Organisatie | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregels watervergunningen 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels watervergunningen 2017 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels keurontheffingen.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-03-2019 | nieuwe regeling | 15-01-2019 | 17.65006 |
Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap heeft de bevoegdheid om ontheffingen van gebods- en verbodsbepalingen in de keur te verlenen door middel van een watervergunning. Beleidsregels geven aan hoe een bestuursorgaan een bevoegdheid uitvoert om de beleidsdoelen te realiseren. Door het vaststellen en het publiceren van de Beleidsregels watervergunningen 2017 ontstaat duidelijkheid over hoe hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier praktisch omgaat met de gebods- en verbodsbepalingen op grond van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (14.40389) en de Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (14.40359). Voor de ambtelijke dienst geeft het richting om eenduidig te handelen bij het beoordelen van vergunningaanvragen en bij het opstellen van projectplannen. Beleidsregels dragen dus bij aan transparantie van beleid en besluitvorming.
Beleid in zijn maatschappelijke context is constant in ontwikkeling. De Beleidsregels watervergunningen 2017 (hierna te noemen: beleidsregels) zijn deels gebaseerd op nieuwe ontwikkelingen binnen het beleid, maar ook op wijzigingen in bovengeschikte wet- en regelgeving. Het medegebruik van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, e.d.) kan onder voorwaarden met een watervergunning of met de Algemene regels bij de Keur worden toegestaan als er sprake van is van een maatschappelijk belang of als er geen redelijk alternatief beschikbaar is. Medegebruik kan dan worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden, voorwaarden die zijn vastgelegd in de beleidsregels. Deze beleidsregels zijn niet uitputtend en zullen dus niet alle situaties die zich kunnen voordoen dekken. In voorkomende gevallen zal maatwerk nodig blijven. Hierbij kunnen de beleidsregels richtinggevend zijn.
Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht handelt het hoogheemraadschap conform de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Daar waar al voorzienbaar is dat afwijken meer dan incidenteel aan de orde zal zijn, is dit met de beleidsruimte in de beleidsregels aangegeven. Bij procedurele zaken zoals de behandeling van een vergunningaanvraag, het opstellen van projectplannen of bij bezwaar- en beroepsprocedures kan bij de motivering worden volstaan met het verwijzen naar de relevante vastgestelde beleidsregels. Dit draagt bij aan een efficiënte behandeling van deze procedurele zaken.
Op grond van artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het hoogheemraadschap de verschillende, rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afwegen en in de besluitvorming betrekken. Het mag de bestuursbevoegdheden die uit een wet voortvloeien alleen uitoefenen met het oog op de speciale algemene belangen die de betreffende wet beschermt.
Het hoogheemraadschap moet daarnaast rekening houden met de zogenaamde verwante belangen, zoals de belangen van o.a. recreatie, flora- en faunabeheer en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Het mag deze echter alleen meewegen, indien ze zijn gerelateerd aan de waterschapstaken en voor zover in die andere belangen al niet is voorzien in andere wet- of regelgeving. Het weigeren van een vergunning kan niet uitsluitend plaatsvinden op grond van verwante belangen. De particuliere belangen van burgers en bedrijven (die binnen het bereik van de te beschermen belangen vallen) mogen voorts niet méér worden aangetast dan strikt noodzakelijk is. In 1980 is met de gemeente Zaanstad gebied specifiek beleid voor de Zaan ontwikkeld onder de titel ‘Zorg voor de Zaan’ (17.93587). Bij de beoordeling van plannen die betrekking hebben op de Zaan kan dit specifieke beleid naast de algemene beleidsregels van toepassing zijn.
De beleidsregels met betrekking tot kabels en leidingen zijn een uitwerking van de vigerende Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017. Hiermee wordt o.a. invulling gegeven aan maatschappelijke ontwikkelingen zoals verwoord in de Deltavisie.
1.3 Keur hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016
Op grond van de Waterschapswet heeft het hoogheemraadschap gebods- en verbodsbepalingen bij verordening vastgelegd in de Keur hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (de keur 2016). De keur beoogt bescherming van waterstaatswerken (grond- en oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen), voor zover het hoogheemraadschap met de zorg daarvoor is belast en daarin al niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Naast de Waterwet bevatten ook andere wetten regels ter bescherming van watersystemen. Deze zijn bijvoorbeeld primair gericht op de ruimtelijke ordening, milieubescherming, bodembescherming, natuurbescherming en scheepvaart. Deze wetgeving laat veelal geen ruimte voor aanvullende regeling in de keur. Dit betekent dat een vergunninghouder naast een watervergunning op basis van de Waterwet rekening moet houden met aanvullende eisen op basis van andere wetgeving. Naast deze publiekrechtelijke bepalingen kunnen er als gevolg van o.a. het eigendomsrecht aspecten van privaatrechtelijke aard van toepassing zijn, waar deze beleidsregels niet op in gaan.
Voor de handelingen en werken, waar het waterstaatswerk en de beschermingszones tegen beschermd moet worden, geldt op grond van de keur het verbod om deze zonder vergunning van het dagelijks bestuur te verrichten of op te richten. Voor een aantal veel voorkomende handelingen binnen een specifiek gedefinieerd toepassingsgebied is de vergunningplicht vervangen door een set algemene regels die door het dagelijks bestuur zijn vastgesteld in Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 (algemene regels 2016). Valt de handeling of werk binnen dit toepassingsgebied dan geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en kan veelal worden volstaan met een melding. Voor enkele handelingen is zowel de vergunning- als de meldplicht opgeheven.
