Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Beleidsregels watervergunningen 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregels watervergunningen 2017
CiteertitelBeleidsregels watervergunningen 2017
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels keurontheffingen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-03-2019nieuwe regeling

15-01-2019

Waterschapsblad 2019, 2391

17.65006

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels watervergunningen 2017

1 Inleiding

1.1 Waarom beleidsregels

Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap heeft de bevoegdheid om ontheffingen van gebods- en verbodsbepalingen in de keur te verlenen door middel van een watervergunning. Beleidsregels geven aan hoe een bestuursorgaan een bevoegdheid uitvoert om de beleidsdoelen te realiseren. Door het vaststellen en het publiceren van de Beleidsregels watervergunningen 2017 ontstaat duidelijkheid over hoe hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier praktisch omgaat met de gebods- en verbodsbepalingen op grond van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (14.40389) en de Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (14.40359). Voor de ambtelijke dienst geeft het richting om eenduidig te handelen bij het beoordelen van vergunningaanvragen en bij het opstellen van projectplannen. Beleidsregels dragen dus bij aan transparantie van beleid en besluitvorming.

 

Beleid in zijn maatschappelijke context is constant in ontwikkeling. De Beleidsregels watervergunningen 2017 (hierna te noemen: beleidsregels) zijn deels gebaseerd op nieuwe ontwikkelingen binnen het beleid, maar ook op wijzigingen in bovengeschikte wet- en regelgeving. Het medegebruik van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, e.d.) kan onder voorwaarden met een watervergunning of met de Algemene regels bij de Keur worden toegestaan als er sprake van is van een maatschappelijk belang of als er geen redelijk alternatief beschikbaar is. Medegebruik kan dan worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden, voorwaarden die zijn vastgelegd in de beleidsregels. Deze beleidsregels zijn niet uitputtend en zullen dus niet alle situaties die zich kunnen voordoen dekken. In voorkomende gevallen zal maatwerk nodig blijven. Hierbij kunnen de beleidsregels richtinggevend zijn.

 

Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht handelt het hoogheemraadschap conform de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Daar waar al voorzienbaar is dat afwijken meer dan incidenteel aan de orde zal zijn, is dit met de beleidsruimte in de beleidsregels aangegeven. Bij procedurele zaken zoals de behandeling van een vergunningaanvraag, het opstellen van projectplannen of bij bezwaar- en beroepsprocedures kan bij de motivering worden volstaan met het verwijzen naar de relevante vastgestelde beleidsregels. Dit draagt bij aan een efficiënte behandeling van deze procedurele zaken.

 

1.2 Reikwijdte beleidsregels

Op grond van artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het hoogheemraadschap de verschillende, rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afwegen en in de besluitvorming betrekken. Het mag de bestuursbevoegdheden die uit een wet voortvloeien alleen uitoefenen met het oog op de speciale algemene belangen die de betreffende wet beschermt.

Het hoogheemraadschap moet daarnaast rekening houden met de zogenaamde verwante belangen, zoals de belangen van o.a. recreatie, flora- en faunabeheer en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Het mag deze echter alleen meewegen, indien ze zijn gerelateerd aan de waterschapstaken en voor zover in die andere belangen al niet is voorzien in andere wet- of regelgeving. Het weigeren van een vergunning kan niet uitsluitend plaatsvinden op grond van verwante belangen. De particuliere belangen van burgers en bedrijven (die binnen het bereik van de te beschermen belangen vallen) mogen voorts niet méér worden aangetast dan strikt noodzakelijk is. In 1980 is met de gemeente Zaanstad gebied specifiek beleid voor de Zaan ontwikkeld onder de titel ‘Zorg voor de Zaan’ (17.93587). Bij de beoordeling van plannen die betrekking hebben op de Zaan kan dit specifieke beleid naast de algemene beleidsregels van toepassing zijn.

 

De beleidsregels met betrekking tot kabels en leidingen zijn een uitwerking van de vigerende Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017. Hiermee wordt o.a. invulling gegeven aan maatschappelijke ontwikkelingen zoals verwoord in de Deltavisie.

 

1.3 Keur hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

Op grond van de Waterschapswet heeft het hoogheemraadschap gebods- en verbodsbepalingen bij verordening vastgelegd in de Keur hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (de keur 2016). De keur beoogt bescherming van waterstaatswerken (grond- en oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen), voor zover het hoogheemraadschap met de zorg daarvoor is belast en daarin al niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Naast de Waterwet bevatten ook andere wetten regels ter bescherming van watersystemen. Deze zijn bijvoorbeeld primair gericht op de ruimtelijke ordening, milieubescherming, bodembescherming, natuurbescherming en scheepvaart. Deze wetgeving laat veelal geen ruimte voor aanvullende regeling in de keur. Dit betekent dat een vergunninghouder naast een watervergunning op basis van de Waterwet rekening moet houden met aanvullende eisen op basis van andere wetgeving. Naast deze publiekrechtelijke bepalingen kunnen er als gevolg van o.a. het eigendomsrecht aspecten van privaatrechtelijke aard van toepassing zijn, waar deze beleidsregels niet op in gaan.

 

Voor de handelingen en werken, waar het waterstaatswerk en de beschermingszones tegen beschermd moet worden, geldt op grond van de keur het verbod om deze zonder vergunning van het dagelijks bestuur te verrichten of op te richten. Voor een aantal veel voorkomende handelingen binnen een specifiek gedefinieerd toepassingsgebied is de vergunningplicht vervangen door een set algemene regels die door het dagelijks bestuur zijn vastgesteld in Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (algemene regels 2016). Valt de handeling of werk binnen dit toepassingsgebied dan geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en kan veelal worden volstaan met een melding. Voor enkele handelingen is zowel de vergunning- als de meldplicht opgeheven.

 

Door de Waterwet, de keur 2016, de algemene regels 2016, Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 en de veranderde maatschappelijke inzichten ontstond behoefte aan actualisatie van de beleidsregels die op 24 april 2007 waren vastgesteld. Met vaststelling van de geactualiseerde Beleidsregels watervergunning 2017 vervallen de Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 (07.7138) voor zover deze betrekking hebben op handelingen die worden geregeld in de keur 2016. Regels ten aanzien van de wegentaak van het hoogheemraadschap liggen vast in de Wegenverordening HHNK 2013. De Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 blijven, in afwachting van separaat uit te werken Beleidsregels wegen onverkort van toepassing voor zover deze betrekking hebben op de wegentaak.

Samengevat ontstaat met het vaststellen van de beleidsregels 2017 dus de volgende situatie. Het beheer van waterstaatswerken en de beschermingszones, de handelingen in het watersysteem en het toezicht en de handhaving hierop is vastgelegd in de keur 2016, in de Algemene regels 2016 en de Beleidsregels 2017. De wegen gerelateerde bepalingen zijn opgenomen in de Wegenverordening HHNK 2013 en vooralsnog in de Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007.

 

1.4 Begrippen en terminologie

De verklaring van de begrippen en de gebruikte terminologie is te vinden in de keur 2016 en de Algemene regels 2016. Onder de specifiek in de Beleidsregels 2017 gebruikte begrippen wordt verstaan:

 

  • a.

    aanbouw: een bouwwerk zodanig wijzigen, dat de bebouwingscontouren met maximaal 20% worden vergroot. Een uitbreiding van meer dan 20% wordt als nieuwbouw beschouwd. De mate van uitbreiding van het bouwwerk wordt bepaald aan de hand van de afmetingen zoals deze van toepassing waren op 12 december 2012, het moment van vaststelling van de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 (12.24967);

  • b.

    boothuis: overdekte ligplaats, voor de berging van een vaartuig;

  • c.

    bouwwerk: elke aard- en nagelvast met de grond verbonden constructie en installatie van o.a. steen, hout, metaal en kunststof, zoals huizen, schuurtjes, steigers, beschoeiingen enzovoort. Ook (dijk)wegen vallen hieronder;

  • d.

    dijkstrekking met aaneengesloten bebouwing: gedeelte van een waterkering met in, op of nabij de waterkering gelegen aaneengesloten bebouwing. Bijvoorbeeld lintbebouwing, waarbij de bouwwerken eventueel door kleine tussenruimtes, kleiner of gelijk aan 50 m, van elkaar zijn gescheiden;

  • e.

    doorvaart: dat deel van het oppervlaktewaterlichaam dat op de waterlijn vrijgehouden moet worden om scheepvaartverkeer mogelijk te maken;

  • f.

    freatische grondwaterstand: niveau van de waterspiegel in de verzadigde zone met een vrije grondwaterspiegel;

  • g.

    kustfundament van de Noordzee- en de Waddenkust: het gebied tussen de NAP -20 meter lijn aan de zeewaartse zijde en de meest landwaartse grens van de waterkering, inclusief een tweehonderd meter brede strook achter de landwaartse grens van het duingebied. De plaatsbepaling van dit kustfundament is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, artikel 2.3.1. en bijbehorende kaart;

  • h.

    ligplaats: een formeel als zodanig door het bevoegde gezag aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein, dat bestemd is voor het permanent afmeren van een voor wonen, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig;

  • i.

    NKL 1999: Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999;

  • j.

    oeverkavel: het gedeelte van de oever door gebruik behorend bij en grenzend aan de waterkavel;

  • k.

    omloop: vrij hangende loopruimte aan de buitenkant van een woonboot;

  • l.

    onderhoud: het geheel van activiteiten, dat nodig is om het werk voor de functievervulling van het werk in de vereiste staat te houden of daarin terug te brengen;

  • m.

    Ondersteunend kunstwerk: kunstwerk dat ten dienste staat van het watersysteembeheer. De functievervulling draagt dus bij aan het waterkwaliteits- en/of het waterkwantiteitsbeheer;

  • n.

    overhangend bouwwerk: constructie die geheel of gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam is geplaatst;

  • o.

    peilafwijking: waterstand die van toepassing is voor een afgebakend gedeelte van een oppervlaktewaterlichaam en die afwijkt van het vigerende peilbesluit;

  • p.

    piping: een faalmechanisme van de waterkering dat bestaat uit een holle pijpvormige ruimte onder een waterkering als gevolg van het erosieproces van een zandmeevoerende wel;

  • q.

    strandbouwwerk: een bouwwerk met aanhorigheden op de zandige kust dat bestemd is voor recreatieve doeleinden of dat deze doeleinden ondersteunt, te onderscheiden in:

    • i.

      jaarrondstrandbouwwerk: een strandbouwwerk dat het gehele jaar op de zandige kust staat;

    • ii.

      seizoenstrandbouwwerk: een strandbouwwerk dat alleen buiten het stormseizoen (15 maart tot 15 oktober) de zandige kust staat;

    • iii.

      klein strandbouwwerk: seizoenstrandbouwwerk kleiner dan 15 m²;

  • r.

    verbouw: een bouwwerk in- of uitpandig wijzigen. Hieronder vallen het wijzigen of verbeteren van de fundering en/of het wijzigen van de inhoud van een bouwwerk zonder dat de bebouwingscontouren groter worden, varianten hierop zijn;

    • i.

      nieuwbouw: het maken van een bouwwerk op een plaats waar op het moment van de vergunningaanvraag nog geen bouwwerk is. Dit betreft ook kelders in het waterstaatwerk en de beschermingszone A van de waterkering;

    • ii.

      herbouw: binnen tien jaar na sloop van een bestaand bouwwerk een nieuw bouwwerk maken op dezelfde locatie en binnen dezelfde bouwcontouren;

  • s.

    verstoringszone: het gebied rond een lekkage van de leiding waarbinnen ontgronding, gronddeformatie of overspannen grondwater kan optreden;

2 Toetsingscriteria voor vergunningverlening

Voor handelingen die op grond van de keur 2016 met een watervergunning kunnen worden uitgevoerd en buiten het toepassingsgebied van de Algemene Regels 2016 vallen is hierna uitgewerkt welke criteria hiervoor gelden en onder welke voorwaarden de watervergunning wordt verleend. Steeds is per activiteit in een tekstkader weergegeven wat in de keur 2016 en in de Algemene Regels 2016 hier voor is bepaald. Vervolgens zijn onder de kopjes Doel van de beleidsregel en Motivering van de beleidsregel toelichtende opmerkingen, respectievelijk de motivering van de beleidsregels geplaatst. Onder het kopje Toetsingscriteria watervergunning is de set beleidsregels weergegeven die het hoogheemraadschap hanteert voor het al dan niet afgeven van de watervergunning.

 

Niet voor alle verboden in de keur 2016 zijn beleidsregels ontwikkeld. Dit is het geval als de bepaling duidelijk is en er tot op heden geen behoefte aan beleidsregels voor specifieke situaties is gebleken.

 

2.1 Werken en beplanting bij waterkeringen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

 

Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder werken verstaan alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone B van een waterkering. Onder werkzaamheden te verrichten wordt in het kader van artikel 3.2 van de keur ook bedoeld het planten van bomen, struiken en andere opgaande houtige evenals werken met overdruk en opslag van materialen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is:

  • de beschermingszone B van de waterkering voor zover deze geen onderdeel is van het profiel van vrije ruimte en

  • de beschermingszone van primaire oppervlaktewaterlichamen voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van een waterkering en de bijbehorende beschermingszones A of het profiel van vrije ruimte.

Raakvlakken met ander beleid hoogheemraadschap

Beleid voor uitlogende materialen en ontvangstplicht van specie en maaisel.

