekenhuur per maand lager ligt dan de maximale huurgrens, wordt telkens voor een maximale periode van 12 maanden toegekend.

Wanneer de woonkostentoeslag meer bedraagt dan de maximale huurgrens dan wordt deze na een periode van 12 maanden verstrekt tot de maximale vergoeding die de Wet op de huurtoeslag kent.

Verplichte zoektocht naar goedkopere woonruimte

Als de woonkostentoeslag meer bedraagt dan de maximale huurgrens uit de Wet Huurtoeslag wordt in principe de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere woonruimte (artikel 55 PW).

In dat geval wordt de woonkostentoeslag toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.

Deze termijn kan wederom met 12 maanden worden verlengd als de belanghebbende er nog niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden en dit niet te verwijten valt. Het opleggen van de verplichte zoektocht naar goedkopere woonruimte dient expliciet te worden vastgelegd in de beschikking waarin de woonkostentoeslag wordt toegekend.

Stelt belanghebbende alles in het werk om goedkopere woonruimte te verkrijgen maar lukt dit niet, dan is het mogelijk om de periode van 12 maanden te verlengen. Onderneemt belanghebbende geen actie, dan wordt een lagere woonkostentoeslag verstrekt. Deze bepaling geldt alleen wanneer er geen sprake is van overwaarde in de woning. De woonkostentoeslag wordt dan verstrekt tot de maximale vergoeding die de Wet op de huurtoeslag kent. Dit omdat belanghebbende hier ook maximaal recht op heeft wanneer de woonlasten lager zijn. Is er wel sprake van overwaarde van de woning, dan zijn de beleidsregels bijzondere bijstand van toepassing.

Belanghebbende kan zijn inspanningsverplichting voor andere (goedkopere) woonruimte onder andere aantonen door een inschrijvingsbewijs voor een huurwoning, een verkoopovereenkomst met een makelaar en activiteiten die daarbij horen. Bij dat laatste kan gedacht worden aan reacties voor huurwoningen en het meedoen aan open huizen dag, actieve verkoop via (sociale) media, etc.

Onderhoudskosten eigen woning

Kosten die verband houden met groot onderhoud van een aan belanghebbende in eigendom toebehorende woning komen in beginsel niet in aanmerking voor bijstandsverlening. Deze kosten behoren immers tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten, behoudens bijzondere omstandigheden, worden betaald uit het reguliere inkomen aangezien in beginsel iedere woningeigenaar met die kosten wordt geconfronteerd.

Stelt een belanghebbende dat hij extra kosten heeft wegens bijzondere omstandigheden, dan zal hij dit aannemelijk moeten maken aan de hand van objectief verifieerbare gegevens.

De kosten van woningonderhoud jaarlijks zijn ongeveer 1% van de waarde van de woning.

6.43 Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

Binnen de gemeente Het Hogeland kennen we een aparte regeling Compensatie Eigen Risico om chronisch zieken en gehandicapten tegemoet te komen in de zorgkosten.

6.44 Dieetkosten

Dieetkosten behoren, voorzover de kosten van het normale voedingspakket wordt overschreden, tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan mits het volgen van een dieet medisch noodzakelijk is.

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen.

6.45 Zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen.

6.46 Tandheelkundige hulp

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen.

Een uitzondering hierop zou een noodzakelijke gebitsrenovatie kunnen zijn maar dan wel in het kader van een re-integratietraject. De afweging hierbij moet wel zijn dat deze behandeling de afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en dat de baten zwaarder wegen dan de kosten van de behandeling.

De kosten dienen uit het participatiebudget te worden betaald en niet uit het budget voor de bijzondere bijstand.

6.47 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen.

6.48 Fysiotherapie en oefentherapie

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die onder één van deze wetten vallen.

6.49 Eigen risico zorgkosten

Het doel van de Compensatie Eigen Risico (CER) is om inwoners, die als gevolg van hun chronische ziekte en/of handicap het verplichte eigen risico volledig hebben betaald, een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken.

Binnen de gemeente Het Hogeland kennen we een aparte regeling Compensatie Eigen Risico.

6.50 Kosten mentorschap

Deze vorm van bescherming is voor mensen die hun persoonlijke zaken niet meer zelf kunnen regelen. De mentor beslist over de verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding van betrokkene.

Een mentor kan een familielid of naaste zijn en wordt door de kantonrechter benoemd.

Wanneer de kantonrechter een beschikking afgeeft dan is daarmee is de noodzaak voor de kosten van mentorschap aangetoond. Er kan voor deze kosten geen beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Voor de bepaling van de hoogte van de bijstand kan de beschikking van de kantonrechter worden gevolgd. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap overeenkomstig de beloningsafspraken van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Degene waarvoor het mentorschap wordt uitgevoerd, moet aan een aantal voorwaarden voldoen om recht te hebben op bijzondere bijstand, zoals:

  • Inkomen tot en met 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm

  • Middelen beneden vrij te laten vermogen

  • Beschikt over een recente beschikking kantonrechter over het mentorschap

7 Inkomens- en studietoeslag

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 36 PW

  • Artikel 36b PW

  • Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Het Hogeland 2019

  • Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Het Hogeland 2019

7.1 Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake individuele inkomenstoeslag

Een inwoner van de gemeente heeft recht op een individuele inkomenstoeslag (artikel 36 PW) wanneer diegene:

  • 21 jaar of ouder is doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd

  • Een langdurig laag inkomen heeft tot 105% van de van toepasselijke bijstandsnorm gedurende de referteperiode van 3 jaar (36 maanden)

  • Geen in aanmerking te nemen vermogen heeft (artikel 34 PW)

  • Gelet op de omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering

De hoogte van de Individuele inkomenstoeslag is geregeld in artikel 4 van de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet Het Hogeland 2019 en bedraagt per kalenderjaar:

  • a.

    voor een alleenstaande 30 % van de gehuwdennorm;

  • b.

    voor een alleenstaande ouder 35% van de gehuwdennorm;

  • c.

    voor gehuwden 40% van de gehuwdennorm.

De individuele inkomenstoeslag kan 1 keer per jaar worden toegekend.

Begrip “Geen uitzicht op inkomensverbetering”

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college op grond van artikel 36 lid 2 PW rekening houden met de omstandigheden van de persoon zoals:

  • de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Uitzicht op inkomensverbetering

Er is sprake van uitzicht op inkomensverbetering wanneer:

  • a.

    de aanvrager een opleiding volgt die recht geeft op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijs- en studiekosten (WTOS) of studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en die leidt tot een opleidings- en inkomensniveau dat niet eerder door de aanvrager is behaald, of

  • b.

    in het kader van de uitvoering van de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Het Hogeland 2019 is geoordeeld dat de aanvrager een korte afstand tot de arbeidsmarkt heeft en derhalve in staat geacht wordt om binnen een ½ jaar arbeid te aanvaarden, waarmee een inkomen van meer dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm bereikt kan worden, of

  • c.

    in de referteperiode een maatregel of boete is opgelegd in relatie tot de arbeids- of re-integratieverplichting, of

  • d.

    de aanvrager een dienstverband heeft en de ontwikkeling van de arbeidsomvang, de ontwikkeling van de salariëring of de schaalindeling volgens de geldende CAO de verwachting rechtvaardigen dat binnen 2 jaar een inkomen van meer dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm bereikt zal worden. (Zie ook hieronder bij parttime inkomsten), of

  • e.

    de aanvrager als zelfstandige een bedrijfskrediet heeft ontvangen in het kader van het Besluit bijstandsverlening Zelfstandigen 2004 (Bbz). Een bedrijfskrediet is immers bedoeld om iemand in de gelegenheid te stellen een eigen onderneming te starten en wordt alleen verstrekt als de verwachting is dat er uit het bedrijf inkomsten kunnen worden gegenereerd. Wanneer een aanvrager er nog niet in is geslaagd om door middel van zijn onderneming in zijn inkomen te voorzien is dat teleurstellend, maar dit betekent niet dat geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering.