Door de Waterwet, de keur 2016, de algemene regels 2016, Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 en de veranderde maatschappelijke inzichten ontstond behoefte aan actualisatie van de beleidsregels die op 24 april 2007 waren vastgesteld. Met vaststelling van de geactualiseerde Beleidsregels watervergunning 2017 vervallen de Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 (07.7138) voor zover deze betrekking hebben op handelingen die worden geregeld in de keur 2016. Regels ten aanzien van de wegentaak van het hoogheemraadschap liggen vast in de Wegenverordening HHNK 2013. De Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 blijven, in afwachting van separaat uit te werken Beleidsregels wegen onverkort van toepassing voor zover deze betrekking hebben op de wegentaak.
Samengevat ontstaat met het vaststellen van de beleidsregels 2017 dus de volgende situatie. Het beheer van waterstaatswerken en de beschermingszones, de handelingen in het watersysteem en het toezicht en de handhaving hierop is vastgelegd in de keur 2016, in de Algemene regels 2016 en de Beleidsregels 2017. De wegen gerelateerde bepalingen zijn opgenomen in de Wegenverordening HHNK 2013 en vooralsnog in de Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007.
De verklaring van de begrippen en de gebruikte terminologie is te vinden in de keur 2016 en de Algemene regels 2016. Onder de specifiek in de Beleidsregels 2017 gebruikte begrippen wordt verstaan:
aanbouw: een bouwwerk zodanig wijzigen, dat de bebouwingscontouren met maximaal 20% worden vergroot. Een uitbreiding van meer dan 20% wordt als nieuwbouw beschouwd. De mate van uitbreiding van het bouwwerk wordt bepaald aan de hand van de afmetingen zoals deze van toepassing waren op 12 december 2012, het moment van vaststelling van de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 (12.24967);
kustfundament van de Noordzee- en de Waddenkust: het gebied tussen de NAP -20 meter lijn aan de zeewaartse zijde en de meest landwaartse grens van de waterkering, inclusief een tweehonderd meter brede strook achter de landwaartse grens van het duingebied. De plaatsbepaling van dit kustfundament is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, artikel 2.3.1. en bijbehorende kaart;
2 Toetsingscriteria voor vergunningverlening
Voor handelingen die op grond van de keur 2016 met een watervergunning kunnen worden uitgevoerd en buiten het toepassingsgebied van de Algemene Regels 2016 vallen is hierna uitgewerkt welke criteria hiervoor gelden en onder welke voorwaarden de watervergunning wordt verleend. Steeds is per activiteit in een tekstkader weergegeven wat in de keur 2016 en in de Algemene Regels 2016 hier voor is bepaald. Vervolgens zijn onder de kopjes Doel van de beleidsregel en Motivering van de beleidsregel toelichtende opmerkingen, respectievelijk de motivering van de beleidsregels geplaatst. Onder het kopje Toetsingscriteria watervergunning is de set beleidsregels weergegeven die het hoogheemraadschap hanteert voor het al dan niet afgeven van de watervergunning.
Niet voor alle verboden in de keur 2016 zijn beleidsregels ontwikkeld. Dit is het geval als de bepaling duidelijk is en er tot op heden geen behoefte aan beleidsregels voor specifieke situaties is gebleken.
2.1 Werken en beplanting bij waterkeringen
Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en de beschermingszone A en B van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Daarnaast mag het (toekomstig) beheer en onderhoud van de waterkering en de beschermingszone A en B niet worden belemmert als gevolg van werken. Toekomstige ruimtereservering voor dijkversterking dient aanwezig te blijven.
Motivering van de beleidsregel harde waterkering
Werken vormen een veiligheidsrisico waardoor functie, beheer en onderhoud van de waterkering in het geding kan komen. Het gebruik, beheer, onderhoud en de inspectiemogelijkheden van de waterkering kan door het gebruik, het oprichten van werken, waaronder bouwwerken, objecten en dergelijke worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk worden. Daarnaast hebben werken mogelijk effect op de stabiliteit en de sterkte van de waterkering. Het gaat hierbij niet alleen om grote bouwwerken, ook constructies als steigers, taludtrappen, voorzieningen voor de geleiding van het verkeer en afrasteringen horen hiertoe. Niet alleen door hun gewicht vormen zij een risico voor de stabiliteit en sterkte; ook de verstoring van grond- en regenwaterstromen als gevolg van een werk kan leiden tot afschuiving van het talud. Eventuele schades aan de waterkerende constructies onder het (bouw)werk kunnen tijdens de schouw en de inspectie niet meer of alleen met meer inspanning worden waargenomen. Hierdoor kan de veiligheid afnemen, ook de kosten voor beheer en onderhoud nemen in het algemeen toe.
Bij harde waterkeringen bestaat bij overslag van de kruin bij het werk meer kans op uitspoeling en daardoor afname van de erosiebestendigheid. Dit kan leiden tot afschuiven van het binnentalud en erosie van het buitentalud. Door constructies in de waterkering zoals leidingen, fundaties, kelders en vloeren kunnen watervoerende lagen worden doorboord en door zettingsverschillen kunnen holle ruimtes in de waterkering ontstaan. De lekwegen die zo ontstaan kunnen leiden tot piping en tot ondermijnen en bezwijken van de waterkering.
Toetsingscriteria watervergunning harde waterkering
Het effect van het werk mag ook de toekomstige waterveiligheid niet in de weg staan. Ruimte welke nodig is voor toekomstige verbeteringen van de waterkering legt het hoogheemraadschap vast in het profiel van vrije ruimte. Dit profiel van vrije ruimte is opgenomen in de legger en betreft de ruimte ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk of toekomstig waterstaatswerk. Dit profiel van vrije ruimte wordt vrijgehouden van werken die de versterking van de waterkering aanzienlijk belemmeren.
De verbetering van een waterstaatwerk kan aan beide zijden plaatsvinden. Uitgangspunt van het hoogheemraadschap is dat er versterkt wordt met grond. Daarvoor moet ruimte worden vrijgehouden. Vanuit het oogpunt van het handhaven van de bergingscapaciteit en het doorstromingsprofiel wordt de benodigde ruimte bij boezemkaden in beginsel aan de binnenzijde (landzijde) gezocht.
In dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing gelden de volgende toetsingscriteria.
Het hoogheemraadschap staat binnen het profiel van vrije ruimte geen nieuwbouw toe, tenzij het om een gat van ten hoogste 50 meter gaat waarbij de bestaande aanliggende bouwwerken aan weerszijden ook binnen het profiel van vrije ruimte staat en geen tekenen zijn die erop wijzen dat dit zal veranderen.
In het geval van nieuwbouw en vernieuwbouw waarbij een kelder of een verdiepte fundering wordt toegepast, binnen het minimale beoordelingsprofiel van de waterkering, moet er een aanvullende zelfstandig kerende constructie geplaatst (bijvoorbeeld een damwand)worden. Deze constructie neemt het binnen- of buitentalud van de waterkering over. De levensduur van deze zelfstandige constructie is 100 jaar.
Bij herbouw van incidentele bebouwing beoordeelt het hoogheemraadschap allereerst of verplaatsen van de bebouwing tot buiten het profiel van vrije ruimte redelijkerwijs mogelijk is. Pas als dit niet het geval is worden de overige toetscriteria, zoals de kosten van de toekomstige dijkversterkingen beoordeeld.
Motivering van de beleidsregels duinwaterkering
Werken op duinwaterkeringen vormen een potentiële bron van verlies aan sterkte. Ze hebben door hun aanwezigheid een negatief effect op het behoud van het duin. Veelal zijn werken statische objecten die gevrijwaard moeten blijven van stuifzand. Ze belemmeren daarmee aangroei van de duinwaterkering, wat de mogelijkheden van effectief (dynamisch duin)beheer beperkt. Het hoogheemraadschap staat werken op duinwaterkeringen toe mits het functioneren, het beheer en onderhoud het gebruik van de waterkering of het watersysteem zijn gegarandeerd. Voor alle typen (bouw)werken geldt dat de waterveiligheid in het gehele duingebied (op elke locatie) en het achterland er niet door achteruit gaat.
Toetsingscriteria watervergunning duinwaterkering
Het effect van het werk mag ook de toekomstige waterveiligheid niet in de weg staan. Ruimte welke nodig is voor toekomstige verbeteringen van de waterkering legt het hoogheemraadschap vast in het profiel van vrije ruimte. Dit profiel van vrije ruimte is opgenomen in de legger en betreft de ruimte ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk of toekomstig waterstaatswerk. Dit profiel van vrije ruimte wordt vrijgehouden van werken die de versterking van de waterkering aanzienlijk belemmeren.
Figuur 3. Oude en huidige benamingen van de zones die het geheel van de waterkering vormen.
Raakvlakken met andere wet- en regelgeving
Wanneer het betreffende werk gevolgen heeft voor de doorvaart kunnen ook regels die gesteld zijn in het kader van dit vaarwegbeheer van belang zijn.
Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk, de waterkering en de beschermingszones van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem tijdens het aanbrengen, de aanwezigheid van de kabel en/of leiding als ook bij calamiteiten aan een kabel en/of leiding. Belangrijke aspecten daarbij zijn het waarborgen van de stabiliteit en de normale onderhoudsmogelijkheden van de waterkering. Ook de toekomstige reservering voor dijkversterking dient te worden gegarandeerd.
Motivering van de beleidsregels
Kabels en/of leidingen worden geplaatst met een specifiek doel. Veelal betreft het onontbeerlijke nutsvoorzieningen met een belangrijke maatschappelijke functie. Als een kabel en/of leiding in een waterstaatswerk zoals een waterlichaam of een waterkering wordt aangebracht kan hierdoor hinder, schade of het risico op schade ontstaan.
Bij een waterkering geldt dat:
Toetsingscriteria watervergunning watersysteem
Het leggen of behouden van kabels en/of leidingen leidt niet tot stagnatie van de waterbeheersing en tot het bemoeilijken van onderhoudswerkzaamheden aan het waterstaatswerk. Als tijdelijke stagnatie van de waterbeheersing tijdens het leggen niet kan worden voorkomen wordt het moment van de stagnatie in overleg met HHNK bepaald. Maatregelen om schade, overlast en watertekort te voorkomen worden door de aanvrager genomen.
Toetsingscriteria watervergunning waterkeringen
Additionele eisen aan de NEN voor kruisende en parallelle leidingen:
Additionele eisen aan de NEN voor parallelle leidingen:
Additionele eisen aan de NEN voor kruisende leidingen:
Een leidingkruising moet drukloos gemaakt en afgesloten kunnen worden. Afsluiters dienen zowel aan de binnendijkse en de buitendijkse zijde (bij voorkeur buiten de veiligheidszone) geplaatst te worden en moeten ook tijdens hoogwaterperiodes bereikbaar en bedienbaar zijn. De afsluiters moeten aantoonbaar door de eigenaar periodiek (richtlijn is jaarlijks) gecontroleerd worden op hun werking.
Als de kabel of leiding binnen het profiel van vrije ruimte wordt gesitueerd, kan er door het hoogheemraadschap een gelimiteerde tijdsduur van de ongestoorde ligging worden vastgesteld, anders dan in de NKL 1999 vermeld. De gelimiteerde tijdsduur wordt vastgesteld op basis van voorzienbaarheid van toekomstige dijkversterkingen.
2.3 Grondwerk, ophogen en aanleg van verharding op de waterkering
Het doel van de beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en de beschermingszone B van de waterkering als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Daarnaast mag het (toekomstig) beheer en onderhoud van de waterkering en de beschermingszone B niet worden belemmert als gevolg van werken. Toekomstige reservering voor dijkversterking dient te worden vrijgehouden.
