Organisatie | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregels keurontheffingen |
Citeertitel | Beleidsregels keurontheffingen 2007 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de handboeken Ontheffingen waterbeheer, waterkeringen en wegenbeheer 2003 worden per 1 juni 2007 ingetrokken
artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2007 | nieuwe regeling | 24-04-2007 Onbekend | 07.7138 |
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, hierna te noemen het hoogheemraadschap, heeft de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 vastgesteld. Dit document, hierna keur te noemen, is op basis van artikel 78 van de Waterschapswet opgesteld. De keur is een verordening met gebods- en verbodsbepalingen en beoogt de bescherming van de beheersobjecten van het hoogheemraadschap, voor zover daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Het hoogheemraadschap wil hiermee de wateraanvoer en -afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk garanderen. Door de bepalingen in de keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermd. Verder zijn in de keur gebods- en verbodsbepalingen opgenomen ter bescherming van de wegen die het hoogheemraadschap in beheer en onderhoud heeft. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van de gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen. Het verlenen van ontheffing van de verbodsbepalingen in de artikelen 15 tot en met 20 is het onderwerp van deze beleidsnota.
Behalve van de verbodsbepalingen in de keur, is het dagelijks bestuur ook bevoegd ontheffing te verlenen van een aantal verbodsbepalingen die zijn opgenomen in nationale wetgeving en provinciale verordeningen, zoals de Wegenverkeerswet, de Scheepvaartverkeerswet en de Provinciale Wegenverordening Noord-Holland1. Ook de wijze waarop het hoogheemraadschap deze bevoegdheid wenst in te vullen is onderwerp van deze beleidsnota.
Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap heeft, volgens artikel 29, lid 1 van de keur, de bevoegdheid ontheffingen van gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 te verlenen. Aan het gebruik van deze bevoegdheid verbinden wet- en regelgeving, jurisprudentie en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de eis dat wordt gehandeld volgens een vaste lijn. Door het schriftelijk vastleggen en bekendmaken van afwegingen en toetsingscriteria in beleidsregels voldoet het hoogheemraadschap aan deze eis. Dit geldt ook ten aanzien van het verlenen van ontheffingen met betrekking tot verbodsbepalingen in nationale wetgeving en provinciale verordeningen, voor zover het hoogheemraadschap hiertoe is bevoegd.
Beleidsregels zijn van belang bij de onderbouwing van besluiten, vooral bij veel voorkomende, vergelijkbare situaties. Door aan te geven langs welke weg een besluit wordt genomen en/of welke factoren in de afweging worden meegenomen en op welke wijze, zorgen beleidsregels voor transparantie van besluitvorming. Publicatie van het besluit tot vaststelling van de beleidsregels is een voorwaarde voor de inwerkingtreding ervan. Het vaststellen en publiceren van beleidsregels heeft de volgende voordelen.
Beleidsregels zijn richtinggevend. Het hoogheemraadschap is echter verplicht, ondanks het hebben en hanteren van beleidsregels, bij individuele aanvragen af te wegen of motieven aanwezig zijn van de beleidsregels af te wijken.
1.2 Relatie beleidsregels met andere leidraden
De beleidsregels sluiten zoveel mogelijk aan bij landelijke richtlijnen, normen, leidraden en handreikingen. Het betreft met name richtlijnen, leidraden en handleidingen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer vervoer en openbare ruimte (CROW), NEN-normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en leidraden en handreikingen van het Expertise Netwerk Waterkeringen (ENW) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA)2.
1.3 Belangen van derden en waterkwaliteitsbelangen
Belangen kunnen worden onderscheiden in:
Algemene tegenover particuliere belangen.
De belangen die een wet beoogt te beschermen, zoals het tegengaan van (water)verontreiniging, veiligheid van de weg en veiligheid voor het verkeer op de weg, het bieden van bescherming tegen overstromingen, agrarische belangen en andere belangen op het gebied van natuur, landschap en milieu.
Particuliere (concrete, private) belangen
De belangen van een of enkele personen of bedrijven; dat kunnen zijn de aanvrager van de ontheffing en derden zoals concurrenten, omwonenden en andere derden die rechtstreeks bij het ontheffingsbesluit zijn betrokken.
Taakbelangen of verwante belangen.
Taakbelangen (of specifieke algemene belangen)
De belangen die rechtstreeks afhankelijk zijn van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taak.
De (algemene) belangen voor de verzorging waarvan het hoogheemraadschap niet is opgericht, maar die het als openbaar bestuur wel in acht moet nemen, bijvoorbeeld de belangen van recreatie, faunabeheer en de bescherming van cultuurhistorische waarden (dit alles voor zover deze belangen niet in een andere wet zijn geregeld). Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het hoogheemraadschap de verschillende, rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afwegen en in de besluitvorming betrekken. Daarbij mag het de grenzen van zijn bevoegdheid niet te buiten gaan. Het mag de bestuursbevoegdheden die uit een wet voortvloeien alleen uitoefenen met het oog op de speciale algemene belangen die de betreffende wet wil beschermen. Het hoogheemraadschap mag daarnaast rekening houden met de zogenaamde verwante belangen. Het mag deze echter alleen meewegen, indien ze zijn gerelateerd aan de water-, waterkering- en wegenbeheertaken en voor zover in die andere belangen niet is voorzien in andere wet- of regelgeving. Deze verwante belangen mogen geen reden zijn om de ontheffing te weigeren. De particuliere belangen van burgers (die binnen het bereik van de te beschermen belangen vallen) mogen voorts niet méér worden aangetast dan strikt noodzakelijk is.
De waterkwaliteit en waterbodemkwaliteit mag geen nadelige invloed ondervinden van het afgeven van een ontheffing. Keurontheffingen en daarin opgenomen voorschriften hebben geen betrekking op lozing of uitspoeling van verontreinigde stoffen, waarvoor op grond van de Wvo een vergunning nodig is.
Ook het Bouwstoffenbesluit is een wetgevend kader dat moet voorkomen dat vervuilde steenachtige materialen worden gebruikt, bijvoorbeeld bij dempingen en dergelijke.
In de keur zijn verbodsregels voor activiteiten en ingrepen in waterstaatwerken, alsmede wegen opgenomen. Het is mogelijk van deze verbodsregels ‘ontheffing’ aan te vragen.
Een ontheffing is een toestemming om, in afwijking van een verbod en met in achtneming van bepaalde voorwaarden en voorschriften, bepaalde activiteiten of ingrepen uit te mogen voeren.
2.2 Verboden in nationale wetgeving en provinciale verordeningen
Daar waar het hoogheemraadschap als nautisch beheerder van vaarwegen optreedt of als wegbeheerder, is het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap voor een aantal verbodsbepalingen bevoegd tot het verlenen van ontheffingen. Voor water is dit het geval voor de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement. Voor wegen geldt dit voor de Wegenverkeerswet (Wvw) en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
2.2.2 Provinciale verordeningen
Regels over vaarwegen zijn opgenomen in de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Deze verordening geldt voor een beperkt aantal grotere vaarwegen. Verschillende hiervan zijn bij het hoogheemraadschap in waterstaatkundig beheer. Regels over wegen buiten de bebouwde kom volgens de Wegenwet, zijn opgenomen in de Wegenverordening Noord-Holland. De wegen die het hoogheemraadschap buiten de bebouwde kom volgens de Wegenwet beheert vallen hier onder. In beide verordeningen is het hoogheemraadschap mede belast met de uitvoering hiervan, waaronder de ontheffingverlening en handhaving.
2.3 Beleidsregels voor de ontheffingverlening
Het is de taak van het hoogheemraadschap als beheerder te zorgen dat waterstaatswerken en wegen aan hun doel beantwoorden en hun functie vervullen. Daarnaast mag de activiteit of ingreep het onderhoud en verbeteringwerken aan de waterstaatwerken en wegen niet onmogelijk of veel duurder maken. Uitgangspunt bij de ontheffingverlening is ‘nee, tenzij’, wat inhoudt dat bepaalde activiteiten in, op en rond waterstaatwerken en wegen niet zijn toegestaan, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Om enig houvast te geven voor zowel aanvragers van een ontheffing als voor diegenen die de aanvraag moeten beoordelen, zijn in de onderhavige beleidsnota zoveel mogelijk beleidsregels gegeven die bij de beoordeling van de aanvragen gehanteerd worden. Deze beleidsregels zijn niet uitputtend. In voorkomende gevallen is maatwerk nodig.
Aan een te verlenen ontheffing kan het hoogheemraadschap bovendien bepalingen in de vorm van voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de uitvoering en de nazorg van werken en activiteiten waarvoor ontheffing is verleend, en het onderhoud van de gemaakte werken.
3 Verklaring van afkortingen begrippen en terminologie
3.1 Verklaring van afkortingen en begrippen
Tabel 1: verklaring van afkortingen en begrippen Begrip/afkorting
Gedeelte van een waterkering dat vrij is van in, op, of nabij de waterkering gelegen bebouwing. Behoudens incidenteel aanwezige bouwwerken en kleine bouwwerken als trappen en steigertjes. | |
Geheel van activiteiten dat erop gericht is om het waterstaatswerk of de weg blijvend aan de eisen te laten voldoen. | |
Hetgeen is of wordt gebouwd, zoals huizen, schuurtjes, steigers, beschoeiingen enzovoort. Ook (dijk)wegen vallen onder bouwwerken. | |
De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Tegenwoordig staat de naam voor kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. | |
Gedeelte van een waterkering met in, op of nabij de waterkering gelegen aaneengesloten bebouwing. Bijvoorbeeld lintbebouwing, waarbij de bouwwerken eventueel door kleine tussenruimtes van elkaar zijn gescheiden. | |
Weg buiten de bebouwde kom in een verblijfsgebied (zgn. 60 km-zone) | |
Weg buiten de bebouwde kom die dient voor het bereikbaar maken van gebieden (80 km-wegen). Zij geven aansluiting op wegen met een stroomfunctie. | |
De strook grond ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering, die bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering | |
Een oever die de waterkerende en watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling, zodat een ruimtelijke samenhang ontstaat tussen land en water. | |
Nederlandse Eenheidsnorm van het Nederlands Normalisatie Instituut http://www2.nen.nl/. | |
Nederlandse Vereniging van fabrikanten van Verkeersborden en bebakeningsmateriaal. | |
De overgang van het natte naar het droge talud bij het hoogste ter plaatse voorkomende peil. | |
Het verschijnsel waarbij onder een waterkering een holle pijpvormige ruimte ontstaat doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt. | |
De ruimte rond een primaire (2100) of regionale waterkering (2050), die naar het oordeel van het hoogheemraadschap tot 2100 respectievelijk 2050 nodig is voor een toekomstige versterking van de waterkering. | |
De ruimte rond een primaire of regionale waterkering, die naar het oordeel van het hoogheemraadschap nodig is voor een toekomstige versterking van de waterkering. | |
Het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) | |
Alle vaartuigen, inclusief vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water. Dus ook kano’s, sloepen, vlotten, zeilplanken etc. | |
Bebouwing die alleen in het zomerseizoen aanwezig is (met name op het strand). | |
Strook grond ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering die bijdraagt aan de (grondmechanische) stabiliteit van de waterkering. De buitengrens van de stabiliteitszone is gelijk aan de buitengrens van de beschermingszone | |
Technisch inhoudelijke en procedure voorschriften die onderdeel uitmaken van de verleende ontheffing | |
Volgens Binnenvaartpolitiereglement: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water. | |
Stabiliteitszone plus verstoringszone, waarbij onder verstoringszone wordt verstaan de afstand tussen de betreffende leiding tot aan de uiterste rand van de zone waarbinnen verstoringen ten gevolge van breuk, lekkage of een explosie kunnen optreden. | |
Een samenhangend netwerk van erftoegangswegen. Binnen het verblijfsgebied staat het verblijven en de leefbaarheid voorop en is slechts sprake van een beperkte verkeersfunctie. | |
Herbouw: het na sloop van een bestaand bouwwerk maken van een nieuw bouwwerk op dezelfde locatie. Aanbouw: het zodanig wijzigen van een bouwwerk dat het bodemoppervlak met ten hoogste 20% wordt vergroot. Een uitbreiding met meer dan 20% wordt als nieuwbouw beschouwd. Peildatum voor de mate van uitbreiding van het bouwwerk is die van het in werking treden van het Beheersplan Waterkeringen. Verbouw: het in- of uitpandig wijzigen van een bouwwerk. Hieronder zijn begrepen het wijzigen of verbeteren van de fundering, en/of het wijzigen van de inhoud van een bouwwerk zonder dat het bodemoppervlak groter wordt. | |
Zones ter weerszijden van een waterkering waarin op grond van het streekplan bepaalde activiteiten zijn uitgesloten in verband met de toekomstige versterking van de waterkering. | |
Is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten (voldoende ruimte voor water, voldoende aandacht voor effecten op de waterkwaliteit, garanderen van veiligheid) | |
Is een verzamelnaam voor alle typen drijvende bakken van hout, staal of beton en geschikt gemaakt om op te wonen. | |
3.2 Verklaring van de terminologie
De keur en de beleids- en beheersnota’s gebruiken in een aantal gevallen een verschillende terminologie voor overeenkomstige zaken. De beleidsregels voor de keurontheffingen volgen de terminologie uit keur. Teneinde de koppeling te leggen met de beleids- en beheersnota’s is in de onderstaande tabel de terminologie met elkaar in verband gebracht.