Deelname aan een re-integratietraject

De inzet van een re-integratietraject is meestal om de kansen van de klant op de arbeidsmarkt te vergroten. Het beoogde doel van het traject is in die gevallen dan uitstroom richting arbeid. Wanneer iemand een re-integratietraject volgt korter dan een jaar waarbij binnen een half jaar een grote kans is op uitstroom dan heeft diegene uitzicht op inkomensverbetering.

Er wordt dus geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig geacht wanneer degene die de individuele inkomenstoeslag aanvraagt een traject volgt dat redelijkerwijs langer dan een jaar duurt voordat het verrichten van reguliere arbeid mogelijk is.

Per individuele situatie dient door het college beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden in hoeverre met het traject uitstroom richting de arbeidsmarkt wordt beoogd en er daardoor sprake is van het wel of niet hebben van uitzicht op inkomensverbetering. Wanneer er toch sprake is van het hebben van uitzicht op inkomensverbetering bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag.

Part time inkomsten

Als iemand parttime werkt, betekent de ruimte die er in uren nog bestaat, in principe dat er uitzicht op inkomensverbetering bestaat. In dat geval is het aan belanghebbende te bewijzen dat er van uitbreiding van uren vanwege in de persoon gelegen factoren geen sprake kan zijn.

Tot deze groep behoren ook de personen die werken en loon ontvangen op bijstandsniveau en personen die op inkomen uit arbeid een aanvullende uitkering tot bijstandsniveau ontvangen.

In andere situaties geldt dat uitzicht op verbetering van de inkomenspositie aanwezig wordt geacht.

Beoordeling

De vraag of de inwoner (en partner) een langdurig laag inkomen heeft (hebben), wordt zoveel mogelijk met behulp van Suwinet-inkijk beantwoord.

Als er een onderbreking wordt geconstateerd korter dan een jaar dan is er ook sprake van een langdurig laag inkomen mits diegene ook aan de andere criteria voldoet.

Gezinsomstandigheden zoals zorg voor kinderen of mantelzorg worden in beginsel niet aangemerkt als belemmering voor inkomensverbetering.

7.2 Gemeentelijke regels inzake individuele studietoeslag

Hiervoor is een aparte beleidsregel opgesteld in het document Beleidsregel studietoeslag gemeente Het Hogeland.

8 Vormen van bijstand

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 48 PW

  • Artikel 50 PW

  • Artikel 51 PW

  • Artikel 57 PW

8.1 Gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypotheek worden verlangd

Indien bijstand wordt verleend mede op grond van artikel 50 PW is de vorm een geldlening.

Ter zekerheid wordt een (krediet)hypotheek gevestigd als het gaat over een eigen woning (registergoed). Er wordt ter zekerheid pandrecht gevestigd als het gaat over een eigen woonwagen of woonboot (niet-registergoed).

De waarde van de woning wordt vastgesteld overeenkomstig de waarde zoals vermeld op de laatste aanslag in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Woz). Het betreft de recentste Woz-waarde.

Het college verbindt aan het verlenen van de geldlening verplichtingen die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen

(artikel 48, lid 3 PW). Deze verplichtingen dienen nadrukkelijk te worden opgenomen in de toekenningsbeschikking en in de hypotheekakte bij de notaris.

Het college verbindt aan de verlening van eerdergenoemde bijstand (onder zekerheidsstelling van hypotheek of pandrecht) de verplichting dat de belanghebbende aan de vestiging van de hypotheek of het pandrecht meewerkt.

Indien de bijstand wordt verstrekt aan een echtpaar of daarmee gelijkgestelden, zijn beiden verantwoordelijk voor de nakoming en zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de aflossing van de geldlening.

Wanneer de belanghebbende geen medewerking verleent wordt geen verdere bijstand verstrekt en wordt de eventueel verleende bijstand teruggevorderd (artikel 58, lid 2 sub b PW).

8.2 Looptijd leenbijstand

Leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen

De looptijd van de geldlening is in beginsel 36 maanden.

Er wordt na 3 jaar geen kwijtschelding van de restschuld lening verstrekt wanneer er sprake is van:

  • Onvoldoende besef van verantwoordelijkheid

  • Schending inlichtingen of medewerkingsplicht

  • Fraude

Leenbijstand onder verband van krediethypotheek

Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

Indien na afloop van de aflossingsperiode van 10 jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

De rente is de wettelijke rente maar nooit lager dan 1% procent.

8.3 Hoogte aflossing leenbijstand

Bij het vaststellen van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met het inkomen van belanghebbende(n) en de (bijzondere) omstandigheden.

Het meerdere boven 120% van de hoogte van de ontvangen bijstandsnorm dient te worden aangewend voor aflossing van de geldlening. Hiermee wordt beoogd dat belanghebbende(n) financieel voordeel ervaart bij bijstandsonafhankelijkheid.

Belanghebbende dient schriftelijk geïnformeerd te worden over de terugbetaling in termijnen.

8.4 Matiging en opschorting aflossing leenbijstand

In beginsel wordt een eenmaal vastgesteld aflossingsbedrag en duur daarvan niet meer gewijzigd. Er kunnen zich omstandigheden voordoen om hiervan af te wijken. De beoordeling is aan het college. Afwijkende afspraken dienen per besluit te worden bevestigd.

8.5 Aanpassing aflossing leenbijstand

In beginsel wordt een vastgesteld aflossingsbedrag en duur daarvan niet meer gewijzigd. Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is wel mogelijk indien er sprake is van een verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc. Afwijkende afspraken dienen per besluit te worden bevestigd.

8.6 Rente over leenbijstand

Over de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen is geen rente verschuldigd.

Over de leenbijstand in verband van krediethypotheek is de wettelijke rente verschuldigd doch minimaal 1%.

8.7 Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

Er wordt geen bijstand in natura verstrekt.

8.8 Verkoop of vererving van woning ingeval van leenbijstand

Bij verkoop of vererving van de woning moeten het restant van de hoofdsom alsmede de eventueel

bijgeschreven rentevorderingen in één keer worden terugbetaald. Dit geldt ook wanneer de verkoop geschiedt in het kader van een om dringende redenen noodzakelijke verhuizing.

Wanneer de woning wordt verkocht wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard of wegens werkaanvaarding elders kan tot maximaal het (in het kader van de verkoop verplicht) afgeloste deel een nieuwe lening (onder verband van hypotheek of pand) worden verstrekt. De hypotheek- of pandovereenkomst kan dan als het ware worden meegenomen naar de nieuwe woning.

Voorwaarde hiervoor is dat de belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen (inclusief het op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel b PW niet in aanmerking genomen vermogen) binnen 30 dagen volledig inzet voor de aankoop van de nieuwe woning.