Motivering van de beleidsregel
Van oudsher zijn waterkeringen voor de aanleg van wegen gebruikt. Voor aanliggende bebouwing en aansluitende wegen zijn op- en afritten aangelegd. Door de aanwezigheid en het gebruik van de weg en de op- en afritten kan de stabiliteit van de waterkering worden aangetast. Door spoorvorming in (onverharde) wegen, de diepte van de fundering van de verhardingsconstructie en door schade aan de grasmat door uitwijkend verkeer, parkeren van voertuigen en de gladheidbestrijding, kan de gevoeligheid van erosie van de kruin en het talud toenemen. Ook kan de kruinhoogte als gevolg van langdurige of zware verkeersbelasting afnemen en kunnen trillingen schade aan de waterkering veroorzaken. Het waarborgen van de veiligheid van de waterkering staat bij de aanleg en instandhouding van wegen voorop. Zo nodig zal het hoogheemraadschap aanvullende eisen stellen met betrekking tot de toegestane verkeersbelasting van de wegen en paden die op en aan de waterkeringen liggen. Voor medegebruik van waterkeringen kunnen activiteiten op de waterkeringen worden ontwikkeld waarvoor grondwerk of het ophogen gewenst is. Ook dit kan de stabiliteit van de waterkering onaanvaardbaar aantasten.
Na realisatie van het grondwerk, het ophogen of het aanbrengen van of reconstructie van de verharding en het gebruik van de waterkering en de beschermingszone A voldoet de waterkering aan de normen voor de waterkerende veiligheid van het waterstaatswerk op lange termijn. Voor primaire waterkeringen van de Noordzee- en de Waddenzeekust geldt de termijn van 200 jaar, voor de overige primaire waterkeringen 100 jaar, en voor de regionale waterkeringen 50 jaar.
2.4 Dempen en graven van oppervlaktewaterlichamen
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem.
Motivering van de beleidsregel
Het gebruik, beheer en onderhoud van waterstaatwerken of beschermingszone kan door dempen en graven worden bemoeilijkt of worden gehinderd. Het verbod in de keur om zonder watervergunning deze activiteit uit te voeren is gericht op het beheersen van de risico’s hiervan voor het waterbeheer. Als graven en dempen maatschappelijk gewenst of noodzakelijk is, kan een watervergunning worden afgegeven. Voorwaarde hierbij is dat het functioneren en het gebruik van het waterstaatswerk of de beschermingszone is gegarandeerd, het uitvoeren van onderhoud niet wordt bemoeilijkt en bij demping de waterbeheersing en het realiseren van de waterdoelen niet onaanvaardbaar wordt geschaad. Zo nodig kunnen compenserende of mitigerende maatregelen worden verlangd. Met de volgende toetsingscriteria beoordeelt het hoogheemraadschap of hiervan sprake is.
Bij demping compenseert de aanvrager de waterberging door middel van het verbreden van een waterloop of door het graven van een vervangend oppervlaktewaterlichaam met minimaal de zelfde oppervlakte. Compensatie vindt plaats binnen het betreffende peilgebied en nabij de voorgenomen demping. Is dit niet binnen het betreffende peilgebied mogelijk, dan wordt in overleg met het hoogheemraadschap een alternatieve locatie buiten het peilgebied aangewezen.
Is bij de berekening van de compensatie de actuele waterbreedte smaller dan de vereiste leggermaat, dan wordt hierbij de vereiste leggermaten aangehouden. Als aannemelijk is dat het oppervlaktewaterlichaam nooit aan de vereiste leggermaat heeft voldaan dan wordt bij de berekening van de compensatie uitgegaan van de werkelijke afmetingen.
Is bij de berekening de actuele waterbreedte groter dan de vereiste leggermaat en levert deze overmaat een bijdrage in de waterberging, dan geldt dat wat gedempt wordt gecompenseerd moet worden. Als aannemelijk is dat het werkelijke profiel door afkalving groter is dan het vereiste profiel wordt voor de compensatieberekening uitgegaan van de vereiste afmetingen.
In specifieke gevallen waarbij compensatie redelijkerwijs plaatselijk niet kan worden verlangd en waarbij de afname van het bergend oppervlak minder is dan 30 m² (bijvoorbeeld bij aanleg van dammen en bij overhoeken) is compensatie mogelijk door gebruik te maken van dempingsrecht. De hoogte van dit dempingsrecht is vastgesteld door het College van dijgraaf en hoogheemraden op 26 maart 2003 (03.7713).
Profiel oppervlaktewaterlichaam
Als beide oevers van een te graven primair oppervlaktewaterlichaam zodanig worden ingericht dat verbreding in de toekomst niet meer mogelijk is, dan wordt dit oppervlaktewaterlichaam gegraven op de afmetingen van het geldende maatgevend profiel waarbij de waterbreedte in principe wordt vermeerderd met 25% hiervan, met een minimum van 2 meter. De exacte maatvoering wordt bepaald in overleg met het hoogheemraadschap.
Raakvlakken met andere wet- en regelgeving
Als er behoefte bestaat om een afwijking van het peil van een peilbesluit kan worden gekozen voor een partiële herziening van het peilbesluit of voor een watervergunning. In de situatie dat het hoogheemraadschap beoordeelt dat het gewijzigde peil verplicht gevoerd moet worden, kiest het hoogheemraadschap voor een partiële herziening van het peilbesluit.
Als voor het realiseren van de peilafwijking werken (zoals een pomp en peilscheidingen) noodzakelijk zijn geldt op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur 2016 ook hiervoor de vergunningplicht.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem.