Tabel 2: vergelijking terminologie van de keur en de beleids- en beheersplannen
4 Beleidsregels ontheffingen watersysteem
Het strategische beleid van het hoogheemraadschap voor het watersysteem is vastgelegd in het Waterbeheersplan. In relatie tot de keur en de daarin geboden mogelijkheid om keurontheffingen te verlenen, is met name de hierna genoemde doelstelling voor het beheer en in standhouden van het watersysteem van belang. Bij het opstellen van het Waterbeheersplan is rekening gehouden met de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Nota waterhuishouding, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en het Waterplan van de provincie Noord-Holland. De paragrafen 4.1.1. en 4.1.2 geven de relevante kaders uit het Waterbeheersplan weer.
4.1.1 Het Waterbeheersplan, strategisch kader
Beheer en in stand houden van het watersysteem
Het beheer is erop gericht de infrastructuur van het watersysteem in stand te houden. Daartoe is het volgende strategische doel geformuleerd.
Het watersysteem wordt onder dagelijkse omstandigheden integraal beheerd volgens de provinciale verordening en de vigerende wetgeving. |
Bij het dagelijks beheer van het watersysteem streeft het hoogheemraadschap naar veilige en gezonde systemen, rekening houdend met maatschappelijke belangen en functies. Voorop staan de volgende (sub)doelen.
Om deze doelen te verwezenlijken, beschikt het hoogheemraadschap over verschillende beheersinstrumenten.
De huidige inrichting van het water in Noord-Holland is het resultaat van een eeuwenlang ontwikkelingsproces. Het hoogheemraadschap bouwt hierop voort. Dat betekent dat het nodige moet worden gedaan om het systeem in stand te houden. Recent zijn daarbij nieuwe inzichten en gereedschappen ontstaan, die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden ingezet.
4.1.2 Het Waterbeheersplan, uitgangspunten
De waterhuishouding en de natte infrastructuur gaan voldoen aan de landelijke veiligheidsnormen zoals afgesproken in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In de komende jaren zal een programma worden uitgevoerd om de effecten van onder andere de klimaatverandering te neutraliseren.
Problemen oplossen waar ze ontstaan
Het watersysteem kan alleen tegen een goede prijs-kwaliteitverhouding worden beheerd als de problemen worden opgelost op de plaats waar ze ontstaan. Anders gezegd: problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden. Dat geldt niet alleen voor wateroverlast, maar ook voor waterverontreiniging. Dit uitgangspunt is bevestigd in het NBW.
Zorgvuldig omgaan met de watervoorraad
Schoon water is kostbaar. Het is belangrijk dat er altijd zo veel mogelijk voldoende schoon zoet water beschikbaar is voor diverse vormen van gebruik. Zeker bij de klimaatontwikkeling naar warmere, droge zomers is dit een belangrijk uitgangspunt. Voldoende wil dan zeggen: niet te weinig, maar ook niet te veel. Het handhaven van het afgesproken peil is daarom een van de belangrijkste taken van het hoogheemraadschap.
Integraal waterbeheer als een leidend principe
Integraal waterbeheer is een leidend principe bij het waterbeheer. Dit betekent dat kwantiteits- en kwaliteitsbeheer niet los van elkaar worden gezien en dat bij het gebruik van het water alle belangen integraal worden afgewogen.
Water als ordenend principe in de ruimtelijke ordening
Water moet meer ruimte krijgen om in de toekomst de effecten van de klimaatontwikkeling te kunnen opvangen. Het instellen van een watertoets, de samenwerking met provincie en gemeente en de vroegtijdige betrokkenheid van het hoogheemraadschap bij ruimtelijke planvorming zorgen in toenemende mate voor een meer sturende rol van het water in de ruimtelijke ordening.
4.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening
Voor activiteiten die verboden zijn, maar waarvoor veel ontheffingsaanvragen worden ingediend, is in de navolgende paragrafen per aandachtsgebied uitgewerkt langs welke lijn, één en ander gebaseerd op in 4.1 genoemde doelstellingen en uitgangspunten, de aanvragen over het algemeen zullen worden afgehandeld.
Een algemene toelichting op wetgeving inzake het behandelen van ontheffingaanvragen voor het leggen van kabels en leidingen is opgenomen onder het hoofdstuk Wegen onder paragraaf 6.2.1.
De kern van de wetgeving is dat kabels en leidingen niet kunnen worden geweigerd, tenzij daarvoor zwaarwegende redenen bestaan. De te stellen voorwaarden en voorschriften moeten er toe leiden dat het functioneren en het gebruik van het watersysteem worden gegarandeerd.
Toetsingscriteria en voorwaarden
De ontheffinghouder verplaatst een kabel of leiding binnen een daartoe door het hoogheemraadschap gestelde termijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van werkzaamheden die door of in opdracht van het hoogheemraadschap worden verricht. Na verplaatsing herstelt de ontheffinghouder de oorspronkelijke plaats van de kabel/leiding overeenkomstig de bij deze ontheffing behorende voorwaarden.
Opdat bij het uitvoeren van onderhoud aan wateren geen hinder wordt ondervonden van kabels en/of leidingen komt de aan te leggen kabel/leiding op een minimale diepte van 1 meter onder de vastgestelde vaste bodemhoogte te liggen en wordt voorkomen dat deze minimale maat tijdens de ligging ongedaan wordt gemaakt.
Kabels en leidingen die boven het wateroppervlak worden aangebracht zijn duidelijk zichtbaar en hangen tenminste 2,00 meter boven het wateroppervlak. In vaarroutes worden geen kabels en leidingen boven het water toegestaan. Een uitzondering hierop vormen hoogspanningsmasten. Tevens kan hiervan worden afgeweken als de kabels en/of leidingen worden bevestigd op dezelfde hoogte als de vaste brug of duiker waaraan zij worden bevestigd.
4.2.2 Dempen en graven van waterlopen
Het hoogheemraadschap staat geen dempingen toe tenzij de aanvrager van een ontheffing de vermindering van waterberging compenseert, opdat het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Bij demping compenseert de ontheffinghouder door middel van verbreden van een waterloop of vervanging van de waterloop door het graven van een zelfde oppervlakte vervangende waterberging binnen het peilgebied van en nabij de voorgenomen demping. Is dit niet mogelijk, dan wordt in overleg met het hoogheemraadschap naar alternatieven buiten het peilgebied gezocht.
Uitgangspunt is: dempen=graven. Zijn de werkelijke afmetingen kleiner dan de vereiste afmetingen, dan wordt de vereiste maat aangehouden voor de compensatieberekening. Wanneer de kleinere afmetingen aantoonbaar dateren van voor 1 januari 2003 dan wordt uitgegaan van de werkelijk afmetingen.
Zijn de werkelijke afmetingen ruimer dan het vereiste doorstroomprofiel en levert de overmaat een bijdrage in de waterberging dan geldt dat wat gedempt wordt, gecompenseerd moet worden. In geval het werkelijke profiel door afkalving groter is dan het vereiste profiel, dan wordt voor de compensatieberekening uitgegaan van de vereiste afmetingen. In die situaties kan deze afgekalfde oever, na goedkeuring door het hoogheemraadschap, weer worden aangevuld, bijvoorbeeld bij baggerwerkzaamheden vrijkomende bagger of andersoortige grondaanvulling.
In specifieke gevallen waarbij graven niet haalbaar is (zoals bijvoorbeeld binnen bestaande stedelijke bebouwing ) en waarbij de afname van het bergend oppervlak minder dan 30 m² is (bij aanleg van dammen en bij overhoeken) is compensatie door middel van financiële afkoop mogelijk. De hoogte van dit zogenaamde dempingsrecht wordt door het college van dijkgraaf en hoogheemraden vastgesteld.
Een te verbreden of als vervanging te graven waterloop en nieuwe te graven waterlopen moeten minimaal 2,00 meter breed zijn op de waterlijn bij het laagste streefpeil, tenzij de legger anders aangeeft. De diepte is minimaal 0,40 meter ten opzichte van het laagste streefpeil en de taludhelling tenminste 1:2. Bij verbreding van de bestaande waterloop wordt uitgegaan van een minimale maat van 0,30 meter voor de verbreding. In gebieden met natuurfuncties wordt het talud in principe niet steiler gemaakt dan 1: 2½.
In nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt dat varend onderhoud moet kunnen worden gepleegd. In verband hiermee geldt voor die gebieden: Nieuw aan te leggen en bestaande te handhaven waterlopen (inclusief grenswaterlopen) worden aangelegd met een minimale breedte op de waterlijn van 6,00 meter, een minimale diepte van 1,00 meter. Elk tracé heeft minimaal één maaiboot te waterlaat plaats.
Indien waterlopen in stedelijke gebieden smaller zijn dan de minimale afmetingen genoemd in voorwaarde 11 of niet doorvaarbaar zijn, dan moet onderhoud vanaf de kant kunnen worden gepleegd.Dan geldt als uitgangspunt dat de waterloopbreedte op de waterlijn ten minste 3,00 meter bedraagt en ten hoogste 4,00 meter en dat er ten minste aan één zijde van de sloot een onderhoudspad wordt vrijgehouden van ten minste 5,00 meter uit de insteek. Bij waterlijnbreedtes tussen 4,00 en 6,00 meter moet aan beide zijden van de sloot een onderhoudspad worden vrijgehouden van ten minste 5,00 meter uit de insteek.
Als de gronden grenzend aan beide zijden van hoofdwaterlopen zodanig worden ingericht dat een eventuele gewenste verbreding in de toekomst niet meer mogelijk is, dan dienen deze sloten te worden gegraven op de afmetingen van het geldende maatgevend profiel (breedte) vermeerderd met 25% hiervan, met een minimum van 2,00 meter.
De Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland bevat een verbod om in oppervlaktewater waarvoor een peilbesluit geldt, de waterstand te brengen of te houden op een peil dat afwijkt van het in het peilbesluit genoemde peil. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraad-schap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Daarom is in de keur een aanvullende verbodsbepaling, artikel 15 onderdeel h, opgenomen voor peilafwijkingen in een gebied zonder peilbesluit.
