Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ameland

Landbouw op Ameland, toekomst van de landbouwsector op het eiland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmeland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLandbouw op Ameland, toekomst van de landbouwsector op het eiland
CiteertitelLandbouwbeleidsplan 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-2022nieuwe regeling

22-02-2010

gmb-2022-244986

Tekst van de regeling

Intitulé

Landbouw op Ameland, toekomst van de landbouwsector op het eiland

VOORWOORD

 

Voor u ligt het rapport ‘Landbouw op Ameland, toekomst van de landbouwsector op het eiland’. In dit landbouwbeleidsplan worden concrete aanbevelingen gedaan om een duurzame landbouw op het eiland te kunnen behouden. Er wordt een invulling gegeven aan de wens van de raad om: ‘een duurzame en blijvende landbouw te bevorderen en ondersteunend beleid te ontwikkelen voor (hobby)- boeren’ (politieke agenda 2008-2010).

 

Dit ontwerp landbouwbeleidsplan is tot stand gekomen na brede consultatie van belanghebbenden. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden en er is een tweetal discussieavonden georganiseerd.

 

Diverse personen hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit landbouwbeleidsplan, waar de landbouw jaren mee vooruit kan. Dit document kan gezien worden als een dynamisch document. De grote lijnen zijn helder, maar er blijft ruimte voor maatwerk.

 

Ballum, januari 2010

 

1. INLEIDING

1.1. Achtergrond

Collegeprogramma

Het college van de gemeente Ameland wil een blijvende en duurzame landbouw op het eiland handhaven en stimuleren. Ze wil daarvoor een langetermijnvisie op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw ontwikkelen en dit vastleggen in een landbouwbeleidsplan.

 

Opdrachtverstrekking

De gemeente Ameland heeft Marijn Oud, 4de jaars student Plattelandsvernieuwing aan het Van Hall-Larenstein te Leeuwarden opdracht verstrekt voor het uitvoeren van een studie naar de toekomst van de landbouw op Ameland.

 

1.2. Probleembeschrijving

Boeren op Ameland krijgen te maken met steeds meer (beperkende) regelgeving, onder andere Natura 2000. Toch zijn er enkele boeren die graag hun bedrijf uit zouden willen breiden. Zowel de provincie als gemeente willen een blijvende en duurzame landbouw op het eiland. Dit gaat niet vanzelf, maatwerk is hierbij vereist.

 

De melkveehouderij op het eiland staat onder druk, o.a. door de huidige lage melkprijzen. Bedrijven zullen moeten doorontwikkelen om kosten te verlagen en de opbrengsten te verhogen, schaalvergroting is dan een voor de hand liggende keuze. Maar ook verbreding behoort tot de mogelijkheden. Door de huidige wet- en regelgeving zijn de vooruitzichten voor een aantal melkveehouders niet erg rooskleurig. De gemeente wil zich inzetten voor een blijvende en duurzame landbouw op het eiland. Daarvoor wil de gemeente naar buiten toe uitdragen hoe zij de toekomst van de landbouw op het eiland ziet. Ze wil dit doen middels een landbouwbeleidsplan.

 

Naast de reguliere boeren zijn er ook veel hobby- en deeltijdboeren boeren op het eiland. Binnen dit onderdeel van de agrarische sector vinden de laatste jaren ook veel ontwikkelingen plaats. Er is een groeiende vraag naar bebouwing – o.a. door de verwachte strengere eisen aan dierenwelzijn – onder deze groep. In de vorm van schutstallen, schapenschuren, paardenbakken enz. Een aantal deeltijdboeren heeft te kennen gegeven dat ze hun huidige schuur van 250 m2 ontgroeit zijn en de behoefte hebben om uit te kunnen breiden. De hobby- en deeltijdboeren bepalen samen met de reguliere boeren voor een groot deel de uitstraling van het eilander (polder)landschap. Daarom wil de gemeente nagaan in hoeverre het noodzakelijk en gewenst is bepaalde vormen van bebouwing toe te staan.

 

In bepaalde gevallen zorgt het houden van dieren of het verbouwen van gewassen in bijvoorbeeld groentetuintjes voor een verrommelde aanblik van het buitengebied. De behoefte is ontstaan om ook dit fenomeen aan te pakken.