Motivering van de beleidsregel
Het realiseren van een peilafwijking voor een deel van een waterstaatkundig systeem heeft tot gevolg dat dit deel niet meer in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies is en dus geen integraal onderdeel meer uitmaakt van dit waterstaatkundige systeem. Hierdoor kan het gebruik, het beheer en het onderhoud en de ecologische functie van het waterstaatkundig systeem worden bemoeilijkt of worden gehinderd. Het verbod in de keur om zonder watervergunning deze activiteit uit te voeren is gericht op het beheersen van de risico’s hiervan. Als de peilafwijking maatschappelijk gewenst of noodzakelijk is kan een watervergunning worden afgegeven. Voorwaarde hierbij is dat het functioneren en het gebruik van het waterstaatswerk is gegarandeerd, het uitvoeren van onderhoud niet wordt bemoeilijkt en de waterbeheersing en de ecologische ontwikkeling niet onaanvaardbaar wordt geschaad.
Op 10 september 2009 is het rapport Beleidsregels Peilafwijkingen 2009, (09.25528) vastgesteld. Een aanvraag voor een peilafwijking wordt aan de hand van deze Beleidsregels Peilafwijkingen 2009 beoordeeld. Is het peilbesluit van vóór deze datum dan vormen de beleidsregels peilafwijkingen 2009 een nadere uitwerking van dat peilbesluit. Als de inhoud van het peilbesluit op dit punt strijdig is met de beleidsregels peilafwijkingen 2009, dan is het peilbesluit leidend. Het gaat hierbij specifiek om gebiedsgerichte beperkingen ten aanzien van de maximale drooglegging, de maaivelddaling en onderwaterdrainage. Hieronder zijn de beleidsregels uit het rapport Beleidsregels Peilafwijkingen 2009 weergegeven.
Beleidsregels peilafwijkingen 2009
|
2.6 Ondersteunend kunstwerk in een oppervlaktewaterlichaam
Raakvlakken met andere wet- en regelgeving
Het oprichten van bepaalde kunstwerken kan tevens raakvlakken hebben met verschillende bepalingen van de keur. Zo wordt het aanbrengen van een dam in een oppervlaktewaterlichaam beschouwd als demping en valt dus ook onder de toetsingscriteria van paragraaf Dempen en graven van oppervlaktewaterlichamen. Voor de ondersteunende kunstwerken die het peil kunnen regelen (gemalen, bemalingsinrichtingen, stuwen, afsluitbare duikers) is voor het werk een watervergunning nodig. Als met dit werk een afwijkend peil wordt gerealiseerd gelden de bepalingen uit de watervergunning voor de peilafwijking of is een partiële herziening van het peilbesluit van toepassing. Wanneer het betreffende ondersteunende kunstwerk gevolgen heeft voor de doorvaart of voor het wegverkeer kunnen ook regels van belang zijn die gesteld zijn in het kader van dit (vaar)wegbeheer.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het waterstaatswerk als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de doorstroming en bergingscapaciteit, het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.
Motivering van de beleidsregel
Een ondersteunend kunstwerk wordt geplaatst met een specifiek doel in het kader van het watersysteembeheer. Dit kan zijn ten behoeve van het waterbeheer, zoals het verbinden van oppervlaktewaterlichamen die door de aanleg van een dam gescheiden worden. Als het ondersteunend kunstwerk geheel of gedeeltelijk in het oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst kan dit effect hebben op de doorstroming en kan er ophoping van vuil ontstaan. Daarnaast kan het gewicht van het ondersteunend kunstwerk de stabiliteit van de oever beïnvloeden. Het is van belang dat een ondersteunend kunstwerk het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en de oevers niet belemmert. Wanneer ondersteunende kunstwerken dicht bij elkaar liggen kan het doelmatig onderhoud met behulp van machines onmogelijk worden. Er worden daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de positie van het ondersteunende kunstwerk in het waterstaatkundig systeem. Bij doorvaart en varend onderhoud zijn er eisen aan de hoogte van het ondersteunend kunstwerk ten opzichte van de waterlijn.
Ondersteunende kunstwerken waardoor het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam of oevers met behulp van machines wordt belemmerd, worden tenminste 5 meter uit elkaar geplaatst. Als deze onderlinge afstand niet mogelijk is onderhoudt de vergunninghouder van het ondersteunde kunstwerk het watersysteem en de oevers aan weerszijden van het kunstwerk over een afstand van 3 meter.
De minimale doorstromingsafmetingen van een duiker zijn afgestemd op de vereiste waterdoorvoer en worden door het hoogheemraadschap aangegeven. Als uitgangspunt geldt als minimale inwendige diameter van een duiker 0,50 meter. Onder en langs wegen en fietspaden geldt 0,60 meter en in stedelijke gebieden 0,80 meter.
Als in een oppervlaktewaterlichaam feitelijk vaarverkeer voorkomt of als dit oppervlaktewaterlichaam op grond van een publiekrechtelijke regeling (bestemmingsplan, verordening en dergelijke) als vaar- of scheepsroute is aangewezen, staat het hoogheemraadschap alleen een brug of doorvaarbare duiker toe met een op deze functie afgestemde hoogte, breedte en diepte.
Bruggen en doorvaarbare duikers dienen vanwege de afmetingen van het materieel voor varend onderhoud een minimaal doorvaartprofiel met een breedte van 2,50 meter te hebben en een hoogte van minimaal 1,10 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil. Verder dient ten opzichte van het laagst geldende peil een minimale waterdiepte van 0,90 meter of gelijk aan de minimale doorvaartdiepte van de betreffende waterloop aanwezig te zijn. Op grond van publiekrechtelijke plannen kunnen plaatselijk ook andere afmetingen gelden.
Bij een keerschot moet de lengte en breedte van de constructie voldoende kwellengte creëren. De kwellengte bedraagt minimaal 5,00 m, gemeten tussen de waterpeilen aan weerszijden van de peilscheiding. Boven de 0,50 meter peilverschil is per 0,10 meter extra peilverschil, een extra kwellengte van 1,00 meter vereist. Zie onderstaande schematische tekeningen.
