Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota ligplaatsen voor woonboten 2021 |
Citeertitel | Nota ligplaatsen voor woonboten 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-06-2022 | nieuwe regeling | 29-06-2021 | 179952 |
Ten behoeve van vaste bewoning
De aanleiding voor deze nota komt voort uit de constatering dat:
Deze nota heeft het doel de relatie tussen de eigenaar van een woonschip (met een vaste ligplaats) en de gemeente juridisch te borgen. Deze nota bevat nadrukkelijk geen nieuw beleid over wenselijkheid of uitbreiding van ligplaatsen ten behoeve van vaste bewoning.
Het gebruik van het water, het oeverperceel (en optioneel de overtuin en een restperceel) worden in een private huurovereenkomst vastgelegd. De huurprijzen voor oeverpercelen en restpercelen zijn bepaald bij het vaststellen van de grondprijzentabel. De huurprijs voor het water wordt hier aan toegevoegd.
In deze nota wordt het woord “woonboot” gebruikt als verzamelbegrip voor woonschepen, woonboten en woonarken bedoeld voor permanente bewoning
Deze nota gaat over ligplaatsen voor woonbotenn die permanent in gebruik zijn voor bewoning. (Dit in tegenstelling tot het ligplaatsenbeleid voor beroeps- en recreatievaart, dat juist uitgaat van wisselend en kortstondig gebruik.)
Deze nota beschrijft de privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rol van de gemeente, daar waar de gemeente als eigenaar van het water en/of de grond optreedt (In de bijlage staat een beschrijving van de overige publiekrechtelijke rollen).Het doel is de rechtspositie van de woonbooteigenaar en de gemeente te regelen waarbij voor het gebruik van gemeentelijk water en/of grond een vergoeding wordt betaald.
Een ligplaats bestaat in ieder geval uit een stuk water (A) en een stuk oeverperceel (B) en een ontsluitingsweg. In sommige gevallen is er ook sprake van het gebruik van een stuk overtuin (C) en/of een restperceel (D). Het eigendom van deze drie delen kan verschillend zijn. (zie 4.1)
In onderstaand schema is dit schematisch weergegeven:
In een reguliere verhuursituatie van een woning, huurt een bewoner de woning inclusief de grond/tuin, maar is geen eigenaar. Een woonboot daarentegen is in eigendom van de desbetreffende eigenaar (doorgaans niet zijnde de gemeente). Het water wordt gehuurd (privaatrechtelijk) of is op een andere wijze publiekrechtelijk geregeld (bijvoorbeeld via precario of via een speciale verordeningen). De grond (de wal) die nodig is om toegang te verkrijgen tot de ligplaats wordt meestal gehuurd, maar kan in principe ook eigendom zijn van de woonbooteigenaar.
Deze nota heeft het doel een kader te bieden waarin de positie van de woonbooteigenaar en de gemeente juridisch geregeld wordt, waarbij voor het gebruik van gemeentelijk water en/of grond een marktconforme vergoeding wordt betaald. De huurovereenkomst voorkomt verjaring. De vergoeding voorkomt ongewenste verkapte subsidie en oneerlijkheid. Daarnaast geeft het de eigenaar van de woonboot zekerheid dat de gemeente mee werkt aan overdracht van de ligplaats en grond bij verkoop.
In 2014 is de kadernota Vastgoed door de raad vastgesteld. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft ruim 2.200 objecten in eigendom. Het gaat hierbij om verschillende soorten van vastgoed: percelen grond en panden. De gemeente heeft zwembaden, sporthallen, woningen, buurthuizen, kerktorens, woonwagenstandplaatsen en winkels. Elk eigendom heeft een eigen geschiedenis in één van de voormalig gemeenten of eerdere voorgangers. Hierdoor zijn er verschillende beheervormen van vastgoed. Kernopgave vanuit de kadernota Vastgoed is “de basis op orde”. Dat betekent in essentie weten wat het bezit is, en hier een passende overeenkomst bij hebben.
De ligplaatsen en de oeverpercelen nemen een bijzondere plaats in. Zij horen bij elkaar, want een woonboot heeft toegang tot de wal nodig. Gekeken wordt op welke wijze de juridische positie het best kan worden geregeld.