Vanuit de behoefte aan het uniformeren van de aanpak en werkwijzen voor het opstellen van zowel integrale peilbesluiten als peilontheffingen heeft het hoogheemraadschap het ‘Kader Integrale Peilbesluiten’ ontwikkeld. Hierin zijn de beleidskaders en beoordelingscriteria vastgelegd. In onderstaande samenvatting worden enige hoofdpunten aangaande peilafwijkingen vermeld.
Een peilafwijking is een afgebakend gebied binnen een peilgebied waarvoor een waterstand wordt nagestreefd, die afwijkt van het vigerende peilbesluit. Hieronder vallen onderbemalingen, opmalingen en peilregelingen. Bij een onderbemaling wordt met behulp van een pompinrichting een peil gehanteerd dat lager is dan het vastgestelde peil. Bij een opmaling wordt een hoger peil gehandhaafd met behulp van een pompinrichting of een inlaat vanuit een ander peilgebied. Bij een peilregeling regelt de gebruiker zelf het peil met behulp van een aantal kunstwerken. Het peil varieert hierbij tussen het peil van de aanvoer- en de afvoerwatergang.
Indien een particulier een afwijking van een peilbesluit wenst, moet hiervoor een ontheffing van het peilbesluit worden aangevraagd. Bij de beoordeling van een aanvraag voor ontheffing op een bestaand peilbesluit hanteert het hoogheemraadschap het in het betreffende peilbesluit vermelde ontheffingenbeleid. De looptijd van de ontheffing wordt gekoppeld aan de looptijd van het vigerend peilbesluit. Is er geen of een verouderd peilbesluit, dan wordt de looptijd gekoppeld aan de het toekomstig vast te stellen peilbesluit. Ook moet een keurontheffing worden aangevraagd voor het plaatsen van een (pomp) inrichting.
Bij peilafwijkingen die algemeen belangen raken is een (partiële) herziening van een peilbesluit nood-zakelijk. Dan wordt de procedure voor het nemen van een peilbesluit gevolgd.
Indien verbetering van de ontwatering van de percelen ook mogelijk is door het aanleggen van een bemaling op de drainage verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing van een peilbesluit. In dat geval moet de initiatiefnemer een vergunning voor grondwateronttrekking aanvragen bij de provincie Noord-Holland. Voor het lozen met een werk is een lozingsvergunning van de Wet op de waterhuishouding nodig en eventueel een ontheffing op de keur voor het plaatsen van een kunstwerk. Als de drainage ook gevolgen heeft voor het oppervlaktewaterpeil moet een beschikking voor peilafwijking worden aangevraagd.
De drooglegging bij het huidige en gewenste waterpeil in de peilafwijking moet acceptabel zijn voor het gewenste gebruik. De droogleggingsnormen volgens het Kader Integrale Peilbesluiten worden hierbij als richtlijn gebruikt (GGOR, WATERNOOD-systematiek).
Indien economische belangen in het geding zijn verstrekt de aanvrager, wanneer het hoogheemraadschap dit nodig acht, voorafgaande aan de werkzaamheden een door een onafhankelijk bureau opgesteld ontwateringadvies waarin de noodzaak tot peilafwijking wordt aangetoond alsmede de ideale waterpeilen en drainafstanden en drainhoogten zijn beschreven.
Zonder afgifte van een vergunning is een tijdelijke onderbemaling niet beheersbaar en niet handhaafbaar. Daarom wordt voorgeschreven dat te allen tijde een vergunning nodig is voor een peilafwijking. Hieronder valt bijvoorbeeld de reizende bollenkraam
Toetsingscriteria en voorwaarden
Voor de nadere uitwerking van bovenstaande wordt verwezen naar de eerder genoemde notitie Kader Integrale Peilbesluiten.
Nadere uitvoeringsvoorschriften zijn vastgelegd in de handleiding voor ontheffingen peilafwijkingen. Deze uitvoeringsvoorschriften maken deel uit van de af te geven ontheffing.
4.2.4 Dammen en kunstwerken, zoals bruggen en duikers
Het hoogheemraadschap staat dammen en kunstwerken (bruggen en duikers) niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. Dammen die voldoen aan de onderstaande voorwaarden/toetsingscriteria worden tevens bestempeld als demping en vallen dus ook onder voorwaarden van paragraaf 4.2.2.
Toetsingscriteria en voorwaarden
De diameter van een duiker moet voldoende zijn voor de vereiste waterdoorvoer. Als minimale inwendige diameter van een duiker in waterlopen geldt 0,50 meter, onder en langs wegen en fietspaden 0,60 meter en in stedelijke gebieden 0,80 meter. De toe te passen minimale diameter wordt door het hoogheemraadschap aangegeven
Vanwege bemoeilijken van het onderhoud van de waterloop mag een toegangsdam met duiker een lengte van maximaal 15,00 meter hebben. De vereiste diameter van de duiker wordt bepaald aan de hand van debiet- en opstuwingberekeningen. In bijzondere gevallen waar langere duikers aantoonbaar onvermijdelijk zijn, zoals in stedelijke gebieden, zijn bij het afgeven van een ontheffing daarvoor geldende extra uitvoeringsvoorschriften, voor bijvoorbeeld inspectieputten, van toepassing.
Als een waterloop op grond van een publiekrechtelijke regeling (bestemmingsplan, verordening en dergelijke) als vaar- of scheepsroute is aangewezen, staat het hoogheemraadschap alleen een brug met een op deze functie afgestemde hoogte, breedte en diepte toe dan wel een doorvaarbare duiker. Ook in door het hoogheemraadschap varend te onderhouden waterlopen worden alleen bruggen of doorvaarbare duikers toegestaan.
Bij een maatgevende gemaalcapaciteit van het betreffende bemalingsgebied )van 10m³/min/100 ha) mag de opstuwing door het kunstwerk niet meer bedragen dan 10 millimeter. Daarnaast is vereist dat het verhang, afhankelijk van het bodemtype, niet meer bedraagt dan 20 tot 40 millimeter per kilometer waterloop. Dat betekent dat als er meerdere kunstwerken achter elkaar liggen, zonodig grotere doorstromingsafmetingen (duikerdiameters) moeten worden toegepast.
Bruggen en doorvaarbare duikers dienen een minimaal doorvaartprofiel met een breedte van 2,50 meter te hebben en een hoogte van minimaal 1,10 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende streefpeil. Verder dient ten opzichte van het laagst geldende peil een minimale waterdiepte van 1,00 meter aanwezig te zijn.
Aanvullende toetsingscriteria en voorwaarden voor peilscheidingsdammen
Bij dammen die dienen als peilscheiding wordt, tot 0,50 meter peilverschil, een minimale kwellengte van 5,00 meter gecreëerd op de (grond)waterlijn in de dam, die daartoe breed genoeg moet zijn. Boven de 0,50 meter is per 0,10 meter extra peilverschil, een extra kwellengte op de (grond)waterlijn in de dam van 1,00 meter vereist om voldoende stabiliteit te creëren.
4.2.5 Natuurvriendelijke oevers, rietkragen en verlanden van waterlopen
Het hoogheemraadschap staat natuurvriendelijke oevers c.a. niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. Omdat het beleid van het hoogheemraadschap er ook op is gericht om integraal waterbeheer te voeren, worden daar waar mogelijk natuurvriendelijke oevervoorzieningen in inrichtingsplannen (waterplannen etc.) opgenomen.
Toetsingscriteria en voorwaarden
In waterlopen die door het hoogheemraadschap varend worden onderhouden, de functie stedelijk water hebben of deel uitmaken van een officiële vaarroute en een breedte hebben van 6,00 meter of smaller, is het niet toegestaan binnen het bestaande slootprofiel door de aanleg van een rietkraag de waterloop te versmallen.
Voor steigers is niet in alle gevallen een ontheffing noodzakelijk. Vallen steigers onder de algemene voorwaarden, opgenomen in de ‘Algemene regels voor werken in waterstaatswerken, zoals vastgesteld op grond van de keur HHNK 2006’, dan gelden de daarin vermelde voorschriften en kan met een melding worden volstaan.
Het hoogheemraadschap staat steigers en botenhuizen niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. In de afwegingen speelt een rol dat door de aanleg van steigers en botenhuizen het onderhoud van het watersysteem niet mag worden bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt.
Toetsingscriteria en voorwaarden algemeen
Toetsingscriteria en voorwaarden steigers
Steigers mogen niet verder dan tot maximaal 1,00 meter uit de oeverlijn worden aangelegd bij waterlopen van 8,00 meter breed. Bij afnemende breedte is de beschikbare ruimte voor steigers altijd minder zijn dan 1,00 meter. Bij toenemende breedte van de waterloop wordt in beginsel uitgegaan van een maximale breedte van 1,00 meter uit de oeverlijn. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden (zie beschrijving bij uitvoeringsvoorschriften) kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.
Voor de maximale lengte van de steiger, gemeten in de richting van de waterloop, wordt uitgegaan van een maximale lengte van 6,00 meter. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden (zie hierboven het 1e punt) kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.
Bij natuurvriendelijke oevers en brede rietkragen geldt als oeverlijn de overgang van open water naar riet. Langs de rietkraag kan volgens bovenstaande uitgangspunten een ontheffing worden verleend met inachtname van het gegeven dat haaks op de oever een loopsteiger mag worden aangelegd over de rietkraag. De breedte hiervan is maximaal 1,50 meter.
Toetsingscriteria en voorwaarden botenhuizen
Een botenhuis mag tot maximaal 3,00 meter uit de oever worden aangelegd. De maximale lengte, gemeten in de richting van de as van de waterloop, is 10,00 meter. Ook tussen twee botenhuizen mag de waterbreedte niet minder worden dan 6,00 meter. Ontheffing voor een botenhuis met een breedte van 3,00 meter zal dan ook pas worden verleend bij een water-breedte van minimaal 12,00 meter. Bij een smallere waterloop wordt ook de toelaatbare breedte voor een botenhuis navenant kleiner. Botenhuizen moeten voorzien zijn van een overkapping, ofwel dakvlak die zich minimaal 1,50 meter boven het hoogst geldende streefpeil bevindt. De overkapping, ofwel dakvlak moet onder een helling van minimaal 25 graden ten opzichte van het waterpeil worden aangebracht.
4.2.7 Andere bouwwerken en wonen op water
Bouwwerken in of op het water zijn in gevolge de keur verboden. Ook woonboten vallen hieronder. Bouwwerken ten behoeve van de waterstaatkundige infrastructuur zijn ook ontheffingplichtig. Ook die van het hoogheemraadschap zelf. Deze vallen onder ontheffing eigen dienst (zie toelichting 1.5 bij de keur).
Het hoogheemraadschap staat bouwwerken, inclusief woonboten, niet toe tenzij het functioneren (waterbeheersing) en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.
Voor de aanwezigheid van woonboten langs waterkeringen wordt verwezen naar het gestelde onder 5.2.6.
Bij de aanwezigheid van woonboten spelen, naast het belang van de bewoners van dergelijke bouwwerken, ook andere belangen mee, namelijk: planologische belangen, behoud van natuur- en landschapsschoon, waterhuishouding, scheepvaartbelangen etc. Deze belangen worden niet allen behartigd door het hoogheemraadschap. Ook Rijk, provincie en gemeenten spelen in deze een rol. Vaak is het beleid van andere overheden leidend. Hierbij heeft het hoogheemraadschap te maken met de volgende wetgeving:
Toetsingscriteria en voorwaarden
Voor oeverbeschermingen is niet in alle gevallen een ontheffing noodzakelijk. Vallen oeverinrichtingen onder de algemene voorwaarden, opgenomen in de ‘Algemene regels voor werken in waterstaatswerken, zoals vastgesteld op grond van de keur HHNK 2006’, dan gelden de daarin vermelde voorschriften en kan met een melding worden volstaan.
