Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rotterdam

Verordening Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRotterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam
CiteertitelVerordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Deze regeling vervangt de artikelen 9.1 tot en met 9.8 van de Bouwverordening Rotterdam 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

24-02-2022

gmb-2022-258024

2022, nummer 99

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam

De Raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 december 2021 (raadsvoorstel nr. 21bb15029); 22bb1998;

 

overwegende dat in het kader van de inwerkingtreding van de Omgevingswet een nieuwe verordening voor de nieuwe Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam dient te worden vastgesteld.

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

 

besluit:

de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam vast te stellen.

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, of een subcommissie als bedoeld in artikel 4, vierde lid;

  • -

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • -

    omgevingsoverleg: overleg met een initiatiefnemer voorafgaand aan een vergunningsaanvraag;

  • -

    wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    Er is een commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam.

  • 2.

    De commissie heeft als taak burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 3.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1°.

        een rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 17.9, eerste lid, van de wet;

      • 2°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk, dat geen seizoensgebonden bouwwerk is;

      • 4°.

        een andere omgevingsplanactiviteit dan bedoeld onder 2 ̊ en 3 ̊ in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • 5°.

        een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument;

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      kan de commissie initiatiefnemers en ontwerpers in specifieke situaties adviseren gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders omgevingsoverleg met initiatiefnemers over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten;

    • i.

      adviseert de commissie gevraagd en ongevraagd over andere onderwerpen.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies wordt gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

Burgemeester en wethouders winnen verplicht advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, subonderdelen 1 ̊ tot en met 5 ̊, artikel 2, derde lid, onderdeel b en c.

 

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting commissie

Artikel 4. Samenstelling commissie en subcommissies

  • 1.

    De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste zes andere leden.

  • 2.

    De disciplines die de leden in de commissie in gezamenlijkheid ten minste vertegenwoordigen zijn: architectuur, restauratiearchitectuur, architectuurhistorie, stedenbouw en landschap.

  • 3.

    In de commissie hebben zitting:

    • a.

      ten minste twee leden, deskundig op het gebied van architectuur;

    • b.

      een lid, deskundig op het gebied van restauratiearchitectuur;

    • c.

      een lid, deskundig op het gebied van architectuurhistorie;

    • d.

      een lid, deskundig op het gebied van stedenbouw en landschap.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor ontwikkelgebieden of bepaalde complexe projecten een subcommissie instellen waarin, naast ten minste drie leden uit de commissie, andere deskundigen worden benoemd. Deze subcommissie treedt dan in de plaats van de commissie.

  • 5.

    De voorzitter van de subcommissie wordt door burgemeester en wethouders in functie benoemd.

Artikel 5. Adviseurs

  • 1.

    Als adviseur van de commissie kan de vergadering worden bijgewoond door daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren en andere personen, voor zover dat voor de invulling van de taak van de commissie nodig is.

  • 2.

    Deze ambtenaren en personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 6. Benoeming en zittingsduur

  • 1.

    De leden van de commissie kunnen voor een termijn van ten hoogste drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2.

    In bijzondere omstandigheden kunnen de leden worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste een jaar.

  • 3.

    De voorzitter wordt in functie benoemd.

  • 4.

    De leden van de commissie worden geworven door middel van een openbare sollicitatieprocedure.

  • 5.

    Het voorstel voor de benoeming van de leden van de commissie wordt voorbereid door een benoemingscommissie.

  • 6.

    De benoemingscommissie voor een voorzitter bestaat uit twee directeuren van de gemeente Rotterdam die verantwoordelijk zijn voor omgevingskwaliteit, een door de commissie aangewezen lid en de secretaris van de commissie.

  • 7.

    De benoemingscommissie voor een ander lid bestaat uit een directeur van de gemeente Rotterdam die verantwoordelijk is voor omgevingskwaliteit, een ambtelijk lid, alsmede de voorzitter en de secretaris van de commissie.

  • 8.

    Een lid van de commissie is niet werkzaam voor de gemeente Rotterdam.

  • 9.

    De leden kunnen op eigen verzoek tussentijds worden ontslagen.

  • 10.

    De leden kunnen door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden.

  • 11.

    Afgetreden leden zijn vier jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 12.

    Leden in de discipline cultuurhistorie en restauratiearchitectuur kunnen na het einde van hun benoemingstermijn voor twee keer een periode van drie jaar worden benoemd tot reservelid.

  • 13.

    Dit artikel is niet van toepassing op leden van een subcommissie die geen onderdeel uitmaken van de commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam.

Artikel 7. Externe leden subcommissie

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op leden van een subcommissie die geen onderdeel uitmaken van de commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam.

  • 2.