3.1 Aantallen, locaties en eigendommen
In de gemeente Alphen aan den Rijn bevinden zich 57 ligplaatsen, verspreid over diverse locaties. (zie ook bijlage 9.3)
Veel van deze (voornamelijk) woonboten liggen in provinciaal water. De bijhorende percelen zijn vaak in eigendom bij de provincie.
Van de 57 ligplaatsen liggen er 8 in gemeentelijk water. Hieronder vallen de 7 ligplaatsen in Hazerswoude-Dorp. Eén ligplaats is in gebruik bij de watersportvereniging aan de Heijmanswetering (adres Schoener) en is geen reguliere woonboot, maar het kantoor van de havenmeester die onder een erfpachtovereenkomst valt die de haven betreft.
Van de 57 ligplaatsen zijn er dus 43 die in het water van de provincie liggen en waar de afspraken met de provincie gelden.
Ligplaatsen Kromme Jaagpad in Hazerswoude-dorp
Eigendom ligplaats en bijhorende percelen:
De gemeente heeft nu 9 oeverpercelen in eigendom die bij een ligplaats horen. Hiervan behoren er 7 bij de ligplaatsen aan het Kromme Jaagpad in Hazerswoude-Dorp. Verder nog 1 bij de Hoorn 210A en 1 bij de Steekterweg 132 in Alphen aan den Rijn.
Met de overdracht van (het dijklichaam van) de Otweg in Boskoop komen hier nog eens 23 oeverpercelen bij.
3.2 Verlopen verordening Rijnwoude: Kromme Jaagpad
Voor de 7 ligplaatsen aan het Kromme Jaagpad, waar het water in eigendom is van de gemeente, werd voorheen liggeld betaald. Basis hiervoor was de ‘verordening op de heffing en invordering van de liggelden 2013’. Deze verordening had nog een geldigheidsduur van twee jaar na de fusie van diverse gemeenten tot Alphen aan den Rijn. In de jaren 2014 en 2015 is op basis van deze verordening nog liggeld geïnd. Er is geen nieuwe verordening opgesteld.
3.3 Overdracht Otweg en Otwegwetering
De 23 ligplaatsen in de Otwegwetering en de bijhorende percelen aan de Otweg in Boskoop, zijn nu nog eigendom van de provincie. Als gevolg van de ‘Wet Herverdeling Wegenbeheer’ (1992) heeft de provincie Zuid Holland aangegeven de dijk (= de Otweg, de oeverpercelen en de ‘overtuinen’) te willen overdragen aan de gemeente Alphen aan den Rijn.
In december 2014 heeft de raad de kadernota Vastgoed vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat dat vastgoedbeleid ondersteunend is aan (maatschappelijke) beleidsdoelstellingen en uitsluitend vastgoed in eigendom houden dat bijdraagt aan een gemeentelijke beleidsdoelstelling en het overige vastgoed af te stoten tegen marktconforme prijs.
Het verhuren van ligplaatsen valt niet onder deze uitgangspunten. Wij hebben echter wel te maken met een realiteit waarin ligplaatsen onderdeel zijn van onze gemeente. In het kader van “de basis op orde” - in beeld hebben welke eigendommen wij hebben en ervoor zorgen dat daar een goede overeenkomst voor is - is deze materie (ligplaatsen voor permanente bewoning) opgepakt met deze nota als resultaat.
4.2 Juridisch kader: private en publieke bevoegdheden
Voor het reguleren van het gebruik van ligplaatsen kan de gemeente van verschillende juridische instrumenten gebruik maken. Dit kunnen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten zijn.
4.2.1Privaatrechtelijke instrumenten: de huurovereenkomst
De mogelijkheid bestaat het gebruik van water en grond te regelen via een huurovereenkomst. De contractuele afspraken over het gebruik van ligplaatsen en percelen (de huur- en gebruiksovereenkomsten) vallen onder het privaatrecht. De gemeente treedt hier op als verhuurder.
4.2.2Wetsvoorstel verbeteren huurbescherming huurders ligplaats (in de maak)
Een ligplaats huren geeft woonbootbewoners niet dezelfde zekerheden als huurders van regulier woonruimte. De verhuurder van een ligplaats is niet gebonden aan deze bepalingen, omdat de ligplaats niet geldt als woonruimte. Er is op 6 maart 2020 een wetsvoorstel (wijziging van Boek 7 BW) ingediend voor het verbeteren van de huurbescherming voor huurders van ligplaatsen. Kern van deze wet is:
Dit voorstel is nog niet aangenomen.