8.9 Herleving geldlening i.v.m. eigen woning na onderbreking bijstand

Er vindt geen nieuwe waardebepaling van de woning plaats wanneer de bijstandsverlening op grond van de verleende krediethypotheek minder dan 2 jaar onderbroken is geweest. Ook niet als de WOZ-waarde van de woning in die periode is gedaald.

Wanneer belanghebbende in het verleden zich schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van onjuiste informatie hetgeen heeft geresulteerd in een financieel voordeel dan stelt het college het bedrag van de geldlening op nieuw vast. De hieruit voortvloeiende kosten komen volledig voor rekening van belanghebbende(n). Hiervoor kan geen bijstand om niet worden verstrekt.

9 Betaling bijstand

Hoofdstuk 9 Betaling bijstand
  • Artikel 45 PW

  • Artikel 52 PW

9.1 Moment uitbetalen vakantietoeslag

De vakantietoeslag wordt in de maand juni uitbetaald. Bij beëindigen van de bijstand wordt de vakantietoeslag zo snel mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk binnen een termijn van 3 maanden na einddatum.

9.2 Verstrekken voorschotten tijdens aanvraag

In principe is het uitgangspunt dat er geen voorschotten worden verstrekt. De verplichting tot het verlenen van een voorschot is alleen mogelijk wanneer de inwoner binnen 4 weken in het geheel niet meer over middelen beschikt om de beslissingsperiode te overbruggen (artikel 52 PW).

Wanneer de inwoner in het bezit is van voldoende beschikbare middelen dan wordt er geen voorschot verstrekt. Er hoeft in dit verband geen rekening gehouden te worden met de grens van het vrij te laten vermogen.

Er wordt geen voorschot verstrekt wanneer de inwoner:

  • De benodigde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig verstrekt

  • Onvoldoende medewerking verleent

  • Geen recht op bijstand heeft.

9.3 Hoogte en duur voorschotten tijdens aanvraag

De hoogte van de voorschot is 90% van de mogelijke van toepassing zijnde norm en kan worden verstrekt zolang het recht nog niet is vastgesteld en dit de klant niet te verwijten valt.

9.4 Verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten

In beginsel wordt het voorschot verrekend met de bijstand over de periode waarop het voorschot is gebaseerd (artikel 52 PW).

Ingeval belanghebbende hierdoor in ernstige financiële problemen zou geraken, kan het college met belanghebbende een gespreide terugbetaling van het voorschot overeenkomen. Zo mogelijk geschiedt dit door een maandelijkse inhouding op de uitkering van belanghebbende.

9.5 Moment uitbetalen algemene bijstand exclusief vakantietoeslag

Betaling vindt plaats volgens het schema dat voorafgaande aan het kalenderjaar wordt verstrekt.

De betaling vindt plaats in de laatste week van de maand.

9.6 Overbruggingsuitkeringen

Het college verstrekt in beginsel geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. Wanneer bij onvoorzienbare en onverwijtbare terugval in inkomen naar bijstandsniveau (bijvoorbeeld ten gevolge van overlijden van de partner of verlating) kan het college de (algemene) bijstand op grond van artikel 18 lid 1 PW afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Een overbruggingsuitkering voor noodzakelijke kosten levensonderhoud wordt om niet verstrekt.

Het college maakt, gezien de bijzondere situatie, geen gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering na beëindiging van de bijstand.

10 Debiteuren

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 54 PW

  • Artikel 58 PW

  • Artikel 59 PW

  • Artikel 60 PW

  • Artikel 4:86 Awb

  • Artikel 4:94 Awb

10.1 Gevallen waarin wordt afgezien van herziening en intrekking

Slechts in twee gevallen is het college verplicht de bijstand te herzien of in te trekken:

  • Als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand verleend

  • Belanghebbende voldoet niet aan het verzoek van het college om de in de BRP opgenomen adresgegevens in overeenstemming te brengen met de feitelijke woonsituatie

Voor alle overige gevallen kan worden afgezien van terugvordering bij bijzondere omstandigheden waarin geen sprake is van verwijtbaarheid.

10.2 Gevallen waarin wordt afgezien van terugvordering

Als de vordering minder dan € 150,-- bedraagt wordt afgezien van terugvordering, behalve wanneer nog kan worden overgegaan tot verrekening met de uitkering en wanneer de terugvordering is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.

10.3 Terugvordering bijstand als er géén sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht

Uitgangspunt is dat teveel en ten onrechte betaalde bijstand altijd wordt teruggevorderd. Het college kan in bijzondere omstandigheden afzien van gehele of gedeeltelijke terugvordering van de teveel en ten onrechte betaalde bijstand. Het is aan het college om te bepalen wat bijzondere omstandigheden zijn.

10.4 Bruto/Netto Terugvordering

Betreft de terugvordering een uitkering die in het lopende boekjaar teveel/ten onrechte is verstrekt, dan is het mogelijk de premies en loonheffing te verrekenen en kan de uitkering netto teruggevorderd worden. Het teveel/ten onrechte verstrekte bedrag moet dan wel in hetzelfde boekjaar terugbetaald worden. Is het boekjaar verstreken en is er nog een (restant)-schuld, dan wordt de vordering verhoogd met de door de gemeente over de (restant) schuld afgedragen loonheffing.

Wanneer de terugvordering niet te wijten is aan de belanghebbende (bijvoorbeeld omdat achteraf inkomsten of vermogen is ontvangen) wordt alleen het netto bedrag teruggevorderd.

10.5 Hoogte aflossing/verrekening vorderingen (inkomen bijstandsniveau)

Afhankelijk van de huishoudsituatie en leeftijd gelden verschillende basisbedragen maar wordt in principe 95% van de toepasselijke bijstandsnorm aangehouden. Bij het bepalen van de aflossingscapaciteit wordt de beslagvrije voet in acht genomen.

Zie artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

10.6 Hoogte aflossing/verrekening vorderingen (inkomen hoger dan bijstandsnorm)

Het aflossingsbedrag wordt vastgesteld op 50% van het verschil tussen de bijstandsnorm en het inkomen.

10.7 Terug- en invordering teveel of ten onrechte verstrekte bijstand

Het uitgangspunt bij terugvordering van teveel of ten onrechte verleende bijstand is dat de belanghebbende de vordering in een keer terug moet betalen.

Wanneer dit niet mogelijk is, kan afhankelijk van de situatie van de belanghebbende:

  • Uitstel van betaling gegeven worden;

  • Afgesproken worden dat de vordering in termijnen wordt betaald.

  • Combinaties van beiden behoren ook tot de mogelijkheden.

Zodra belanghebbende, doordat hij bijvoorbeeld een erfenis ontvangt, in staat is om de vordering in een keer te betalen, vervallen de gemaakte afspraken omtrent uitstel van betaling en/of betaling in termijnen.

Wanneer de belanghebbende ook op andere schulden aflost, wordt gekeken in hoeverre hier rekening mee gehouden moet worden (maatwerk). Uitgangspunt is dat de belanghebbende door de aflossing op een schuld bij Sociale Zaken niet in een uitzichtloze financiële situatie komt.