 

Een heldere gemeentelijke visie op de landbouw vertaald in beleid is van belang voor het eiland: waar willen ‘we’ met de landbouw naar toe? Immers het landgebruik bepaalt ook de uitstraling van het landschap, onderdeel van het toeristisch product van het eiland.

 

1.3. Doelstelling

De doelstelling van het onderzoek is als volgt geformuleerd:

 

Een sociaal-economisch1 haalbare landbouw, met een toekomstvast gebruik van het buitengebied, waarbij het landelijk karakter en de toeristische waarde van het buitengebied behouden blijven.

 

1.4. Vraagstelling

Om deze doelstelling te kunnen bereiken is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

 

Welke ontwikkelingen wil en kan de gemeente Ameland toestaan en/of stimuleren in de landbouwsector2 ? En hoe kan ze dit beleidsmatig invullen?

 

Om een antwoord op deze onderzoeksvraag te kunnen geven is het onderzoek in een aantal delen opgesplitst:

  • 1.

    Beschrijving van de huidige situatie

  • 2.

    Beschrijving van trends en ontwikkelingen

  • 3.

    Scenario’s: ‘grootschalige landbouw’, ‘marktwerking’ en ‘landschap’

  • 4.

    Perspectief & beleidsaanbevelingen

Ad 1: Als eerste wordt de huidige situatie in de landbouw op Ameland in kaart gebracht.

 

Ad 2: In het tweede deel van het onderzoek worden landelijke trends en ontwikkelingen m.b.t. de landbouw onderzocht en beschreven.

 

Ad 3: In het derde deel van het onderzoek wordt een koppeling gemaakt tussen de huidige situatie in de landbouw op het eiland en de landelijke trends en ontwikkelingen. Op basis daarvan wordt een drietal toekomstscenario’s geschetst. Deze drie scenario’s trachten een antwoord te geven op de volgende deelvragen:

 

  • 1.

    In hoeverre kan grootschalige (moderne) landbouw bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

  • 2.

    In hoeverre kan het voortzetten van het huidige beleid3 bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

  • 3.

    In hoeverre kan een landbouw die gericht is op voornamelijk landschapsbeheer bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

Ad 4: Het laatste deel van het onderzoek behelsde een bestuurlijk afstemming met de portefeuillehouder en discussie met de projectgroep. De volgende deelvragen zijn daarbij van belang geweest:

 

  • 4.

    Welke ontwikkelingen kunnen een goede bijdrage leveren aan het behouden en versterken van een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland; zonder daarbij het landelijk karakter of de toeristische waarde van het buitengebied aan te tasten?

  • 5.

    Moet en kan de gemeente (extra) bouwmogelijkheden bieden voor de hobby- en deeltijdsector?

  • 6.

    Wat wil de gemeente reguleren op het gebied van verrommeling van het agrarisch buitengebied?

     

1.5. Afbakening

Dit onderzoek richt zich primair op de landbouw op Ameland. Het onderzoek behandelt voornamelijk ruimtelijke vraagstukken en geen milieukundige. Milieutechnische aspecten als geurhinder en milieuvergunningen worden in dit onderzoek dan ook niet behandeld. Ammoniakdepositie en de mestwetgeving worden wel meegenomen, omdat de eerste een duidelijke ruimtelijke weerslag heeft en de tweede bepalend is voor het maximaal te houden stuks vee op het eiland.

 

1.6. Begrippen

In dit onderzoek is een aantal begrippen die herhaaldelijk aan de orde komen. Dit vraagt om een nadere verklaring van deze gebruikte begrippen; om verschillen in interpretatie te voorkomen.

 

Veel gebruikte begrippen:

 

Landbouw/ landbouwsector: In dit onderzoek wordt verstaan onder de landbouwsector: het geheel van hobby-, deeltijd- en voltijdboeren. Daarnaast wordt ook het fenomeen groentetuintjes meegenomen in dit onderzoek. De nadruk ligt in dit onderzoek op de graasdierenbedrijven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de landbouw op Ameland gegeven, groentetuintjes worden hierin niet meegenomen.

