Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Beleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020
CiteertitelBeleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen 2009.

Deze regeling vindt toepassing op aanslagen die zijn opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 23 juni 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-2020nieuwe regeling

23-06-2020

Waterschapsblad 2020, 7409

20.92441

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing bij de heffing van waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid zijn deze beleidsregels niet van toepassing op de heffingen als bedoeld in artikel 117, eerste lid, onder d en artikel 122a, tweede lid, onder d, van de Waterschapswet waaraan een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.

  • 3.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      ambtshalve vermindering: de vermindering van een onjuiste belastingaanslag of beschikking als bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsook het verlenen van een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting als bedoeld in artikel 134 van de Waterschapswet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de vijfjaarstermijn: een termijn van vijf kalenderjaren, waarna de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervalt;

    • d.

      de belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsook het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 125a, lid 2, onder a, van de Waterschapswet;

    • e.

      het bedrag van de vermindering: het bedrag waarmee de belastingaanslag wordt verminderd dan wel het bedrag waarvoor ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting wordt verleend. Indien bij het vaststellen van de aanslag een boete als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, wordt het terug te geven bedrag met (het eventueel daaraan toe te rekenen gedeelte van) deze boete verhoogd;

    • f.

      de ambtenaar belast met de heffing: de ambtenaar van het waterschap bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet;

    • g.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

  • 1.

    Indien een bezwaarschrift of verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen, dan wel om andere redenen van formele aard, en blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.

  • 2.

    Indien uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.

Artikel 3 Uitzonderingen

  • 1.

    In afwijking van het vorige artikel vindt geen ambtshalve vermindering plaats indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, tweede lid, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de vijfjaarstermijn is verstreken.

  • 2.

    In afwijking van het vorige artikel vindt geen ambtshalve vermindering plaats indien aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4 Jurisprudentie

  • 1.

    Een arrest van de Hoge Raad of een uitspraak van een gerechtshof of een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot ambtshalve vermindering indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop het arrest van de Hoge Raad is gewezen dan wel de uitspraak van het gerechtshof of de rechtbank is gedaan, tenzij het college van dijkgraaf en hoogheemraden op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2.

    In daartoe leidende gevallen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie alsook op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing

Zowel in het geval waarin ambtshalve vermindering wordt verleend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift, in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist of in een kennisgeving.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag volgende op die van de bekendmaking en vindt toepassing op aanslagen die zijn opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 23 juni 2015.

  • 2.

    De 'Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen 2009', registratienummer 09.386, worden ingetrokken met dien verstande dat ze van kracht blijven voor de aanslagen die zijn opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich voordoen voor de in het eerste lid genoemde datum.

  • 3.

    Dit besluit kan worden aangehaald als 'Beleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 23 juni 2020.

Toelichting op de Beleidsregels ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen HHNK 2020

  • 1.

    Algemeen

Ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – welk artikel ook van toepassing is bij de heffing van belastingen door de waterschappen – en artikel 123, lid 3, onderdeel b, van de Waterschapswet, kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve worden verminderd. Ook in artikel 134 van de Waterschapswet is een bepaling opgenomen die van belang is bij het toepassen van ambtshalve verminderingen. In dit artikel is geregeld dat de heffingsambtenaar een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve kan verlenen. Het is van belang op te merken dat in de doctrine ervan wordt uitgegaan dat de bepalingen van artikel 65 AWR en 134 van de Waterschapswet weliswaar zijn geformuleerd als een bevoegdheid van de betrokken functionarissen, maar dat zij, lettend op de ratio van de regeling, in feite een verplichting aan deze functionarissen inhouden.

 

Alhoewel artikel 132 van de Waterschapswet op zichzelf geen regeling bevat over het verlenen van ambtshalve verminderingen als zodanig, is de inhoud van deze bepaling voor een goed begrip van artikel 134 van de Waterschapswet en in het kader van het onderhavige onderwerp wel van belang. Artikel 132 bevat (kort gezegd) een regeling inzake de termijn waarbinnen een aanvraag op een in de belastingverordening voorziene vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf moet zijn ingediend en de wijze waarop daarop door de heffingsambtenaar van het waterschap beschikt moet worden.