10.8 Invorderingskosten

Dwanginvordering brengt extra kosten met zich mee. De vordering kan dan worden verhoogd met invorderingskosten. De kosten van een dwangbevel worden wel in rekening gebracht bij de belanghebbende.

Bij het bepalen van de hoogte van de kosten wordt aangesloten bij de Invorderingswet.

Als bij de beslaglegging inschakeling van een gerechtsdeurwaarder nodig is, komen die kosten, waaronder begrepen de incassokosten, eveneens voor rekening van de belanghebbende.

10.9 Verrekening

Ook voor de belanghebbende die een bijstandsuitkering ontvangt geldt dat de vordering in een keer betaald moet worden. Als de belanghebbende de vordering niet in een keer kan betalen en met hem afgesproken is dat de vordering in termijnen kan worden betaald, worden de aflossingsbedragen in principe verrekend met de uitkering.

10.10 Beslaglegging

Als de belanghebbende geen bijstandsuitkering ontvangt wordt tot beslaglegging overgegaan:

  • bij niet betalen;

  • wanneer een andere schuldeiser beslag heeft gelegd/gaat leggen op het inkomen van de belanghebbende en hij als gevolg daarvan niet meer aan zijn aflossingsverplichtingen kan voldoen.

10.11 Geen aflossingscapaciteit

Als er geen aflossingscapaciteit is vastgesteld wordt er na 12 maanden een heronderzoek gedaan.

10.12 Wel aflossingscapaciteit, maar op termijn zicht op hogere aflossing

Wanneer er wel een aflossingscapaciteit is vastgesteld, maar de inschatting is op basis van carrièreperspectief, leeftijd of anderszins dat er wijzigingen in de financiële situatie te verwachten zijn waardoor er mogelijk meer afgelost kan worden, wordt over 12 maanden een heronderzoek gedaan.

10.13 Wel aflossingscapaciteit, maar op termijn geen zicht op hogere aflossing

Is er wel aflossingscapaciteit, maar op termijn geen zicht op hogere aflossing is dan wordt er geen nieuw heronderzoek gedaan.

10.14 Heronderzoek bij recht op kwijtschelding

Wanneer recht op kwijtschelding bestaat wordt na 36 (of 60) maanden een heronderzoek gedaan.

10.15 Aanpassing aflossingsbedrag

In de volgende situaties wordt het aflossingsbedrag niet aangepast:

  • wanneer de financiële situatie van de debiteur ten tijde van een heronderzoek ongewijzigd is ten opzichte van het moment waarop het aflossingsbedrag is vastgesteld;

  • wanneer de vordering binnen 36 maanden (bij leningen voor schulden of duurzame gebruiksgoederen) of 60 maanden (bij overige vorderingen) kan worden afgelost;

  • wanneer bij het heronderzoek blijkt dat de aflossingscapaciteit van debiteuren met een inkomen hoger dan de bijstandsnorm met minder dan € 10,-- per maand stijgt.

10.16 Termijn kwijtschelding

Niet fraudevorderingen worden na 60 maanden aaneengesloten conform de aflossingsafspraak te hebben afgelost kwijtgescholden.

Voor leningen voor duurzame gebruiksgoederen is dit 36 maanden. Voorwaarde is wel dat er daadwerkelijk is afgelost op de vordering. Wanneer gedurende een bepaalde periode uitstel van betaling is verleend wordt deze periode niet meegenomen bij het vaststellen van de aflossingsperiode.

10.17 Kwijtschelding bij problematische schuldensituatie

Voor niet fraudevorderingen kan het college in nog een aantal situaties worden overgegaan tot het gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van bijstand afzien.

Namelijk, als:

  • redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen (behoudens vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag), van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en de vordering van de gemeente tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Deze bepalingen bieden de mogelijkheid om in geval van een problematische schuldensituatie mee te werken aan een minnelijke schuldregeling. Bij de beoordeling of wordt meegedaan aan het verzoek om een regeling te treffen dient rekening te worden gehouden met het feit dat wanneer een schuldregeling niet mogelijk is (omdat de gemeente weigert mee te werken) de debiteur een beroep kan doen op de WSNP.

N.B. verwijtbare schulden zoals fraudeschulden zijn buiten deze regeling gehouden. Ook wanneer de vordering door pand of hypotheek is gedekt wordt niet afgezien van terugvordering.

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering wordt ingetrokken of gewijzigd indien:

  • niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet in overeenstemming met de schuldregeling voldoet; of

  • onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de juiste verstrekking tot een ander besluit zou hebben geleid.

10.18 Kwijtschelding boete en fraudevorderingen

Een bestuurlijke boete wordt kwijtgescholden als aan de voorwaarden genoemd in artikel 18a lid 13 en 14 PW wordt voldaan.

Extra voorwaarde:

Het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken indien de schuldenregeling niet met een “schone lei” wordt beëindigd.

10.19 Geen kwijtschelding

Een vordering wordt niet kwijtgescholden wanneer:

  • Niet wordt afgelost conform de gemaakte aflossingsafspraak. Bij niet nakoming van de aflossingsafspraak wordt overgegaan tot gerechtelijke invordering en wordt het gehele bedrag teruggevorderd, tenzij alsnog de achterstallige termijnen en de invorderingskosten worden betaald. Onder aflossen conform de aflossingsafspraak wordt dus verstaan het betalen van het aflossingsbedrag zonder dat hiervoor moet worden overgegaan tot gerechtelijke invordering/beslaglegging.

  • Er sprake is van recidive. Wanneer een belanghebbende binnen een periode van tien jaar opnieuw bijstand voor schulden nodig heeft wordt de tweede of opeenvolgende vordering volledig teruggevorderd. Of wanneer een belanghebbende binnen een periode van tien jaar opnieuw fraudeert wordt de tweede vordering volledig teruggevorderd.

  • Een belanghebbende in het bezit is/komt van een dusdanig vermogen dat hij de vordering ineens (voor een groot deel) terug kan betalen. In deze situaties wordt het volledige bedrag ineens teruggevorderd. Wanneer vervolgens niet wordt betaald zal beslag gelegd worden op b.v. het banktegoed of de woning/auto/caravan etc.

10.20 Heronderzoek finale kwijting

Er wordt ambtshalve (door middel van een heronderzoek) of op verzoek bekeken of een belanghebbende recht heeft op kwijtschelding. Het teveel betaalde wordt terugbetaald aan de debiteur.

10.21 Vorderingen op grond van artikel 58 lid 2 PW

Vorderingen die ontstaan nadat een debiteur geld krijgt uit een boedelscheiding of een erfenis moeten ineens terugbetaald worden zodra het vermogen vrijkomt. Wanneer de debiteur niet in staat is het bedrag ineens terug te betalen (omdat het vermogen voordat tot terugvordering wordt overgegaan al is opgemaakt) wordt aangesloten bij de richtlijnen voor kwijtschelding die bij fraudevorderingen gelden. Het hele bedrag aan teruggevorderde bijstand moet worden terugbetaald.

10.22 Dringende Redenen

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

10.23 Gedurende 5 jaar niet afgelost (geldt niet voor vorderingen inzake het niet voldoen aan de inlichtingenplicht)

Er kan tot buiten invordering stellen worden overgegaan indien een debiteur gedurende 5 jaar niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en ook niet aannemelijk is dat hij deze op enig tijdstip zal verrichten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een debiteur met onbekende bestemming is vertrokken. Ook geldt dit voor debiteuren die gedurende 5 jaar op een zodanig inkomensniveau hebben gezeten dat ze niet aan de terugbetalingsverplichting hebben kunnen voldoen en als verwacht mag worden dat ze daar in de toekomst ook niet aan zullen kunnen voldoen.