Het hoogheemraadschap staat beschoeiingen niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.
Bij het verlenen van een ontheffing is het uitgangspunt dat oevers langs openbare gronden en oevers langs verbindingszones bij voorkeur natuurvriendelijk zijn ingericht. Oevers langs particulier eigendom mogen onder voorwaarden worden voorzien van een beschoeiing. In stedelijke gebieden langs particuliere tuinen zijn harde oeverbeschermingen gewenst.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Artikel 4.2.9. Afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water/aanleg lozingspunten
Ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding is in de keur geregeld dat, wanneer afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water geen kwantiteitsprobleem vormt, dit gemeld moet worden of van een vergunning moet worden voorzien.
Conform de keur geldt voor afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water, op enige nader benoemde uitzonderingen (Texel en delen van de duinstrook) na, de volgende regeling.
Bovenstaande hoeveelheden worden gerekend per rechtspersoon.
Toetsingscriteria en voorwaarden
4.2.10 Innemen van ligplaatsen
In de toelichting bij de keur is de relatie van de keur tot het vaarwegbeheer, zowel waterstaatkundig als nautisch, verwoord.
Het innemen van ligplaatsen door schepen (zie begrippenlijst) is afdoende geregeld door hogere wetgeving. In de keur is nog wel een artikel toegevoegd. Het betreft artikel 17, luidend dat het voor een schip verboden is binnen 50,00 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen.
Voor beheers- en onderhoudswerkzaamheden door de eigen dienst is geen ontheffing nodig (artikel 25 van de keur). Bij het uitvoeren van nieuwbouwwerkzaamheden aan en in de waterstaatswerken worden werkvaartuigen gedoogd dan wel toegestaan in het kader van het verlenen van een ontheffing.
5 Beleidsregels ontheffingen waterkeringen
Figuren 1 en 2 verbinden de terminologie van de keur met die van het beheersplan waterkeringen.
Figuur 1: Terminologie keur in relatie tot het beheersplan waterkeringen, zone-indeling harde waterkeringen (dijken)
Het waterstaatswerk volgens de keur = kernzone + beschermingszones De beschermingszone volgens de keur = buitenbeschermingszones |
Figuur 2: Terminologie keur in relatie tot het beheersplan waterkeringen, zone-indeling duinwaterkeringen
Het waterstaatswerk volgens de keur = kernzone + beschermingszones De beschermingszone volgens de keur = buitenbeschermingszones |
Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken over waterkering(en) word(t)en waterstaatswerk(en) ingevolge de terminologie van de keur bedoeld.
Het beheersplan waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
In de hoofdnota van het beheersplan waterkeringen is de strategische visie neergelegd, alsmede de uitgangspunten voor het beheer en onderhoud. In afzonderlijke deelnota’s zijn bepaalde aspecten nader uitgewerkt en zijn afgeleide doelstellingen geformuleerd.
5.1.1 Het beheersplan waterkeringen
Het hoogheemraadschap voert het beleid en beheer van zijn waterkeringstaak primair uit vanuit veiligheidsdoelstellingen. Nevenfuncties mogen geen nadelig effect op het waterkerend vermogen van de waterkering hebben. Dit houdt in dat bij het beoordelen van ontheffingaanvragen veiligheid van het achterland leidend is. De veiligheid van de waterkering mag niet in het geding komen. Voor zover dit binnen dit veiligheidskader mogelijk is, wordt rekening gehouden met aanverwante zaken. Algemeen houdt dit het volgende in.
Specifiek zijn de volgende uitgangspunten van belang voor het beoordelen van ontheffingaanvragen met betrekking tot harde waterkeringen (dijken).
Specifiek is het volgende uitgangspunt van belang voor het beoordelen van ontheffingaanvragen met betrekking tot de zandige kust (duinen).
Deze uitgangspunten worden in de verschillende deelnota’s van het beheersplan waterkeringen verder belicht. Dit leidt tot de toetsingscriteria die in hoofdstuk 5.2 van deze beleidsregels zijn opgenomen.
5.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening
Een beknopte toelichting op wetgeving inzake het behandelen van ontheffingaanvragen voor het leggen van kabels en leidingen is opgenomen onder het hoofdstuk Wegen onder paragraaf 6.2.1.
Vanuit waterkeringstechnisch oogpunt vormen kabels en leidingen een bezwaar voor de waterkering. De stabiliteit is daarbij een belangrijke factor. Enige voorbeelden waardoor instabiliteit kan optreden:
Vanuit beheertechnisch oogpunt vormen kabels en leidingen ook een bezwaar, namelijk:
Het hoogheemraadschap volgt in zijn normstelling bij het opstellen van de voorwaarden en voor-schriften de relevante NEN-normen. Bij publicatie van dit document is dat NEN 3650/3651 en NPR 3659.
Voor alle typen waterkeringen zijn de eisen die worden gesteld voor de veiligheid bij aanleg van kabels en leidingen gelijk. Alleen zijn bij de sterkteberekeningen de eisen hoger naarmate het vereiste veiligheidsniveau hoger is.
De twee meest gebruikte aanlegmethoden bij kruisingen zijn op dit moment: de gegraven sleuf-methode en de gestuurde boring. Op grond van de NEN-normen zijn, vaak met aanpassingen, beide methoden mogelijk. Men moet zich aantoonbaar houden aan de aanlegeisen en de normering.
Algemene beleidsuitgangspunten
De technische beoordeling van de aanvraag vindt plaats op basis van de normen die het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN-normen) hanteert, het vigerende Voorschrift Toetsen op Veiligheid en het in hoofdstuk 4 van de deelnota kabels en leidingen van het beheersplan waterkeringen geformuleerde beleid, voorwaarden en voorschriften van het hoogheemraadschap. De Verordening waterkering west Nederland is mede leidend in de beoordeling van een aanvraag met betrekking tot regionale waterkeringen.
Kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk in gezamenlijke tracés worden gelegd. Bundels, waaronder gezamenlijke mantelbuisbundels met ingeblazen kabels, leveren risico’s op voor kwelstromen en kunnen de stabiliteit van de waterkering aantasten. In de belangenafweging bij een ontheffingaanvraag wegen deze risico’s zwaar.
Het is in de huidige infrastructuur soms onvermijdelijk dat kabels en leidingen waterkeringen kruisen. Het is vanuit veiligheidsoverwegingen echter ongewenst en daarom wordt deze situatie zoveel mogelijk beperkt. Het hoogheemraadschap wil alleen in situaties waar andere mogelijk-heden niet voorhanden zijn, meewerken aan kabels en leidingen die een waterkering kruisen.
Het is soms wenselijk oude kabels te laten liggen, zeker als er op plaatsen gegraven moet worden waar gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Op het moment dat de ontheffinghouder kabels of leidingen buitengebruik stelt, wordt het besluit kabels en leidingen wel of niet te verwijderen genomen door het hoogheemraadschap.
Beleidsuitgangspunten voor het distributienet voor aanwonenden, telecommunicatieleidingen en kruisende kabels en leidingen:
Zolang voor een kabel- of leidingtracé een alternatief tracé aanwezig is, waarbij ligging in de lengte van de waterkering of doorkruising van de waterkering kan worden vermeden, wordt een tracé in de veiligheidszone (zoals genoemd in de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut) van een waterkering geweigerd. Afweging door het hoogheemraadschap wordt gemaakt op de criteria: het veiligheidsbelang, het exploitatiebelang en de mogelijkheid om alternatieve tracés te realiseren. Van aanvragers wordt verlangd dat zij onderbouwen waarom de waterkering het enig mogelijke tracé is. Het hoogheemraadschap is altijd bereid hierover in het voortraject mee te denken. Bij een uiteindelijke ontheffingaanvraag moet een gedegen afweging van alternatieve tracés worden overlegd.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Het hoogheemraadschap wijst de plaats aan voor nieuwe kabel- en leidingtracés zodat de aanleg, het gebruik en het onderhoud zo min mogelijk het waterkerende vermogen van de kering aantast. Ook bij vervanging van bestaande kabels/leidingen staat het hoogheemraadschap alleen ligging in nieuwe tracés toe.
De minst onveilige plek voor parallel liggende kabels en leidingen is een locatie in de binnen-onderberm. Dit geldt voor waterkeringen waar het water in extreme situaties hoog tegen aan staat en waar ook gerekend moet worden met golfoploop en wateroverslag (veelal de primaire keringen). De kabels en leidingen moeten zo ver mogelijk uit de teen van de waterkering worden gelegd. Factoren, zoals een slappe onderdijk, een geringe breedte van de dijk, de omvang van de ontgronding en de stabiliteit van de waterkering kunnen reden zijn daar strengere eisen te stellen.
Bij parallel aan de waterkering liggende leidingen, moet de leiding buiten de stabiliteitszone komen te liggen. Voor het veiligstellen van de standzekerheid van de waterkering, moet de afstand worden vermeerderd met de halve erosiekrater of verwekingszone (zie NEN-normen). Aan kruisende leidingen (bij hoge uitzondering toegestaan) stelt het hoogheemraadscahp zwaardere eisen. Het deel van de leiding dat binnen de veiligheidszone (=stabiliteitszone + ½ erosiekrater) ligt, moet 20% zwaarder worden uitgevoerd dan het overige deel van de leiding. Eventuele calamiteiten die optreden in zwakkere leidingdelen moeten worden beperkt tot buiten de waterkering. Aan weerszijden van de waterkering moeten afsluiters op leidingen worden aangebracht.
De leidingen in de primaire keringen worden vijfjaarlijks getoetst op veiligheid. De ontheffinghouder van een leiding moet zelf, de toetsing uitvoeren en daarover rapporteren. Dit vindt plaats in overleg met het hoogheemraadschap, die vooraf toestemming moet geven over de wijze waarop de toetsing wordt uitgevoerd.
Voor waterkeringen waar het water permanent bijna tegen de kruin staat (meestal boezemkaden) is de binnenkruinlijn de meest veilige plek voor kabels en leidingen. Dit kan echter risico opleveren van afschuiving van de binnenkruin of het binnentalud (microstabiliteit). Indien noodzakelijk kan het hoogheemraadschap in deze zone strengere eisen stellen.
Bij parallel aan de waterkering liggende leidingen moet de leiding buiten de stabiliteitszone komen te liggen. Om de standzekerheid van de waterkering veilig te stellen moet de afstand worden vermeerderd met de halve erosiekrater of verwekingzone (zie NEN-normen). Aan kruisende leidingen (bij hoge uitzondering toegestaan) worden zwaardere eisen gesteld. Het deel van de leiding dat binnen de veiligheidszone (=stabiliteitszone + ½ erosiekrater) ligt, moet 20% zwaarder worden uitgevoerd dan het overige deel van de leiding. Eventuele calamiteiten die optreden in zwakkere leidingdelen moeten worden beperkt tot buiten de waterkering. Aan weerszijden van de waterkering moeten afsluiters op leidingen worden aangebracht.
Vanuit waterkeringstechnisch oogpunt vormt bebouwing een bezwaar voor de waterkering. De stabiliteit, erosie en piping zijn daarbij belangrijke factoren. Enige voorbeelden hiervan zijn:
Bij overslag van de kruin komt stromend water over het grondoppervlak voor. Door stroomconcentraties langs de bebouwing bestaat de kans op erosie en juist daar is de erosiebestendigheid veelal minder. Dit kan leiden tot overlopen, golfoverslag, afschuiven van het binnentalud en erosie van het buitentalud.