De bovenzijde van een peilscheidingsdam of een keerschot wordt niet lager aangelegd dan de hoogte van het naastgelegen maaiveld. Als het maaiveld meer dan 0,70 meter hoger ligt dan het ter plaatse hoogst gevoerde waterpeil wordt de bovenzijde van het keerschot tenminste 0.70 meter boven dit peil aangelegd.
Raakvlakken met andere wet- en regelgeving
Ten behoeve van het realiseren van de ecologische waterkwaliteitsdoelstelling worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Indien de begroeiing bestaat uit beschermde soorten gelden er op grond van de Flora- en faunawet verbodsbepalingen en voorwaarden waaronder bepaalde onderhoudshandelingen mogen plaatsvinden. Indien de waterhuishouding als gevolg van de begroeiing onaanvaardbaar wordt belemmerd kunnen in overleg met de beheerder beheermaatregelen worden getroffen overeenkomstig de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de doorstroming, bergingscapaciteit en het waarborgen van de stabiliteit van de taluds.
Motivering van de beleidsregel
Naast het toepassingsgebied van de algemene regels staat het hoogheemraadschap natuurvriendelijke oevers of een plas-drasberm in principe met een watervergunning toe, mits het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. De watervergunning is gericht op het in stand houden van de functie van de oever en het beheer en het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam. Als een dergelijke oeverinrichting onderdeel uitmaakt van een waterberging zal dit in de integrale vergunning voor deze waterberging worden geregeld. Bij het afgeven van een watervergunning voor aanbrengen van beplantingen etc. in het oppervlaktewaterlichaam wordt de onderhoudsverplichting uit de keur voor het betreffende gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam zo nodig aangepast.
Toetsingscriteria natuurvriendelijke oevers
Als er buiten het minimaal benodigd hydraulisch profiel van het oppervlaktewaterlichaam ruimte beschikbaar is, wordt de ruimte voor natuurvriendelijke oevers gelijkelijk over beide oevers verdeeld. In het primaire stelsel wordt het geldende maatgevende minimaal benodigd hydraulisch profiel ter plaatse vermeerderd met 25 procent met een minimum van 2,00 meter.
2.8 Steiger, boothuizen, overhangende bouwwerken en overige werken
Raakvlakken met andere wet- en regelgeving
Werken zoals steigers, botenhuizen en overhangende bouwwerken kunnen de veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer hinderen. Dit kan in strijd zijn met de regels uit de Waterverordening Noord-Holland 2014, de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van de waterkering, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de doorstroming van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam. Ook dient de beleidsregel de veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer.
Motivering van de beleidsregel
Steigers, botenhuizen en overhangende bouwwerken en andere werken langs oppervlaktewaterlichamen kunnen de waterkering of een rietkraag schaden en het functioneren, het gebruik en het onderhoud van het watersysteem frustreren. Steigers waarvoor de algemene regels niet van toepassing zijn kunnen net als boothuizen en overhangende bouwwerken met een watervergunning met daarin bijzondere voorschriften worden gerealiseerd. Voorwaarde is dat het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd en de waterkering of rietkraag niet onaanvaardbaar wordt geschaad. De belangen van de gebruikers worden afgewogen tegen het algemeen belang. Naast deze publiekrechtelijke aspecten die deze beleidsregels behandelen zijn er ook privaatrechtelijke beperkingen die een rol van betekenis kunnen spelen. Zo zal het eigendomsrecht van het oppervlaktewaterlichaam of van de oever waarin of waaraan het werk wordt gerealiseerd om privaatrechtelijke gronden van belang zijn voor het al dan niet slagen van een initiatief. In samenspraak met belanghebbenden zal de komende tijd onderzocht worden of er beleidsregels kunnen worden ontwikkeld die meer tegemoet komen aan de maatschappelijke wensen zonder dat deze de waterbelangen onaanvaardbaar schaden.
In en langs oevers die specifiek voor dit doel natuurvriendelijk zijn ingericht worden geen werken en dus ook geen steigers e.d. toegestaan omdat deze werken de natuurontwikkeling schaadt. Omdat in het algemeen de (ecologische) waterkwaliteit, het onderhoud en het functioneren van het watersysteem door het aanbrengen van constructies in en boven een oppervlaktewaterlichaam kan worden beïnvloed, stelt het hoogheemraadschap maximale afmetingen aan steigers. Bij brede oppervlaktewaterlichamen is dit negatieve effect relatief gering. Hierdoor kan, voor zover daar maatschappelijk gezien behoefte voor bestaat, een steiger met afwijkende afmetingen worden toegestaan. Hierbij zal maatwerk worden geleverd.
Overhangende bouwwerken leveren een bijdrage aan meervoudig ruimtegebruik. Net als steigers kunnen overhangende bouwwerken echter het onderhoud belemmeren, zodat dit kan leiden tot baggeraanwas, rietgroei en verlanding. Onder een overhangend bouwwerk, zonder steunpunten in het oppervlaktewaterlichaam en met voldoende hoogte boven de waterlijn is onderhoud beperkt mogelijk. De invloed van een dergelijk overhangend bouwwerk op de waterhuishouding zal beperkt zijn.
Het hoogheemraadschap staat overige werken, waaronder lozingswerken, hekken en gaasafzettingen langs oppervlaktewaterlichamen toe mits het functioneren, het onderhoud en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.
Steigers mogen niet verder dan tot maximaal 1,00 meter uit de oeverlijn worden aangelegd bij waterlopen van 8,00 meter breed. Bij afnemende breedte is de beschikbare ruimte voor steigers altijd minder dan 1,00 meter. Bij toenemende breedte van de waterloop wordt in beginsel uitgegaan van een maximale breedte van 1,00 meter uit de oeverlijn. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.