10.24 Integrale benadering

Wanneer een debiteur meerdere schulden heeft bij Sociale Zaken, worden deze vorderingen samengevoegd tot één incassotermijn en incasso-pakket. De jongste vordering is in beginsel bepalend voor de looptijd en de einddatum van de incasso.

Uitzondering hierop is dat wanneer nog maar kort wordt afgelost op een schuld waar langer (b.v. vijf jaar) op moet worden afgelost dan de jongste schuld (b.v. drie jaar) de aflossingstermijn van de oudste schuld aangehouden.

Als de debiteur zich aan zijn aflossingsverplichting heeft gehouden, wordt na afloop van de afgesproken aflossingstermijn het restant kwijtgescholden.

Voor de hoogte van de aflossing wordt aangesloten bij de regels die ook voor de andere vorderingen gelden.

De vordering wordt niet kwijtgescholden wanneer de debiteur zich niet aan de aflossingsverplichtingen houdt of als er vermogen aanwezig is. Dit is hetzelfde als bij de kwijtschelding van vorderingen die niet in een pakket zijn opgenomen.

Wanneer eenmaal een pakket is vastgesteld worden nieuwe vorderingen hier niet in opgenomen. Nadat het pakket is afgelost zal worden bekeken wat met de nieuwe vordering wordt gedaan. Dit hangt af van de individuele omstandigheden.

11 Verhaal

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 61 PW

Gevallen waarin wordt afgezien van verhaal

Er worden afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage wanneer:

  • Het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,- per maand

  • Daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen zijn.

12 Onderzoeken

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 53a PW

  • Artikel 54 PW

12.1 Frequentie heronderzoeken

De frequentie van rechtmatigheidsonderzoeken is 24 maanden.

12.2 Procedure heronderzoeken

De procedure van het heronderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1.

    Proces heronderzoek opboeken CiVision

  • 2.

    Het versturen van de uitnodigingsbrief incl. het heronderzoeksformulier

  • 3.

    Het voeren van een gesprek waarbij o.a. de gegevens worden gecontroleerd

  • 4.

    Verwerk eventuele wijziging in het systeem

  • 5.

    Maak van het heronderzoek een rapportage

  • 6.

    Maak en verstuur (wanneer van toepassing) een beschikking

  • 7.

    Faseer werkproces naar de uitkeringsadministratie

12.3 Procedure beëindigingsonderzoek

  • 1.

    Blokkeren van de betaling met onmiddellijke ingang of met ingang van de vermoedelijke beëindigingsdatum wanneer deze nog in de toekomst ligt.

  • 2.

    De consulent doet onderzoek en rapporteert zodat de uitkering beëindigd kan worden.

  • 3.

    Een beëindigingsbeschikking wordt afgegeven zo spoedig mogelijk nadat de beslissing tot beëindiging is genomen. De voorkeur gaat uit na 30 dagen i.v.m. mogelijke nieuwe aanvraag.

  • 4.

    Volgt uit het beëindingsonderzoek dat belanghebbende nog recht heeft op nabetaling algemene bijstand of vakantietoeslag dan worden deze aan belanghebbende betaald. Eventueel teveel betaalde bijstand wordt van belanghebbende teruggevorderd. Zo mogelijk vindt er verrekening plaats.

12.4 Reactie op weigering mee te werken aan beëindigingsonderzoek

  • Verwijtbaar geen gehoor geven aan verzoek om inlichtingen

De bijstand wordt uitbetaald tot de laatste maand waarover het recht kan worden vastgesteld, met uitzondering van de gereserveerde vakantietoeslag.

  • Verwijtbaar niet tijdig de gevraagde gegevens ingeleverd

Het recht op bijstand wordt opgeschort en de inwoner krijgt een hersteltermijn om alsnog de inlichtingen de te verstrekken. Wanneer de persoon alsnog de gevraagde inlichtingen verstrekt en er nog geen recht op bijstand kan worden vastgesteld wordt er een boeteonderzoek opgestart.

Wanneer het recht op bijstand door schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld of anderszins wordt herzien of ingetrokken, wordt de teveel betaalde bijstand teruggevorderd en voor zover mogelijk verrekend met gereserveerde vakantietoeslag. Daarnaast wordt er ook een boeteonderzoek opgestart.

12.5 Frequentie debiteurenonderzoeken

Vanwege het bewaken van de betaling vindt er voor alle debiteuren 1 x per jaar een debiteurenonderzoek plaats.

Bij een interne verrekening van 5% van de uitkering wordt rondom januari en juli ook naar de hoogte van de aflossing gekeken in verband met norm wijzigingen.

12.6 Procedure debiteurenonderzoek

  • .

    Aan de debiteur wordt een vragenformulier gezonden dat hij met de gevraagde bewijsstukken binnen 2 weken dient terug te zenden. Op dit vragenformulier dient de debiteur gegevens alimentatie- en omgangsregelingskosten en overige bijzondere kosten te verstrekken, en deze aan te tonen door middel van bewijsstukken. Daarbij wordt gewezen op de bijzondere inlichtingenplicht inzake terugvordering (artikel 60 lid 1 PW)

  • .

    Inwinnen inlichtingen bij derden. Worden de gevraagde inlichtingen niet verstrekt of bestaat er twijfel omtrent de juistheid ervan, dan vraagt het college inlichtingen aan de (ex-)werkgever en/of één of meer van de in artikel 64 lid 1 PW genoemde instanties. Ingeval van een vermoeden van fraude wordt bezien of er aangifte bij het OM gedaan moet worden.

  • .

    Conform de regels van de beslagwetgeving wordt aan de hand van verstrekte gegevens de draagkracht van de debiteur bepaald. Hierbij houdt de debiteur ten minste de beschikking over een inkomen dat gelijk is aan 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • .

    Bij een wijziging van 10% of meer ten opzichte van de vorige draagkrachtberekening wordt een nieuw besluit genomen inzake de betalingsverplichtingen van de debiteur.

 

12.7 Het archiveren en bewaren van dossiers

Vernietiging van archiefbescheiden vindt plaats volgens het ‘Handreiking gebruik Selectielijst voor gemeenten en (inter)gemeentelijke organen 2017’ – VNG – horende bij de vastgestelde selectielijst van 23 juni 2017, Staatscourant nr. 38013

Deze selectielijst is de opvolger van de Selectielijst voor archiefbescheiden van gemeentelijke en intergemeentelijke organen opgemaakt of ontvangen na 1996 uit 2005, geactualiseerd in 2012 (Stcrt. 2012, 11906) (Verder: de Selectielijst 2012). De Selectielijst 2012 blijft van toepassing op archiefbescheiden opgemaakt of ontvangen tussen 1 januari 1996 en 31 december 2016.

Verstrekking uitkering of voorziening

De bewaartermijn van documenten m.b.t. het verstrekken van bijstand onder de Participatiewet en het verstrekken van voorzieningen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is 10 jaar na beëindiging van de uitkering of voorziening. Dat houdt in dat het besluit om de uitkering of voorziening te verstrekken 10 jaar bewaard dient te worden nadat de uitkering is gestopt.