Vanuit beheertechnisch oogpunt vormt bebouwing ook een bezwaar, namelijk:
Door de vaak dicht opeen staande bebouwing raakt de waterkering uit het zicht. Dit bemoeilijkt de schouw en maakt inspectie zelfs vrijwel onmogelijk. Eventuele schades kunnen niet meer worden waargenomen, waardoor de veiligheid kan afnemen. De kosten voor beheer nemen in het algemeen toe. Dit geldt zelfs in sterke mate voor waterkerende constructies onder bouwwerken.
Bebouwing gaat gepaard met ander medegebruik van de waterkering, zoals tuinen, wegen, op- en afritten, trappen, kabels en leidingen enzovoort Dit veroorzaakt nieuwe risico’s. Er is ook een effect mogelijk op natuurwaarden en monumenten. Afstemming is noodzakelijk met de bestaande wetgeving zoals de Flora- en Faunawet en de monumentenbescherming.
Algemene beleidsuitgangspunten voor harde waterkeringen (dijken)
Leidend in het ontheffingenbeleid is voor het hoogheemraadschap dat de waterkering voldoet en blijft voldoen aan de wettelijk opgelegde veiligheidseisen. Vanuit die visie is het algemeen uitgangspunt van het hoogheemraadschap dat bouwwerken in, op of nabij waterkeringen niet wenselijk zijn. Dit leidt tot het volgende beleidsuitgangspunt voor bebouwingsvrije dijkstrekkingen.
Dit betekent voor bebouwingsvrije dijkstrekkingen dat:
Dit betekent voor dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing dat:
Algemene beleidsuitgangspunten voor de zandige kust (duinen en strand)
Bij permanente bebouwing maakt het hoogheemraadschap (in de themanota Bouwen van het Beheersplan Waterkeringen) onderscheid tussen bebouwing in de kernzone en de beide beschermingszones. Figuur 2, aan het begin van dit hoofdstuk, verklaart de relatie tussen deze begrippen en de keur voor deze algemene uitgangspunten voor de zandige kust.
Voor permanente bebouwing in de kernzone geldt een zeer terughoudend beleid.
Permanente bebouwing in de beschermingszone landzijde komt overeen met bouwen in de reservestrook voor 200 jaar zeespiegelstijging. In deze zone geldt:
Bouwen op de waterkering is, met inachtneming van de bovenstaande voorwaarden, meestal geen probleem. Maar bouwen in de waterkering, zoals een parkeergarage of een onderkeldering, kan een risico opleveren. Dit wordt dan ook niet toegestaan.
Gezien het dynamische karakter van de duinen en het bestaan van de waterkering uit één of meerdere duinregels, kan de bebouwing in meer of mindere mate effect hebben op de ligging van beschermingszone landzijde. Dit is van invloed op de beoordeling van de ontheffingaanvraag.
Voor het oprichten van meerjarige bebouwing op het strand verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing behalve voor funderingselementen van strandpaviljoens. Voor het oprichten van seizoensbebouwing op het strand kan het hoogheemraadschap ontheffing verlenen.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Het hoogheemraadschap betrekt in de beoordeling van de bouwaanvraag de beheersbaarheid van de veiligheid van waterkeringen op lange termijn (100 jaar, Noordzeekust 200 jaar). Nieuwbouw en vernieuwbouw (duurzame permanente bouw) moeten buiten het benodigde profiel van vrije ruimte plaatsvinden. Dit betekent dat nieuwbouw en vernieuwbouw soms aan strengere voorwaarden moeten voldoen dan voor bestaande bouwwerken op dit moment nodig is. Zo wordt voorkomen dat in de toekomst dure maatregelen voor de veiligheid van de waterkeringen moeten worden getroffen.
Toetsingscriteria voor harde primaire waterkeringen (dijken)
In bebouwingsvrije dijkstrekkingen gelden de volgende toetsingscriteria.
Binnen de waterkering en het profiel van vrije ruimte ofwel het profiel 2100 staat het hoog-heemraadschap in beginsel geen nieuwbouw toe. Alleen voor waterstaatkundige werken en voor (dijk)wegen is uitzondering mogelijk. Totdat de profielen voor 2100 bekend zijn, kan het hoogheemraadschap per geval, op verzoek en voor rekening van de aanvrager, onderzoek (laten) doen naar het profiel 2100.
Toetsingscriteria voor regionale waterkeringen
Bebouwingsvrije dijkstrekkingen
De toetsingscriteria die zijn gesteld aan bebouwingsvrije dijkstrekkingen in primaire keringen gelden ook voor de regionale keringen. Dit vertaalt zich voor regionale keringen hierin dat binnen het waterstaatswerk en binnen het profiel 2050 het hoogheemraadschap in beginsel geen nieuwbouw toestaat. Alleen voor waterstaatkundige werken en voor (dijk)wegen is uitzondering mogelijk. Totdat de profielen 2050 bekend zijn, kan het hoogheemraadschap, op verzoek van de aanvrager en op diens kosten, onderzoek (laten) doen naar het profiel 2050.
Toetsingscriteria en voorwaarden voor de zandige kust
Onder overige (bouw)werken verstaat het hoogheemraadschap constructies als steigers, taludtrappen, voorzieningen voor de geleiding van het verkeer en afrasteringen.
Waterkeringen als dijken en zandige kustduinen lenen zich voor recreatief gebruik. De duinen en het strand trekken zeer veel recreanten om op het strand te vertoeven en in de duinen te wandelen en te fietsen. De dijken vormen door hun karakter en hun hoge ligging een gelegenheid de omgeving ‘te beleven’. Ook zijn er langs dijken, in het bijzonder langs de boezemwateren, mogelijkheden voor het afmeren van boten. Het hoogheemraadschap en derden beheren veel recreatieobjecten op de waterkeringen. Het hoogheemraadschap zorgt ervoor dat de nu aanwezige recreatiewaarden op de waterkeringen behouden blijven en ontwikkeld worden. Randvoorwaarden hierbij zijn wel dat de veiligheid van de waterkering niet in het geding komt en dat dit niet leidt tot substantieel hogere beheerskosten dan vanuit het veiligheidsaspect benodigd is. Dit leidt ertoe dat:
het hoogheemraadschap graag meedenkt en meewerkt en rekening houdt met de initiatieven voor recreatief medegebruik. De veiligheid van de waterkeringen staat voorop. Bij voorzieningen voor recreatief gebruik zijn aanleg en onderhoud voor rekening van de ontheffinghouder, tenzij het hoogheemraadschap uit oogpunt van veiligheid en efficiëntie ander afspraken wil maken. Als die afspraak leidt tot substantiële extra beheerskosten stelt het hoogheemraadschap een overeenkomst met de initiatiefnemer op;
Daarnaast zijn ook ten behoeve van andere belangen dan recreatie constructies nodig. Te denken valt aan straatmeubilair, zoals openbare verlichting en verkeersborden. Ook constructies in de vorm van steigers, taludtrappen en afrasteringen voor particulieren.
Een taludtrap is een mogelijk aangrijppunt voor erosie, zeker wanneer deze aan de zijkant van de trap een leuning heeft. Bij leuningen blijkt dat ook vaak aan de andere kant van de leuning wordt gelopen. Dit beschadigt de grasmat. Dit is ook het geval bij het bestijgen van de trap met fietsen, zonder dat daar een voorziening voor is aangelegd. Het hoogheemraadschap is terughoudend met het verlenen van ontheffingen voor de aanleg van trappen. Leuningen worden niet toegestaan, tenzij de plaats van de leuning in het midden van de trap is.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Primaire waterkering van het IJssel- en Markermeer
Voor de primaire waterkering van het IJssel- en Markermeer gelden, naast bovengenoemde regels, beperkende voorwaarden, zover het privésteigers betreft in of onmiddellijk bij bebouwde kommen, daaronder niet begrepen uitbreiding of nieuwbouw van jachthavens of wachtplaatsen.
Naast een beoordeling vanuit het waterkeringenbeheer kan ook een toets nodig zijn vanuit het waterbeheer. Te denken valt daarbij aan de aanleg van steigers. Dit is geregeld in hoofdstuk 4.
Overige toetsingscriteria en voorwaarden per soort bouwwerk
Voor steigers gelden dezelfde toetsingscriteria en voorwaarden als die zijn gesteld in paragraaf 4.2.6, aangevuld met een aantal voorwaarden die specifiek zijn gericht op waterkeringen. Die zijn als volgt.
voor primaire keringen langs de IJssel- en Markermeerkust geldt dat een steiger ‘uit de kering’ wordt gebouwd. Dit houdt in dat loodrecht op de waterkering een loopsteiger in het water wordt gebouwd. Deze loopsteiger heeft een breedte van maximaal 1,50 meter. De lengte van deze loopsteiger is afhankelijk van de ruimte die nodig is om beschadiging van de waterkering te voorkomen. Aan het eind van de loopsteiger wordt eventueel een afmeersteiger gemaakt. De maat van deze afmeersteiger is afhankelijk het aantal boten dat de steiger gaat gebruiken.
Taludtrappen in het binnentalud
Een afrastering loodrecht op de lengterichting van de waterkering, dient op de kruin te zijn voorzien van een hekwerk dat snel en gemakkelijk kan worden geopend en gesloten, zodat doorgang kan worden verleend aan materieel. De breedte van de doorgang is tenminste 3,00 meter bij een kruinbreedte van 3,00 meter of meer. Bij een smallere kruin is een doorgang ter breedte van de aanwezige kruin voldoende.
Bomen op waterkeringen vormen een potentiële bron van instabiliteit. Ze hebben door hun schaduwwerking een negatief effect op de kwaliteit van de grasmat en daarmee op de erosiebestendigheid van de waterkering. Bomen in waterkeringen zijn mede om deze reden, vanuit veiligheidsoverwegingen, ongewenst.
Toetsingscriteria en voorwaarden
5.2.5 Ophogen en/of aanvullen en aanleg van wegen en paden
Voor het ontsluiten van bebouwde percelen en bebouwde gebieden zijn wegen aangelegd. Van oudsher zijn waterkeringen voor de aanleg van wegen gebruikt. Voor aanliggende bebouwing en aansluitende wegen zijn op- en afritten aangelegd. Door de aanwezigheid en het gebruik van de weg kan de stabiliteit van de waterkering worden aangetast. Door spoorvorming in (onverharde) wegen, de diepte van de fundering van de verhardingsconstructie en schade aan de grasmat door uitwijkend verkeer, parkeren van voertuigen en de gladheidbestrijding, kan de gevoeligheid van erosie van de kruin en het talud toenemen. Ook kan de kruinhoogte als gevolg van langdurige of zware verkeersbelasting afnemen en kunnen trillingen schade aan de waterkering veroorzaken.
Het waarborgen van de veiligheid van de waterkering staat bij de aanleg en instandhouding van wegen voorop. In het algemeen geldt dat het hoogheemraadschap aanvullende eisen kan stellen met betrekking tot de toegestane verkeersbelasting van de wegen en paden die op en aan de waterkeringen liggen. Dit niet alleen ten aanzien van afmetingen en gewicht, maar ook ten aanzien van gebruik.
Toetsingscriteria en voorwaarden
De aanvrager toont, door het overleggen van berekeningen die door een deskundige zijn uitgevoerd, aan dat de weg als gevolg van de verkeersbelasting en inklinking niet binnen 50 jaar na aanleg onder de benodigde kruinhoogte van de waterkering komt te liggen. De kosten van deze rapportage zijn voor rekening van de aanvrager.
Stootbelastingen moeten worden vermeden. Daarom toont de aanvrager bij de aanvraag voor het aanbrengen van verkeersdrempels en -plateaus aan dat alternatieve mogelijkheden voor snelheidsremmende voorzieningen niet mogelijk zijn. De aanvraag gaat in dat geval vergezeld van een grondonderzoek en grondmechanische berekeningen die aantonen dat de stootbelastingen niet leiden tot onevenredige zettingen en schade aan de waterkering. Dit onderzoek wordt door een deskundige uitgevoerd.
