Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Besluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBesluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2019
CiteertitelBesluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2019
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Regeling bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-2019nieuwe regeling

05-03-2019

Waterschapsblad 2019, 3224

18.346051

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Reikwijdte

  • 1.

    In dit besluit is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van waterschapsbelastingen waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.

  • 2.

    De beleidsregels van dit besluit zijn van toepassing op beboetbare feiten die zijn begaan ná de inwerkingtredingsdatum van dit besluit (zie § 40).

  • 3.

    Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van dit besluit blijven de beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit. Indien ter zake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van dit besluit nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van dit besluit van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.

  • 4.

    Het voorgaande lid is niet van toepassing op beleidsregels inzake inkeer (zie § 7, lid 2).

  • 5.

    Dit besluit sluit zoveel mogelijk aan bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Omdat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst onderdelen staan die niet relevant zijn voor de heffing van waterschapsbelastingen is bij deze onderdelen 'Niet van toepassing voor HHNK' vermeld.

§ 2. Begrip belanghebbende

  • 1.

    Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene die, op grond van artikel 5:1, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 67o, eerste lid, AWR, in de hoedanigheid van pleger, medepleger, doen pleger, uitlokker, medeplichtige, feitelijk leidinggever of opdrachtgever een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

  • 2.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 3.

    De bepaling van artikel 67o, derde lid, AWR, geldt voor alle in hoofdstuk 3 van dit besluit genoemde vergrijpboeten.

  • 4.

    De wettelijke boetemaxima gelden voor de pleger, de medepleger, de doen pleger, de uitlokker, de feitelijk leidinggever en de opdrachtgever. In geval van beboeting van een medeplichtige bedraagt het wettelijke boetemaximum een derde minder (artikel 67o, derde lid, AWR).

  • 5.

    Wordt een vergrijpboete opgelegd aan een medeplichtige dan worden de in hoofdstuk 3 van dit besluit genoemde standaardpercentages en -bedragen met een derde verminderd. Daarna vindt toepassing van de paragrafen 6 tot en met 8 van dit besluit plaats.

  • 6.

    Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, de doen pleger, de uitlokker, de medeplichtige, de feitelijk leidinggever of de opdrachtgever opgelegd, met voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur.

§ 3. Ambtshalve vermindering

De ambtenaar belast met de heffing kan de boetebeschikking op grond van artikel 65 AWR ambtshalve verminderen. Het beleid inzake artikel 65 AWR is van overeenkomstige toepassing op boetebeschikkingen.

 

§ 4. Pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld

  • 1.

    In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) legt de ambtenaar belast met de heffing geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de ambtenaar belast met de heffing de boete. Bij avas wordt geacht dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

  • 2.

    Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.

§ 5. Vrijwillige verbetering

  • 1.

    Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de ambtenaar belast met de heffing dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.

  • 2.

    Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke opgave verstrekt die de ambtenaar belast met de heffing in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.

  • 3.

    Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden geleverd door de inspecteur aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.

  • 4.

    Belanghebbende kan bijvoorbeeld niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem is medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.

  • 5.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 6.

    Uitsluitend de vrijwillige verbetering voor de vergrijpboete bij aanslagbelastingen heeft een wettelijke basis (artikel 67n AWR: de inkeerregeling).

§ 6. Straftoemeting

  • 1.

    Bij het opleggen van een boete gaat de ambtenaar belast met de heffing uit van de percentages of bedragen vermeld in dit besluit. Het opleggen van een boete is een vorm van straftoemeting. Daarom houdt de ambtenaar belast met de heffing rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen van dit besluit kan worden opgelegd. Deze omstandigheden (zie § 7 en § 8) vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting bij bestuurlijke boeten. Gelet hierop is de ambtenaar belast met de heffing bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op grond van § 21 tot en met § 27 bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.

  • 2.

    Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.

  • 3.

    Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen.

  • 4.

    Voor de mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn verwijzen wij naar de nadere regels die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 19 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD0191).

  • 5.

    De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de ambtenaar belast met de heffing; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. Indien de ambtenaar belast met de heffing op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De ambtenaar belast met de heffing hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.

  • 6.

    Gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, kunnen ook bij de straftoemeting worden betrokken.

§ 7. Strafverminderende omstandigheden

  • 1.

    Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren:

    • a.

      een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van dit besluit op te leggen of opgelegde boete;

    • b.

      verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.

  • 2.

    Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit (artikel 67n, tweede lid, AWR). De vergrijpboete kan worden gematigd tot 30% van het wettelijk maximum.

  • 3.

    Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de ambtenaar belast met de heffing zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.

  • 3a.

    De absolute hoogte van de boete vormt op zichzelf geen aanleiding om de boete te matigen.

  • 4.

    Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.

  • 5.

    Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

  • 6.

    Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De ambtenaar belast met de heffing dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.

  • 7.

    Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.

  • 8.

    Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid daarvan verminderen.

  • 9.

    Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten heeft.

§ 8. Strafverzwarende omstandigheden

  • 1.

    In bijzondere gevallen kan de op grond van § 25 tot en met § 27 bepaalde vergrijpboete worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van deze paragraaf is niet toegestaan.

  • 2.

    In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met recidive. Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd.

  • 3.

    Bij recidive kan de vergrijpboete bij grove schuld maximaal worden verdubbeld tot 50%.

  • 4.

    Bij recidive kan de vergrijpboete bij opzet maximaal worden verdubbeld tot 100%.

  • 5.

    Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) of op grond van artikel 37 van de Wet op de economische delicten (WED).

  • 6.

    Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de ambtenaar belast met de heffing op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

  • 7.

    Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

  • 8.

    De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van dit besluit, op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de ambtenaar belast met de heffing de vergrijpboete eveneens tot het wettelijk maximum verhogen.

  • 9.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 10.

    Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

  • 11.

    Niet van toepassing voor HHNK.

§ 9. Dag van betaling

  • 1.

    Voor de betalingen wordt aangesloten bij het civielrechtelijke uitgangspunt dat een betaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag op de rekening van de crediteur is bijgeschreven.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit besluit geldt als dag van betaling:

    • bij betalingen per bank de datum van bijschrijving op de rekening van het waterschap;

    • bij betaling op het postkantoor, hetzij door middel van storting van contant geld hetzij met een pinpas, de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pintransactie;

    • bij rechtstreekse betaling (waaronder begrepen pin- en creditcardtransacties) aan een belastingdeurwaarder van het waterschap de dag waarop het bedrag aan hem is betaald.

  • 3.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 4.

    Niet van toepassing voor HHNK.

§ 10. Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa AWR)

  • 1.

    In afdeling 5.4.2 Awb zijn twee procedures neergelegd:

    • de lichte procedure;

    • de zware procedure.

  • 2.

    Bij het opleggen van een verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

  • 3.

    De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen. Zie § 12, eerste lid.

§ 11. Mededelingsplicht

  • 1.

    Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

  • 2.

    Indien een kennisgeving in de zin van § 12 is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan de ambtenaar belast met de heffing in de mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

§ 12. Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete

  • 1.

    Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, AWR). Deze paragraaf is dus een extra waarborg bij vergrijpboeten.

  • 2.

    Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 Awb.

  • 3.

    De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten.

  • 4.

    De ambtenaar belast met de heffing geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de ambtenaar belast met de heffing hiermee rekening. De ambtenaar belast met de heffing stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, Awb. In de gevallen waarin dadelijke en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.

  • 5.

    Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de ambtenaar belast met de heffing gehoord.

  • 6.

    Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de ambtenaar belast met de heffing nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

§ 13. Recht op inzage

  • 1.

    Op grond van artikel 5:49 Awb stelt de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2.

    Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de ambtenaar belast met de heffing inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.

§ 14. Verhoor

  • 1.

    Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht (artikel 5:10a Awb). Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 2.

    De ambtenaar belast met de heffing maakt na afloop van het verhoor een verslag.

  • 3.

    Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens:

    • datum, tijdstip en plaats van verhoor;

    • naam van de verhoorde;

    • naam of namen van degene(n) die verhoort/verhoren;

    • indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden van degenen die bijstand verlenen;

    • indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal;

    • de melding van het geven van de cautie;

    • doel van het verhoor;

    • verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor;

    • handtekening van degene(n) die verhoort/verhoren.