    De leden kunnen voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen steeds worden herbenoemd voor een periode van drie jaar.

  • 3.

    Een lid van een subcommissie is niet werkzaam voor de gemeente Rotterdam.

  • 4.

    De leden kunnen op eigen verzoek tussentijds worden ontslagen.

  • 5.

    De leden kunnen door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden.

Artikel 8. Secretariaat

  • 1.

    De commissie wordt in haar werkzaamheden ondersteund door een secretariaat dat bestaat uit een secretaris en een of meerdere plaatsvervangende secretarissen.

  • 2.

    De secretaris is een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

 

Paragraaf 5. Advisering

Artikel 9. Adviestermijn

  • 1.

    De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning uit binnen vier weken nadat door burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de commissie een langere termijn geven voor het uitbrengen van het advies, indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies, verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Artikel 10. Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra de commissie het advies heeft uitgebracht, voegen burgemeester en wethouders het advies bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 11. Openbaarheid van vergadering, vergaderorde en spreekrecht

  • 1.

    De openbaarheid van vergaderingen, bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet, geldt zowel voor de beoordeling als de adviezen. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de aanvrager, een verzoek doen tot niet-openbare bespreking, dan leggen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen als bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag.

  • 3.

    Initiatiefnemers en ontwerpers worden in de gelegenheid gesteld om de bespreking van hun plan bij te wonen en toe te lichten.

  • 4.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht in door de commissie gehouden openbare vergaderingen.

  • 5.

    De commissie besluit bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, heeft de voorzitter een beslissende stem.

Artikel 12. Onafhankelijkheid en integriteit

De leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van de ingediende plannen en ten opzichte van het gemeentebestuur.

Artikel 13. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie en ambtelijke afdoening

  • 1.

    De commissie kan, onverminderd artikel 17.9, eerste lid, van de wet, de advisering over een aanvraag om advies overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden, de secretaris, of een plaatsvervangend secretaris.

  • 2.

    De aangewezen leden, de secretaris, of een plaatsvervangend secretaris adviseren over plannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij het gelet op de termijnen niet mogelijk is de commissie om advies te vragen. De commissie blijft verantwoordelijk voor het uitgebrachte advies.

  • 3.

    De advisering over het uiterlijk van bouwwerken berust bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvoor in het gemeentelijke beleid over de omgevingskwaliteit sneltoetscriteria zijn opgenomen.

  • 4.

    De commissie kan een advies uitbrengen indien de aanvrager daartoe een verzoek tot de commissie richt. In dit geval blijft ambtelijke advisering achterwege.

 

Paragraaf 6. Werkwijze

Artikel 14. Reglement van orde

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de werkwijze van de commissie binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt in ieder geval aan bod:

    • a.

      de werkwijze bij de advisering, genoemd in artikel 2;

    • b.

      de inrichting van het omgevingsoverleg, genoemd in artikel 2, derde lid, onderdeel f;

    • c.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • d.

      de wijze waarop aan het spreekrecht invulling wordt gegeven.

Paragraaf 7. Verantwoording

Artikel 15. Verslag

In het verslag, bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet, komt ten minste aan de orde:

  • a.

    het aantal gegeven adviezen betreffende bouwwerken;

  • b.

    het aantal gegeven adviezen betreffende monumenten;

  • c.

    het aantal zaken waarbij contrair is gegaan.

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de Bouwverordening Rotterdam 2010 benoemde leden zijn benoemd op grond van deze verordening.

  • 2.

    De termijn van ten hoogste drie jaar, genoemd in artikel 6, eerste lid, loopt vanaf de datum van de benoeming op grond van de Bouwverordening Rotterdam 2010.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijven de regels met betrekking tot de Commissie voor Welstand en Monumenten van kracht, met dien verstande dat de adviescommissie Omgevingskwaliteit en Cultuurhistorie wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 genoemde commissie te zijn.

  • 4.

    De voor de inwerkingtreding van de wet ingestelde Welstandskamer voor de gebiedsontwikkeling Feyenoord City is een subcommissie als bedoeld in artikel 4, vierde lid.

  • 5.

    In de gevallen waarbij vermelding staat van de Commissie voor Welstand en Monumenten wordt gelezen Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam.

Artikel 17. Vervallen oude regeling

De artikelen 9.1 tot en met 9.8 van de Bouwverordening Rotterdam 2010 vervallen.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 februari 2022.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

A. Aboutaleb

 

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIR): 010-417 2514 of bir@rotterdam.nl

 

TOELICHTING bij de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam

Algemeen

 

Met de Omgevingswet (hierna: de wet), wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet).

Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken.

Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Alle gemeenten met rijksmonumenten zijn verplicht om een adviescommissie in te stellen die minimaal over de rijksmonumenten adviseert, met uitzondering van archeologische monumenten. De commissie kan ook een bredere taak krijgen. De advisering aan het gemeentebestuur over monumenten en welstand heeft zich in de afgelopen decennia ontwikkeld naar een brede advisering over cultureel erfgoed en ruimtelijke kwaliteit. In de praktijk zijn allerlei vormen van deskundigenadvisering ontstaan, vaak gecombineerd met inbreng uit de maatschappij.

 

De Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam (hierna: commissie OCER) krijgt daarom de mogelijkheid om niet alleen te adviseren bij aanvragen voor een omgevingsvergunning, maar in alle situaties waarin het college om advies verzoekt inzake omgevingskwaliteit of cultureel erfgoed.

 

Op grond van artikel 4.114 Invoeringswet Omgevingswet (overgangsrecht) blijft de Welstandsnota geldenals een beleidsregel op grond van artikel 4.19 van de Omgevingswet voor de ruimtelijke bouwactiviteit,zolang er geen nieuwe beleidsregels zijn vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet. Hieronder wordt tevens begrepen een subcommissie, die het college kan instellen op grond van artikel 4, vierde lid van de verordening.

 

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Tweede lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

 

Derde lid

Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is.

 

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of eengemeentelijk monument

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door de aanwijzing als gemeentelijk monument en door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. De in de Erfgoedverordening Rotterdam opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

3 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijkbouwwerk, dat geen seizoensgebonden bouwwerk is.

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het

omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bij de beoordeling past de commissie de beleidsregels als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet toe.

 

4 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op hetbereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

 

Het college kan - voor - zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld - op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

 

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college.

 

Onderdeel c

Ingevolge de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 kan het college een object aanwijzen als gemeentelijk monument. Hiermee wordt het gemeentelijk monument extra beschermd. In de

Erfgoedverordening Rotterdam 2020 wordt de Commissie voor Welstand en Monumenten genoemd als verplichte adviescommissie voorafgaand aan de aanwijzing tot gemeentelijk monument. De Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed is de opvolger van de Commissie voor Welstand en Monumenten en zal daarmee tevens de adviesrol zoals genoemd in de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 overnemen.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een

opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave,

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

 

Onderdeel e

Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval één of meerdere leden van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak. Deze bevoegdheid dient met de nodige terughoudendheid te worden toegepast.

 

Onderdeel f

Omgevingsoverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. Het betreft een informeel overleg tussen initiatiefnemers en de commissie. De inrichting hiervan wordt nader uitgewerkt in het Reglement van Orde. De bestaande praktijk wordt op grond van dit onderdeel voortgezet. Het belang van een goed omgevingsoverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is omgevingsoverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van

maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een

bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

 

Onderdeel h

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de Verordening woonschepen 2013 of de regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

 

Onderdeel i

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit. De commissie kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen.

 

Artikel 3. Verplichte advisering

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 4. Samenstelling commissie en subcommissies

Eerste, tweede en derde lid

Deze leden geven invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een rijksmonument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Vierde lid

Ten behoeve van ontwikkelgebieden of projecten die qua ruimtelijke kwaliteit ingrijpend en complex wijzigen, kan specifieke expertise noodzakelijk zijn. Hiervoor wordt met dit artikel de mogelijkheid gecreëerd om een subcommissie in te stellen, bestaande uit tenminste drie leden van de commissie.

Deze commissieleden worden aangevuld met andere deskundigen.

Alle regels die van toepassing zijn op de commissie, zijn ook van toepassing op de subcommissie.

Leden van een subcommissie worden benoemd door het college. Het college benoemt tevens de voorzitter in functie.

Onder de Bouwverordening Rotterdam was reeds een Welstandskamer voor de gebiedsontwikkeling Feyenoord City ingesteld. Dit voorbeeld kan nu ook voor andere ontwikkelgebieden of complexe projecten worden gevolgd. Van de mogelijkheid tot het instellen van een subcommissie dient met terughoudendheid, ofwel in bijzondere gevallen, gebruik te worden gemaakt.

 

Artikel 5. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren of door externe deskundigen. Een ambtenaar of een andere deskundige kan aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

 

Artikel 6. Benoeming

Dit artikel heeft betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. De raad is bevoegd om de voorzitter en leden te benoemen. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn en een eventuele herbenoeming. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om in bijzondere omstandigheden de voorzitter en andere leden opnieuw te benoemen voor de periode van nog een jaar, aanvullend op de termijn van het eerste lid. Van deze mogelijkheid dient met terughoudendheid gebruik te worden gemaakt.