 

Motivering van de algemene regel

Het verwijderen, aanbrengen of (be)houden van werken en beplanting langs waterstaatswerken komt veel voor. In de beschermingszone B van waterkeringen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats die geen gevolgen hebben voor de stabiliteit van de aangrenzende waterkering en beschermingszone A. In de Keur wordt uitgegaan van dubbelzijdige beschermingszones langs watergangen om rijdend onderhoud aan de watergangen mogelijk te maken. In de beschermingszone langs watergangen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats zonder dat deze negatieve gevolgen hebben voor het onderhoud van de watergangen. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 10 - Vrijstelling van de watervergunningplicht voor werken in de beschermingszone B van de waterkering

In de beschermingszone B van de waterkering, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het profiel van vrije ruimte, geldt op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur een algemene vrijstelling van de watervergunningplicht op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur met uitzondering van:

  • 1.

    het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;

  • 2.

    het plaatsen of het hebben van werken met een overdruk van 10 bar en hoger;

  • 3.

    het hebben van explosief materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.

De uitvoering van herstelwerkzaamheden of aanvullingen vinden plaats zodat ter plaatse dezelfde afmetingen worden verkregen als het overige aansluitende deel zonder achterlating van ontgravingen of kuilen.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en de beschermingszone A en B van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Daarnaast mag het (toekomstig) beheer en onderhoud van de waterkering en de beschermingszone A en B niet worden belemmert als gevolg van werken. Toekomstige ruimtereservering voor dijkversterking dient aanwezig te blijven.

 

Motivering van de beleidsregel harde waterkering

Werken vormen een veiligheidsrisico waardoor functie, beheer en onderhoud van de waterkering in het geding kan komen. Het gebruik, beheer, onderhoud en de inspectiemogelijkheden van de waterkering kan door het gebruik, het oprichten van werken, waaronder bouwwerken, objecten en dergelijke worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk worden. Daarnaast hebben werken mogelijk effect op de stabiliteit en de sterkte van de waterkering. Het gaat hierbij niet alleen om grote bouwwerken, ook constructies als steigers, taludtrappen, voorzieningen voor de geleiding van het verkeer en afrasteringen horen hiertoe. Niet alleen door hun gewicht vormen zij een risico voor de stabiliteit en sterkte; ook de verstoring van grond- en regenwaterstromen als gevolg van een werk kan leiden tot afschuiving van het talud. Eventuele schades aan de waterkerende constructies onder het (bouw)werk kunnen tijdens de schouw en de inspectie niet meer of alleen met meer inspanning worden waargenomen. Hierdoor kan de veiligheid afnemen, ook de kosten voor beheer en onderhoud nemen in het algemeen toe.

 

Bij harde waterkeringen bestaat bij overslag van de kruin bij het werk meer kans op uitspoeling en daardoor afname van de erosiebestendigheid. Dit kan leiden tot afschuiven van het binnentalud en erosie van het buitentalud. Door constructies in de waterkering zoals leidingen, fundaties, kelders en vloeren kunnen watervoerende lagen worden doorboord en door zettingsverschillen kunnen holle ruimtes in de waterkering ontstaan. De lekwegen die zo ontstaan kunnen leiden tot piping en tot ondermijnen en bezwijken van de waterkering.

 

Figuur 1 Harde waterkering

 

Toetsingscriteria watervergunning harde waterkering

Algemeen

  • 1.

    Het hoogheemraadschap beoordeelt de vergunningaanvraag voor het werk op de gevolgen voor het beheer en het onderhoud van het waterstaatswerk en beschermingszone A op:

    • a.

      de gevolgen voor de natuurlijke sterktevermindering, zoals verzakkingen, zettingen en erosie;

    • b.

      het effect van het werk bij toenemende belastingen c.q. onder condities van hogere waterstanden;

    • c.

      de veiligheidsnormen ten tijde van het moment van indienen van een vergunningaanvraag;

    • d.

      de bereikbaarheid van de waterkering;

    • e.

      de mogelijkheden voor inspectie en monitoring van de waterkering en het werk in relatie tot de waterstaatkundige toestand;

    • f.

      Om onderhoud optimaal te kunnen uitvoeren dient het onderhoudspad, met een breedte van tenminste 5 meter, beschikbaar te blijven. De noodzaak en de plaatsbepaling van dit pad is ter beoordeling aan het hoogheemraadschap.

  • 2.

    Het effect van het werk mag ook de toekomstige waterveiligheid niet in de weg staan. Ruimte welke nodig is voor toekomstige verbeteringen van de waterkering legt het hoogheemraadschap vast in het profiel van vrije ruimte. Dit profiel van vrije ruimte is opgenomen in de legger en betreft de ruimte ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk of toekomstig waterstaatswerk. Dit profiel van vrije ruimte wordt vrijgehouden van werken die de versterking van de waterkering aanzienlijk belemmeren.

  • 3.

    Na de aanleg c.q. uitvoering van het werk moet het waterstaatswerk en de beschermingszone A van de waterkering voldoen aan de veiligheidseisen voor de waterkerende functie, met inbegrip van de aanwezige bebouwing en het gebruik van dat waterstaatswerk. De aanvrager toont dit bij de aanvraag aan.

  • 4.

    De verbetering van een waterstaatwerk kan aan beide zijden plaatsvinden. Uitgangspunt van het hoogheemraadschap is dat er versterkt wordt met grond. Daarvoor moet ruimte worden vrijgehouden. Vanuit het oogpunt van het handhaven van de bergingscapaciteit en het doorstromingsprofiel wordt de benodigde ruimte bij boezemkaden in beginsel aan de binnenzijde (landzijde) gezocht.

  • 5.

    In dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing gelden de volgende toetsingscriteria.

    • a.

      Het hoogheemraadschap staat binnen het profiel van vrije ruimte geen nieuwbouw toe, tenzij het om een gat van ten hoogste 50 meter gaat waarbij de bestaande aanliggende bouwwerken aan weerszijden ook binnen het profiel van vrije ruimte staat en geen tekenen zijn die erop wijzen dat dit zal veranderen.

    • b.

      Het hoogheemraadschap staat geen nieuwbouw en herbouw toe, tenzij de vereiste standzekerheid van de waterkering gewaarborgd blijft en de bebouwing niet voorbij de bestaande doorgaande gevellijn wordt geplaatst.

    • c.

      De uitbreiding bij aanbouw mag niet naar de dijk gericht zijn, tenzij deze uitbreiding plaatsvindt buiten het profiel van vrije ruimte.

    • d.

      In het geval van nieuwbouw en vernieuwbouw waarbij een kelder of een verdiepte fundering wordt toegepast, binnen het minimale beoordelingsprofiel van de waterkering, moet er een aanvullende zelfstandig kerende constructie geplaatst (bijvoorbeeld een damwand)worden. Deze constructie neemt het binnen- of buitentalud van de waterkering over. De levensduur van deze zelfstandige constructie is 100 jaar.

  • 6.

    Voor werken op de bebouwingsvrije dijkstrekking zal uitsluitend een watervergunning worden afgegeven voor onvermijdbare waterstaatkundige werken voor de waterkering, waterhuishouding, scheepvaart en openbare (dijk)wegen. Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

    • a.

      Binnen de beschermingszone A het profiel van vrije ruimte staat het hoogheemraadschap geen nieuwbouw toe tenzij dit werk een zwaarwegend maatschappelijk belang dient.

    • b.

      Als het profiel van vrije ruimte niet is vastgesteld, wordt deze door het hoogheemraadschap bepaald aan de hand van vuistregels. Indien de aanvrager hier niet mee instemt laat de aanvrager het profiel van vrije ruimte voor eigen rekening berekenen.

    • c.

      Voor zover er ruimte is binnen de beschermingszone A en het bouwen plaatsvindt buiten het profiel van vrije ruimte en er geen negatief effect is op de waterkerende veiligheid kan bebouwing worden toegestaan.

  • 7.

    Bij herbouw van incidentele bebouwing beoordeelt het hoogheemraadschap allereerst of verplaatsen van de bebouwing tot buiten het profiel van vrije ruimte redelijkerwijs mogelijk is. Pas als dit niet het geval is worden de overige toetscriteria, zoals de kosten van de toekomstige dijkversterkingen beoordeeld.

Taludtrappen

  • 8.

    Een trap in het binnentalud van de waterkering is toegestaan, mits de trap openbaar is en de toegang tot de waterkering anders niet binnen een afstand van 100 meter mogelijk is.

  • 9.

    Ter voorkoming van holle ruimten door ongelijke zetting en risico voor uitspoeling wordt een taludtrap gemaakt van losse betonelementen van beperkte omvang. De elementen worden direct op het dijkmateriaal aangebracht. Een fundering van de taludtrap in het dijklichaam is niet toegestaan.

  • 10.

    Teneinde te voorkomen dat met fietsen langs de taludtrap, door het gras, de waterkering wordt bestegen, moet voor fietsen een voorziening in de vorm van een betonnen (fiets)goot worden aangebracht.

  • 11.

    Openingen in de constructie van de taludtrap en in de aansluiting van de weg of toegangspad, op de kruin en in de teen van het talud zijn niet toegestaan.

Openbare verlichting

  • 12.

    Openbare verlichting op de waterkering staat het hoogheemraadschap toe als dit noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid of de sociale veiligheid.

  • 13.

    Plaatsing van openbare verlichting geschiedt bij een weg op de kruin, aan de binnendijkse zijde van de verharding van de weg en bij een weg in de binnenonderberm aan de polderzijde van de verharding.

  • 14.

    Ten behoeve van de stroomvoorziening van de openbare verlichting worden zo min mogelijk kabels in de waterkering gelegd.

Overige werken

  • 15.

    Plaatsing in het waterstaatwerk van informatieborden voor publiekgebruik staat het hoogheemraadschap alleen toe als plaatsing buiten het waterstaatwerk niet mogelijk of niet effectief is.

  • 16.

    Het plaatsen in het waterstaatwerk van palen of andere objecten ten behoeve van reclamedoeleinden is niet toegestaan.

  • 17.

    De kruin van de waterkering dient in de lengterichting goed bereikbaar te zijn en te blijven voor onderhoud en inspectie van de dijk en bij (dreigende) calamiteiten.

Motivering van de beleidsregels duinwaterkering

Werken op duinwaterkeringen vormen een potentiële bron van verlies aan sterkte. Ze hebben door hun aanwezigheid een negatief effect op het behoud van het duin. Veelal zijn werken statische objecten die gevrijwaard moeten blijven van stuifzand. Ze belemmeren daarmee aangroei van de duinwaterkering, wat de mogelijkheden van effectief (dynamisch duin)beheer beperkt. Het hoogheemraadschap staat werken op duinwaterkeringen toe mits het functioneren, het beheer en onderhoud het gebruik van de waterkering of het watersysteem zijn gegarandeerd. Voor alle typen (bouw)werken geldt dat de waterveiligheid in het gehele duingebied (op elke locatie) en het achterland er niet door achteruit gaat.

 

Figuur 2 Duinwaterkering

 

Toetsingscriteria watervergunning duinwaterkering

 

Algemeen

  • 1

    Het hoogheemraadschap beoordeelt de vergunningaanvraag voor het werk op de gevolgen voor het beheer en het onderhoud van het waterstaatswerk en beschermingszone A op:

    • a.

      de gevolgen voor de natuurlijke sterktevermindering, zoals verzakkingen, zettingen en erosie;

    • b.

      het effect van het werk bij toenemende belastingen c.q. onder condities van hogere waterstanden;

    • c.

      de veiligheidsnormen ten tijde van het moment van indienen van een vergunningaanvraag;

    • d.

      de bereikbaarheid van de waterkering;

    • e.

      de mogelijkheden voor inspectie en monitoring van de waterkering en het werk in relatie tot de waterstaatkundige toestand;

    • f.

      Om onderhoud optimaal te kunnen uitvoeren dient het onderhoudspad, met een breedte van tenminste 5 meter, beschikbaar te blijven. De noodzaak en de plaatsbepaling van dit pad is ter beoordeling aan het hoogheemraadschap.

  • 2

    Het effect van het werk mag ook de toekomstige waterveiligheid niet in de weg staan. Ruimte welke nodig is voor toekomstige verbeteringen van de waterkering legt het hoogheemraadschap vast in het profiel van vrije ruimte. Dit profiel van vrije ruimte is opgenomen in de legger en betreft de ruimte ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk of toekomstig waterstaatswerk. Dit profiel van vrije ruimte wordt vrijgehouden van werken die de versterking van de waterkering aanzienlijk belemmeren.

  • 3

    Na de aanleg c.q. uitvoering van het werk moet het waterstaatswerk voldoen aan de veiligheidseisen voor de waterkerende functie, met inbegrip van de aanwezige bebouwing en het gebruik van de waterkering. De aanvrager toont dit bij de aanvraag aan.

  • 4

    Buiten de huidige gevellijn van een bebouwde waterkering wordt geen aanbouw aan een bestaand bouwwerk toegestaan.

  • 5

    Binnen een bebouwde waterkering van een kustplaats is een bouwwerk in het waterstaatswerk en de naast gelegen beschermingszone A toegestaan tenzij het werk nadelige effect heeft op het (lokale) waterkerend vermogen.

  • 6

    Een bouwwerk in de bodem van de waterkering, zoals een parkeergarage of een onderkeldering, is niet toegestaan.