Na het realiseren van een steiger, boothuis of overhangend bouwwerk in of boven een oppervlaktewaterlichaam dient tenminste 6.00 meter vrije doorvaartruimte over te blijven. De waterbreedte wordt gemeten op laagst geldende peil. Bij een breder oppervlaktewaterlichaam wordt de beschikbare ruimte gelijkelijk verdeeld over beide oevers.
Langs een rietkraag is een steiger uitsluitend in de vorm van een aanlegconstructie toegestaan. Deze steiger wordt geplaatst direct langs de rietkraag, en bestaat uit twee palen met daaraan ter weerszijden een gording. De toegang tot de steiger wordt gerealiseerd door een wegneembare loopconstructie met een maximale breedte van 0,50 meter, haaks over de rietkraag (zie onderstaande detailtekeningen). De maximale lengte parallel aan de oeverlijn is 6,00 meter. De plaatsbepaling gebeurt in overleg met het hoogheemraadschap.
De zijkant van een boothuis steekt aan de waterkant niet verder dan tot 3,00 meter uit de oeverlijn. De maximale lengte van een boothuis langs de oeverlijn is 10,00 meter. De waterbreedte tussen twee tegenover elkaar gelegen botenhuizen mag niet minder worden dan 6,00 m. Een watervergunning voor een botenhuis met een breedte van 3,00 meter wordt dan ook uitsluitend verleend bij een waterbreedte van tenminste 12,00 meter. Bij een smallere waterloop wordt ook de toelaatbare breedte voor een botenhuis navenant minder.
De onderkant van het overhangend bouwwerk wordt ten minste 1,10 meter boven het hoogst geldende peil van het wateroppervlak gerealiseerd. Een lagere hoogte is uitsluitend toegestaan als de afmetingen van de overkluizing van het overhangende bouwwerk het voor steigers bepaalde onder lid 1 niet overschrijdt.
2.9 Beschoeiingen langs oppervlaktewaterlichamen
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van het doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam en het waarborgen van de stabiliteit van de taluds. Opdrijven van de waterkering door uitdroging moet worden voorkomen. De freatische grondwaterstand in de waterkering dient daarom op hetzelfde niveau gehandhaafd te blijven.
Motivering van de beleidsregel
Het hoogheemraadschap staat beschoeiingen toe mits het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd, de doorstroming en de stabiliteit van de waterkering wordt gewaarborgd.
Als bij een ligplaats van een woonboot een oeverbeschermende rietkraag ontbreekt of een rietkraag van onvoldoende breedte - te bepalen door het hoogheemraadschap – aanwezig is, dient er een beschoeiing, dan wel damwand te worden geplaatst. Een stabiliteitsonderzoek bepaalt de vorm en de diepte van deze oeverbescherming.
2.10 Compensatie verhardingstoename en alternatieve vormen van waterberging
Het doel van de beleidsregel is het beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het waterstaatkundig systeem. De nadelige gevolgen voor de waterhuishouding als gevolg van het versneld tot afvoer te laten komen van neerslag door het aanbrengen van bebouwing of andere verharding moeten worden voorkomen of worden gecompenseerd. De wijze waarop compensatie mogelijk is, is afhankelijk van het gebied.
Motivering van de beleidsregel
Regenwater dat op een onverharde bodem valt zakt voor een belangrijk deel weg in de bodem. Dit heet infiltratie. Een deel hiervan stroomt ondergronds (vertraagd) af naar het oppervlaktewaterlichaam of komt elders weer aan de oppervlakte (kwel). Slechts een beperkt deel van het regenwater verdampt of stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewaterlichaam. De mate waarin het water kan infiltreren verschilt per bodemtype. Bij verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct of via het (regenwater)rioolstelsel af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem een grote afvoerpiek moet opvangen. Daar waar de verharding toeneemt kan het dus nodig zijn om de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te vergroten. Als gevolg van verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe waardoor de openbare ruimte vaak multifunctioneel wordt benut. Hierdoor is de ruimte beperkt om waterberging te realiseren. Er zijn vormen van waterberging ontwikkeld die een alternatief kunnen vormen voor het realiseren van extra oppervlaktewater. De beleidsregels geven ruimte aan de toepassing van deze andere vormen van waterberging. Dit opent de weg naar maatwerk. De bedrijfszekerheid van een alternatieve vorm van waterberging moet gegarandeerd zijn. De voorzieningen zoals grasdaken, kratten, wadi’s, etc. zijn over het algemeen kleinschalig van aard en veroorzaken bij disfunctioneren geen directe problemen op het oppervlaktewater. Op het functioneren van grootschalige voorzieningen, zoals een waterbassin bij een glastuinbouwbedrijf, houdt het hoogheemraadschap toezicht tijdens de reguliere lozingscontroles.
Om het basisniveau voor preventie van wateroverlast te behouden is het van belang dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende waterberging wordt aangelegd en de opgave niet afgewenteld wordt op de omgeving (waterneutraal bouwen). De beleidsregels dragen bij aan het voorkomen van achteruitgang van het basisniveau en bieden daarnaast de flexibiliteit om te komen tot voor de omgeving gedragen en klimaatbestendige oplossingen. Op grond van artikel 3.3 van de keur is het uitgangspunt dat de initiatiefnemer van de verhardingstoename voldoende compenserende maatregelen neemt, zodat het oppervlaktewatersysteem na de realisering van de verhardingstoename niet zwaarder wordt belast dan voordien. De kosten van deze maatregelen komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer.