Naast een beoordeling op grond van het waterkeringenbelang dient tevens een toetsing op verkeersveiligheid plaats te vinden. Dit is geregeld in hoofdstuk 6.
In het kader van de Ruimtelijke Ordening zijn gemeenten verantwoordelijk voor de planologische inpassing van wonen op water en de provincie is verantwoordelijk voor de vergunningtechnische aspecten (aanmeervergunningen). Het hoogheemraadschap heeft een belang vanwege de uitvoering van zijn kerntaken. Bewoning op/in water mag de uitvoering van onze taken niet belemmeren.
Voor de wateren waar de provincie Noord-Holland vaarwegbeheerder is, is het ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Noord-Holland 2005 van kracht. Artikel 15, lid b van de keur van het hoogheemraadschap staat geen werken in, op, onder of boven waterstaatwerken toe. Ook ligplaatsen van woonboten vallen hieronder. Daarnaast is het volgens artikel 17, lid a van de keur niet toegestaan met een schip een ligplaats in te nemen binnen een afstand van 50,00 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie.
Verwant met de aanwezigheid van woonboten zijn aspecten als aanmeervoorzieningen, steigers, nutsvoorzieningen, tuintjes en schuurtjes. Daartoe moet in de waterkering worden gegraven en wordt de bekleding aangetast. De gevolgen hiervan zijn kansen op erosie en verlies van stabiliteit. De aanwezigheid van woonboten kan het beheer en onderhoud van de waterkering daardoor op een onacceptabele manier belemmeren.
Het hoogheemraadschap heeft als uitgangspunt dat het geen ontheffing verleent voor nieuwe ligplaatsen langs waterkeringen.
In de volgende gevallen kunnen wel ontheffingen worden verleend.
Voor de toetsingscriteria voor de aanverwante werken bij ligplaatsen van woonboten wordt verwezen naar wat is opgenomen in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.5.
6 Beleidsregels ontheffingen wegen
Ongeveer 30% van de wegen van het hoogheemraadschap is gelegen op waterkeringen. De beleidsregels ontheffingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op alle wegen, dus ook die op waterkeringen. Voor wegen op waterkeringen geldt daarom dat ook de beleidsregels ontheffingen waterkeringen (hoofdstuk 5) in de beoordeling worden betrokken. Daar waar het voor het belang van de waterkering nodig is, zijn de beleidsregels ontheffingen voor waterkeringen leidend.
Het Wegenbeleidsplan 2003-2010, gebaande paden en nieuwe wegen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beschrijft het strategisch en tactisch beleid voor het dagelijks beheer van de wegen. In een aantal nota’s is het beleid vertaald in beheersplannen, zoals voor wegverhardingen, groen (bermen en beplantingen), openbare verlichting en het Verkeersveiligheidsplan 2006-2010. In dit laatste plan en in het meerjarenbeleidskader conformeert het hoogheemraadschap zich aan de landelijke doelstellingen voor het bevorderen van de verkeersveiligheid. Wij toetsen ontheffingaan-vragen aan de criteria die zijn verwoord in deze beheersplannen.
Het hoogheemraadschap voert het beleid en beheer van zijn wegentaak primair uit met het doel de bereikbaarheid binnen het beheersgebied te waarborgen, waarbij de verkeersveiligheid en een goede berijdbaarheid centraal staan. Het hoogheemraadschap houdt daarbij rekening met de belevings-waarden van ons beheersgebied: de kwaliteiten op het gebied van natuur, cultuurhistorie, landschap, recreatie en milieu. Ook is oog voor de openbare veiligheid, alhoewel de verantwoordelijkheid daarvoor primair bij de gemeenten ligt. Nevenfuncties mogen geen nadelig effect hebben op het functioneren van de weg. Algemeen houdt dit bij het beoordelen van ontheffingaanvragen het volgende in.
6.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening
Op de ontheffingverlening aan nuts- en telecombedrijven zijn verschillende wetgeving en richtlijnen van toepassing. Voor de aanbieders van openbare telecommunicatiediensten geldt de Telecommunicatiewet. Telecombedrijven zijn ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbieden. Voor de andere nutsvoorzieningen geldt de Belemmeringenwet privaatrecht, waarop de wegbeheerder zelf het beleid dient af te stemmen.
Het grootste verschil tussen de aanbieders van de openbare telecommunicatiediensten en nutsbedrijven zit in de gedoogplicht voor de beheerder van de openbare gronden. Op grond van de Telecommunicatiewet (1998) hebben eigenaren en beheerders van openbare gronden een gedoogplicht. Dit op basis van een te bereiken overeenstemming tussen de kabelexploitant en de beheerder. Instemming van een wegbeheerder geschiedt altijd in de vorm van een vergunning (uitspraak bij de Hoge Raad,1996). De werkzaamheden van andere kabel- en leidingexploitanten vallen onder de Belemmeringenwet privaatrecht. Op grond van deze wet heeft een eigenaar (hoogheemraad-schap) eveneens een gedoogplicht voor een openbaar werk. Ook hier is overeenstemming noodzakelijk.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De Wegenverordening Noord-Holland bepaalt dat het verboden is te graven in de weg en verhar-dingen open te breken. Dit geldt ook voor het leggen van kabels en leidingen. Het hoogheemraadschap is ingevolge deze verordening bevoegd van deze verbodsbepaling ontheffing te verlenen.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Op grond de keur (artikel 19) is het verboden werkzaamheden te verrichten en werken aan te brengen of te hebben in wegen van het hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor het leggen en hebben van kabels en leidingen. Voor leggen en hebben van kabels en leidingen in de weg is een ontheffing van de keur nodig.
Het hoogheemraadschap is primair verantwoordelijk voor de staat van onderhoud van de wegen, zodat de bereikbaarheid, de berijdbaarheid en de verkeersveiligheid gewaarborgd zijn en rekening wordt gehouden met de belevingswaarden in het beheersgebied. Door graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen en onderhouden van kabels en leidingen kan de staat van onderhoud van de weg verslechteren en schade ontstaan aan beplantingen en bermen. Het graven in de weg, ook ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen is daarom volgens de Wegenverordening Noord-Holland en de keur van het hoogheemraadschap verboden.
Als overheidsinstantie heeft het hoogheemraadschap echter ook oog voor het grote maatschappelijke belang van kabels en leidingen. Het hoogheemraadschap onderschrijft daarom dat:
Randvoorwaarde bij dit alles is dat de onderhoudstoestand en veiligheid van de wegen op het moment van aanleg, maar ook daarna niet in het geding komen. De beoordeling van de aanvraag vindt plaats op basis van de toetsingscriteria die het hoogheemraadschap hanteert.
Toetsingscriteria en voorwaarden
De Telecommunicatiewet (artikel 5.8) verplicht de wegbeheerder mee te werken aan het snoeien van wortels van bomen en/of struikgewas die het belang van bestaande kabels en leidingen hinderen. In situaties dat schade aan beplantingen op termijn is te voorzien en door de aanvrager onomstotelijk is aangetoond dat een ligging buiten de weg niet mogelijk is, schrijft het hoogheemraadschap specifiek op die situatie gerichte uitvoeringseisen voor.
Waar de kabel of leiding de weg kruist wordt, ter bescherming van de kabel of leiding, een mantelbuis of leidingkoker aangebracht. Aanbrengen van deze beschermende voorziening onder de weg geschiedt door boren of persen. Slechts in uitzonderingsgevallen geeft het hoogheem-raadschap toestemming de weg open te breken om de kabel of leiding te leggen.
6.2.2 Uitwegen en het aanleggen van verhardingen in bermen
Ontheffingverlening voor uitwegen alsmede aanleggen verhardingen (passeerplaatsen en parkeerreservestrookvoorzieningen) in bermen is geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland en de keur.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Uitwegen en parkeervoorzieningen worden geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland. Op grond van deze provinciale verordening is het verboden uitwegen te maken, te wijzigen of te hebben. Eveneens is het volgens deze verordening verboden te graven in een weg, de verharding te verbreken en/of een weg te verhogen of te verlagen. Voor die werkzaamheden is het ook nodig een ontheffing van dit verbod aan te vragen. Het hoogheemraadschap is bevoegd voor deze werken ontheffing te verlenen.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Op grond de keur (artikel 19) is het verboden uitwegen en verhardingen te maken in wegen van het hoogheemraadschap. Voor het maken en/of hebben van uitwegen en verhardingen in de berm is een ontheffing van de keur nodig.
Het Verkeersveiligheidsplan van het hoogheemraadschap is gebaseerd op het principe van duurzaam veilig. Volgens dit principe zijn de wegen onder te verdelen in drie wegtypen:
Het wegbeheer van het hoogheemraadschap bestaat voor 98% uit erftoegangswegen. De overige 2% zijn gebiedsontsluitingswegen.
Onder een uitweg wordt verstaan: de ontsluiting van percelen die openstaan voor openbaar verkeer. In artikel 54 van het RVV 1990 is uitdrukkelijk de ondergeschikte positie bepaald van de bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert, ten opzichte van bestuurders die op een normale wijze aan het verkeer deelnemen. Het gebruik van uitwegen gaat gepaard met bijzondere manoeuvres, zoals afslaan, stilstaan, achteruitrijden enzovoort Dit houdt een veiligheidsrisico in. In de toelichting op artikel 24, lid 1, onder b, RVV 1990 staat dat de constructie van een uitweg bepalend is voor de juridische status daarvan. Het beleid van het hoogheemraadschap is dit risico zoveel mogelijk te beperken. Een en ander vertaalt zich in het volgende ontheffingenbeleid.
De functie van erftoegangswegen is het toegankelijk maken van erven en percelen in verblijfsgebieden. Dit betekent dat uitwegen op deze wegen zijn toegestaan. In principe beperkt zich dit, vanuit veiligheidsoverwegingen, tot één uitweg per perceel. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt hiervan afgeweken. Voor uitwegen op erftoegangswegen leidt dit tot de volgende beleidsuitgangspunten.
De functie van gebiedsontsluitingswegen is het bereikbaar maken van gebieden (waaronder woonwijken en bedrijventerreinen) en het verzorgen van aansluiting op wegen met een stroomfunctie. Deze wegen hebben een duidelijke verkeersfunctie. Op gebiedsontsluitingswegen zijn uitwegen, in verband met de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer, ongewenst. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.
In het kader van de verkeersveiligheid staat het hoogheemraadschap nieuw aan te leggen uitwegen op gebiedsontsluitingswegen niet toe. Het ontsluiten van erven gelegen langs deze categorie wegen dient te geschieden via een erftoegangsweg of via een (aan te leggen) parallelweg. Ook is dit te regelen via erfdienstbaarheid over andere percelen.
Bermverharding en parkeervoorzieningen
Op grond van de Wegenverordening Noord-Holland en de keur is het verboden verhardingen in de berm aan te brengen. Dit geldt ook voor parkeervoorzieningen. Parkeervoorzieningen horen bij de weg. Het beleid van het hoogheemraadschap is dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaats moet vinden. Indien niet voldoende ruimte daarvoor aanwezig is, kan men op de weg parkeren, tenzij de wegenverkeerswetgeving dit verbiedt. Dit is bijvoorbeeld het geval op een fietsstrook. In dat geval zorgt het hoogheemraadschap voor voldoende parkeergelegenheid langs de weg. Bij hoge uitzondering staat het hoogheemraadschap de aanleg van parkeervoorzieningen door bedrijven toe. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.