NB. Voor woonboten waarbij de ligplaats wordt ingenomen op grond van het publiekrecht (ligplaatsvergunning of ontheffing) heeft de voorgenomen wijziging geen gevolgen. In de gemeente Alphen aan den Rijn wordt echter niet gewerkt met een ligplaatsvergunning of een ontheffing.
4.2.3Publiekrechtelijke instrumenten
De regels ten aanzien van deze publiekrechtelijke instrumenten zijn vastgelegd in (onder meer) de Gemeentewet, Wabo, Algemene wet bestuursrecht, bestemmingsplannen en lokale verordeningen.
De Provincie Zuid Holland is eigenaar van het water van 43 van de 57 ligplaatsen in onze gemeente. De Provincie heeft hiervoor een precarioverordening, waarin is opgenomen dat de woonbooteigenaar jaarlijks een vergoeding betaalt. Deze vergoeding is gebaseerd op onder andere het aantal m2 water, het aantal meerpalen, het aantal m2 vlonders, ed.
5 Afweging kaders: keuze voor huurovereenkomst
Voorgesteld wordt het gebruik van het water, het bijhorende oeverperceel en overige gronden te regelen in een huurovereenkomst.
Bij ‘woningruil’, verkoop of overlijden van de woonbooteigenaar zal de gemeente meewerken aan het overzetten van de huurovereenkomst van de grond naar de nieuwe eigenaar van de woonboot.
De gemeente verhuurt de grond alleen aan de eigenaar/eigenaren van de woonboot.
Wijziging van de (tenaamstelling van de) huurovereenkomst van de grond vind alleen plaats bij wijziging van het eigendom van de woonboot.
5.1.1Nota Grondprijzenbeleid en grondprijzentabel
De huurprijzen voor de grond (oeverperceel, overtuin en restperceel) zijn opgenomen in de grondprijzentabel. De huurprijs zal jaarlijks worden geïndexeerd.
Bij het vaststellen van de grondprijzentabel werd nog onderzocht of een precariovergoeding voor het water een mogelijkheid was. Reden hiervoor was dat de Provincie Zuid Holland hier ook mee werkt. Na uitgebreid onderzoek wordt er voor gekozen te kiezen voor verhuur van het water en dit onderdeel te laten maken van de huurovereenkomst.
De verhuur van het water is nog niet opgenomen in de grondprijzentabel. Voorgesteld wordt hiervoor een vergoeding “per strekkende meter oever in verhuur of gebruik” voor in rekening te brengen, in plaats van een m2-prijs. Bij dit laatste dient namelijk voor iedere wijziging, zoals grotere boot of extra vlonder, een aanpassing te worden doorgevoerd.
De prijs per strekkende meter wordt bepaald op 3x de prijs van een m2 oeverperceel namelijk 3x €5,25 = €15,75 per strekkende meter voor ieder strekkende meter van het oeverperceel dat wordt gehuurd en/of in gebruik is. Deze categorie wordt toegevoegd bij de eerstvolgende herziening van de grondprijzentabel.
Dat betekent (prijspeil 2021) dat de bewoners aan het Kromme Jaagpad gemiddeld €121,- per maand gaan betalen ( €60,- voor het oeverperceel, €47,- voor het water en €14 voor de overtuin). De bewoners aan de Otweg (na overdacht van provincie) gaan gemiddeld €134,- per maand betalen (€45,- voor het oeverperceel, €29,- voor het water en €60,- voor de overtuin en restperceel).
Dit leidt voor de bewoners tot een hogere vergoeding die moet worden betaald. Deze wordt echter vooral veroorzaakt doordat men nu moet gaan betalen voor gebruik waar jarenlang niet voor is betaald. In essentie kan het parallel getrokken worden met het snippergroenbeleid, waarin het gebruik van gemeentegrond wordt gereguleerd.