Voorkeursvolgorde locaties voor compensatie. Waar de benodigde compensatie door aanleg van extra oppervlaktewater wordt gerealiseerd, hangt af van de beschikbare mogelijkheden en gebiedskenmerken. Dit wordt bepaald door het hoogheemraadschap in samenspraak met de initiatiefnemer. Voor de locatie van de compensatie geldt de volgende voorkeursvolgorde:
De alternatieve waterbergende voorziening dient de hoeveelheid neerslag te kunnen bergen die bij een neerslaggebeurtenis van T=100 kan vallen.1
2.11 Brengen in en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen
Raakvlakken met andere wet en regelgeving
Als het geloosde water stoffen bevat als gevolg van een specifieke activiteit of handeling kunnen ook lozingsregels gelden op grond nationale wet- en regelgeving zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), het Besluit lozing afvalwater huishoudens, of het Besluit lozen buiten inrichtingen.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van het peil en het voorkomen van wateroverlast of -tekort en schade aan de oever door een sterk wisselend peil.
Motivering van de beleidsregel
Schematische weergegeven geldt op grond van de Algemene Regels 2016 het volgende.
De vergunningplicht geldt derhalve bij aan- en afvoer, lozing en onttrekking van meer dan 100 en 20 m³ per uur voor primaire, respectievelijk voor overige oppervlaktewaterlichamen. Bovenstaande geldt niet voor Texel en voor de duinstrook. Hier is vanwege de bijzondere waterhuishouding, c.q. de kwetsbare natuurwaarde in het duingebied steeds een toetsing van de gevolgen van de onttrekkingen en lozingen noodzakelijk. De beleidsregels zijn gericht op het in stand houden van het peil en het voorkomen van plaatselijk wateroverlast of -tekort. Een sterk wisselend peil kan schade aan de oever veroorzaken.
2.12 Onttrekken aan en infiltreren van water in de bodem
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem
|
Raakvlakken met ander wet en regelgeving
Als het te infiltreren water stoffen bevat als gevolg van een specifieke activiteit of handeling kunnen ook lozingsregels gelden op grond van nationale wet- en regelgeving, zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), het Besluit lozing afvalwater huishoudens, of het Besluit lozen buiten inrichtingen. Tevens dient rekening te worden gehouden met bepalingen uit hoofdstuk 5 (Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning) van de Provinciale milieuverordening Noord-Holland.
Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van het grondwaterlichaam als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Belangrijk aspect daarbij is het in stand houden van het grondwaterpeil om schade die door peilwisselingen kan ontstaan te voorkomen.
Motivering van de beleidsregel
Onttrekkingen en infiltraties kunnen het peil van het grondwaterlichaam onaanvaardbaar beïnvloeden. Op grond van de Waterwet reguleert het hoogheemraadschap grondwateronttrekkingen, met uitzondering van onttrekkingen voor openbare drinkwatervoorziening, voor bodemenergiesystemen en voor industriële toepassingen waarbij meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken. De grondwatertaak is o.a. gericht op:
Voor een aantal veelvoorkomende onttrekkingen waarvan geacht wordt dat de gevolgen relatief beperkt blijven zijn algemene regels ontwikkeld. Om geen enkel risico te lopen ten aanzien van de stabiliteit van waterkeringen is onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem gelegen binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones uitgesloten van de algemene regels. Hier blijft de vergunningplicht van kracht.
In de Grondwaterverordening Noord-Holland 1999 zijn kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden zijn weergegeven op de kaart van bijlage 1 van de Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016. Het betreft Texel en het voormalige eiland Wieringen. Hier is de zoete grondwatervoorraad beperkt. Daarom wordt het duurzaam en doelmatig gebruik van grondwater, dat algemeen al aan de orde is, nog nadrukkelijker gestimuleerd. Hierbij gaat het om het toepassen van maatregelen die de onttrekking kunnen beperken, zoals o.a.:
Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke (<6 maanden) en meer permanente onttrekkingen en wordt beoordeeld of de onttrekking doelmatig en duurzaam is. Deze elementen hebben hun doorwerking in de algemene regels, maar zullen ook bij het beoordelen van de watervergunning worden getoetst. Een onttrekking of infiltratie van grondwater mag geen negatief effect hebben op het grondwatersysteem of op de van grondwater afhankelijke belangen.
Het hoogheemraadschap heroverweegt momenteel het beleid ten aanzien van het onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem. De volgende set beleidsregels zal het resultaat hiervan weergeven.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking en/of infiltratie worden zo aangebracht en beheerd dat geen ongewenste kortsluitstroming wordt veroorzaakt. Voorzieningen moeten na beëindigen van de onttrekking zodanig worden verwijderd of afgewerkt dat scheidende lagen niet worden verstoord of ongewenste kortsluitstroming wordt veroorzaakt.
Intrekking Beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007
Op het moment dat de Beleidsregels watervergunningen 2017 in werking treden worden de beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 (07.7138) ingetrokken. Aangezien de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 geen wijzigingen heeft aangebracht aan de bepalingen ten aanzien van de wegentaak van het hoogheemraadschap blijven de beleidsregels voor wegen uit de beleidsregels keurontheffingen van 24 april 2007 van toepassing.
Het legale grondgebruik, dus het bestemmingsplan is leidend. Het bestemmingsplan kent echter vaak alleen de bestemming ‘grond voor agrarische doeleinden’. Dit biedt door de verscheidenheid van agrarische activiteiten, met ieder specifieke eisen ten aanzien van de drooglegging - voor de toetsing of er al voldoende drooglegging is – onvoldoende informatie. Van belang is dus welk specifiek grondgebruik moet worden getoetst. Meestal is dit het actuele grondgebruik, maar bij ontwikkelingen kan ook het toekomstige grondgebruik worden aangehouden. De afweging dient gemotiveerd te worden op basis van onder andere het waterbeheerplan (niet alles kan overal) en de structuurvisie. Ook andere argumenten kunnen van toepassing zijn.