  • 7

    Zand, dat als gevolg van de bouwactiviteit binnen het waterstaatswerk en de beschermingzone A moet worden verplaatst, moet weer worden teruggebracht en behouden worden in het profiel, op eigen perceel en wel op een zodanige wijze dat de waterveiligheid niet achteruit gaat.

  • 8

    Een bestaand bouwwerk buiten bebouwde waterkering mag bij her- en verbouw eenmalig en op eigen risico maximaal 10% in ruimte worden uitgebreid, met inachtneming van het geldende beleid.

Figuur 3. Oude en huidige benamingen van de zones die het geheel van de waterkering vormen.

 

2.2 Kabels en leidingen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Begripsbepaling

Onder een kabel wordt verstaan een transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Onder een leiding wordt verstaan een hol transportmedium voor vloeistof en/of gas. Waar in het volgende de term leiding wordt gebruikt, wordt daaronder ook een kabel begrepen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is:

  • de beschermingszone B van de waterkering voor zover deze geen onderdeel is van het profiel van vrije ruimte en

  • de beschermingszone van alle oppervlaktewaterlichamen voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van een waterkering en de bijbehorende beschermingszones A of het profiel van vrije ruimte en

  • de beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen tenzij deze beschermingszone door het hoogheemraadschap of door een ander dan de melder wordt gebruikt voor het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Wegenverordening HHNK

 

Motivering van de algemene regel

Het verwijderen, aanbrengen en behouden van leidingen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in, onder en langs het waterstaatswerk. Een leiding die niet juist, niet op de juiste diepte wordt aangebracht of een te hoge druk voert kan voor de stroming, doorvaart, onderhoudswerkzaamheden (maaien en baggeren) en de stabiliteit van de waterkering gevaar, schade en/of hinder opleveren. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 8 Voorschriften kabels en leidingen

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur, voor het aanbrengen, vervangen en/of verwijderen en behouden van een leiding is vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:

  • 1.

    Een leiding in de beschermingszone B van een waterkering heeft een maximale druk van 10 bar.

  • 2.

    Bij het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam wordt de leiding minimaal 1,00 meter onder de vaste bodem en minimaal 1,00 meter onder de taluds van het oppervlaktewaterlichaam gelegd en onderhouden.

  • 3.

    Het aanbrengen van een leiding in de langsrichting van een oppervlaktewaterlichaam vindt niet plaats in het water van dit oppervlaktewaterlichaam maar er langs en wel minimaal 1,00 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De verrichte ontgravingen in het oppervlaktewaterlichaam worden direct na voltooiing van de werkzaamheden aangevuld met het oorspronkelijk ontgraven bodemmateriaal. Deze aanvulling wordt afgewerkt met dezelfde taludhelling als de aangrenzende taludvlakken. Als er geen stabiel talud is terug te brengen met de ontgraven grond, wordt langs het geroerde talud een beschoeiing aangebracht met de bovenkant maximaal 0,30 m (zie bij beschoeiing) meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil.

  • 5.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 6.

    De doorstroming (en eventuele doorvaart) in het oppervlaktewaterlichaam, respectievelijk ter plaatse van de werken, wordt niet gestremd of belemmerd.

  • 7.

    Bij het leggen van een leiding onder, over, in of langs een ondersteunend kunstwerk (brug of duiker) wordt het doorstromings- of doorvaartprofiel van het kunstwerk niet verkleind en wordt de leiding zodanig gelegd dat het kunstwerk te allen tijde kan worden vervangen of vernieuwd.

  • 8.

    Buiten bedrijf gestelde leidingen onder, over of langs het oppervlaktewaterlichaam worden door of in opdracht van de houder, belanghebbende, of rechtsopvolger verwijderd.

  • 9.

    Beschadigde leidingen worden verwijderd gerepareerd of vervangen.

  • 10.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de leiding te bepalen.

Artikel 10 Vrijstelling van de watervergunningplicht voor werken in de beschermingszone B van de waterkering

In de beschermingszone B van de waterkering, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het profiel van vrije ruimte, geldt op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur een algemene vrijstelling van de watervergunningplicht op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur met uitzondering van:

  • 1.

    het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;

  • 2.

    het plaatsen of het hebben van werken met een overdruk van 10 bar en hoger;

  • 3.

    het hebben van explosief materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.

De uitvoering van herstelwerkzaamheden of aanvullingen vinden plaats zodat ter plaatse dezelfde afmetingen worden verkregen als het overige aansluitende deel zonder achterlating van ontgravingen of kuilen.

 

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Wanneer het betreffende werk gevolgen heeft voor de doorvaart kunnen ook regels die gesteld zijn in het kader van dit vaarwegbeheer van belang zijn.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk, de waterkering en de beschermingszones van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem tijdens het aanbrengen, de aanwezigheid van de kabel en/of leiding als ook bij calamiteiten aan een kabel en/of leiding. Belangrijke aspecten daarbij zijn het waarborgen van de stabiliteit en de normale onderhoudsmogelijkheden van de waterkering. Ook de toekomstige reservering voor dijkversterking dient te worden gegarandeerd.

 

Motivering van de beleidsregels

Kabels en/of leidingen worden geplaatst met een specifiek doel. Veelal betreft het onontbeerlijke nutsvoorzieningen met een belangrijke maatschappelijke functie. Als een kabel en/of leiding in een waterstaatswerk zoals een waterlichaam of een waterkering wordt aangebracht kan hierdoor hinder, schade of het risico op schade ontstaan.

 

Bij een waterkering geldt dat:

  • 1.

    bij de aanleg, onderhoudswerkzaamheden of opgravingen van de kabel of leiding de waterkering en/of de ondergrond wordt verstoord, wat een negatief effect kan hebben op de stabiliteit en de erosiebestendigheid;

  • 2.

    de kabel of leiding het risico met zich meebrengt dat een holle ruimte in, langs, door of onder de waterkering ontstaat, waardoor kans op lekkage langs de kabel/leiding ontstaat;

  • 3.

    de kabel of leiding de grondwaterstromen in de waterkering ongewenst kan beïnvloeden;

  • 4.

    een breuk van een leiding tot lekkage leidt en daardoor risico op instabiliteit van de waterkering en/of de ondergrond ontstaat.

Toetsingscriteria watervergunning watersysteem

  • 1.

    Het leggen of behouden van kabels en/of leidingen leidt niet tot stagnatie van de waterbeheersing en tot het bemoeilijken van onderhoudswerkzaamheden aan het waterstaatswerk. Als tijdelijke stagnatie van de waterbeheersing tijdens het leggen niet kan worden voorkomen wordt het moment van de stagnatie in overleg met HHNK bepaald. Maatregelen om schade, overlast en watertekort te voorkomen worden door de aanvrager genomen.

  • 2.

    Kabels en leidingen worden niet boven het wateroppervlak aangebracht. Een uitzondering hierop vormen aansluitconstructies voor drijvende woningen, hoogspanningskabels en de kabels en/of leidingen die worden bevestigd aan een vaste brug, mits de doorvaarthoogte niet wordt beperkt.

Toetsingscriteria watervergunning waterkeringen

NEN-eisen

  • 1.

    De aanvraag voldoet aantoonbaar aan de NEN3650-serie en de NPR3659.

  • 2.

    Conform de NEN worden kabels en/of leidingen evenwijdig aan een waterstaatswerk, bij voorkeur buiten het waterstaatswerk en beschermingszone A gelegd. Vanwege het risico vervalt deze voorkeur bij leidingen alleen bij zwaarwegende economische of maatschappelijke redenen.

  • 3.

    Voor de duinwaterkeringen gelden alleen de eisen uit de NEN en zijn de hierna genoemde additionele eisen van het hoogheemraadschap niet van toepassing.

  • 4.

    Kabels en/of leidingen binnen de veiligheidszone van de waterkering die dienen voor huisaansluitingen, of voor voorzieningen zoals het openbare verlichtingsnet, worden toegestaan, mits het ontwerp voldoet aan de NEN.

Additionele eisen aan de NEN voor kruisende en parallelle leidingen:

  • 5.

    De stabiliteit van de waterkering moet tijdens de uitvoering van kabel- en leidingwerkzaamheden aantoonbaar worden gegarandeerd door het nutsbedrijf.

  • 6.

    Kabels en/of leidingen moeten zoveel mogelijk in gezamenlijke tracés worden gelegd, met inachtneming van de eisen van de NEN voor een minimale onderlinge ruimte tussen kabels en leidingen.

  • 7.

    Bij nieuwe infrastructurele werken, eist het hoogheemraadschap dat nieuwe kabels en leidingen zoveel mogelijk tegelijkertijd worden aangelegd. Dit om te voorkomen dat meerdere keren de grond wordt vergraven.

  • 8.

    Voor aanleg van een leiding wordt ook getoetst of de leiding voldoet aan de toetsingsnormen binnen het WBI2017 (primaire keringen) of de LTOR (regionale keringen).

Additionele eisen aan de NEN voor parallelle leidingen:

  • 9.

    Kabel of leiding wordt niet in een talud aangebracht.

  • 10.

    Kabel of leiding worden bij voorkeur zo aangelegd dat zij goed bereikbaar zijn.

  • 11.

    Kabel of leiding wordt aangelegd in open ontgraving. Voor het eind van de dag moet de ontgraving weer dicht zijn.

  • 12.

    Hoge druk leidingen (hoger dan 10 bar) zijn nooit toegestaan in het waterstaatswerk of beschermingszone A.

Additionele eisen aan de NEN voor kruisende leidingen:

  • 13.

    Bij kruisingen van kabels en leidingen met waterkeringen bij voorkeur de waterkering haaks laten kruisen.

  • 14.

    Een leidingkruising moet drukloos gemaakt en afgesloten kunnen worden. Afsluiters dienen zowel aan de binnendijkse en de buitendijkse zijde (bij voorkeur buiten de veiligheidszone) geplaatst te worden en moeten ook tijdens hoogwaterperiodes bereikbaar en bedienbaar zijn. De afsluiters moeten aantoonbaar door de eigenaar periodiek (richtlijn is jaarlijks) gecontroleerd worden op hun werking.

  • 15.

    Er wordt in principe geen watervergunning verleend om binnen het waterstaatswerk aan een dijkkruisende kabel of leiding een aftakking en/of aansluiting te maken, tenzij hiervoor zeer zware maatschappelijke, economische of veiligheidsredenen toe zijn.

Regeling nadeelcompensatie

  • 16.

    Als de kabel of leiding binnen het profiel van vrije ruimte wordt gesitueerd, kan er door het hoogheemraadschap een gelimiteerde tijdsduur van de ongestoorde ligging worden vastgesteld, anders dan in de NKL 1999 vermeld. De gelimiteerde tijdsduur wordt vastgesteld op basis van voorzienbaarheid van toekomstige dijkversterkingen.

2.3 Grondwerk, ophogen en aanleg van verharding op de waterkering

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en de beschermingszone B van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Daarnaast mag het (toekomstig) beheer en onderhoud van de waterkering en de beschermingszone B niet worden belemmert als gevolg van werken. Toekomstige reservering voor dijkversterking dient te worden vrijgehouden.

 

Motivering van de beleidsregel

Van oudsher zijn waterkeringen voor de aanleg van wegen gebruikt. Voor aanliggende bebouwing en aansluitende wegen zijn op- en afritten aangelegd. Door de aanwezigheid en het gebruik van de weg en de op- en afritten kan de stabiliteit van de waterkering worden aangetast. Door spoorvorming in (onverharde) wegen, de diepte van de fundering van de verhardingsconstructie en door schade aan de grasmat door uitwijkend verkeer, parkeren van voertuigen en de gladheidbestrijding, kan de gevoeligheid van erosie van de kruin en het talud toenemen. Ook kan de kruinhoogte als gevolg van langdurige of zware verkeersbelasting afnemen en kunnen trillingen schade aan de waterkering veroorzaken. Het waarborgen van de veiligheid van de waterkering staat bij de aanleg en instandhouding van wegen voorop. Zo nodig zal het hoogheemraadschap aanvullende eisen stellen met betrekking tot de toegestane verkeersbelasting van de wegen en paden die op en aan de waterkeringen liggen. Voor medegebruik van waterkeringen kunnen activiteiten op de waterkeringen worden ontwikkeld waarvoor grondwerk of het ophogen gewenst is. Ook dit kan de stabiliteit van de waterkering onaanvaardbaar aantasten.

 

Toetsingscriteria

  • 1.

    Na realisatie van het grondwerk, het ophogen of het aanbrengen van of reconstructie van de verharding en het gebruik van de waterkering en de beschermingszone A voldoet de waterkering aan de normen voor de waterkerende veiligheid van het waterstaatswerk op lange termijn. Voor primaire waterkeringen van de Noordzee- en de Waddenzeekust geldt de termijn van 200 jaar, voor de overige primaire waterkeringen 100 jaar, en voor de regionale waterkeringen 50 jaar.

  • 2.

    De aanvrager toont, voor eigen rekening en voor zover van toepassing, bij de aanvraag door middel van een door een deskundige opgestelde berekening het volgende aan:

    • a.

      de verwachte verkeersbelasting van een nieuwe of gereconstrueerde verharding;

    • b.

      dat de werken zoveel mogelijk als aanvulling op bestaande kering worden uitgevoerd;

    • c.

      dat de stabiliteit van de waterkering door de aanleg en het gebruik van de verharding niet wordt aangetast;

    • d.

      dat de kruinhoogte van de waterkering als gevolg van de verkeersbelasting en inklinking niet binnen de in lid 1 genoemde termijnen onder de benodigde kruinhoogte van de waterkering komt te liggen;

    • e.

      dat de doorlatendheid van de waterkering als gevolg van het grondwerk, ophogen en aanleg van verharding op de waterkering niet wordt vergroot.