5.1.2Aangaan huurovereenkomsten
Uit de inventarisatie blijkt dat voor 7 ligplaatsen (Kromme Jaagpad) een overeenkomst voor water en grond moet worden aangegaan. Tevens blijken elders in de gemeente 2 oeverpercelen in gebruik waar geen overeenkomst voor is. De 23 huurovereenkomsten voor de Otweg zullen worden aangegaan na overdracht van de grond van de Provincie aan de gemeente.
Het uitgangspunt is dat de woonbooteigenaren toestemming hebben voor het gebruik van het water en de grond in eigendom van de gemeente. Dit wordt vastgelegd in een huurovereenkomst. Daarbij hoort een marktconforme vergoeding voor het gebruik van het eigendom van de gemeente. Deze vergoeding is vergelijkbaar met het gebruik van snippergroen.
In deze nota wordt een aantal regels en uitgangspunten benoemd. Deze zijn bedoeld om eenduidigheid en duidelijkheid te creëren en te zorgen voor een prettig, schoon, heel en veilig woon- en leefklimaat. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid, privaatrechtelijk en publiekrechtelijk, uitvoering te geven aan deze regels.
Om de huidige bewoners van ligplaatsen hierover te informeren, is communicatie een belangrijk onderdeel van dit traject. In het voortraject is al gesproken met de bewoners van de Otweg. Na vaststelling van deze nota wordt dit met de alle woonbooteigenaren en huurders gecommuniceerd.
Om spraakverwarring te voorkomen worden hieronder een aantal definities gegeven van termen die in dit document gebruikt worden en betrekking hebben op ligplaatsen:
13 BIJLAGE D: Publiek- en wettelijk kader
Voor het reguleren van het gebruik van ligplaatsen kan de gemeente van verschillende juridische instrumenten gebruik maken. Dit kunnen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten zijn.
Privaatrechtelijke instrumenten:
Publiekrechtelijke instrumenten:
De regels ten aanzien van deze publiekrechtelijke instrumenten zijn vastgelegd in (onder meer) de Gemeentewet, Wabo, Algemene wet bestuursrecht, bestemmingsplannen en lokale verordeningen.
In het publiekrecht is de verhouding tussen de gemeente en ligplaatshouder anders geregeld dan in het privaatrecht.
Omdat in het publiekrecht geen sprake is van een machtsevenwicht tussen overheid en burger, wordt ervan uitgegaan dat de burger beschermd dient te worden voor het geval de overheid onbehoorlijk bestuurt. Daarom zijn er in het publiekrecht geschreven (en ongeschreven) regels van behoorlijk bestuur en is de toegang tot de bestuursrechter voor burgers laagdrempelig gemaakt.
In dit geval heeft de gemeente dus twee petten op:
In artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek 1 is geregeld dat een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk (lees: privaat)recht toekomt niet in strijd met regels van het publiekrecht gebruikt mag worden.
Dit betekent in ieder geval dat ook wanneer de gemeente haar private pet draagt (en dusligplaatsen verhuurt) zij zich dient te houden aan (de beginselen van) behoorlijk bestuur. Anderzijds betekent het ook dat huurders zich niet op afspraken kunnen beroepen die in strijd zijn met regels van het publiekrecht.
Beginselen die voor de verhuurpraktijk door de overheid met name van belang zijn:
Bij de keuzes zoals opgenomen in deze nota zijn zowel voornoemde beginselen als de bestaande wettelijke kaders (denk aan omgevingsrecht en lokale verordeningen) nadrukkelijk in acht genomen.
De Gemeentewet, Wabo, Algemene wet bestuursrecht, bestemmingsplannen en lokale verordeningen, zijn onderdeel van het publiekrecht. (zie ook 4.7). Hierin zijn bepalingen opgenomen die de ligplaats, woonboot of bijhorende percelen kunnen raken.
De Minister werd door de uitspraak van de Raad van State gedwongen om de Woningwet aan te passen. Dat is in mei 2015 als concept wetsvoorstel openbaar geworden. Op 20 december 2016 heeft de Tweede Kamer unaniem ingestemd met het wetsvoorstel. Op 24 januari 2017 was het wetsvoorstel een hamerstuk in de Eerste Kamer. De Wet verduidelijking voorschriften woonboten is vanaf 1 januari 2018 van kracht.