 

NGE: De bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven worden meestal vastgesteld met behulp van Nederlandse grootte-eenheden (nge). De nge wordt ook veel gebruikt in regelgeving van overheden, al is ze daar niet speciaal voor bedoeld. De nge is een economische maatstaf, die elke 2 jaar wordt herzien. De normen worden berekend voor de rubrieken uit de Landbouwtelling die de bedrijfsomvang bepalen.4

 

Reguliere-/ of voltijdboeren: Dit zijn agrariërs die voor hun inkomen grotendeels afhankelijk zijn van hun agrarischbedrijf. Voor Ameland zijn dit hoofdzakelijk melkveehouders. Deze bedrijven hebben ten minste 50 NGE (circa 42 melkkoeien minimaal).

 

Deeltijdboeren: Dit zijn agrariërs die maar voor een deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van hun agrarischbedrijf. Op Ameland zijn dit veelal schapen- en paardenhouders. Een deeltijdbedrijf bezit tenminste 10 NGE (circa 125 schapen of 7 paarden van 3 jaar en ouder minimaal).

 

Hobbyboeren: Dit zijn agrariërs die inprincipe niet afhankelijk zijn van inkomsten die zij genereren met agrarische activiteiten; in dit geval meestal het houden van schapen en/ of paarden. Een hobbymatig ‘bedrijf’ bezit minder dan 10 NGE.

 

Verrommeling: Dit is een begrip dat moeilijk valt de definiëren. Voorbeelden van verrommeling in het buitengebied zijn: primitieve schuilgelegenheden, illegale bouwwerken, onverzorgde erven, braakliggend land, landbouwwerktuigen in weilanden, bepaalde vormen van afrastering, hooibalen etc. Verrommeling heeft vaak een langdurig karakter, echter in bepaalde situaties kan er ook sprake zijn van kortstondige verrommeling.

 

1.7. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de werkwijze van het onderzoek nader omschreven en uitgewerkt. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de ontwikkeling van de landbouwsector op het eiland daarnaast wordt de huidige situatie omschreven. Er wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen vanaf 1994/1995. Hoofdstuk 4 beschrijft de landelijke ontwikkelingen in de landbouw en de verwachtingen voor de toekomst (2020). In hoofdstuk 5,6 en 7 wordt een drietal scenario’s uitgewerkt, respectievelijk: ‘grootschalige (moderne) landbouw’, ‘marktwerking’ en ‘landschap’. Deze scenario’s trachten een beeld te schetsen van gevolgen van gemeentelijk beleid en dienen als afwegingskader voor de beleidsaanbevelingen. In hoofdstuk 8 worden resultaten geanalyseerd en wordt een koppeling gemaakt met informatie verkregen uit gesprekken en discussieavonden, de verschillende deelvragen die gesteld zijn in het onderzoek worden in dit hoofdstuk beantwoord. In hoofdstuk 9 wordt een antwoord geboden op de onderzoeksvraag en worden concrete beleidsaanbevelingen gedaan.

2. WERKWIJZE

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de gehanteerde werkwijze bij dit onderzoek nader toegelicht. In paragraaf 2.2 wordt de werkwijze van het literatuuronderzoek en gesprekken met stakeholders en experts toegelicht. In 2.3 wordt omschreven hoe er op basis van gegevens omtrent de huidige situatie en trends en ontwikkelingen een drietal scenario’s uitgewerkt is. De laatste paragraaf beschrijft op welke wijze de resultaten geanalyseerd en geïnterpreteerd zijn.

 

2.2. Onderzoek

Deskresearch

Via internet zijn bronnen geraadpleegd die betrekking hebben op trends en ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de landbouwsector. Het merendeel hiervan zijn onderzoeksrapporten van Alterra, Wageningen Universiteit en LEI (zie literatuurlijst voor een compleet overzicht).

 

Er is gericht gezocht op de onderwerpen:

  • Trends en ontwikkelingen landbouw

  • Landbouwvisie/ perspectieven

  • Schaalvergroting

  • Verbreding

  • Plattelandsontwikkeling

  • Regionale transitie

  • Mestwetgeving

  • Natura 2000

  • Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

  • Innovaties in de landbouw

  • Gemeentelijke plannen en nota’s voor landbouw

Voor een aantal statische gegevens is gebruikt gemaakt van gegevens uit de CBS-landbouwtellingen.