Bij hoge uitzondering staat het hoogheemraadschap de aanleg van parkeervoorzieningen bij bedrijven in bermen toe. Dit kan het geval zijn bij bedrijven waar overlast ontstaat in de vorm van verkeershinderlijk parkeren op de weg en/of in de berm, waardoor de verkeersveiligheid en de instandhouding van de weg (berm) in het geding zijn en op het bedrijfsterrein geen mogelijkheden aanwezig zijn parkeervoorzieningen te treffen.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Het hoogheemraadschap staat op erftoegangswegen één uitweg per perceel toe. Uitzonderingen zijn alleen mogelijk als:
de breedte van de rijbaan in combinatie met het soort voertuigen hiertoe aanleiding geeft. Te denken valt aan uitwegen op smalle wegen, waarvan frequent door grote vrachtwagen- of trekkercombinaties gebruik wordt gemaakt. Dit ter voorkoming van stremmingen en toebrengen van schade aan bermen en beplantingen;
Voor het maken van de uitritten gelden de volgende toetsingscriteria en voorwaarden:
In gevallen waar voor het realiseren van een uitweg verwijdering of verplaatsing van beplanting niet te voorkomen is, verricht het hoogheemraadschap deze werkzaamheden. In geval van verwijderen bestaat de verplichting tot herplant. De plaats van herplant bepaalt het hoogheemraadschap. De kosten die aan de verplaatsing zijn verbonden, komen voor rekening van de ontheffinghouder. Verwijderen en herplant wordt aan de ontheffinghouder in rekening gebracht volgens een waardebepalingsmethode. Hiervoor gebruikt het hoogheemraadschap de methode ‘Raad’3.
In beginsel staat het hoogheemraadschap geen grotere afrondingsstralen (dit zijn de bochtstralen die de aansluiting vormen van de uitrit op de weg) toe dan in onderstaande tabel is aangegeven.
Tabel: afrondingsstralen bij uitwegen (bron CROW, publicatie 164d)
Bij bredere uitwegen kunnen kleinere stralen worden toegepast.
Op gebiedsontsluitingswegen staat het hoogheemraadschap in principe geen aanleg van nieuwe uitwegen toe. Hiervan kan alleen worden afgeweken als geen parallelweg langs de gebiedsontsluitingsweg aanwezig is èn de mogelijkheid van erfdienstbaarheid over andere percelen niet aanwezig is. In dit uitzonderingsgeval zijn voor uitwegen de toetsingscriteria en de voorwaarden, zoals die gelden voor erftoegangswegen van toepassing.
Het hoogheemraadschap staat slechts bij hoge uitzondering de aanleg van parkeervoorzieningen bij bedrijven in bermen toe. Dit is alleen toegestaan ter voorkoming van verkeershinderlijk parkeren en van bermschade en uitsluitend als op het bedrijfsterrein of in de directe omgeving geen ruimte aanwezig is een parkeervoorziening buiten de weg te maken.
Het dempen van sloten of greppels, die ten behoeve van de afwatering en drooglegging van wegen zijn, is niet toegestaan. Ontheffingverlening voor het dempen van sloten of greppels is geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland en de keur.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De Wegenverordening Noord-Holland bepaalt dat het niet is toegestaan een langs of op de grens van een weg gelegen sloot af te dammen, te dempen of op enigerlei wijze het waterafvoerend vermogen daarvan te verminderen (artikel 7, lid 7). Ingevolge lid 8 van dit artikel kan het hoogheemraadschap van deze verbodsbepaling ontheffing verlenen.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Hiervoor gelden de verbodsbepalingen in de keur die betrekking hebben op het dempen van sloten (artikel 15).
Een goede afwatering en drooglegging van de weg zijn belangrijk voor het behoud van de wegconstructie. Door onvoldoende afwatering van de weg ontstaan problemen als gevolg van verweking van de (onder)grond. Dit kan tot schade aan de constructie leiden. Een slechte drooglegging kan winterschade als opdooi tot gevolg hebben. Het hoogheemraadschap stelt zich als doel een goede afwatering en drooglegging van de weg te waarborgen door het in stand houden van bermen, wegsloten en greppels. Dit houdt in dat:
Borden langs wegen zijn te verdelen in drie categorieën.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het plaatsen van palen en borden op wegen (artikel 8, lid 2). Het hoogheemraadschap is ingevolge deze verordening bevoegd tot het verlenen van ontheffingen van dit verbod.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Voor deze wegen gelden de verbodsbepalingen in de keur (artikel 19).
In het verlengde van de bepalingen in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) voert het hoogheemraadschap een terughoudend beleid met betrekking tot het toestaan van bewegwijzering. Het beleid van het hoogheemraadschap houdt in dat buiten de bebouwde kom de reguliere RVV-bewegwijzering naar de bebouwde kommen van dorpen en steden voldoende is. Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.
Buiten de bebouwde kom staat het hoogheemraadschap alleen bewegwijzering toe ten behoeve van algemeen maatschappelijke belangen en ter verbetering van de verkeersveiligheid buiten de bebouwde kom. Te denken valt aan verwijzingen naar bezienswaardigheden, musea, recreatieprojecten, natuurterreinen, sportvoorzieningen en voorzieningen voor het openbaar vervoer.
Het is mogelijk dat derden een gedenkteken voor nabestaanden in de berm willen plaatsen. Meestal is dit het geval na een dodelijk ongeluk op de weg. Deze gedenktekens zijn een middel tot het openbaren van gedachten of gevoelens, zoals bedoeld in de Grondwet.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De Wegenverordening Noord-Holland staat dit onder voorwaarden, die zijn genoemd in artikel 8, lid 6, toe. Voldoet een gedenkteken niet aan deze voorwaarden, dan is ontheffing nodig van de desbetreffende verbodsbepalingen in de Wegenverordening. Het hoogheemraadschap is bevoegd hiervoor ontheffing te verlenen.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Het plaatsen van gedenktekens op wegen is volgens de keur verboden (artikel 19). Voor het plaatsen van gedenktekens op wegen is derhalve een ontheffing van de keur nodig.
Een gedenksteen mag niet leiden tot een verkeersonveilige situatie. ‘Harde’ gedenktekens kunnen gevaar opleveren. Bloemen en plantjes leveren weinig problemen op, mits een veilig onderhoud mogelijk is. De plaats van zo’n gedenkteken is dus belangrijk.
Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.
Recreatieve voorzieningen zijn objecten die verwant zijn aan het recreatief medegebruik op een waterstaatswerk. Te denken valt aan picknicksets en -banken, rustplaatsen, kano-overzetplaatsen, kluunplaatsen enzovoort. Informatiepanelen waarop de omgeving wordt beschreven en recreatieve bewegwijzering vallen onder de bepalingen in hoofdstuk 6.2.4.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Het maken van recreatieve voorzieningen langs wegen is volgens de Wegenverordening Noord-Holland verboden (artikel 8, lid 2). Het hoogheemraadschap is bevoegd op deze verbodsbepaling ontheffing te verlenen.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
Voor recreatieve voorzieningen op wegen van het hoogheemraadschap gelden de verbods-bepalingen in de keur (artikel 19). Voor het aanbrengen van deze voorzieningen is een ontheffing van deze verbodsbepaling nodig.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Het ontheffingenbeleid leidt tot de volgende toetsingscriteria.
6.2.7 Haltevoorzieningen voor openbaar vervoer
Het openbaar vervoer in Noord-Holland valt onder de verantwoordelijkheid van de provincie en de Stadsregio Amsterdam (het voormalige ROA). Zij zijn concessiehouders in ons beheersgebied.
Beide organen dragen zorg voor de inrichting van de halteplaatsen langs busroutes. In dat laatste heeft ook het hoogheemraadschap als wegbeheerder een taak.
De minimumvoorziening bij een halteplaats is een haltebord met een in- en uitstapplaats door middel van een verharding, zodat passagiers veilig kunnen in- en uitstappen. Een uitgebreidere voorziening is een halte met een bushokje en eventueel een stallingvoorziening voor fietsen. Daarnaast kunnen nog extra voorzieningen nodig zijn voor het beter toegankelijk maken van het openbaar vervoer voor invaliden, blinden en het vervoer van kleine kinderen.
Er is een tweedeling in beleidsverantwoordelijkheid tussen de concessiehouders en de wegbeheerders. De verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap loopt tot 18 centimeter boven het maaiveld. Boven deze grens zijn de verantwoordelijkheden voor de concessiehouders. Dat betekent dat beleid ten aanzien van beheer en onderhoud van de weg, ondergrond en constructies haltevoorzieningen tot 18 centimeter voor de wegbeheerder is, in casu het hoogheemraadschap. De kosten voor deze voorzieningen zijn eveneens voor rekening van de wegbeheerder. Dit houdt in dat de aanleg en het onderhoud van de bestrating van de bushalte en het halteperron voor rekening zijn van het hoogheem-raadschap. Alle overige haltevoorzieningen, zoals het haltebordje, het bushokje en stallingvoor-zieningen voor fietsen, prullenbak, enzovoort zijn voor rekening van de provincie en de stadsregio.
Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het plaatsen van borden, bouwwerken enzovoort (artikel 8, lid 2). Volgens de verordening is het hoogheemraadschap bevoegd tot het verlenen van ontheffingen voor deze zaken.
Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet
De keur verbiedt het plaatsen van borden, bouwwerken enzovoort (artikel 19). Voor het aanbrengen van deze zaken is een ontheffing van de keur nodig.
Het hoogheemraadschap heeft binnen het bepalen van de haltevoorzieningen mede een beleidsverantwoordelijkheid. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.
We onderscheiden twee soorten haltevoorzieningen.
Haltes met bushokjes, verharding (haltehaven) naast de rijbaan en eventueel stallingruimte voor fietsen. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de voorzieningen voor de benodigde verhardingen tot een hoogte van 18 centimeter boven het maaiveld. Het hoogheemraadschap stelt hierbij als eis:
Een openbare weg is voor ieder toegankelijk. Het afsluiten van een weg of gedeeltelijk versmallen, bijvoorbeeld voor werkzaamheden of voor wedstrijden, is zonder toestemming van de wegbeheerder niet toegestaan. Het Babw bepaalt dat het hoogheemraadschap voor het afsluiten van een weg een verkeersbesluit moet nemen (artikel 12, lid a). De Babw bepaalt dat ingeval van zaken van voorbijgaande aard een verkeersbesluit niet nodig is (artikel 34, lid b).
Indien iemand activiteiten onderneemt waarvoor het nodig is een weg, of een gedeelte daarvan, af te sluiten, heeft hij een ontheffing ingevolge de Wvw nodig. Het hoogheemraadschap kan een ontheffing verlenen.
De Wvw stelt regels ter verzekering van de veiligheid op de weg, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer (artikel 2.1). Het hoogheemraadschap weegt een ontheffingaanvraag van een verbodsbepaling uit de Wvw af tegen deze belangen. In principe verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing voor het geheel afsluiten van een weg. Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Bij zowel volledige als bij gedeeltelijke afsluitingen van wegen spelen de volgende toetsingscriteria bij de beoordeling van de ontheffingaanvraag een rol.
Bij het hanteren van de bovengenoemde toetsingscriteria spelen ook de volgende zaken een rol.
Een geslotenverklaring houdt in dat het aan één of meerdere categorieën van weggebruikers verboden is een weg of een weggedeelte in te rijden of te gebruiken. Aan een geslotenverklaring ligt een verkeersbesluit ten grondslag. In dit verkeersbesluit wordt de reden genoemd voor het instellen van de betreffende verkeersmaatregel. Door plaatsing van verkeersborden wordt dit kenbaar gemaakt. In enkele gevallen, meestal voor het tegengaan van sluipverkeer, wordt de maatregel ondersteund door de plaatsing van een (beweegbare) fysieke blokkade. Van deze verboden is onder bepaalde voorwaarden ontheffing mogelijk. Bij ontheffingen voor het passeren van een beweegbare fysieke blokkade wordt een pasje verstrekt.