Bestaande woonboten waarvoor op het moment van inwerkingtreding geen vergunning vereist is, hebben eveneens bij de inwerkingtreding van de wet van rechtswege een omgevingsvergunning verkregen. Tevens hoeven de hier genoemde bestaande woonboten niet aan de eisen van het vigerende Bouwbesluit te voldoen. Wel dienen deze woonboten aan de zorgplicht van artikel 1a Woningwet te voldoen, die kortgezegd bepaalt dat door de staat, bouw, sloop of het gebruik van de woonboot geen gevaar voor gezondheid of veiligheid mag ontstaan.
Omdat veel eisen uit het Bouwbesluit niet haalbaar blijken te zijn voor woonboten, zal hierin een wijziging worden doorgevoerd. Voor woonboten die na de inwerkingtreding van de ‘Wet verduidelijking voorschriften woonboten’ met de regels van het Bouwbesluit te maken krijgen, zullen er minder eisen gelden voor de bruikbaarheid (= lagere plafonds, kleinere ruimtes etc.), de constructie, de brandveiligheid en het energieverbruik.
Een ligplaats huren geeft woonbootbewoners niet dezelfde zekerheden als huurders van regulier woonruimte. Huurders van woonruimte genieten extra wettelijke bescherming ten aanzien van de beëindiging van de huurovereenkomst. Dit zijn dwingendrechtelijke bepalingen waarvan in het huurcontract niet kan worden afgeweken.
De verhuurder van een ligplaats is niet gebonden aan deze bepalingen, omdat de ligplaats niet geldt als woonruimte. Huurders van ligplaatsen kunnen hier dus geen beroep op doen. Opzegging en huurverhoging bij het huren van ligplaats vinden plaats onder het algemeen contractenrecht van boek 6 BW. Wat partijen daarover contractueel hebben afgesproken is het uitgangspunt, tenzij er sprake is van een onredelijk bezwarend beding (6:233, 6:248 BW). Woonbootbewoners die een (huur)contract hebben voor hun ligplaats zijn afhankelijk van hetgeen daarin is opgenomen.
Er is echter een wetsvoorstel (wijziging van Boek 7 BW in verband met het verbeteren van de huurbescherming voor huurders van ligplaatsen) dat beoogt de rechtspositie van bewoners van woonbootbewoners te verbeteren. Deze voorgenomen wijziging heeft alleen betrekking op situaties waarin ligplaatsen worden (of zullen worden) verhuurd. Bovendien geldt de huurbescherming alleen voor de eigenaar van de woonboot (dus niet voor de huurder van een woonboot) en heeft alleen betrekking op de ligplaats, niet op het gehuurde oeverperceel.
Aangezien de wet dit (vooralsnog) niet regelt, is het wenselijk om het ten behoeve van de positie van de woonbooteigenaren mogelijk te maken dat de huurovereenkomst (van rechtswege) overgaat naar de erfgenamen bij overlijden van de huurder van de ligplaats. Indien dit niet wordt geregeld, dan kan dit voor de erfgenamen van een huurder die tevens eigenaar is van de woonboot, problemen opleveren. Zij blijven dan achter met een woonboot die, zonder ligplaats, weinig waarde heeft of zelfs een negatieve waarde. Derhalve zal hierover een bepaling worden opgenomen in een nieuwe huurovereenkomst.
De Binnenvaartwet is op 1 juli 2009 in Nederland van kracht geworden. Die bepaalt dat schepen aan bepaalde veiligheidseisen moet voldoen. Voor schepen in de vaart vóór 2009, kan tot 30 december 2018 gebruik worden gemaakt van de overgangsbepaling ‘geen klaarblijkelijk gevaar’. Dat is een eenvoudiger regeling voor bestaande schepen langer dan 20 meter. Hiervoor dient een Certificaat van Onderzoek (CVO) te worden verkregen. Dat keuringsbewijs toont aan dat de veiligheid aan boord in orde is en dat het schip voldoet aan allerlei technische eisen. Zonder CVO mag een schip na 30 december 2018 niet meer varen.
De bestaande situatie wordt overigens alleen opgenomen in het bestemmingsplan, mits de veiligheid in algemene zin niet in gevaar kan komen of er andere zwaarwegende redenen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van de waterkwaliteit of waterkwantiteit! Per situatie wordt bepaald of een bestaande situatie als ligplaats kan worden gereguleerd.