Bijzondere bijstand of minimaregelingen

Eénmalige bijstandsuitkeringen zoals bijstand voor de aanschaf van een koelkast of een computer of vergoedingen voor een tandartsbezoek dienen 10 jaar bewaard te worden. Het is dus niet nodig deze verstrekkingen te bewaren tot na het einde van de doorlopende bijstandsuitkering.

Na onderzoek

Onderzoeken, zoals hercontrole en terugvorderingsonderzoek, die gericht zijn op de rechtmatigheid van de bijstand of de financiële situatie van de uitkeringsgerechtigde, dienen na 10 jaar vernietigd te worden.

Na opleggen sanctie

Indien een uitkeringsgerechtigde een sanctie krijgt opgelegd dient deze zaak 10 jaar te worden bewaard na afhandeling van de sanctie.

In het geval dat de sanctie een terugvordering betreft bestaat de zaak uit twee delen: het opleggen van de sanctie en de invordering van de sanctie. De sanctie is in dit geval niet afhankelijk van het procesobject en wordt dus na 10 jaar vernietigd, omdat het besluit tot invordering éénmalig is en direct dient te worden uitgevoerd.

Bij terugvordering

De in- of terugvordering van een uitkering kan 20 jaar duren (indien het vervallen van de invordering elke 5 jaar wordt gestuit). Er wordt daarbij vanuit gegaan dat alle informatie omtrent de invordering in de zaak van de invordering aanwezig is.

13 Voorliggende voorzieningen

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:
  • Artikel 35 PW

  • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2014/2020)

  • Beleidsregels Parttime ondernemen BMWE 2017

  • Verordening Wet inburgering 2013

  • Verordening afstemming Participatiewet, IOAW, IOAZ Het Hogeland 2019

  • Beleidsregel tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie BMWE

13.1 Duur aanvultermijn zelfstandigen

Voor de afhandeling van een Bbz-aanvraag maakt het college gebruik van de expertise van de afdeling Zelfstandigen van de gemeente Groningen.

De afdeling Zelfstandigen geeft als volgt invulling aan de duur van de aanvultermijn voor zelfstandigen:

Als belanghebbende niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens overlegt, krijgt hij op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb een termijn (‘aanvultermijn’) om dit alsnog te doen. In het Bbz 2004 staat niet hoe lang deze aanvultermijn moet zijn. Bij een belanghebbende die een aanvraag voor Bbz 2004 indient, gaat het vaak om financiële gegevens zoals jaarrekeningen of belastingaanslagen. Deze gegevens zijn soms moeilijk te verkrijgen, waardoor de aanvultermijn van vijf werkdagen die we bij de Participatiewet hanteren in de regel niet voldoende is. Daarom wordt geïndividualiseerd. Wel moeten we rekening houden met de beslistermijn. Deze bedraagt maximaal 26 weken (artikel 35 lid 2 en 3 Bbz 2004), tenzij de termijn op grond van artikel 4:15 Awb kan worden verlengd. Als buiten toedoen van belanghebbende de benodigde gegevens dan nog niet aanwezig zijn, wordt een besluit genomen op grond van de dan bekende gegevens (artikel 35 lid 5 Bbz 2004).

13.2 Gegevens Bbz-commissie

De gemeente maakt geen gebruik van een adviescommissie. Het Bbz 2004 wordt uitgevoerd door de afdeling Zelfstandigen van de Directie inkomensdienstverlening, gemeente Groningen.

13.3 Bijzondere bijstand specifieke kosten zelfstandigen

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor alle noodzakelijke kosten die niet uit de reguliere middelen kunnen worden betaald en waarvoor ook geen andere voorziening kan worden aangesproken.

Van de zelfstandige kan worden gevraagd dat hij zich naar behoren heeft verzekerd tegen voorkomende bedrijfsrisico’s. Er kan voor deze kosten geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

13.4 Marginale zelfstandigen (Parttime ondernemen (PTO)

De beleidsregels Parttime ondernemen BMWE 2017 hebben betrekking op diegenen die voor een gedeelte van hun werkzame uren voor eigen rekening werken en hierdoor niet voldoen aan de definitie “zelfstandige”. In deze beleidsregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden de parttime ondernemer moet voldoen om binnen de PW of IOAW zelfstandige activiteiten te verrichten.

Voor bijstand aan zelfstandigen, die voldoen aan de definitie "zelfstandige" gelden afzonderlijke bijstandsregels (Bbz). Voor mensen die niet als zelfstandige worden aangemerkt en beroep op bijstand moeten doen, geldt de PW of IOAW. De PW en de IOAW bieden juridische mogelijkheden om naast de uitkering parttime als ondernemer te werken. Deze ruimte is niet binnen de wet afgekaderd. Het staat gemeenten derhalve vrij om beleid te formuleren om parttime ondernemen binnen de PW of IOAW te honoreren.

De criteria waaraan de parttime ondernemer moet voldoen om in aanmerking te (blijven) komen voor een uitkering moeten worden vastgelegd om onder andere concurrentievervalsing te voorkomen en inkomsten goed te kunnen verrekenen.

Zie Beleidsregel Parttime ondernemen BMWE 2017

13.5 Rapporterende instanties zelfstandigen

Voor uitvoering van de Bbz regeling maakt het college gebruik van de expertise van de afdeling Zelfstandigen van de gemeente Groningen.

13.6 Beleid startende zelfstandigen

Bij (pre-)startende ondernemers vindt een toets plaats op ondernemingsvaardigheden. Deze toets is medebepalend voor het geven van toestemming. Verder wordt geen specifiek beleid gevoerd anders dan de wettelijke verplichtingen.

13.7 Aangewezen gemeente voor bijstandsverlening aan schippers

Met ingang van 1 januari 2020 (gewijzigde Bbz regeling) moeten ondernemers in de binnenvaart voor een Bbz aanvraag zich niet meer melden bij de gemeente Groningen maar daar waar diegene zijn woonplaats heeft.

De ondernemer in de binnenvaart die geen woonplaats heeft kan bijstand aanvragen in de gemeente waar hij op dat moment zijn feitelijke ligplaats heeft.

13.8 Samenvatting beleid inburgering

De nieuwe inburgeringswet wordt op 1 januari 2021 ingevoerd. Gemeentelijk beleid hieromtrent wordt nog ontwikkelt.

13.9 Hoogte bestuurlijke boete Wet inburgering

Inburgeringsplichtigen van wie de inburgeringstermijn vóór 2013 is begonnen, zal het college nog moeten handhaven. Dat gebeurt op basis van het overgangsrecht (artikel X lid 2 Stb. 2012, 430). De handhaving bestaat onder meer uit het opleggen van boetes aan inburgeringsplichtigen die hun verplichtingen niet nakomen (zoals bijvoorbeeld de verplichting om tijdig het inburgeringsexamen te halen).

Conform artikel 8 van de Verordening Wet inburgering 2013 bedraagt de hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen:

  • 1.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van de Verordening Wet inburgering 2013.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

13.10 Kinderopvang voor sociaal-medisch geïndiceerden

Zie Beleidsregel tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie BMWE.