 

Voorzitter

De voorzitter wordt in functie benoemd. Voor de benoeming van de voorzitter wordt een aparte benoemingscommissie ingesteld.

 

Benoemingscommissie

De benoemingscommissie draagt kandidaten voor aan het college ter benoeming door de raad.

 

Ontslag en schorsing

De wet bepaalt dat de raad de voorzitter en de andere leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat voorzitter en de andere leden op eigen verzoek worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Reservelid

In het geval een lid van de commissie betrokken is bij een ontwikkeling, kan dit lid niet vanuit de commissie adviseren in verband met belangenverstrengeling. Specifiek bij de disciplines

cultuurhistorie en restauratiearchitectuur kan dit het geval zijn, omdat weinig leden in de

adviescommissie deze discipline vertegenwoordigen. In een dergelijk geval kan een reservelid worden gevraagd te adviseren.

Externe leden subcommissie

Dit artikel is niet van toepassing op leden van een subcommissie OCER. Het artikel is we; van toepassing op leden van de commissie OCER, ook als zij zitting nemen in een subcommissie.

 

Artikel 7.

Dit artikel regelt een aantal dingen die specifiek gelden voor de leden van een subcommissie die geen onderdeel uitmaken van de commissie OCER.

 

Artikel 8. Ondersteuning van de commissie

De commissie wordt ter voorbereiding van de vergaderingen en voor het uitwerken en afhandelen van de welstandsadviezen bijgestaan door een ambtelijk secretariaat. Dit secretariaat bestaat uit een secretaris, enkele architect-medewerkers en secretariële ondersteuning. Over de inhoud van het werk legt de secretaris verantwoording af aan de commissie. Uitgangspunt is dat de commissie op zodanige wijze wordt ondersteund dat deze optimaal kan functioneren als onafhankelijk adviseur bij de uitoefening van haar wettelijke taken.

 

Artikel 9. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren.

In het eerste lid is bepaald dat een advies omtrent een aanvraag voor een omgevingsvergunning binnen vier weken dient te worden uitgebracht. In het kader van de beslistermijn voor aanvragen omgevingsvergunningen, is het noodzakelijk hiervoor een termijn te bepalen. Deze termijn is gelijk aan de termijn die in de Bouwverordening Rotterdam voor een advies op een aanvraag voor een omgevingsvergunning was opgenomen.

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 11. Openbaarheid van vergadering, vergaderorde en spreekrecht

Eerste tot en met derde lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

De Wet openbaarheid van bestuur zal waarschijnlijk op worden gevolgd door de Wet open overheid (Woo). Dit artikel is tevens van toepassing op de rechtsopvolger van de Wet openbaarheid van bestuur waarin de klemmende redenen tot niet-openbaarmaking zijn opgesomd.

 

Vierde en vijfde lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

 

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde.

 

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Openbaarheid is niet verplicht voor informeel omgevingsoverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van omgevingsoverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het omgevingsoverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure omgevingsoverleg stimulering verdient.

 

Artikel 12. Onafhankelijkheid en integriteit

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

In de Awb wordt uitvoerders van wetten tevens een geheimhoudingsplicht opgelegd ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Deze geheimhoudingsplicht is ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 13. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie en ambtelijke afdoening

Eerste en tweede lid

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, de secretaris of een plaatsvervangend secretaris. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies.

De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of secretaris beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw en architectuur. Hier geldt de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van erfgoed- en monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Wanneer gelet op termijnen de noodzaak bestaat om de vergaderfrequentie van de commissie te vergroten en de aard van de complexiteit van de plannen dat niet in de weg staat, kan de commissie een deel van de advisering overlaten aan enkele leden waaronder de plaatsvervangend voorzitter, mits daarbij aan het quorum wordt voldaan en mits het besluit daartoe door de commissie op basis van artikel 12 van de verordening op de website van de gemeente is gepubliceerd. De plaatsvervangend voorzitter kan in die situatie tekenen namens de voorzitter.

 

Derde lid

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de voormalige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.

 

Artikel 14. Reglement van orde

Eerste lid

Het college stelt een reglement van orde vast.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen. Deze opsomming is niet uitputtend.

 

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen. Het reglement van orde wordt apart vastgesteld en bekendgemaakt.

 

Artikel 15. Verslag

Het verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden aanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit.

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen.

 

Artikel 16. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de Commissie voor Welstand en Monumenten zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Derde lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Vierde lid

Dit lid regelt de voortzetting van de Welstandskamer voor de gebiedsontwikkeling Feyenoord City. Deze wordt voortgezet als een subcommissie als bedoeld in artikel 4.

 

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening. De inwerkingtreding is afhankelijk gesteld van de inwerkingtreding van de Omgevingswet.