  • 3.

    Een op- en afrit wordt uitsluitend toegestaan voor het bereiken van een woning, bedrijfsgebouw of perceel waarvoor geen andere of veilige toegang mogelijk is dan via de waterkering.

  • 4.

    Per perceel is slechts één op- en/of afrit toegestaan. Als dit vanwege de bedrijfsvoering of voor de verkeersveiligheid noodzakelijk is, kan hiervan worden afgeweken.

2.4 Dempen en graven van oppervlaktewaterlichamen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 5.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, worden, zolang vaststelling van een legger of wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel:

    • a.

      de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk aangehouden zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

    • b.

      de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 2 van deze keur.

  • 6.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling van een legger of wijziging van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger niet is voorgeschreven, worden voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 2 van deze keur.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem.

 

Motivering van de beleidsregel

Het gebruik, beheer en onderhoud van waterstaatwerken of beschermingszone kan door dempen en graven worden bemoeilijkt of worden gehinderd. Het verbod in de keur om zonder watervergunning deze activiteit uit te voeren is gericht op het beheersen van de risico’s hiervan voor het waterbeheer. Als graven en dempen maatschappelijk gewenst of noodzakelijk is, kan een watervergunning worden afgegeven. Voorwaarde hierbij is dat het functioneren en het gebruik van het waterstaatswerk of de beschermingszone is gegarandeerd, het uitvoeren van onderhoud niet wordt bemoeilijkt en bij demping de waterbeheersing en het realiseren van de waterdoelen niet onaanvaardbaar wordt geschaad. Zo nodig kunnen compenserende of mitigerende maatregelen worden verlangd. Met de volgende toetsingscriteria beoordeelt het hoogheemraadschap of hiervan sprake is.

 

Toetsingscriteria

  • 1.

    Voorkomen wordt dat de waterbeheersing (aan- en afvoer) stagneert.

  • 2.

    Het ontstaan van kopsloten en compartimentering van het watersysteem wordt vermeden.

Compensatie van de demping

  • 3.

    Bij demping compenseert de aanvrager de waterberging door middel van het verbreden van een waterloop of door het graven van een vervangend oppervlaktewaterlichaam met minimaal de zelfde oppervlakte. Compensatie vindt plaats binnen het betreffende peilgebied en nabij de voorgenomen demping. Is dit niet binnen het betreffende peilgebied mogelijk, dan wordt in overleg met het hoogheemraadschap een alternatieve locatie buiten het peilgebied aangewezen.

  • 4.

    Bij de berekening van de compensatie van een niet-watervoerend oppervlaktewaterlichaam wordt uitgegaan van het gemiddelde van de bodembreedte en de breedte op insteekhoogte.

  • 5.

    Bij de berekening van de compensatie van een watervoerend oppervlaktewaterlichaam wordt uitgegaan van de gemiddelde waterbreedte op de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil.

  • 6.

    Is bij de berekening van de compensatie de actuele waterbreedte smaller dan de vereiste leggermaat, dan wordt hierbij de vereiste leggermaten aangehouden. Als aannemelijk is dat het oppervlaktewaterlichaam nooit aan de vereiste leggermaat heeft voldaan dan wordt bij de berekening van de compensatie uitgegaan van de werkelijke afmetingen.

  • 7.

    Is bij de berekening de actuele waterbreedte groter dan de vereiste leggermaat en levert deze overmaat een bijdrage in de waterberging, dan geldt dat wat gedempt wordt gecompenseerd moet worden. Als aannemelijk is dat het werkelijke profiel door afkalving groter is dan het vereiste profiel wordt voor de compensatieberekening uitgegaan van de vereiste afmetingen.

  • 8.

    Compenseren van te dempen oppervlaktewaterlichamen geschiedt voorafgaand aan het dempen, tenzij in overleg met het hoogheemraadschap anders is overeengekomen.

  • 9.

    In specifieke gevallen waarbij compensatie redelijkerwijs plaatselijk niet kan worden verlangd en waarbij de afname van het bergend oppervlak minder is dan 30 m² (bijvoorbeeld bij aanleg van dammen en bij overhoeken) is compensatie mogelijk door gebruik te maken van dempingsrecht. De hoogte van dit dempingsrecht is vastgesteld door het College van dijgraaf en hoogheemraden op 26 maart 2003 (03.7713).

Profiel oppervlaktewaterlichaam

  • 10.

    Een nieuw of een te verbreden of voor vervanging te graven oppervlaktewaterlichaam voldoet ten minste aan de leggerafmetingen. Indien de legger geen duidelijkheid biedt dient het profiel gelijk en aansluitend te zijn op het overige vereiste profiel van een gelijksoortig oppervlaktewaterlichaam.

  • 11.

    Het talud wordt zodanig afgewerkt, ingericht en onderhouden dat het stabiel is en uitzakken of uitspoeling wordt voorkomen. De taludhelling is gelijk aan de helling die in die regio wordt toegepast, doch is niet steiler dan 1:1½.

  • 12.

    Bij verbreding van een bestaand oppervlaktewaterlichaam wordt uitgegaan van een verbreding van minimaal 0,30 m. Het oppervlaktewaterlichaam moet zodanig zijn ingericht dat de flora en fauna zich volwaardig kan ontwikkelen en handhaven.

  • 13.

    Als beide oevers van een te graven primair oppervlaktewaterlichaam zodanig worden ingericht dat verbreding in de toekomst niet meer mogelijk is, dan wordt dit oppervlaktewaterlichaam gegraven op de afmetingen van het geldende maatgevend profiel waarbij de waterbreedte in principe wordt vermeerderd met 25% hiervan, met een minimum van 2 meter. De exacte maatvoering wordt bepaald in overleg met het hoogheemraadschap.

Onderhoud

  • 14.

    Een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam dat de verbinding vormt voor oppervlaktewaterlichamen die varend worden onderhouden wordt zodanig ingericht dat het varend onderhoud niet wordt belemmerd. In stedelijk gebied is het uitgangspunt dat het oppervlaktewaterlichaam varend wordt onderhouden.

2.5 Peilafwijkingen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 2.10 Stuwen

De eigenaren van stuwen, dan wel andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht het door het bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

 

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Als er behoefte bestaat om een afwijking van het peil van een peilbesluit kan worden gekozen voor een partiële herziening van het peilbesluit of voor een watervergunning. In de situatie dat het hoogheemraadschap beoordeelt dat het gewijzigde peil verplicht gevoerd moet worden, kiest het hoogheemraadschap voor een partiële herziening van het peilbesluit.

Als voor het realiseren van de peilafwijking werken (zoals een pomp en peilscheidingen) noodzakelijk zijn geldt op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur 2016 ook hiervoor de vergunningplicht.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem.

 

Motivering van de beleidsregel

Het realiseren van een peilafwijking voor een deel van een waterstaatkundig systeem heeft tot gevolg dat dit deel niet meer in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies is en dus geen integraal onderdeel meer uitmaakt van dit waterstaatkundige systeem. Hierdoor kan het gebruik, het beheer en het onderhoud en de ecologische functie van het waterstaatkundig systeem worden bemoeilijkt of worden gehinderd. Het verbod in de keur om zonder watervergunning deze activiteit uit te voeren is gericht op het beheersen van de risico’s hiervan. Als de peilafwijking maatschappelijk gewenst of noodzakelijk is kan een watervergunning worden afgegeven. Voorwaarde hierbij is dat het functioneren en het gebruik van het waterstaatswerk is gegarandeerd, het uitvoeren van onderhoud niet wordt bemoeilijkt en de waterbeheersing en de ecologische ontwikkeling niet onaanvaardbaar wordt geschaad.

 

Op 10 september 2009 is het rapport Beleidsregels Peilafwijkingen 2009, (09.25528) vastgesteld. Een aanvraag voor een peilafwijking wordt aan de hand van deze Beleidsregels Peilafwijkingen 2009 beoordeeld. Is het peilbesluit van vóór deze datum dan vormen de beleidsregels peilafwijkingen 2009 een nadere uitwerking van dat peilbesluit. Als de inhoud van het peilbesluit op dit punt strijdig is met de beleidsregels peilafwijkingen 2009, dan is het peilbesluit leidend. Het gaat hierbij specifiek om gebiedsgerichte beperkingen ten aanzien van de maximale drooglegging, de maaivelddaling en onderwaterdrainage. Hieronder zijn de beleidsregels uit het rapport Beleidsregels Peilafwijkingen 2009 weergegeven.

 

Beleidsregels peilafwijkingen 2009

 

  • 1.

    Een aanvraag wordt allereerst getoetst op het nut en de noodzaak voor een peilafwijking. Hierbij kijkt het hoogheemraadschap naar de motivatie van de aanvrager en of de onderbouwing hiervan voldoende is. Een motivatie voor een aanvraag van een peilafwijking kan o.a. zijn:

    • a.

      het beperken van landbouwschade door het gevoerde peil;

    • b.

      het verminderen van schade aan bebouwing;

    • c.

      het verminderen van schade aan natuur- en cultuurhistorische waarden.

  • 2.

    Bij een duidelijk nut en noodzaak van de peilafwijking wordt de aangevraagde peilafwijking getoetst en afgewogen op de effecten. Bij verwachte negatieve effecten kan het hoogheemraadschap een aanvullend onderzoek eisen; de resultaten worden ter beoordeling aangeboden aan het hoogheemraadschap.

    • a.

      Indien er geen negatieve effecten zijn, wordt er een vergunning afgegeven. Ook wanneer de negatieve effecten acceptabel zijn en opwegen tegen de voordelen van de peilafwijking is vergunning mogelijk.

    • b.

      Als de negatieve effecten onacceptabel zijn wordt de aanvraag voor de peilafwijking afgewezen.

    • c.

      In een aantal gevallen zijn negatieve effecten door een aangepaste inrichting te voorkomen of te compenseren (bijvoorbeeld met mitigerende maatregelen), zodat de peilafwijking met een aangepaste inrichting toch vergund kan worden. Het initiatief voor het aanpassen van de vergunningsaanvraag ligt bij de vergunningaanvrager.

  • 3.

    Bij de toets op effecten en afweging wordt rekening gehouden met de onderstaande aspecten.

  • Bebouwing

    • -

      De peilafwijking mag geen negatief effect hebben op de funderingen van gebouwen.

    • -

      De peilafwijking mag niet leiden tot overlast, zoals bijvoorbeeld vochtige muren en natte kruipruimtes.

  • Wegen

    • -

      De peilafwijking mag geen negatief effect hebben op de stabiliteit van wegen.

    • -

      De peilafwijking mag geen negatief effect hebben op de afwatering van wegen.

  • Waterkeringen

    • -

      De peilafwijking mag geen negatief effect hebben op de werking van een waterkering.

  • Agrarisch

    • -

      De peilafwijking mag geen negatief effect hebben op de direct omliggende agrarische percelen.

  • Cultuurhistorie

    • -

      Cultuurhistorische waarden en archeologische vindplaatsen moeten beschermd blijven.

    • -

      Bij verwachte negatieve effecten wordt ter beoordeling contact opgenomen met de provincie.

  • Natuur

    • -

      De peilafwijking mag (in totaliteit) geen negatief effect hebben op de (in de omgeving) aanwezige natuurwaarden; bij eventuele achteruitgang van natuurwaarden als gevolg van een peilwijziging wordt gecompenseerd, zodat de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten.

    • -

      De peilafwijking wordt getoetst aan de Natura 2000-wetgeving. De aanvraag zal getoetst moeten worden op significant negatieve effecten, zowel in het gebied zelf als in de externe werking.

  • Ruimtelijke ontwikkelingen

    • -

      De peilafwijking mag geen hinder opleveren voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

    • -

      Door het verhogen van het peil wordt de waterberging in de peilafwijking verkleind. Er wordt geadviseerd in dat geval de beschikbare waterberging te vergroten. De aanvrager draagt zelf het risico voor de gevolgen van het verkleinen van de waterberging.

  • Bestemming

    • -

      Het legale grondgebruik is leidend bij de afweging van een peilafwijking.

    • -

      Wanneer het bestemmingsplan onvoldoende duidelijkheid1 biedt wordt afgewogen welk grondgebruik gefaciliteerd wordt. Bij deze afweging wordt gebruikt gemaakt van de meest recente versie van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland (versie 5) en het huidige of gewenste grondgebruik. Aan de facilitering van de gebruiksfuncties die in het gebied aanwezig zijn is een grens gesteld. Alles kan nu eenmaal niet altijd overal.

  • Maaivelddaling

    • -

      Om de maaivelddaling te beperken kunnen in de vergunning aan de inrichting van de peilafwijking en het peilbeheer specifieke voorwaarden worden gesteld.

  • Waterberging binnen de peilafwijking

    • -

      Dempingen als gevolg van de aanleg van de peilafwijkingen moeten worden gecompenseerd.