  • 4.

    Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

§ 15. Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

  • 1.

    Indien het opleggen van een vergrijpboete tot een lager boetebedrag voor hetzelfde feit zou leiden dan het opleggen van een verzuimboete dan kiest de ambtenaar belast met de heffing voor het opleggen van de hogere verzuimboete.

  • 2.

    Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 Awb) behoudens bij nieuwe bezwaren (artikel 67q AWR, zie § 16).

  • 3.

    Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete. De ambtenaar belast met de heffing dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete.

  • 4.

    Samenloop kan zich tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, Awb sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 WvSr dan wel ingevolge artikel 37 WED.

  • 5.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 6.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 7.

    Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 WvSv.

  • 8.

    Het voorgaande lid houdt in dat de ambtenaar belast met de heffing het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn dreigt te verstrijken waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, bepaalt de ambtenaar belast met de heffing zo spoedig mogelijk of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

§ 16. Vergrijpboete na verzuimboete bij nieuwe bezwaren (artikel 67q AWR)

De ambtenaar belast met de heffing is belast met de beoordeling van (de aanwezigheid van) nieuwe bezwaren, het afnemen van het hoorgesprek als bedoeld in § 12 en het opleggen van de vergrijpboete.

Hoofdstuk 2. Verzuimboeten

§ 21. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting (artikel 67a AWR)

  • 1.

    Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgend verzuim.

  • 2.

    Van een tweede, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

  • 3.

    De door de ambtenaar belast met de heffing op te leggen boete bedraagt:

    • a.

      bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 50;

    • b.

      bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 100;

    • c.

      bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 200.

    • d.

      De verzuimboete is niet hoger dan 50% van het wettelijk maximum van artikel 67a AWR.

  • 4.

    Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de ambtenaar belast met de heffing gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5.

    Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

§ 22. tot en met § 24a.

Niet van toepassing voor HHNK.

 

§ 24b. Verzuimboete (artikel 67ca AWR)

  • 1.

    Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca, eerste lid, AWR vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

  • 2.

    Ter zake van het verzuim kan de ambtenaar belast met de heffing een verzuimboete opleggen van 50% van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, AWR.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.

  • 4.

    De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige.

  • 5.

    De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

Hoofdstuk 3. Vergrijpboeten

§ 25. Vergrijpboete algemeen

  • 1.

    Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

  • 2.

    In geval van grove schuld legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 25%.

  • 3.

    In geval van opzet legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 50%.

  • 4.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 5.

    Voor het bepalen van de grondslag van de vergrijpboete wordt, voor zover sprake is van opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast.

  • 6.

    Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de ambtenaar belast met de heffing de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 7.

    Het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

  • 8.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 9.

    Indien sprake is van inkeer (zie § 5) na twee jaar met betrekking tot een aanslagbelasting kan de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete opleggen. Inkeer is een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n AWR en § 7).

§ 25a.  

Niet van toepassing voor HHNK.

 

§ 26. Vergrijpboete aanslag (artikel 67d AWR)

  • 1.

    Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, legt de ambtenaar belast met de heffing gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

  • 2.

    Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

  • 3.

    De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

  • 4.

    Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

  • 5.

    Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

  • 6.

    Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

  • 7.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 8.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 9.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 10.

    Niet van toepassing voor HHNK.

§ 27. Vergrijpboete navordering (artikel 67e AWR)

  • 1.

    Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de ambtenaar belast met de heffing gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

  • 2.

    Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de ambtenaar belast met de heffing binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

  • 3.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 4.

    Niet van toepassing voor HHNK.

  • 5.

    Niet van toepassing voor HHNK.

§ 28. tot en met § 28h.

Niet van toepassing voor HHNK.

Hoofdstuk 4. Bijzondere verzuimboeten

Niet van toepassing voor HHNK.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

§ 38. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als 'Besluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2019' of 'Besluit bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2019'.

§ 39. Ingetrokken boetebesluit

Het besluit 'Regeling bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen HHNK 2013' met registratienummer 12.45278 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

§ 40. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt in het Waterschapsblad gepubliceerd.