13.11 Verlagen IOAW/IOAZ en gebruik weigeringsbevoegdheid

Zie artikel 17 van de Verordening afstemming Participatiewet, IOAW, IOAZ Het Hogeland 2019

14 Werk

Doelstellingen, voorzieningen en samenwerking

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de volgende grondslagen:

  • Artikel 7 PW

  • Artikel 9 PW

  • Artikel 10 PW

  • Artikel 10d en 10f PW

  • Artikel 44a PW

  • Artikel 55 PW

  • Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019

  • Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019

  • Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Het Hogeland 2019

14.1 Afspraken met UWV inzake aanbieden voorzieningen aan personen met uitkering via UWV

Er zijn geen afzonderlijke afspraken met het UWV gemaakt. Ook niet als het gaat over een warme overdracht tussen een belanghebbende met een max Werkloosheidsuitkering die over wordt geheveld naar de gemeente voor een re-integratievoorziening in het kader van de Participatiewet.

14.2 Procedure aanvraag en toekenning re-integratievoorzieningen

Inwoners die een uitkering op grond van de PW, IOAW of IOAZ ontvangen, worden door het college ondersteund door middel van een re-integratievoorziening richting arbeidsmarkt.

Uitzondering hierop zijn o.a. jongeren < 27 jaar die 's Rijkskas bekostigd onderwijs kunnen volgen of in hun zoekperiode zitten van 4 weken.

Op grond van artikel 3 lid 1 Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019, heeft het college bepaald welke re-integratievoorziening aangeboden wordt en onder welke voorwaarden.

Er is grofweg een onderscheid te maken in 3 categorieën:

  • 1.

    Voorzieningen voor personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt (deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen een half jaar)

  • 2.

    Voorzieningen voor personen die behoren tot de doelgroep met een middellange afstand tot de arbeidsmarkt (deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen een half tot 2 jaar)

  • 3.

    Voorzieningen voor personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet meer te verwachten binnen 2 jaar)

Het college houdt bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij of zij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

Duur re-integratievoorziening

Een re-integratietraject is het geheel van re-integratievoorzieningen voor 1 rechthebbende persoon voor de gehele uitkeringsperiode. Uitgezonderd de loonkostensubsidie en de kosten voor

inburgering (taalcomponent).

Kosten re-integratievoorziening

De kosten van een re-integratietraject voor PW-, IOAW, en IOAZ-ers zijn in beginsel begrensd. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken als deze goed gemotiveerd zijn. Het college zal bij het inzetten van instrumenten altijd de kosten en de verbetering ten opzichte van de arbeidsmarkt, dan wel het bevorderen van de maatschappelijke participatie realistisch afwegen. Ook de kosten van re-integratie voor andere belanghebbenden (Nuo-ers) worden door het college begrensd. Ook hiervoor geldt dat er bij individuele gevallen van kan worden afgeweken als dit goed gemotiveerd is.

Het maximaal beschikbare bedrag dat het college per re-integratievoorziening wil inzetten bedraagt € 1.000,--.

Niet uitkeringsontvanger (Nuo)

Diegene die geen gemeentelijke uitkering ontvangt kan ook aanspraak maken op ondersteuning richting arbeidsmarkt. Het doel is om ook deze doelgroep dezelfde kansen te bieden op economische zelfstandigheid en het behalen van een startkwalificatie.

De toekenning van een re-integratievoorziening voor deze doelgroep vindt plaats op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst. In de beschikking of privaatrechtelijke overeenkomst worden de rechten en plichten van de belanghebbende en het college nader uitgewerkt. Ook wordt er een boetebeding opgenomen als bedoel in 6:91 BW en artikel 6:92 BW zodat ook bij inwoners zonder arbeidsverplichting een “maatregel” opgelegd kan worden en de kosten van de re-integratievoorziening (deels) kunnen worden teruggevorderd.

Een Nuo-er heeft volgens het college recht op dezelfde voorzieningen als iemand met een gemeentelijke uitkering maar dan tot een bedrag € 450,--.

Voorwaarden voor re-integratievoorziening Nuo

  • Men mag geen betaalde arbeid verrichten; en

  • Men moet minimaal 20 uur per week beschikbaar zijn

  • Ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf

Om gebruik te kunnen maken van een re-integratievoorziening moet de niet uitkeringsontvanger zich melden bij Werkplein Ability in Winsum.

14.3 Afspraken met cliënt over de gevolgen van het niet nakomen/ voortijdig afbreken van een reïntegratie

Een inwoner die PW-, IOAW-, IOAZ-uitkering ontvangt is gehouden aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9 PW en artikel 37 IOAW/IOAZ). Wanneer deze persoon niet aan deze verplichtingen voldoet bestaat de mogelijkheid om een maatregel op te leggen. Dit is geregeld in artikel 6 en 7 van de Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019.

Een inwoner die geen bijstand ontvangt (artikel 10 PW) heeft bovengenoemde verplichtingen niet en kan ook geen maatregel (afstemming) ontvangen. Ook de inwoner met een PW-, IOAW-, IOAZ-uitkering die ontheven is van de arbeidsverplichtingen is niet gehouden aan die verplichtingen. Daar komt nog bij dat de Participatiewet geen terugvorderingsgrond heeft van re-ïntegratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Deze kunnen dus niet op basis van de PW worden teruggevorderd.

Om ook bij inwoners zonder arbeidsverplichting een “maatregel” te kunnen opleggen en de kosten van de re-integratievoorziening (deels) terug te kunnen vorderen wordt in het trajectplan een “boetebeding” opgenomen als bedoelt in 6:91 BW en artikel 6:92 BW.

In het trajectplan (overeenkomst) wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van een re-integratievoorziening geheel zal terugbetalen middels een boetebeding wanneer hij voortijdig en verwijtbaar de voorziening afbreekt. De hoogte van de boete wordt gesteld op maximaal 100% van de kosten van de re-integratievoorziening.

Kortom in het trajectplan dienen de wederzijdse rechten en plichten te worden opgenomen en de gevolgen van het niet nakomen ervan. Beide partijen moeten het document ondertekenen waarna de inwoner van het college een beschikking ontvangt.

14.4 Overzicht gemeentelijke re-integratiepartners

Het college werkt intensief samen met allerlei re-integratie partners. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er maatwerk geleverd dient te worden aan alle inwoners. Dit houdt dan ook in dat we met veel partners samenwerken.

Voordat er extern gezocht gaat worden, zal eerst gekeken worden of de werkcoach van het Werkplein Ability zelf de re-integratie kan ondersteunen waarbij gebruik kan worden gemaakt van het gemeentelijke netwerk.

De werkcoach beoordeelt namens het college of het (maatwerk) aanbod van (potentiële) re-integratiepartners op basis van de volgende criteria:

  • Prijs

  • Kwaliteit

  • Bereikbaarheid/ lokale binding

  • Kennis van de doelgroep/ regio

  • Referenties/ ervaring

14.5 Overzicht diagnostische instrumenten

Binnen werkplein Ability wordt gebruik gemaakt van de volgende diagnostische instrumenten:

  • De ABC methode is een diagnose-instrument waarmee belastbaarheid, talenten en competenties op basis van gedrag en voorkeuren kan worden vastgesteld.

Deze methodiek kan gebruikt worden voor het diagnosticeren van personen die werkzoekende zijn. De ABC-meting kan zowel in het begin als in een later stadium van het uitkeringsproces worden ingezet.