    • -

      Door het verhogen van het peil wordt de waterberging in de peilafwijking verkleind. Er wordt geadviseerd in dat geval de beschikbare waterberging te vergroten. De aanvrager draagt zelf het risico voor de gevolgen van het verkleinen van de waterberging binnen de peilafwijking.

  • Robuustheid / beheersbaarheid watersysteem

    • -

      Het hoogheemraadschap streeft naar robuuste goed beheersbare peilgebieden. In het Waterbeheersplan 4 staat dat voor een robuust watersysteem versnippering zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Versnippering kan echter zowel een positief als negatief effect hebben op de waterbeheersing. Een peilafwijking hoeft dus niet altijd een negatief effect te hebben op de beheersbaarheid van het watersysteem. Maatwerk is daarom noodzakelijk. Om te kunnen bepalen wat voor effect de versnippering heeft op de waterbeheersing zal dit per aanvraag nader onderzocht moeten worden.

    • -

      Indien een koppeling met een ander peilgebied of peilafwijking mogelijk is, zal worden bekeken of deze koppeling gewenst is. In dat geval wordt er een aangepaste inrichting in de vergunning voorgeschreven. Ook het instellen van een nieuw peilgebied is een mogelijke inrichting.

  • Hydraulisch systeem

    • -

      De peilafwijking mag geen negatieve effecten hebben op het functioneren van het watersysteem van het peilgebied. De inrichting van de peilafwijking moet zodanig zijn dat de wateraan- en afvoer gegarandeerd blijven.

  • Waterkwaliteit

    • -

      Bij de inrichting van de peilafwijking wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit binnen en buiten de peilafwijking. Doorstroming van de waterlopen in de omgeving van de peilafwijking moet mogelijk blijven. De oppervlaktewaterlichamen binnen de peilafwijking moeten voldoende op diepte zijn / worden gebracht.

  • Aanliggende eigenaren

    • -

      Bij een vergunningsaanvraag voor een peilafwijking die (tevens) betrekking heeft op een scheidingssloot tussen twee eigenaren, wordt het belang van de aanliggende eigenaren meegenomen in de afweging.

 

2.6 Ondersteunend kunstwerk in een oppervlaktewaterlichaam

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 7.

    Het is verboden binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een gemaal, inlaat, stuw of soortgelijke installatie ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken of de watersport te beoefenen.

 

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Het oprichten van bepaalde kunstwerken kan tevens raakvlakken hebben met verschillende bepalingen van de keur. Zo wordt het aanbrengen van een dam in een oppervlaktewaterlichaam beschouwd als demping en valt dus ook onder de toetsingscriteria van paragraaf Dempen en graven van oppervlaktewaterlichamen. Voor de ondersteunende kunstwerken die het peil kunnen regelen (gemalen, bemalingsinrichtingen, stuwen, afsluitbare duikers) is voor het werk een watervergunning nodig. Als met dit werk een afwijkend peil wordt gerealiseerd gelden de bepalingen uit de watervergunning voor de peilafwijking of is een partiële herziening van het peilbesluit van toepassing. Wanneer het betreffende ondersteunende kunstwerk gevolgen heeft voor de doorvaart of voor het wegverkeer kunnen ook regels van belang zijn die gesteld zijn in het kader van dit (vaar)wegbeheer.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de doorstroming en bergingscapaciteit, het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.

 

Motivering van de beleidsregel

Een ondersteunend kunstwerk wordt geplaatst met een specifiek doel in het kader van het watersysteembeheer. Dit kan zijn ten behoeve van het waterbeheer, zoals het verbinden van oppervlaktewaterlichamen die door de aanleg van een dam gescheiden worden. Als het ondersteunend kunstwerk geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en kan er ophoping van vuil ontstaan. Daarnaast kan het gewicht van het ondersteunend kunstwerk de stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het is van belang dat een ondersteunend kunstwerk het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer ondersteunende kunstwerken dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Er worden daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de positie van het ondersteunende kunstwerk in het waterstaatkundig systeem. Bij doorvaart en varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het ondersteunend kunstwerk ten opzichte van de waterlijn.

 

Toetsingscriteria

 

Algemeen

  • 1.

    De constructie van de dam of ander ondersteunend kunstwerk en de eventuele fundering dienen deugdelijk te zijn. Indien het hoogheemraadschap dit nodig acht, overlegt de aanvrager hiervan een berekening.

  • 2.

    Ondersteunende kunstwerken waardoor het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam of oevers met behulp van machines wordt belemmerd, worden tenminste 5 meter uit elkaar geplaatst. Als deze onderlinge afstand niet mogelijk is onderhoudt de vergunninghouder van het ondersteunde kunstwerk het watersysteem en de oevers aan weerszijden van het kunstwerk over een afstand van 3 meter.

Bruggen en duikers

  • 3.

    De minimale doorstromingsafmetingen van een duiker zijn afgestemd op de vereiste waterdoorvoer en worden door het hoogheemraadschap aangegeven. Als uitgangspunt geldt als minimale inwendige diameter van een duiker 0,50 meter. Onder en langs wegen en fietspaden geldt 0,60 meter en in stedelijke gebieden 0,80 meter.

  • 4.

    Bij de maatgevende gemaalcapaciteit mag de opstuwing door het ondersteunden kunstwerk niet meer bedragen dan 10 millimeter. Bij meerdere kunstwerken achter elkaar moeten, zo nodig, grotere doorstromingsafmetingen (duikerdiameters) worden toegepast.

  • 5.

    Lokale omstandigheden waarbij de in lid 3 genoemde standaard duikerafmeting niet in verhouding is met de afvoerfunctie van het oppervlaktewaterlichaam (greppel, kopsloot) of daar waar de afvoer juist vertraagd moet worden, kunnen aanleiding geven voor kleinere doorstoomafmetingen (duikerdiameters).

  • 6.

    De maximale lengte van een duiker is 15,00 m. In bijzondere gevallen waar langere duikers aantoonbaar onvermijdelijk zijn kan hiervan worden afgeweken. Hierbij zijn extra uitvoeringsvoorschriften voor bijvoorbeeld inspectieputten van toepassing.

  • 7.

    De hoogteligging van binnen onderkant (bok) van de duiker wordt als een hoogtemaat ten opzichte van het NAP dan wel de waterlijn voorgeschreven. Bij droge sloten, greppels en duinrellen wordt de hoogtemaat ook wel ten opzichte van het maaiveld voorgeschreven.

  • 8.

    Als in een oppervlaktewaterlichaam feitelijk vaarverkeer voorkomt of als dit oppervlaktewaterlichaam op grond van een publiekrechtelijke regeling (bestemmingsplan, verordening en dergelijke) als vaar- of scheepsroute is aangewezen, staat het hoogheemraadschap alleen een brug of doorvaarbare duiker toe met een op deze functie afgestemde hoogte, breedte en diepte.

  • 9.

    In door het hoogheemraadschap varend te onderhouden oppervlaktewaterlichamen worden uitsluitend bruggen of doorvaarbare duikers toegestaan.

  • 10.

    Bruggen en doorvaarbare duikers dienen vanwege de afmetingen van het materieel voor varend onderhoud een minimaal doorvaartprofiel met een breedte van 2,50 meter te hebben en een hoogte van minimaal 1,10 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil. Verder dient ten opzichte van het laagst geldende peil een minimale waterdiepte van 0,90 meter of gelijk aan de minimale doorvaartdiepte van de betreffende waterloop aanwezig te zijn. Op grond van publiekrechtelijke plannen kunnen plaatselijk ook andere afmetingen gelden.

Toegangsdam

  • 11.

    Er wordt maximaal één toegangsdam per perceel toegestaan. Als dit vanwege de bedrijfsvoering of voor de verkeersveiligheid noodzakelijk is, kan hiervan worden afgeweken. Bij meerdere dammen is de afstand tussen de dammen tenminste 5 m.

Peilscheidingsdam

  • 12.

    Bij een peilscheidingsdam wordt per 0,10 meter peilverschil 1 meter kwellengte op de (grond)waterlijn in de dam aangehouden met een minimum van 5 meter. Per 0,10 meter extra peilverschil is een extra kwellengte van 1,00 meter vereist.

    Figuur 4 schematische tekening van de dwarsdoorsnede van een dam

     

  • 13.

    Bij een keerschot moet de lengte en breedte van de constructie voldoende kwellengte creëren. De kwellengte bedraagt minimaal 5,00 m, gemeten tussen de waterpeilen aan weerszijden van de peilscheiding. Boven de 0,50 meter peilverschil is per 0,10 meter extra peilverschil, een extra kwellengte van 1,00 meter vereist. Zie onderstaande schematische tekeningen.

  • 14.

    De bovenzijde van een peilscheidingsdam of een keerschot wordt niet lager aangelegd dan de hoogte van het naastgelegen maaiveld. Als het maaiveld meer dan 0,70 meter hoger ligt dan het ter plaatse hoogst gevoerde waterpeil wordt de bovenzijde van het keerschot tenminste 0.70 meter boven dit peil aangelegd.

  • 15.

    Drainage onder en tot ten minste 5,00 meter uit de peilscheidingsdam of keerschot is verboden. De eventueel aanwezige drainage wordt in zijn geheel verwijderd.

    Figuur 5 Schematische tekening peilscheiding door keerschot

2.7 Natuurvriendelijke oever

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 5.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, worden, zolang vaststelling van een legger of wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel:

    • a.

      de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk aangehouden zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

    • b.

      de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 1 van deze keur.

  • 6.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling van een legger of wijziging van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger niet is voorgeschreven, worden voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 2 van deze keur.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten en werken te (be)houden of vaste substanties te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en (be)houden van een natuurvriendelijke oever.

 

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder het werk een natuurvriendelijke oever verstaan. Een natuurvriendelijke oever is een oever die zo is aangelegd dat er naast de waterkerende en waterbergende functie ook zodanig rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie dat de oever een natuurlijke overgang vormt tussen water en land.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur HHNK 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. Tevens zijn boezemwateren en oppervlaktewaterlichamen uitgesloten als deze vanaf de betreffende oever door het hoogheemraadschap worden onderhouden. De natuurvriendelijke oever wordt niet gegraven als compenserende waterberging.

 

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid bodemkwaliteit. Kaderrichtlijn water.

 

Motivering van de algemene regel

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarbij naast de waterkerende functie nadrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur en landschap. Het aanbrengen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 6 - Voorschriften natuurvriendelijke oever

Geen vergunning krachtens artikel 3.2 eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen en behouden van een natuurvriendelijke oever indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:

  • 1

    De natuurvriendelijke oever wordt buiten de huidige oeverlijn aan de landzijde aangelegd.

  • 2

    De taluds worden aangelegd met een helling van 1 : 2 of flauwer.

  • 3

    De natuurvriendelijke oever is voldoende stevig zodat verzakking geheel is uitgesloten; eventueel wordt het talud met natuurlijke materialen (beplantingen, natuursteen en dergelijke) verankerd.

  • 4

    Aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden volledig verwijderd.

  • 5

    De houder, belanghebbende of rechtsopvolger verzorgt het onderhoud van de natuurvriendelijke oever en wel zodanig dat het huidige profiel van het oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de geldende keurbepalingen in stand blijft.

  • 6

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de natuurvriendelijke oever te bepalen.

 

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Ten behoeve van het realiseren van de ecologische waterkwaliteitsdoelstelling worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Indien de begroeiing bestaat uit beschermde soorten gelden er op grond van de Flora- en faunawet verbodsbepalingen en voorwaarden waaronder bepaalde onderhoudshandelingen mogen plaatsvinden. Indien de waterhuishouding als gevolg van de begroeiing onaanvaardbaar wordt belemmerd kunnen in overleg met de beheerder beheermaatregelen worden getroffen overeenkomstig de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de doorstroming, bergingscapaciteit en het waarborgen van de stabiliteit van de taluds.

 

Motivering van de beleidsregel

Naast het toepassingsgebied van de algemene regels staat het hoogheemraadschap natuurvriendelijke oevers of een plas-drasberm in principe met een watervergunning toe, mits het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. De watervergunning is gericht op het in stand houden van de functie van de oever en het beheer en het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam. Als een dergelijke oeverinrichting onderdeel uitmaakt van een waterberging zal dit in de integrale vergunning voor deze waterberging worden geregeld. Bij het afgeven van een watervergunning voor aanbrengen van beplantingen etc. in het oppervlaktewaterlichaam wordt de onderhoudsverplichting uit de keur voor het betreffende gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam zo nodig aangepast.

 

Toetsingscriteria natuurvriendelijke oevers

  • 1.

    De realisatie van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als voor dit oppervlaktewaterlichaam het volgende geldt:

    • a.

      binnen het minimaal benodigd hydraulisch profiel is voldoende ruimte aanwezig voor de noodzakelijke waterdoorvoer en het feitelijk vaarverkeer en

    • b.

      het oppervlaktewaterlichaam is, als onderhoud varend plaatsvindt, breder dan 6,00 meter.

  • 2.

    De aanleg van natuurvriendelijke oevers langs particuliere percelen wordt uitsluitend toegestaan als de onder 1 genoemde toetsingscriteria gegarandeerd zijn en verlanden wordt voorkomen.

  • 3.

    Als er buiten het minimaal benodigd hydraulisch profiel van het oppervlaktewaterlichaam ruimte beschikbaar is, wordt de ruimte voor natuurvriendelijke oevers gelijkelijk over beide oevers verdeeld. In het primaire stelsel wordt het geldende maatgevende minimaal benodigd hydraulisch profiel ter plaatse vermeerderd met 25 procent met een minimum van 2,00 meter.