Het Bouwbesluit zal op basis van de nieuwe ‘Wet verduidelijking voorschriften woonboten’ worden aangepast. Voor bestaande gevallen zullen delen van de Woningwet niet van toepassing worden verklaard. Dit betreft voornamelijk het verbod te bouwen in strijd met de technische voorschriften voor het bouwen en de staat van bouwwerken. Wel kan worden ingegrepen als er gevaar ontstaat voor de veiligheid of gezondheid (art 1a van de Woningwet).
De gemeente zal inzake de woonboten daar waar nodig handhavend optreden. Bij de handhaving zal de gemeente vanzelfsprekend zorgvuldig handelen. Tot afzien van handhaving kan worden besloten indien concreet zicht op legalisatie bestaat, of als handhaving onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang.
Deze verordening stamt uit 2013 en had nog een geldigheidsduur van 2 jaar na de fusie. In de jaren 2014 en 2015 is op basis van deze verordening nog liggeld geïnd. Deze verordening is van rechtswege (2 jaar na de herindeling) beëindigd en er is geen nieuwe verordening vastgesteld. In de plaats hiervan is roerende zaakbelasting gekomen. (Omdat van de drie fusiegemeenten alleen Rijnwoude deze verordening kende, is in het kader van de harmonisatie gekozen voor een éénsluidende regeling, te weten de roerende zaak belasting.)
De provincie gebruikt precarioheffing om een vergoeding te krijgen voor de ligplaatsen in provinciaal water. De gemeente Alphen aan den Rijn gebruikt het middel precario nu alleen voor ondergrondse kabels en leidingen. De verordening op de heffing en de invordering van liggelden, zoals hierboven beschreven, is vergelijkbaar met de heffing van precario door de provincie.
Gemeenten zullen als gevolg van de ‘Wet verduidelijking voorschriften woonboten’ geen bouwkundige eisen meer kunnen stellen ten aanzien van woonboten en andere drijvende bouwwerken, die voorheen geacht werden geen bouwwerk te zijn, maar dienen zich te houden aan bestaande wet- en regelgeving. Dit geldt dus voor de bestaande situatie, voor de huidig aanwezige woonboten.
Woonboten zijn niet als aparte categorie opgenomen in de welstandsnota. Wel worden in de welstandsnota de welstandseisen beschreven waaraan bouwwerken moeten voldoen in het betreffende gebied waar deze zich bevindt. Deze eisen zijn ook toe te passen op de woonboten. Indien nu een aanvraag voor een woonboot wordt ingediend die bijvoorbeeld ligt aan de Steekterweg, dan wordt deze getoetst aan gebied 3A Landelijk lint Oude Rijn.
Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden om een ligplaats in te nemen op de door het College van B&W aangewezen gedeelten van het openbaar water. Tot op heden zijn alle wateren in de gemeente aangewezen, met uitzondering van de jachthavens en het openbare water dat grenst aan private grond. Dat betekent dat het overal langs de openbare oevers verboden is om een ligplaats in te nemen in openbaar water.
De afgelopen jaren is het aantal bootjes sterk gegroeid. Dit heeft op enkele locaties geleid tot overlast, maar nergens hebben zich grote problemen voor gedaan. Op enkele locaties is wel sprake van verpaupering door de verwaarlozing van de vaartuigen. Het uitgebreide verbod op het innemen van een ligplaats is niet in overeenstemming met de ambities van de gemeente om de beleving van de waterlopen te versterken, onder meer door de waterrecreatie te faciliteren.
Het nieuwe beleid betreft in feite een aanpassing van de aanwijzingen op grond van de APV, aangevuld met het stellen van nadere regels. Het algemene verbod op het innemen van een ligplaats blijft in stand, echter de aanwijzing van de wateren waarop dit verbod van toepassing is, wordt beperkt. Dat betekent dat langs een aantal watergangen het innemen van een ligplaats langs de openbare oever wordt toegestaan. Omdat op deze locaties in de huidige situatie meestal al bootjes liggen, ontstaat met het nieuwe beleid binnen de gemeente echter nauwelijks meer ruimte om ligplaatsen in te nemen.