 

Daarnaast zijn diverse beleidsstukken geraadpleegd, zoals regelgeving omtrent de mestwetgeving en Natura 2000. Ook zijn de Nota Ruimte, Agenda voor een vitaal platteland en het Streekplan Fryslân bijvoorbeeld ingezien. Genoemde bronnen zijn digitaal geraadpleegd op de websites van de verschillende ministeries en van de provincie. Deze informatie is gebruikt in het onderzoek, omdat de genoemde rapporten veelal kader scheppend zijn.

 

Tot slot zijn een aantal gemeentelijke beleidsstukken die voor de landbouw van toepassing zijn geraadpleegd. Dit betreft bestemmingsplannen, een beleidsnotitie voor deeltijdboeren, een onderzoek naar de deeltijd- en hobbysector op Ameland (1997), een plan van aanpak voor handhaving ‘notitie Hokkeboel’ en een aantal landbouwvisies uit de jaren ‘90. Milieutechnische regelingen zijn niet geanalyseerd, omdat deze niet binnen de scope van het onderzoek vallen.

 

Gesprekken met stakeholders

Om knelpunten en kansen in kaart te brengen (die stakeholders zelf zien) is er met een

aantal stakeholders gesproken. Dit zijn stakeholders die een belangrijk economisch en/ of

maatschappelijk belang en/ of invloed hebben bij/ op het agrarisch buitengebied. Met de volgende stakeholders hebben gesprekken plaatsgevonden:

  • LTO Noord afdeling Ameland

  • Hobby- en deeltijdboeren

  • Staatsbosbeheer

  • Agrarische natuurvereniging

  • Vogelwachten

Gesprekken met experts

Om verkregen informatie te kunnen plaatsen en afwegingen te maken zijn gesprekken

gevoerd met diverse experts. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met:

  • Nico Beun - InnovatieNetwerk

  • Emile Bruls - Kenniscentrum voor Recreatie

  • Erik Lourens - Dienst Landelijk Gebied

  • Jan Galema - LTO Noord

Deze gesprekken hadden daarnaast het doel om tot nieuwe ideeën/ benaderingen te komen,

die terugkomen in de uitwerking van de drie scenario’s.

 

Discussieavonden

Er is een tweetal discussieavonden georganiseerd. Deze avonden hadden enerzijds het doel om draagvlak te creëren voor toekomstig beleid van de gemeente en anderzijds om een overzicht te krijgen van knelpunten en kansen die binnen de agrarische sector leven. In het hoofdstuk Perspectief is een koppeling gemaakt tussen deze resultaten, de verschillende scenario’s en literatuur. Uiteindelijk wordt een perspectiefrijke ontwikkelingsrichting beschreven, die is samengesteld op basis van de geschetste scenario’s, literatuur en resultaten van gesprekken en discussieavonden.

 

2.3. Scenario’s

Keuze scenario’s

Er is gekozen om met de drie scenario’s ‘grootschalige (moderne) landbouw’, ‘marktwerking’ en ‘landschap’ te werken. Er is gekozen voor drie compleet verschillende scenario’s. De scenario’s ‘grootschalige (moderne) landbouw’ en ‘landschap’ zijn twee uitersten. Richt de eerste zich op een professionele gespecialiseerde (melkvee) landbouw, de laatste richt zich op landschapsbeheer en -behoud en verbrede landbouw. Het scenario ‘marktwerking’ is gekozen om de inzichtelijk te maken wat de gevolgen zouden zijn indien de gemeente geen specifiek landbouwbeleid opstelt.

 

Er is bewust gekozen voor twee radicale scenario’s om gevolgen van dergelijke ontwikkelingen in te kunnen schatten en aanbevelingen voor beleid te kunnen geven.

 

Per scenario zijn uitgangspunten en ontwikkelingen, situatie 2020, huidige situatie en het beleid dat nodig zou zijn om de situatie van 2020 mogelijk te maken beschreven. In het hoofdstuk Perspectief zijn de kansen en knelpunten per scenario in kaart gebracht en worden deelvragen beantwoord. In het hoofdstuk beleidsaanbevelingen wordt de onderzoeksvraag beantwoord.