  • 4.

    Wanneer binnen het minimaal benodigd hydraulisch profiel van het oppervlaktewaterlichaam geen ruimte aanwezig is, kan de natuurvriendelijke inrichting worden toegestaan als deze buiten het huidige profiel wordt gerealiseerd.

  • 5.

    Voor de afmetingen van een natuurvriendelijke oever geldt geen vaste maat. Per aanvraag vindt een toetsing plaats.

2.8 Steiger, boothuizen, overhangende bouwwerken en overige werken

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken te behouden, of voorwerpen te laten staan of te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanleggen en behouden van een steiger.

 

Begripsbepaling

Onder een steiger wordt verstaan een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en/of om een vaartuig aan af te meren. Waar in het volgende wordt gesproken over steiger wordt daaronder ook een (drijvend) vlonder begrepen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. De vrije ruimte die op de waterlijn tussen twee steigers langs de tegenover elkaar liggende oevers overblijft bedraagt ten minste 6 meter gemeten op het laagst gehanteerde streefpeil. Uitgesloten is een oppervlaktewaterlichaam met een oeverbeschermende rietkraag. Tevens is uitgesloten een oppervlaktewater als dit niet grenst aan een perceel in eigendom bij de melder. Dit houdt in dat alleen met een melding kan worden volstaan indien de melder eigenaar is van de oever waar de steiger aan grenst.

 

Raakvlakken met ander beleid HHNK

Beleid voor uitlogende materialen. Om het negatieve ecologisch effect als gevolg van de bedekking van het oppervlaktewaterlichaam beperkt te houden heeft HHNK een limiet gesteld aan het aantal werken per oppervlaktewaterlichaam, zoals een steiger en een boothuis.

 

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van een steiger betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone.

 

Artikel 5 - Voorschriften steiger en vlonder

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van steiger indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:

  • 1.

    Per perceel wordt maximaal 1 werk in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht.

  • 2.

    De steiger wordt niet verder dan tot 1,00 meter uit de oeverlijn aangebracht. De maximale lengte van de steiger langs de oeverlijn is 6,00 meter.

  • 3.

    Steigers worden niet aangelegd binnen een afstand van 6,00 meter uit een ondersteunend kunstwerk (duiker, stuw, gemaal, et cetera) en op locaties voor het keren en te water laten van de maaiboot.

  • 4.

    De steiger rust op een open constructie die geen deel uitmaakt van de beschoeiing, schanskorf en een ander oeververdedigingswerk van derden.

  • 5.

    De hoogte van de onderzijde van de steiger ligt minimaal 0,20 meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 6.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van het werk dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 7.

    De steiger wordt in goede staat onderhouden.

  • 8.

    Het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en 1,00 meter rondom de steiger wordt verzorgd door de houder, belanghebbende of rechtsopvolger.

  • 9.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de steiger te bepalen.

Artikel 9 – voorschriften werken en beplanting in de beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen van werken en beplanting in de beschermingszone langs een oppervlaktewater indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Volstaan kan worden met een melding in de volgende gevallen:

  • 1.

    Het werk of de beplanting wordt uitsluitend in een beschermingszone langs oppervlaktewater geplaatst:

    • 1.

      tussen reeds in deze beschermingszone toegestane bestaande bebouwing of beplanting én geregeld is dat het onderhoud varend dan wel vanaf de overliggende oever wordt uitgevoerd, of

    • 2.

      het te plaatsen werk beslaat maximaal 2,00 m van de lengterichting van de primaire watergang én na plaatsing blijft een breedte van 5,00 m over voor het rijdend onderhoudsmaterieel om te passeren zodat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

    • 3.

      de aan te brengen beplanting betreft een lijn beplanting van bomen waarbij de minimale afstand uit de insteek 1,50 m bedraagt én de onderlinge afstand tussen de bomen 20 m is én na plaatsing blijft een breedte van 5,00 m over voor het rijdend onderhoudsmaterieel om te passeren zodat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

    • 4.

      het werk betreft een paal, hekwerk of afrastering min of meer haaks geplaatst op de lengterichting van de watergang en is voorzien van een opening of poort van ten minste 5,00 m breedte waardoor het rijdend materieel kan passeren en het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

    • 5.

      het werk betreft een palenrij, hekwerk of afrastering die parallel aan de waterlijn op de insteek of in het talud is geplaatst én heeft een maximale hoogte van 1,00 m waardoor het onderhoud aan de primaire watergang niet wordt belemmerd.

  • 2.

    Het te plaatsen werk is niet verankerd in de bodem of vernageld en kan op aanwijzing van degene die door het dagelijks bestuur is aangewezen om het onderhoud uit te voeren, onmiddellijk worden verplaatst.

  • 3.

    Het aan te brengen werk of beplanting heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit of ontwikkeling van de (natuurvriendelijke) oever.

  • 4.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden in de beschermingszones krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 5.

    De houder, belanghebbende of rechtsopvolger onderhoudt het huidige profiel van het oppervlaktewater overeenkomstig de geldende keurbepalingen.

  • 6.

    Indien het werk of de beplanting wordt verwijderd, vindt dit zodanig plaats dat het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse dezelfde afmetingen verkrijgt als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 7.

    Voor zover van toepassing blijft de melder, belanghebbende of rechtsopvolger op grond van artikel 5.23, tweede lid, van de Wet gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd.

  • 8.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de werken en beplanting te bepalen.

 

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Werken zoals steigers, botenhuizen en overhangende bouwwerken kunnen de veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer hinderen. Dit kan in strijd zijn met de regels uit de Waterverordening Noord-Holland 2014, de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de waterkering, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de doorstroming van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam. Ook dient de beleidsregel de veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer.

 

Motivering van de beleidsregel

Steigers, botenhuizen en overhangende bouwwerken en andere werken langs oppervlaktewaterlichamen kunnen de waterkering of een rietkraag schaden en het functioneren, het gebruik en het onderhoud van het watersysteem frustreren. Steigers waarvoor de algemene regels niet van toepassing zijn kunnen net als boothuizen en overhangende bouwwerken met een watervergunning met daarin bijzondere voorschriften worden gerealiseerd. Voorwaarde is dat het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd en de waterkering of rietkraag niet onaanvaardbaar wordt geschaad. De belangen van de gebruikers worden afgewogen tegen het algemeen belang. Naast deze publiekrechtelijke aspecten die deze beleidsregels behandelen zijn er ook privaatrechtelijke beperkingen die een rol van betekenis kunnen spelen. Zo zal het eigendomsrecht van het oppervlaktewaterlichaam of van de oever waarin of waaraan het werk wordt gerealiseerd om privaatrechtelijke gronden van belang zijn voor het al dan niet slagen van een initiatief. In samenspraak met belanghebbenden zal de komende tijd onderzocht worden of er beleidsregels kunnen worden ontwikkeld die meer tegemoet komen aan de maatschappelijke wensen zonder dat deze de waterbelangen onaanvaardbaar schaden.

 

In en langs oevers die specifiek voor dit doel natuurvriendelijk zijn ingericht worden geen werken en dus ook geen steigers e.d. toegestaan omdat deze werken de natuurontwikkeling schaadt. Omdat in het algemeen de (ecologische) waterkwaliteit, het onderhoud en het functioneren van het watersysteem door het aanbrengen van constructies in en boven een oppervlaktewaterlichaam kan worden beïnvloed, stelt het hoogheemraadschap maximale afmetingen aan steigers. Bij brede oppervlaktewaterlichamen is dit negatieve effect relatief gering. Hierdoor kan, voor zover daar maatschappelijk gezien behoefte voor bestaat, een steiger met afwijkende afmetingen worden toegestaan. Hierbij zal maatwerk worden geleverd.

 

Overhangende bouwwerken leveren een bijdrage aan meervoudig ruimtegebruik. Net als steigers kunnen overhangende bouwwerken echter het onderhoud belemmeren, zodat dit kan leiden tot baggeraanwas, rietgroei en verlanding. Onder een overhangend bouwwerk, zonder steunpunten in het oppervlaktewaterlichaam en met voldoende hoogte boven de waterlijn is onderhoud beperkt mogelijk. De invloed van een dergelijk overhangend bouwwerk op de waterhuishouding zal beperkt zijn.

 

Het hoogheemraadschap staat overige werken, waaronder lozingswerken, hekken en gaasafzettingen langs oppervlaktewaterlichamen toe mits het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.

 

Toetsingscriteria

Algemeen

  • 1.

    Steigers mogen niet verder dan tot maximaal 1,00 meter uit de oeverlijn worden aangelegd bij waterlopen van 8,00 meter breed. Bij afnemende breedte is de beschikbare ruimte voor steigers altijd minder dan 1,00 meter. Bij toenemende breedte van de waterloop wordt in beginsel uitgegaan van een maximale breedte van 1,00 meter uit de oeverlijn. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.

  • 2.

    Voor de maximale lengte van de steiger, gemeten in de richting van de waterloop, wordt uitgegaan van een maximale lengte van 6,00 meter. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.

  • 3.

    De afmetingen en de constructie van steigers met een publieke functie en steigers van een planologisch bestemde jachthaven worden per aanvraag beoordeeld.

  • 4.

    Per particulier perceel of per natuurlijk persoon staat het hoogheemraadschap maximaal één steiger en maximaal één boothuis of een ander (drijvend) werk toe.

Waterkeringen

  • 5.

    In oppervlaktewaterlichamen langs primaire waterkeringen worden geen nieuwe steigers, boothuizen, bouwwerken en overige werken toegestaan

Waterlichamen

  • 6.

    Voorkomen wordt dat de waterbeheersing en de doorvaart stagneert.

  • 7.

    Na het realiseren van een steiger, boothuis of overhangend bouwwerk in of boven een oppervlaktewaterlichaam dient tenminste 6.00 meter vrije doorvaartruimte over te blijven. De waterbreedte wordt gemeten op laagst geldende peil. Bij een breder oppervlaktewaterlichaam wordt de beschikbare ruimte gelijkelijk verdeeld over beide oevers.

  • 8.

    De onderkant van de liggende constructie van steigers wordt ten minste 0,20 meter boven het hoogst geldende peil van het wateroppervlak aangelegd, tenzij dit een drijvende constructie betreft.

  • 9.

    Langs een rietkraag is een steiger uitsluitend in de vorm van een aanlegconstructie toegestaan. Deze steiger wordt geplaatst direct langs de rietkraag, en bestaat uit twee palen met daaraan ter weerszijden een gording. De toegang tot de steiger wordt gerealiseerd door een wegneembare loopconstructie met een maximale breedte van 0,50 meter, haaks over de rietkraag (zie onderstaande detailtekeningen). De maximale lengte parallel aan de oeverlijn is 6,00 meter. De plaatsbepaling gebeurt in overleg met het hoogheemraadschap.

    Figuur 6 schematische tekening steiger langs rietkraag

  • 10.

    De zijkant van een boothuis steekt aan de waterkant niet verder dan tot 3,00 meter uit de oeverlijn. De maximale lengte van een boothuis langs de oeverlijn is 10,00 meter. De waterbreedte tussen twee tegenover elkaar gelegen botenhuizen mag niet minder worden dan 6,00 m. Een watervergunning voor een botenhuis met een breedte van 3,00 meter wordt dan ook uitsluitend verleend bij een waterbreedte van tenminste 12,00 meter. Bij een smallere waterloop wordt ook de toelaatbare breedte voor een botenhuis navenant minder.

  • 11.

    De onderkant van het overhangend bouwwerk wordt ten minste 1,10 meter boven het hoogst geldende peil van het wateroppervlak gerealiseerd. Een lagere hoogte is uitsluitend toegestaan als de afmetingen van de overkluizing van het overhangende bouwwerk het voor steigers bepaalde onder lid 1 niet overschrijdt.

  • 12.

    Het gebruik van een lozingswerk mag niet leiden tot uitspoeling. Hiervoor dienen ter beoordeling door het hoogheemraadschap, passende voorzorgmaatregelen te worden genomen.

  • 13.

    Afmeerpalen in het oppervlaktewaterlichaam zijn toegestaan, mits de doorvaart hierdoor niet wordt belemmerd.

2.9 Beschoeiingen langs oppervlaktewaterlichamen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 5.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, worden, zolang vaststelling van een legger of wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel:

    • a.

      de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk aangehouden zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

    • b.

      de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 1 van deze keur.

  • 6.

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling van een legger of wijziging van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger niet is voorgeschreven, worden voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangehouden zoals aangegeven in bijlage 2 van deze keur.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk , bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een beschoeiing.

 

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder beschoeiing verstaan materiaal dat is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Door afkalving kan de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer worden belemmerd. Onder beschoeiing wordt ook verstaan een damwand en een meer natuurlijke oeververdediging zoals wiepen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft alle oppervlaktewaterlichamen, voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage I Keur HHNK 2015 wanneer geen legger beschikbaar is.

 

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid bodemkwaliteit en het beleid voor uitlogende materialen.

 

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van beschoeiing betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in en langs het oppervlaktewaterlichaam. Relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 4 - Voorschriften beschoeiing

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van beschoeiingen indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:

  • 1.

    De hoogte van de beschoeiing langs een oppervlaktewaterlichaam in eigendom van het hoogheemraadschap is maximaal 0,30 meter ten opzichte van het hoogst gehanteerde streefpeil.