 

De onderhavige beleidsregels strekken ertoe om tot een uniforme gedragslijn op het vlak van ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen te komen. De beleidsregels zijn gebaseerd op de modelbeleidsregels van de Unie van Waterschappen.

 

De beleidsregels geven aan in welke gevallen de ambtenaar belast met de heffing tot het verlenen van ambtshalve vermindering over dient te gaan en in welke gevallen daarvan geen sprake (meer) kan zijn.

 

Meestal zal aan een ambtshalve vermindering een actie van een belanghebbende ten grondslag liggen. Deze actie zal veelal eruit bestaan dat de belastingplichtige alsnog, dat is in dit verband buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaarschrift indient. Ook de situatie waarin een aanvraag om een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling buiten de wettelijke termijn (artikel 132 van de Waterschapswet) wordt ingediend, moet hiertoe worden gerekend. Tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal het bestuursorgaan de belastingplichtige in beide gevallen niet-ontvankelijk verklaren. Bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid zal het bestuursorgaan echter steeds nagaan of de belastingaanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld dan wel of de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling terecht niet is verleend. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de belastingaanslag ambtshalve worden verminderd, dan wel zal de in de belastingverordening voorziene vermindering, ambtshalve worden verleend.

 

  • 2.

    Termijn waarbinnen het recht op ambtshalve vermindering bestaat

Zoals gezegd gaat het bij het verlenen van ambtshalve verminderingen veelal om gevallen waarin een belastingplichtige zijn bezwaarschrift of aanvraag te laat indient. Het gaat dus om gevallen waarin de belastingaanslag onherroepelijk vaststaat. De hoofdregel is dat een onherroepelijk vaststaande aanslag niet meer kan worden aangetast, noch door de belastingplichtige noch door het bestuursorgaan. In de praktijk zijn echter twee situaties denkbaar waarin dit anders kan zijn.

 

De eerste situatie betreft het geval waarin een belastingaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. In dit geval bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid de te weinig geheven belasting na te vorderen of na te heffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt blijkens artikel 16 AWR door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 AWR).

 

De regeling inzake ambtshalve vermindering kan in feite worden aangemerkt als de spiegelbeeldsituatie van navorderen en naheffen. Waar het in het geval van navorderen en naheffen erom gaat dat te weinig geheven belasting door het bevoegde orgaan alsnog bij de belastingplichtige 'in rekening wordt gebracht', gaat het er in het geval van ambtshalve vermindering om dat een belastingaanslag die tot een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen, toch nog tot het juiste bedrag wordt verminderd. Vanwege deze spiegelbeeldsituatie, wordt in de praktijk ook wat betreft de te hanteren ambtshalve verminderingstermijnen veelal aansluiting gezocht bij de termijnen die bij navorderen en naheffen gelden.

 

Dit is bijvoorbeeld het geval in het beleid dat de Staatssecretaris van Financiën ten behoeve van de Rijksbelastingdienst heeft uitgevaardigd en in het modelbeleid dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten behoeve van de gemeenten heeft vastgesteld. Wel dient te worden opgemerkt dat de Staatssecretaris en de gemeenten de ruimte hebben om in de praktijk afwijkende termijnen te hanteren.

 

De Unie van Waterschappen stelt zich op het standpunt dat de redelijkheid met zich brengt voor ambtshalve verminderingen een zelfde termijn te hanteren als de termijn die voor het opleggen van navordering- en naheffingsaanslagen geldt en stelt dus ook een termijn van vijf jaar voor. Hiermee wordt tevens aangesloten bij een groot aantal in de praktijk reeds bestaande regelingen.

 

De heffingsambtenaar zal in de praktijk steeds moeten nagaan of op het moment waarop van de te hoog vastgestelde aanslag blijkt, de vijfjaarstermijn al dan niet is verstreken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal hij vervolgens de ambtshalve vermindering wel of niet verlenen.