  • Dariuz is een instrument die ingezet wordt als loonwaardebepaling voor met name de SW doelgroep.

  • De NOA test wordt ingezet voor statushouders. Dit gebeurt in eigen taal. Met deze methode krijgt het college meer bruikbare informatie over bijvoorbeeld het arbeidsverleden, eventuele scholing en arbeidsbelemmeringen.

14.6 Plan van aanpak / Trajectplan

De voorzieningen die worden ingezet, en de rechten en plichten worden op grond van artikel 44a PW vastgelegd in een trajectplan.

In het trajectplan worden de volgende zaken genoemd:

  • Er wordt een begin- en einddatum genoemd

  • De ingezette voorzieningen worden benoemd

  • De wederzijdse rechten en plichten, waaronder de inspanningsverplichting en de consequenties van niet nakomen van de afspraken

  • Het trajectplan bevat een realistisch tijdspad

  • Het voorgestelde traject moet aansluiten op de situatie van de persoon en de aangegeven beperkingen en mogelijkheden

  • Het doel van het traject moet concreet worden aangegeven. Als het doel niet toeleiding naar werk is, dan dient dit gemotiveerd te worden

  • Het trajectplan moet ondertekend worden door de consulent en belanghebbende

  • Verzuimbeleid re-integratietrajecten

Belanghebbende is verplicht om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van het plan van aanpak/trajectplan maar is niet verplicht het document te ondertekenen.

14.7 Hulpverleningsinstellingen

Het college kan nadere verplichtingen op grond van artikel 55 PW opleggen die de arbeidsinschakeling (kunnen) bevorderen, dan wel belemmeringen tot arbeidsinschakeling wegnemen dan wel verminderen.

Om maatwerk te kunnen leveren kan via bovenstaand artikel bepaalde hulpverleningsinstellingen worden ingezet.

14.8 Sociale activering

Het college kan op grond van artikel 5 verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

 

Met andere woorden: Om gebruik te kunnen maken van een voorziening gericht op sociale activering (artikel 9 lid 1 onderdeel b PW) voor een aantal uur per week is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een belanghebbende op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan krijgen.

Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan belanghebbende niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening.

14.9 Scholing

Het college kan op grond van artikel 7 van de Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 een scholingstraject aanbieden.

Startkwalificatie

Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of Vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijkskas bekostigde onderwijs kunnen geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, sub a PW).

Scholing in combinatie met participatieplaats

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf 6 maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet gericht zijn op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt.

Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon (artikel 10a lid 5 PW).

14.10 Loonkostensubsidie (overige doelgroep)

Het college verstrekt conform artikel 1 Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Het Hogeland 2019 loonkostensubsidie aan de werkgever mbt de volgende doelgroepen:

  • 1.

    Personen die behoren tot de wettelijke doelgroep van de loonkostensubsidie conform artikel 7 lid 1 sub a PW

  • 2.

    Die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

  • 3.

    die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Een daartoe bevoegde externe organisatie adviseert het college of een persoon behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie.

14.11 Persoonlijke ondersteuning (Jobcoaching)

Aan een persoon kan het college, op grond van artikel 11 Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019, persoonlijke ondersteuning aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als diegene zonder deze ondersteuning niet in staat is de opgedragen taken te verrichten. Dit wordt ook wel Jobcoaching genoemd.

Jobcoaching wordt in ieder geval aangeboden als de werkgever voor die persoon loonkostensubsidie ontvangt of als de persoon in een detacheringsbaan werkzaam is.

De persoon in kwestie moet wel behoren tot de doelgroep genoemd in artikel 10 d en artikel 6 lid 1 sub e PW.

14.12 Beschut werk

Voor de beleidsregels met betrekking tot beschut werk zie Beleidsregel beschut werk BMWE 2018.

14.13 Loonkostensubsidie artikel 10d Participatiewet

Het college verleend loonkostensubsidie conform de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Het Hogeland 2019.

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van een compensatie aan de werkgever omdat hij de persoon in kwestie niet volledig kan inzetten voor arbeid terwijl hij diegene wel het wettelijk minimumloon moet gaan betalen.

Door tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren kan het college de re-integratie richting arbeidsmarkt bewerkstelligen. Met loonkostensubsidie wordt er een win win situatie gecreëerd.

14.14 Ondersteuning leer-werktrajecten

Het college kan op grond van artikel 10f PW en artikel 10 Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • Van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • Iedereen die nog geen startkwalificatie heeft behaald

  • Iedereen met verandering van keuze arbeidsmarkt (omscholingstraject)

14.15 Overige voorzieningen

In de Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 staat omschreven welke voorzieningen het college kan aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

Welke re-integratievoorziening aangeboden wordt is afhankelijk van de beoordeling van het college en is altijd maatwerk. Zie hiervoor beleidsregel 14.2.

Werkervaringplek

Op grond van artikel 4 Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 is de duur van een werkervaringsplek 3 maanden. Deze kan eenmalig met 3 maanden worden verlengd.

Uitstroompremie

Conform artikel 13 van de Verordening Re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ Het Hogeland 2019 wordt een uitstroompremie toegekend aan de uitkeringsgerechtigde die:

  • Vanuit de uitkering uitstroomt naar ongesubsidieerde arbeid of als zelfstandige gaat werken en daarmee inkomen verwerft waardoor hij of zij niet meer afhankelijk is van de uitkering en;

  • Deze baan ten minste 6 maanden aaneen heeft behouden, en

  • in de periode direct voorafgaand aan de werkaanvaarding ten minste 12 maanden recht had op een uitkering.

De hoogte van de uitstroompremie bedraagt eenmalig € 250,00 en wordt ambtshalve in de 7e maand na de laatste uitkeringsmaand (beëindiging uitkering) uitbetaald.

Als de uitkeringsgerechtigde gezamenlijk met een partner een uitkering ontving, ontvangen beide partners gezamenlijk één uitstroompremie.

Intrekking

De volgende beleidsregels in te trekken:

  • a.

    Beleidsregels BMWE 2014

  • b.

    Beleidsregels Bijzondere Bijstand BMWE

  • c.

    Beleidsregels Re-integratie Bedum, Winsum, De Marne en Eemsmond ( BMWE)

  • d.

    Beleidsregels inzake debiteuren 2009 Winsum en De Marne

  • e.

    Beleidsregels uitstroompremie naar werk BMWE 2018

  • f.

    Beleidsregel krediethypotheek en pandrecht 2010

  • g.

    Beleidsnotitie terugvordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Bedum

Overgangsrecht

Belanghebbenden die een besluit toekenning bijzondere bijstand hebben gekregen die voor deze datum ligt en die een toekenning hebben voor een langere periode die de datum van ingang van de nieuwe beleidsregels voorbij gaat, krijgen geen nieuw besluit maar blijven onder de oude regeling vallen. De termijn die in de beschikking staat blijft gelden. Wanneer daarna een nieuwe aanvraag wordt ingediend gelden de nieuwe regels.

Alle aanvragen die voor de datum van ingang van de nieuwe beleidsregels zijn ingediend zullen op grond van de oude beleidsregels worden afgehandeld, tenzij de nieuwe beleidsregels gunstiger voor de belanghebbende zijn.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Participatie 2020”.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Het Hogeland op 10 december 2019

H.J. Bolding, burgemeester

P.P.M. van Vilsteren, secretaris