  • 2.

    De beschoeiing wordt strak langs de oeverlijn geplaatst, zodanig dat het waterlichaam niet wordt versmald.

  • 3.

    Bij het (deels) vervangen van een bestaande beschoeiing wordt de nieuwe beschoeiing op dezelfde plaats aangebracht en worden de te vervangen onderdelen volledig verwijderd.

  • 4.

    De beschoeiing is stevig verankerd om vervorming en/of wijken van de constructie te voorkomen.

  • 5.

    De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodanig dat geen grond en/of ander materiaal vanachter de beschoeiing in het natte deel van het oppervlaktewaterlichaam kunnen geraken.

  • 6.

    Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt de water aan of -afvoer en de doorvaart niet belemmerd.

  • 7.

    De beschoeiing wordt in goede staat onderhouden.

  • 8.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het natte deel van het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 9.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de beschoeiing te bepalen.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van het doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam en het waarborgen van de stabiliteit van de taluds. Opdrijven van de waterkering door uitdroging moet worden voorkomen. De freatische grondwaterstand in de waterkering dient daarom op hetzelfde niveau gehandhaafd te blijven.

 

Motivering van de beleidsregel

Het hoogheemraadschap staat beschoeiingen toe mits het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd, de doorstroming en de stabiliteit van de waterkering wordt gewaarborgd.

 

Toetsingscriteria

  • 1.

    Het waterbergend vermogen en/of de doorvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam ondervindt geen hinder van de oeverbescherming.

  • 2.

    Een ‘harde’ oeverbeschoeiing wordt geplaatst op de oeverlijn.

  • 3.

    Bij vervanging van bestaande beschoeiing wordt de nieuwe beschoeiing geplaatst op de plaats van de te vervangen beschoeiing.

  • 4.

    Voor de stabiliteit van de waterkering is beschoeiing langs de waterkering zodanig open van constructie dat de freatische waterstand in de waterkering op hetzelfde niveau gehandhaafd blijft. Hierdoor wordt uitdrogen en opdrijven van waterkering voorkomen.

  • 5.

    Als bij een ligplaats van een woonboot een oeverbeschermende rietkraag ontbreekt of een rietkraag van onvoldoende breedte - te bepalen door het hoogheemraadschap – aanwezig is, dient er een beschoeiing, dan wel damwand te worden geplaatst. Een stabiliteitsonderzoek bepaalt de vorm en de diepte van deze oeverbescherming.

2.10 Compensatie verhardingstoename en alternatieve vormen van waterberging

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.3 van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer op een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

 

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder versnelde afvoer verstaan het lozen van neerslag van nieuwe verharde of bebouwde oppervlakken, direct of indirect al dan niet via een rioolstelsel naar het oppervlaktewaterlichaam waardoor daarin ongewenste peilstijgingen kunnen optreden.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap.

 

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Watertoets

 

Motivering van de algemene regel

Het versneld afvoeren van neerslag op een oppervlaktewaterlichaam betreft in veel gevallen een relatief eenvoudige en veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 23 Vrijstelling bij versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • 1.

    de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;

  • 2.

    de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;

  • 3.

    het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van de beleidsregel is het beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het waterstaatkundig systeem. De nadelige gevolgen voor de waterhuishouding als gevolg van het versneld tot afvoer te laten komen van neerslag door het aanbrengen van bebouwing of andere verharding moeten worden voorkomen of worden gecompenseerd. De wijze waarop compensatie mogelijk is, is afhankelijk van het gebied.

 

Motivering van de beleidsregel

Regenwater dat op een onverharde bodem valt zakt voor een belangrijk deel weg in de bodem. Dit heet infiltratie. Een deel hiervan stroomt ondergronds (vertraagd) af naar het oppervlaktewaterlichaam of komt elders weer aan de oppervlakte (kwel). Slechts een beperkt deel van het regenwater verdampt of stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewaterlichaam. De mate waarin het water kan infiltreren verschilt per bodemtype. Bij verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct of via het (regenwater)rioolstelsel af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem een grote afvoerpiek moet opvangen. Daar waar de verharding toeneemt kan het dus nodig zijn om de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te vergroten. Als gevolg van verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe waardoor de openbare ruimte vaak multifunctioneel wordt benut. Hierdoor is de ruimte beperkt om waterberging te realiseren. Er zijn vormen van waterberging ontwikkeld die een alternatief kunnen vormen voor het realiseren van extra oppervlaktewater. De beleidsregels geven ruimte aan de toepassing van deze andere vormen van waterberging. Dit opent de weg naar maatwerk. De bedrijfszekerheid van een alternatieve vorm van waterberging moet gegarandeerd zijn. De voorzieningen zoals grasdaken, kratten, wadi’s, etc. zijn over het algemeen kleinschalig van aard en veroorzaken bij disfunctioneren geen directe problemen op het oppervlaktewater. Op het functioneren van grootschalige voorzieningen, zoals een waterbassin bij een glastuinbouwbedrijf, houdt het hoogheemraadschap toezicht tijdens de reguliere lozingscontroles.

 

Om het basisniveau voor preventie van wateroverlast te behouden is het van belang dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende waterberging wordt aangelegd en de opgave niet afgewenteld wordt op de omgeving (waterneutraal bouwen). De beleidsregels dragen bij aan het voorkomen van achteruitgang van het basisniveau en bieden daarnaast de flexibiliteit om te komen tot voor de omgeving gedragen en klimaatbestendige oplossingen. Op grond van artikel 3.3 van de keur is het uitgangspunt dat de initiatiefnemer van de verhardingstoename voldoende compenserende maatregelen neemt, zodat het oppervlaktewatersysteem na de realisering van de verhardingstoename niet zwaarder wordt belast dan voordien. De kosten van deze maatregelen komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer.

 

Toetsingscriteria

  • 1.

    Voorkeursvolgorde compensatie verhardingstoename

    • a.

      Behoud van infiltratie. Als het vanwege het (grond)watersysteem en/of de gebiedskenmerken gewenst en mogelijk is om het regenwater in de bodem te laten infiltreren, vindt compensatie plaats door middel van infiltratie in de bodem;

    • b.

      Compensatie door realiseren extra oppervlaktewater. Als de initiatiefnemer extra verhard oppervlak wil aanleggen in een gebied waar het niet mogelijk of wenselijk is regenwater snel in de bodem te infiltreren, is de volgende compensatie in de vorm van aanleg van oppervlaktewater vereist:

      Oppervlakte aanleg extra verhard oppervlak

      Minimaal benodigd oppervlak extra open water, uitgedrukt als percentage van het aan te leggen extra verhard oppervlak

      < 800 m²

      Geen, behoudens Artikel 4.2 lid c. en d. Keur 2009

      ≥ 800 m² < 2.000 m²

      10%

      ≥ 2.000 m²

      Maatwerkberekening

    • c.

      Compensatie door middel van alternatieve vormen van waterberging. Als er in het gebied geen of onvoldoende mogelijkheden zijn om compenserend oppervlaktewater te realiseren, kan compensatie plaatsvinden door de aanleg van een alternatieve vorm van waterberging.

  • 3.

    Wanneer het hemelwater wordt opgevangen voor duurzaam (her)gebruik, zoals bijvoorbeeld bij glastuinbouw, kan worden afgeweken van de bovenstaande voorkeursvolgorde en kan de compensatie ook plaatsvinden door de aanleg van een alternatieve vorm van waterberging.

  • 4.

    Voorkeursvolgorde locaties voor compensatie. Waar de benodigde compensatie door aanleg van extra oppervlaktewater wordt gerealiseerd, hangt af van de beschikbare mogelijkheden en gebiedskenmerken. Dit wordt bepaald door het hoogheemraadschap in samenspraak met de initiatiefnemer. Voor de locatie van de compensatie geldt de volgende voorkeursvolgorde:

    • a.

      compensatie in hetzelfde peilgebied als waarin de verhardingstoename zich bevindt, nabij de verhardingstoename;

    • b.

      compensatie in hetzelfde peilgebied als waarin de verhardingstoename zich bevindt, niet nabij de verhardingstoename.

    • c.

      compensatie in een lagergelegen peilgebied, als de waterstaatkundige situatie dat toelaat.

  • 5.

    Eerst compenseren, pas daarna verharden. Voordat het verharde oppervlak wordt aangelegd, wordt de vereiste compensatie gerealiseerd.

  • 6.

    Voor de realisatie van het benodigde compenserende oppervlaktewater wordt uitgegaan van de toetsingscriteria die zijn opgenomen in hoofdstuk 2.4 Dempen en graven van oppervlaktewaterlichamen.

  • 7.

    De alternatieve waterbergende voorziening dient de hoeveelheid neerslag te kunnen bergen die bij een neerslaggebeurtenis van T=100 kan vallen.1

  • 8.

    De afvoercapaciteit van de overloop van de alternatieve vorm van waterberging naar het oppervlaktewater is gelijk aan 8 m³/min/100 ha afvoerend oppervlak (is gelijk aan 11,5 mm/etmaal).

  • 9.

    Bij de toepassing van alternatieve vormen van waterberging worden duurzame technieken toegepast. De alternatieve vorm van waterberging heeft geen negatieve effecten op de waterkwaliteit.

  • 10.

    De aanwezigheid en werking van de alternatieve vorm van waterberging is voor het hoogheemraadschap controleerbaar.

  • 11.

    Multifunctioneel gebruik van de waterberging mag de waterbergende werking van de voorziening niet beperken.

  • 12.

    Afhankelijk van het type waterberging en/of gebied kunnen aanvullende voorwaarden of voorschriften worden gesteld.

2.11 Brengen in en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

 

Algemene Regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.4 van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in, of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

 

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder wateronttrekking voor beregenen en bevloeien verstaan alle onttrekkingen van water uit oppervlaktewaterlichamen bedoeld voor het beregenen van land- en tuinbouwgewassen of het bevloeien van landbouwpercelen. Onder water brengen in oppervlaktewaterlichamen wordt verstaan het afvoeren van water naar en het lozen op oppervlaktewaterlichamen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap met uitzondering van de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, waarvoor een onttrekkings- en lozingsverbod geldt. Deze kwetsbare oppervlaktewaterlichamen liggen in de gebieden die zijn weergegeven op de kaarten in bijlage 2 bij deze algemene regels. Dit betreft de duin- en kuststreek, respectievelijk Texel.

 

Raakvlakken met ander beleid hoogheemraadschap

Vigerend peilbesluit.

 

Motivering van de algemene regel

Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam bijvoorbeeld ten behoeve van beregenen of bevloeien betreft een veel voorkomende activiteit. Omdat het hierbij gaat om tijdelijke, niet structurele onttrekkingen kunnen deze worden vrijgesteld van de vergunning- en de meldplicht. De watersysteembelangen worden voldoende beschermd als een peilverlaging tot onder het laagst toegestane peil wordt voorkomen. Ook het brengen van relatief geringe hoeveelheden water in oppervlaktewater is een veel voorkomende activiteit die doorgaans niet tot onaanvaardbare peilstijgingen leidt. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 11 – Algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen.

Voor de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, zoals deze op kaart zijn weergegeven in bijlage 2 bij deze algemene regels, geldt op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen.

 

Artikel 12 - Vrijstelling vergunningplicht voor wateronttrekking van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen voor beregenen en bevloeien.

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een algehele vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het onttrekken van hoeveelheden water aan een oppervlaktewaterlichaam voor beregenen of bevloeien indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  • 1.

    De onttrekking mag niet leiden tot een onderschrijding van het laagst toegestane peil in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Als meerdere onttrekkingen gezamenlijk leiden tot de in het eerste lid bedoelde onderschrijding stemmen degenen die verantwoordelijk zijn voor deze onttrekkingen het moment en de duur van de onttrekkingen in onderling overleg af zodat de onderschrijding wordt voorkomen.

  • 3.

    Het bestuur kan degene die water onttrekt instructies geven omtrent de hoeveelheid, de wijze, de duur en de momenten van de onttrekking.

Artikel 13 – Meldplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen.

Geen vergunningplicht krachtens artikel 3.4 maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:

  • a.

    Voor primaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 100 m³ per uur en meer dan 50 m³ per uur.

  • b.

    Voor secundaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 50 m³ per uur en meer dan 10 m³ per uur.

Artikel 14 - Vrijstelling vergunningplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen.

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:

  • a.

    Voor primaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 50 m³ per uur.

  • b.

    Voor secundaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 10 m³ per uur.

 

Raakvlakken met andere wet en regelgeving

Als het geloosde water stoffen bevat als gevolg van een specifieke activiteit of handeling kunnen ook lozingsregels gelden op grond nationale wet- en regelgeving zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), het Besluit lozing afvalwater huishoudens, of het Besluit lozen buiten inrichtingen.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van het peil en het voorkomen van wateroverlast of -tekort en schade aan de oever door een sterk wisselend peil.

 

Motivering van de beleidsregel

Schematische weergegeven geldt op grond van de Algemene Regels 2016 het volgende.