 

Bevoegd orgaan

Artikel 65 AWR en artikel 134 van de Waterschapwet kennen de bevoegdheid tot het ambtshalve verminderen van belastingaanslagen toe aan de ambtenaar belast met de heffing. Omdat de beleidsregels ambtshalve vermindering als het ware het kader aangeven dat hierbij geldt, is het logisch dat de beleidsregels door het college van dijkgraaf en hoogheemraden worden vastgesteld.

 

  • 3.

    Artikelsgewijs toelichting

Artikel 1 Reikwijdte en definities

 

  • 1.

    Ingevolge het eerste lid gelden de beleidsregels voor alle belastingen die op basis van het bepaalde in artikel 113 van de Waterschapswet door de waterschappen kunnen worden geheven. Hieronder valt ook de verontreinigingsheffing, geheven op basis van de Waterwet.

  • 2.

    Voor zover de heffing wordt geheven van degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genot heeft van een gebouwde onroerende zaak is in het tweede lid een uitzondering opgenomen, inhoudende dat indien op een gebouwde onroerende zaak de regeling van artikel 18a AWR van toepassing is, op deze aanslagen de beleidsregels niet van toepassing zijn. De reden dat deze uitzondering is opgenomen is gelegen in het feit dat voor de gebouwde onroerende zaken ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet, de waarde geldt die de gemeente op basis van de Wet WOZ ter zake van die onroerende zaak heeft vastgesteld. Dit betekent onder andere dat voor de gebouwde onroerende zaken de WOZ-beschikking wordt gevolgd. Wijzigt de WOZ-beschikking, dan wijzigt daarmee automatisch ook de grondslag van de waterschapsbelasting voor de gebouwde onroerende zaak. Dit is ook het geval indien de WOZ-beschikking op ambtshalve gronden wordt verminderd. In deze situatie wordt de herziening van de belastingheffing via artikel 18a AWR geregeld. Het is van belang op te merken dat in alle andere gevallen waarin de aanslag voor een gebouwde onroerende zaak om een andere reden dan een te hoog vastgestelde WOZ-waarde ambtshalve dient te worden verminderd de beleidsregels wel van toepassing zijn.

  • 3.

    In het derde lid is bepaald wat in deze beleidsregels onder bepaalde definities moet worden verstaan.

    • a.

      Het begrip 'ambtshalve vermindering' is in onderdeel a gedefinieerd als elke vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting die wordt verleend krachtens artikel 65 AWR en/of artikel 134 van de Waterschapswet.

    • b.

      De beleidsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op belanghebbenden. Dit zijn de belastingplichtigen (degenen op wiens naam de aanslag is gesteld), maar ook degenen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, maar die de aanslag als hoofdelijk medeaansprakelijke hebben voldaan. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de echtgenoot/echtgenote van de belastingplichtige. Daarnaast zijn ook anderen van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de aanslag betrekking heeft, belanghebbenden (zie in dit verband artikel 142, lid 4, van de Waterschapswet jo artikel 23, lid 2, AWR).

    • c.

      De vijfjaarstermijn is gedefinieerd als de termijn door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag als bedoeld in artikel 16 AWR en een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 20 AWR, vervalt. Het verlenen van ambtshalve verminderingen kan als de spiegelbeeldsituatie van navorderen of naheffen worden gekenschetst. Immers, waar de overheid het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden meer belasting te heffen dan waarvan een belastingplichtige (op basis van het feit dat hij reeds een definitieve aanslag heeft ontvangen) meende te mogen uitgaan, is het redelijk om ook voor de omgekeerde situatie (de aanslag staat reeds onherroepelijk vast maar kan desondanks verminderd worden) een regeling te treffen. Evenals het geval is bij het opleggen van navordering- en naheffingsaanslagen, kan ambtshalve vermindering plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Hierbij geldt dat de belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.

    • d.