Voor de strandslagen zijn in het verleden verkeersbesluiten genomen om toegang van gemotoriseerd verkeer te verbieden. Door het plaatsen van verkeersborden is dit kenbaar gemaakt. Behalve een verbod is het ook noodzakelijk om de strandslagen af te sluiten. Hiervoor zijn (elektronische) afsluit-bomen geplaatst.
De gesloten verklaring kan om verschillende redenen zijn ingevoerd. Voorbeelden zijn het voorkomen van sluipverkeer, weren van zwaar verkeer. In ieder geval is het besluit genomen om overlast van een bepaald gebruik van de weg uit te sluiten. In de ontheffingverlening betrekt het hoogheemraadschap de reden van het genomen besluit. De ontheffingverlening kan daardoor per situatie verschillend zijn. Uitgangspunt hierbij is alleen aan weggebruikers met een aantoonbare bestemming aan de betreffende weg ontheffing te verlenen van het verbod. Ook moet de aanvrager aantonen dat deze, bij een in tijd beperkte geslotenverklaring, binnen die tijd op de bestemming moet zijn. Het hoogheemraadschap kan het aantal ontheffingen per instantie of bedrijf limiteren.
Ook wanneer een weggebruiker een aantoonbaar nadeel ondervindt door omrijschade is ontheffing mogelijk. Een aanvaardbare norm voor omrijschade is een afstand die tweeënhalf keer zo groot is, in tijd of in afstand, dan wanneer niet was besloten tot het gesloten verklaren van het wegvak. Een aantoonbaar nadeel is niet om uit oogpunt van tijdwinst, files op andere wegen te vermijden, omdat de maatregel juist is genomen om dit te voorkomen.
De ontheffing voor een geslotenverklaring wordt voor maximaal vijf jaar verleend. Voor hulpdiensten is de termijn onbeperkt.
Het ontheffingenbeleid voor strandslagen is vastgelegd in de nota ‘Ontheffingenbeleid strandslagen 2005’. Hierin is bepaald dat, vanuit waterstaatkundige overwegingen, verkeersveiligheidsoverwegingen, natuuroverwegingen ten aanzien van aanwijzing natuurmonument en uit overwegingen voor het bereiken van het strand door hulpdiensten, de strandslagen niet worden opengesteld voor al het verkeer. Voor bestemmingsverkeer en hulpdiensten op het strand en/of in het duin zullen ontheffingen worden verleend. De ontheffingen worden verleend voor een periode die varieert van één dag tot maximaal één jaar. Voor hulpdiensten is de termijn onbeperkt. Voor detailinformatie wordt verwezen naar de bovenin deze alinea genoemde nota.
Toetsingscriteria en voorwaarden
De aanvrager heeft omrijschade doordat de tijd of afstand voor het bereiken van een bestemming, tweeënhalf keer zo groot is dan wanneer niet was besloten tot een geslotenverklaring op het wegvak. Dit geldt niet voor situaties waarin de aanvrager beoogt tijdwinst te verkrijgen door het vermijden van oponthoud op andere wegen, bijvoorbeeld veroorzaakt door files.
Voor achtergronden van deze voorwaarden wordt verwezen naar de nota ‘Ontheffingenbeleid strandslagen 2005’.
In het voertuigreglement staan bepalingen ten aanzien van het gebruik van de openbare weg met betrekking tot de toegestane afmetingen en het toegestane gewicht. Een verkeersbesluit kan het berijden van een weg verder beperken voor lange, brede, hoge of zware voertuigen boven een bepaalde maatvoering of een bepaalde categorie van voertuigen, zoals vrachtwagens.
Deze geregistreerde voertuigen overschrijden veelal de beheersgrenzen van het hoogheemraadschap. De transporteurs van exceptioneel transport hebben dan te maken met meer wegbeheerders. De ontheffingverlening vindt plaats door de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). Per 1 januari 2006 is dit wettelijk geregeld in de Wegenverkeerswet (artikel 149a). De wegbeheerder is volgens de Wvw verplicht de RDW de voor de ontheffingverlening benodigde gegevens te verstrekken (artikel 149b).
Landbouwvoertuigen worden steeds breder, langer, hoger en zwaarder. Daarnaast speelt de draagkracht van kunstwerk of ondergrond een rol voor het weren van zwaar verkeer. Het Voertuigreglement (hoofdstuk 5, afd. 8) geeft maximale normen van voertuig en belading aan. Dit is om beschadiging aan weg en milieu te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Het Verkeersveiligheidsplan geeft aan dat het hoogheemraadschap ernaar streeft landbouwvoertuigen te weren van gebiedsontsluitingswegen. Op erftoegangswegen zijn landbouwvoertuigen toegestaan, mits zij niet de wettelijk vastgestelde maten en toegestane snelheid voor deze voertuigen overtreden. Incidenteel kan het hoogheemraadschap een ontheffing verlenen voor het gebruiken van de weg met voertuigen die de wettelijke breedte, lengte, hoogte of zwaarte te boven gaan.
Incidenteel verleent het hoogheemraadschap ontheffingen voor het gebruiken van de weg met landbouwvoertuigen die de wettelijke breedte, lengte, hoogte of zwaarte te boven gaan. Naast de maximale dimensie van de voertuigen en de rijsnelheid waarmee mag worden gereden, kan het hoogheemraadschap in de ontheffing voorschriften opnemen betreffende de plaats waarvoor de ontheffing geldt, zoals een omschrijving van het gebied, de straal rondom een bedrijf, de afstand gerekend vanaf een bedrijf enzovoorts. Ook kunnen voorschriften worden gesteld ten aanzien van de frequentie waarmee van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt alsmede de tijdstippen waarop dit mag. Leidend voor de beoordeling van een ontheffingaanvraag is het waarborgen van de verkeersveiligheid en het voorkomen van schade aan weg en eigendommen van het hoogheemraadschap. Bij de beoordeling op verkeersveiligheid weegt vooral de positie van kwetsbare weggebruikers, zoals fietsers en voetgangers zwaar, alsmede de uitwijkmogelijkheden van tegemoetkomend verkeer. Dit leidt tot de onderstaande beleidsuitgangspunten.
6.2.11 Wedstrijden en evenementen
Een wedstrijd is elk rijden met voertuigen ter vaststellen en vergelijken van een prestatie, hetzij van deelnemers, hetzij van voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen. Ingevolge de Wegenverkeerswet is het houden van een wedstrijd verboden (artikel10). Voor het houden van een wedstrijd is een ontheffing nodig.
Een evenement is een tijdelijke publieke gebeurtenis die op, langs of in de nabijheid van waterschapswegen wordt georganiseerd met een min of meer bijzonder karakter, vaak bedoeld om publiek te trekken. Aan een evenement met voertuigen is niet het vaststellen en vergelijken van prestatie verbonden. Is dat wel het geval, dan is het een wedstrijd. Het vaststellen en vergelijken van prestaties van voetgangers (hardlopen) valt wel onder evenementen. Skeelers vallen volgens de wet ook onder de categorie voetgangers.
Een wedstrijd of een evenement kan gevolgen hebben voor de verkeerssituatie. Dan zijn maatregelen nodig ten behoeve van de weg of het gebruik daarvan, zoals het tijdelijk afsluiten van een weggedeelte en/of het verlenen van een ontheffing ingevolge het RVV.
Het verlenen van ontheffingen van artikel 10 van de Wegenverkeerswet is een bevoegdheid van de provincie. Indien een wedstrijd in één gemeente plaatsvindt, is de gemeente het bevoegde gezag. Het hoogheemraadschap houdt zich echter het recht voor geen medewerking aan het houden van wedstrijden te verlenen als omstandigheden daar aanleiding voor geven, zoals groot onderhoud aan de weg. Het is voor de gemeente en de provincie dan ook van belang de ontheffingverlening te toetsen bij het hoogheemraadschap.
Het tijdelijk afsluiten van een weggedeelte en het instellen van omleidingsroutes is een bevoegdheid van de wegbeheerder. Het hoogheemraadschap moet voor het tijdelijk afsluiten van de weg toestemming verlenen.
Het hoogheemraadschap geeft medewerking aan publieke evenementen en wedstrijden, zoals kermissen en kermiskoersen, braderieën enzovoort Een en ander mag echter niet ten koste gaan van de verkeersveiligheid. Ook accepteert het hoogheemraadschap geen schade die wordt toegebracht aan de weg. Dit kan inhouden dat voor evenementen die veel publiek trekken voorzieningen worden verlangd die de verkeersveiligheid waarborgen en schade aan de weg (met name aan bermen, beplantingen en wegmeubilair) voorkomen.
Bij wedstrijden beperkt de bevoegdheid van het hoogheemraadschap zich tot het nemen van tijdelijke verkeersmaatregelen en het verlenen van ontheffingen ingevolge het RVV. De uitvoering en de kosten die hieraan zijn verbonden komen voor rekening van de organisator van de wedstrijd.
Toetsingscriteria en voorwaarden
Op grond van zijn legesverordening heft het hoogheemraadschap geldbedragen voor een aantal diensten, onder andere het behandelen van verzoeken om ontheffingen. De tarieven worden periodiek aangepast aan prijsontwikkelingen.
Als ontheffingaanvragen naar de mening van het hoogheemraadschap een extern deskundigenadvies behoeven, kunnen de werkelijke kosten daarvan op grond van de legesverordening op de aanvrager worden verhaald. Voorwaarde daarbij is dat voordat het hoogheemraadschap de opdracht verstrekt aan een externe partij, de aanvrager vooraf over de (geraamde) kosten wordt geïnformeerd en daarmee akkoord is gegaan.
Waar in de toetsingscriteria en voorwaarden is aangegeven dat de aanvrager voor een ontheffing onderzoek moet verrichten en berekeningen moet maken en het resultaat daarvan moet aanleveren aan het hoogheemraadschap, zijn de kosten hiervan voor rekening van de aanvrager. Dit geldt ook voor overige gegevens, zoals een plan van aanpak voor de uitvoering, onderhoud en controle, een veiligheidsbeschouwing en een veiligheidstoets.
Waar de toetsingscriteria en voorwaarden bepalen dat herstel van schade moet plaats vinden en het hoogheemraadschap dit herstel verricht, zijn de kosten voor rekening van de ontheffinghouder.
Het onderhoud van de gemaakte werken geschiedt door en voor rekening van de ontheffinghouder, tenzij dit anders is vermeld in de toetsingscriteria en voorwaarden.
Iedere belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:
kan op grond van de nadeelcompensatieregeling van het hoogheemraadschap bij het hoogheemraadschap een aanvraag tot schadevergoeding indienen.
Deze regeling geldt voor de gevallen waarin een wettelijke schadevergoedingsregeling ontbreekt.
In het geval dat bijvoorbeeld kabels en leidingen ten gevolge van reconstructiewerken aan waterstaatswerken en/of wegen gedwongen moeten worden verlegd, bestaat voor de nutsbedrijven en andere leidingbeheerders dus de mogelijkheid tot nadeelcompensatie. Dit geldt niet voor de telecommunicatiebedrijven. Zij zijn verplicht kabels voor eigen rekening te verleggen als dat vanuit het oogpunt van waterstaats en/of wegbeheer noodzakelijk is.
Wetgeving: http://www.wetten.nl/; Provinciale verordeningen: http://www.noord-holland.nl/; Keur van het hoogheemraadschap: http://www.hhnk.nl/contents/pages/00005917/keurhhnk2006.pdf
CROW: http://www.crow.nl/; NNI: http://www2.nen.nl/; ENW: http://www.enwinfo.nl/; STOWA: http://www.stowa.nl/
Nadere informatie: http://bomenwerk.com/bomen/methode_raad.html