 

Meld- en vergunningplicht aan- en afvoer, lozing en onttrekking van oppervlaktewater

Categorie oppervlaktewaterlichaam

Geen beperking

Meldplicht; eventueel met meet- en registratieplicht

Vergunningplicht

Primair

< 50 m³ per uur

50 m³ - 100 m³ per uur

> 100 m³ per uur

Overig

< 10 m³ per uur

10 m³ - 20 m³ per uur

> 20 m³ per uur

 

De vergunningplicht geldt derhalve bij aan- en afvoer, lozing en onttrekking van meer dan 100 en 20 m³ per uur voor primaire, respectievelijk voor overige oppervlaktewaterlichamen. Bovenstaande geldt niet voor Texel en voor de duinstrook. Hier is vanwege de bijzondere waterhuishouding, c.q. de kwetsbare natuurwaarde in het duingebied steeds een toetsing van de gevolgen van de onttrekkingen en lozingen noodzakelijk. De beleidsregels zijn gericht op het in stand houden van het peil en het voorkomen van plaatselijk wateroverlast of -tekort. Een sterk wisselend peil kan schade aan de oever veroorzaken.

 

Toetsingscriteria

  • 1.

    De afvoer of onttrekking mag niet leiden tot een onderschrijding van het laagst toegestane peil in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    De aanvoer of lozing mag niet leiden tot een overschrijding van het hoogst toegestane peil in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 3.

    Schade aan het waterstaatkundig systeem en aan de waterbeheersing als gevolg van extra afvoer naar dan wel lozing op het watersysteem wordt voorkomen.

  • 4.

    Schade aan het waterstaatkundig systeem en aan de waterbeheersing als gevolg van aanvoer uit dan wel onttrekking aan het watersysteem wordt voorkomen.

2.12 Onttrekken aan en infiltreren van water in de bodem

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever of in één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor de keur als één inrichting.

 

Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

 

Kader

Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken en hoeveelheden water in de bodem te infiltreren.

 

Op grond van artikel 5.2 van de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geldt voor onttrekkingen van 12.000 m³ per jaar of meer en voor infiltraties een meet- en registratieplicht. De meet- en registratiegegevens worden opgegeven aan het bestuur en door het bestuur aan gedeputeerde staten, dit ten behoeve van het bijhouden van het grondwaterregister en het opleggen van de grondwaterheffing.

 

Op grond van artikel 6.4 van de Waterwet geldt voor de volgende categorieën onttrekkingen en infiltraties een vergunning van gedeputeerde staten is vereist:

  • a.

    ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt;

  • b.

    ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem.

Het bestuur van het hoogheemraadschap is derhalve het bevoegde gezag voor de overige grondwateronttrekkingen en infiltraties.

 

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder onttrekken en infiltreren verstaan het door middel van een daartoe bestemde inrichting grondwater aan de bodem te onttrekken of water in de bodem te brengen.

 

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap voor zover niet gelegen binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones en voor zo ver deze niet liggen in de kwetsbare grondwatergebieden van het Grondwaterverordening Noord-Holland 1999, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 behorend bij deze algemene regels. Dit betreft Texel en Wieringen.

 

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Peilbesluit, GGOR, waternoodsystematiek.

 

Motivering van de algemene regel

Het onttrekken van grondwater betreft in veel gevallen relatief eenvoudige en veel voorkomende werkzaamheden. Voor zover het gaat om kleine of kortdurende onttrekkingen kunnen deze in veel gevallen worden vrijgesteld van de vergunningplicht. De vrijstellingen gelden niet voor het onttrekken van grondwater in de waterkeringen en bijbehorende beschermingszones. Voor een aantal categorieën onttrekkingen kunnen de relevante watersysteembelangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Met het oog op een adequate taakuitoefening door het hoogheemraadschap geldt voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties een meldplicht. Daarbij kan tevens een meet- en registratieplicht worden opgelegd.

 

Artikel 15 – Algeheel verbod onttrekken van grondwater aan kwetsbare grondwatergebieden.

Voor kwetsbare grondwatergebieden, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze algemene regels, geldt met uitzondering van bronbemaling of ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen of gebouwen, op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het onttrekken van grondwater.

 

Artikel 16 - Vrijstelling proefonttrekkingen, noodvoorzieningen en onttrekkingen voor drooghouden van kelders, kruipruimten van woningen en gebouwen

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater indien er sprake is van:

  • 1.

    een proef, waarbij de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 ³ per maand, de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder wordt verlaagd dan maximaal 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau;

  • 2.

    een noodvoorziening;

  • 3.

    het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog houden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen, uitgezonderd constructies volgens het polderprincipe.

Artikel 17 - Vrijstelling bronbemalingen

  • 1.

    Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater door middel van bronbemaling:

    • a.

      in kwetsbaar gebied, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en het onttrokken grondwater binnen een straal van 500 meter van het onttrekkingspunt terug in de bodem wordt gebracht;

    • b.

      buiten kwetsbaar gebied, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden, en de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in dit artikel en in artikel 21.

  • 2.

    Het grondwater wordt uitsluitend onttrokken uit het eerste watervoerend pakket.

  • 3.

    De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet verder verlaagd dan ten hoogste 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau.

Artikel 18 - Vrijstelling grondwater- en bodemsaneringen

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor grondwatersanering of bodemsanering, indien:

  • 1

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden, en

  • 2

    de onttrekking uitsluitend geschiedt uit het eerste watervoerend pakket, en

  • 3

    de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder wordt verlaagd dan ten hoogste 0.5 meter beneden het ontgravingsniveau, en

  • 4

    de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 19 - Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor beregenen, bevloeien en veedrenking

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor beregenen, bevloeien of veedrenking, indien:

  • 1

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 8.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en

  • 2

    niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van oppervlaktewater en

  • 3

    wanneer grondwater wordt onttrokken uit het tweede watervoerend pakket als niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van het eerste watervoerend pakket en

  • 4

    de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 20 - Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor overige doeleinden

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan bedoeld in de artikelen 16, 17, 18 en 19, indien:

  • 1

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer kan bedragen dan 4.000 m³ per maand en;

  • 2

    de grondwaterstand als gevolg van de onttrekking niet verder wordt verlaagd dan tot aan de oppervlaktewaterstand in het gebied waar de onttrekking plaatsvindt en

  • 3

    en de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 21 - Algemene voorschriften onttrekken en terugvoeren van grondwater

  • 1

    Dit artikel is op grond van artikel 3.9 tweede lid van de keur van toepassing op de gevallen, bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 19 en 20, eerste lid.

  • 2

    Onttrokken grondwater dat in de bodem wordt teruggebracht, wordt zonder verandering van de samenstelling of de temperatuur in hetzelfde watervoerende pakket teruggevoerd als waaruit het is onttrokken.

  • 3

    Na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het boorgat afgedicht met schoon opvulmateriaal, zoveel mogelijk overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw.

  • 4

    Het bestuur kan degene die grondwater onttrekt instructies geven omtrent de uitvoering van de grondwateronttrekking.

Artikel 22 - Meet- en registratieplicht onttrekken en infiltreren van grondwater

  • 1

    Het bestuur kan op grond van artikel 3.9 tweede lid van de keur in de gevallen, bedoeld in de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, 19 en 20, eerste lid, degene die grondwater onttrekt de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, te registreren en daarvan opgave te doen.

  • 2

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.2 van de Waterverordening hoogheemraadschap is degene die meer dan 12.000 m³ per jaar grondwater onttrekt en degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam verplicht:

    • a.

      de onttrekking en infiltratie op te geven aan het bestuur;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      telkens in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking of infiltratie, binnen een maand na beëindiging, aan het bestuur opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c. bedoelde opgave kennis te geven van de wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, bedoeld onder a., verstrekte gegevens.

  • 3

    Degene die water infiltreert in de bodem is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan opgave aan het bestuur te doen.

  • 4

    Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

 

Raakvlakken met ander wet en regelgeving

Als het te infiltreren water stoffen bevat als gevolg van een specifieke activiteit of handeling kunnen ook lozingsregels gelden op grond van nationale wet- en regelgeving, zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), het Besluit lozing afvalwater huishoudens, of het Besluit lozen buiten inrichtingen. Tevens dient rekening te worden gehouden met bepalingen uit hoofdstuk 5 (Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning) van de Provinciale milieuverordening Noord-Holland.

 

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het grondwaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijk aspect daarbij is het in stand houden van het grondwaterpeil om schade die door peilwisselingen kan ontstaan te voorkomen.

 

Motivering van de beleidsregel

Onttrekkingen en infiltraties kunnen het peil van het grondwaterlichaam onaanvaardbaar beïnvloeden. Op grond van de Waterwet reguleert het hoogheemraadschap grondwateronttrekkingen, met uitzondering van onttrekkingen voor openbare drinkwatervoorziening, voor bodemenergiesystemen en voor industriële toepassingen waarbij meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken. De grondwatertaak is o.a. gericht op:

  • -

    het in beeld brengen van de gevolgen van de onttrekking;

  • -

    beëindiging van onttrekkingen;

  • -

    waar relevant het laten toepassen van mitigerende maatregelen en

  • -

    het doelmatig en duurzaam benutten van grondwater.

Voor een aantal veelvoorkomende onttrekkingen waarvan geacht wordt dat de gevolgen relatief beperkt blijven zijn algemene regels ontwikkeld. Om geen enkel risico te lopen ten aanzien van de stabiliteit van waterkeringen is onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem gelegen binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones uitgesloten van de algemene regels. Hier blijft de vergunningplicht van kracht.

 

In de Grondwaterverordening Noord-Holland 1999 zijn kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden zijn weergegeven op de kaart van bijlage 1 van de Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016. Het betreft Texel en het voormalige eiland Wieringen. Hier is de zoete grondwatervoorraad beperkt. Daarom wordt het duurzaam en doelmatig gebruik van grondwater, dat algemeen al aan de orde is, nog nadrukkelijker gestimuleerd. Hierbij gaat het om het toepassen van maatregelen die de onttrekking kunnen beperken, zoals o.a.:

  • -

    het plaatsen van damwanden tijdens ontgravingen;

  • -

    het toepassen van onderwater beton;

  • -

    het niet verder verlagen van het grondwaterpeil dan strikt noodzakelijk is en

  • -

    het verdelen van de onttrekking over meerdere kleine bronnen in plaats van een grote.

Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke (<6 maanden) en meer permanente onttrekkingen en wordt beoordeeld of de onttrekking doelmatig en duurzaam is. Deze elementen hebben hun doorwerking in de algemene regels, maar zullen ook bij het beoordelen van de watervergunning worden getoetst. Een onttrekking of infiltratie van grondwater mag geen negatief effect hebben op het grondwatersysteem of op de van grondwater afhankelijke belangen.

 

Het hoogheemraadschap heroverweegt momenteel het beleid ten aanzien van het onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem. De volgende set beleidsregels zal het resultaat hiervan weergeven.

 

Toets criteria

  • 1.

    De noodzaak en doelmatigheid ten opzichte van alternatieven voor de grondwateronttrekking moet door de initiatiefnemer worden aangetoond.

  • 2.

    Indien het onttrekken van grondwater niet geheel kan worden voorkomen en het grondwater moet worden geloosd geldt in beginsel, tenzij anders bepaald in nationale wet- en regelgeving, de navolgende voorkeursvolgorde:

    • a.

      ter plaatse infiltreren in hetzelfde watervoerende grondwaterpakket;

    • b.

      zo mogelijk in het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse brengen;

    • c.

      zo mogelijk in de riolering brengen.

  • 3.

    Permanente onttrekkingen voor het droog houden van kelders of civieltechnische werken zijn niet toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat sprake is van zeer grote kosteneffectiviteit en er sprake is van een relatief klein onttrekkingsdebiet (< 2 m³/uur).

  • 4.

    Bij grondwateronttrekking in kwetsbaar gebied, zoals aangegeven op de kaart kwetsbare gebieden HHNK, bijlage 1 bij de Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016, wordt het onttrokken grondwater door middel van infiltratie op jaarbasis gecompenseerd.

  • 5.

    Voorzieningen voor grondwateronttrekking en/of infiltratie worden zo aangebracht en beheerd dat geen ongewenste kortsluitstroming wordt veroorzaakt. Voorzieningen moeten na beëindigen van de onttrekking zodanig worden verwijderd of afgewerkt dat scheidende lagen niet worden verstoord of ongewenste kortsluitstroming wordt veroorzaakt.

3 Slotbepaling

Intrekking Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007

 

Op het moment dat de Beleidsregels watervergunningen 2017 in werking treden worden de beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 (07.7138) ingetrokken. Aangezien de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 geen wijzigingen heeft aangebracht aan de bepalingen ten aanzien van de wegentaak van het hoogheemraadschap blijven de beleidsregels voor wegen uit de beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 van toepassing.


1

Het legale grondgebruik, dus het bestemmingsplan is leidend. Het bestemmingsplan kent echter vaak alleen de bestemming ‘grond voor agrarische doeleinden’. Dit biedt door de verscheidenheid van agrarische activiteiten, met ieder specifieke eisen ten aanzien van de drooglegging - voor de toetsing of er al voldoende drooglegging is – onvoldoende informatie. Van belang is dus welk specifiek grondgebruik moet worden getoetst. Meestal is dit het actuele grondgebruik, maar bij ontwikkelingen kan ook het toekomstige grondgebruik worden aangehouden. De afweging dient gemotiveerd te worden op basis van onder andere het waterbeheerplan (niet alles kan overal) en de structuurvisie. Ook andere argumenten kunnen van toepassing zijn.

1

Beleidsregels Compensatie verhardingstoename en Alternatieve vormen van waterberging (14.38137).