      De beleidsregels ambtshalve vermindering is van toepassing op opgelegde belastingaanslagen en – indien sprake is van een belasting die op andere wijze wordt geheven – op de kennisgeving waarbij de belastingschuld aan de belastingplichtige bekend wordt gemaakt. Door een verwijzing op te nemen naar de wettelijke bepalingen uit respectievelijk de AWR en de Waterschapswet, wordt bereikt dat er geen misverstanden kunnen bestaan over het type aanslag waarvoor ambtshalve vermindering kan gelden. De verwijzing maakt tevens duidelijk dat de ambtshalve vermindering ook op een kennisgeving van toepassing is. Terzijde wordt opgemerkt dat de uitnodiging tot betaling die in artikel 2, derde lid, onderdeel e, AWR voorkomt, bij de heffing van de waterschapsbelastingen niet voorkomt.

    • e.

      Indien bij het opleggen van een aanslag een bestuurlijke boete is toegepast, wordt in het bedrag van de vermindering deze boete tevens verrekend.

    • f.

      Het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft binnen het hoogheemraadschap ambtenaren aangewezen als bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet.

    • g.

      De belastingwet is gedefinieerd als elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van de waterschapsbelastingen. Daarmee wordt bereikt dat ook de belastingverordeningen van de waterschappen zelf in dit verband als wettelijke voorschriften worden aangemerkt.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend

In de beleidsregels bestaan twee aanleidingen om over te gaan tot ambtshalve vermindering van teveel betaalde belastingen.

 

In de eerste plaats kan een bezwaarschrift of een verzoekschrift dat op formele gronden (te laat, niet gemotiveerd, geen machtiging, et cetera) niet-ontvankelijk verklaard wordt, aanleiding geven toch tot vermindering over te gaan. Dit wordt dan in de uitspraak vermeld.

 

In de tweede plaats is het mogelijk dat uit welke bron dan ook blijkt dat de belasting tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook in dat geval kan ambtshalve vermindering worden verleend. Dit zou echter tot onbedoelde situaties kunnen leiden. Om hier het hoofd aan te bieden, is een extra voorwaarde opgenomen. Ontdekking van een dergelijk feit leidt slechts tot ambtshalve vermindering indien het afzien daarvan zou leiden tot strijd met de redelijkheid.

 

Voor het toekennen van ambtshalve vermindering van belastingen geldt een zware bewijslast. Artikel 65 AWR spreekt van 'onjuiste belastingaanslag of beschikking'. Derhalve dient vast te staan dat er sprake is van een dergelijke onjuistheid. Daarvoor geldt de zwaarste bewijslast: de gestelde onjuistheid moet blijken. Het moet volkomen duidelijk zijn dat de aanslag niet correct of niet terecht is opgelegd. Hiervan is geen sprake indien de hoogte van de aanslag vatbaar is voor discussie. Als voorbeeld kan hierbij worden genoemd de discussie over de vraag of een bedrijfsruimte een verpleegtehuis is of een bejaardencentrum, in de zin van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen waarde 2009. Omdat de wet- en regelgeving op dit punt niet duidelijk is, kan niet worden gesteld dat de aanslag onjuist is gebleken. Er bestaat in die gevallen geen aanleiding voor ambtshalve vermindering.

 

Artikel 3 Uitzonderingen

De ambtenaar belast met de heffing verleent in de eerste plaats geen ambtshalve vermindering indien op het moment waaruit van de onjuiste aanslag blijkt (of op het moment waarop blijkt dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf niet is verleend), de vijfjaarstermijn is verstreken. Concreet betekent dit dus dat de ambtenaar na zal gaan of hij op het betreffende moment, indien alsdan sprake zou zijn van een situatie waarin een navordering- of naheffingsaanslag zou moeten worden opgelegd nog wel bevoegd zou zijn tot het opleggen van deze aanslagen over te gaan. Wordt deze vraag negatief beantwoord (de vijfjaarstermijn voor het opleggen van een navordering- of naheffingsaanslag is dus verstreken), dan betekent dit dat ook van het verlenen van enige ambtshalve vermindering op dat moment geen sprake meer kan zijn.

 

In de tweede plaats verleent de ambtenaar belast met de heffing geen ambtshalve vermindering als het aan de opzet of grove schuld van belanghebbende te wijten is dat hij niet tijdig een bezwaar- of verzoekschrift heeft ingediend.

 

Artikel 4 Jurisprudentie

In de regel geldt dat nieuwe jurisprudentie – dit is rechtspraak die wordt gewezen na het moment van heffing van de belasting – waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering leidt indien de belastingaanslag vóór de dag waarop de gerechtelijke uitspraak is gedaan of het arrest is gewezen, onherroepelijk is komen vast te staan.

 

Bijzondere aandacht in dit verband verdienen zogenaamde proefprocedures. Bij proefprocedures is het gebruikelijk met belastingplichtigen af te spreken dat de uitkomst van een bepaalde, vergelijkbare procedure eveneens op hen van toepassing zal zijn. De belastingplichtigen met wie deze afspraak wordt gemaakt hebben dan wel al een bezwaarschrift ingediend. In de praktijk zijn vervolgens de volgende situaties denkbaar:

  • 1.

    er wordt afgesproken dat in afwachting van de uitkomst van de proefprocedure vooralsnog geen uitspraak op bezwaar wordt gedaan;

  • 2.

    er wordt afgesproken dat er wel een uitspraak op het bezwaarschrift zal worden gedaan, maar dat belanghebbende van het instellen van beroep af kan zien omdat ter zake reeds een procedure bij een rechtbank of gerechtshof aanhangig is.

Afhankelijk van de afspraken zal de aanslag in beide gevallen wel of niet reeds betaald zijn.

 

Bij een voor belanghebbende gunstige uitkomst van de proefprocedure, zal de ambtenaar belast met de heffing in de eerste situatie uitspraak op bezwaar doen en de belastingaanslag verminderen. Er is in dit geval geen sprake van een ambtshalve vermindering, zodat de beleidsregels ambtshalve vermindering op deze situatie niet van toepassing zijn.

 

In de tweede situatie is sprake van een bezwaarschrift waarop uitspraak is gedaan en tegen welke uitspraak geen beroep is ingesteld. De facto is in dit geval sprake van een aanslag die onherroepelijk is komen vast te staan. Indien de aanslag naar aanleiding van de uitkomst van de proefprocedure vervolgens verminderd dient te worden, zou dus gezegd kunnen worden dat sprake is van een ambtshalve vermindering waarop de beleidsregels van toepassing zijn. De Unie van Waterschappen raadt dit echter af. Indien de beleidsregels worden toegepast, zou dat in de praktijk immers kunnen betekenen dat een bepaalde vermindering niet wordt verleend omdat deze een gering bedrag (artikel 4, tweede lid) betreft. Omdat sprake zal zijn van schending van het vertrouwensbeginsel indien de zaak van de belastingplichtige niet volledig in overeenstemming met de proefprocedure wordt gebracht, wordt afgeraden ook in de hier beschreven situatie de beleidsregels ambtshalve vermindering toe te passen. Het standpunt van de Unie van Waterschappen wordt onderschreven. In het kort kan dan ook gesteld worden dat de beleidsregels ambtshalve vermindering niet van toepassing zijn in het geval van proefprocedures.

 

Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing

Indien uit het onderzoek blijkt dat belanghebbende voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt, wordt hem dit schriftelijk medegedeeld. De mededeling vindt plaats in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel bij de beslissing op de aanvraag. Dezelfde werkwijze wordt toegepast indien het onderzoek heeft aangetoond dat er geen redenen voor het verlenen van ambtshalve vermindering aanwezig zijn.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Beleidsregels zijn bij besluit vastgestelde algemene regels. Een vereiste is dat deze regels bekend dienen te worden gemaakt. De bekendmaking geschiedt door kennisgeving van het besluit in het Waterschapsblad.

 

Bepaald is dat de beleidsregels van toepassing zijn meteen na de inwerkingtreding en werken terug tot belastbare feiten op aanslagen die zijn opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 23 juni 2015. Op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich voor 1 januari 2020 hebben voorgedaan blijven de beleidsregels vastgesteld in 2009 van toepassing.