 

Kader

Voor het uitwerken van de scenario’s is een aantal kaarten gemaakt. Als kader is hier gebruik gemaakt van de beperkingen die Natura 2000 met zich meebrengt in de vorm van ammoniakdepositie. Er zijn kaarten gemaakt met daarop verschillend invloedszones aangegeven, namelijk:

  • < 250 meter tot de grens van Natura 2000-gebied Duinen Ameland. De kans op beperkingen voor bedrijfslocaties die uit willen breiden binnen deze zone is groot.

  • 250-500 meter tot de grens van Natura 2000-gebied Duinen Ameland. De kans op beperkingen voor bedrijfslocaties die uit willen breiden binnen deze zone is aanwezig. Echter deze is een stuk kleiner dan bij < 250 meter.

  • 500-1.000 meter tot de grens van Natura 2000-gebied Duinen Ameland. De kans op beperkingen voor bedrijfslocaties die uit willen breiden binnen deze zone is zeer klein. Boven de 1.000 meter zijn er geen beperkingen te verwachten.

De zones zijn ingetekend op basis van het ‘Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden’ en een onderzoek uit 2007 van Alterra. Het betreft: ‘een scenariostudie naar de ammoniakdepositie op habitatgebieden volgens de ontwikkeling van de veehouderij tot 2015 bij een gemaximaliseerde depositie (drempelwaarde) per bedrijf.’

 

Het genoemde toetsingskader is van kracht van mei 2007 tot aan vaststelling van het beheerplan. Het toetsingskader geldt alleen voor de toetsing van ammoniak en niet voor eventuele andere mogelijke negatieve effecten zoals geluid en licht.5 Er wordt in dit onderzoek dus aangenomen dat het beheerplan geen eisen zal stellen aan ammoniakdepositie die sterk afwijken van de normen in het huidige toetsingskader.

 

2.4. Resultaten

Analyse van resultaten

Door verbanden te leggen tussen literatuur, de uitgewerkte scenario’s, gespreksresultaten en eigen inzicht wordt een analyse gemaakt van de resultaten. Er is geanalyseerd op basis van kansen en knelpunten. De kansen en knelpunten bij elk van de drie scenario’s en de kansen en knelpunten zoals stakeholders die aandragen worden benoemd in het hoofdstuk Perspectief.

 

Conclusievorming

Als eerste zijn de kansen en knelpunten, zoals benoemd in het hoofdstuk Perspectief met elkaar vergeleken. Vervolgens zijn de meest realistische kansen, beoordeeld op basis van gespreks- en discussieresultaten en eigen inzicht concreter uitgewerkt. Op basis van genoemde resultaten zijn antwoorden geformuleerd op de deelvragen.

 

Aanbevelingen voor beleid

Ontwikkelingen die passen binnen de doelstelling zijn opgenomen en uitgewerkt in het hoofdstuk beleidsuitgangspunten. In dit hoofdstuk worden dan ook concrete voorstellen voor beleid gedaan. In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag beantwoord en wordt een oplossing geboden voor de ‘problemen’ zoals geformuleerd in de probleemstelling.

3. HUIDIGE SITUATIE

3.1. Inleiding

Voordat het toerisme tot ontwikkeling kwam was de landbouw samen met visserij en handelsvaart de belangrijkste bron van bestaan op Ameland. Vandaag de dag is er nog steeds (commerciële) landbouw op het eiland, echter heeft het toerisme de landbouw en visserij – ooit de belangrijkste bron van bestaan – al ver achter zich gelaten.

Maar, het is wel dezelfde landbouw die voor een groot deel (nog steeds) de uitstraling van het eilander landschap bepaalt. De landbouw is eigenlijk, zou men kunnen zeggen, een belangrijk onderdeel geworden van het toeristisch product Ameland.

 

In dit hoofdstuk wordt de landbouw, zoals men die nu vindt op het eiland, omschreven. Daarnaast wordt er een beeld gegeven van de ontwikkelingen die plaats vinden en hebben gevonden binnen de sector op het eiland, worden een aantal landbouwvisies omschreven die in het verleden zijn opgesteld en wordt een aantal van belang zijnde beleidsstukken toegelicht.

 

3.2. Huidige situatie en ontwikkelingen

Algemeen

Kenmerkend voor de agrarische sector op Ameland is dat deze gedomineerd wordt door melkveehouderijbedrijven. Daarnaast spelen de schapenhouderij en ook de paardenhouderij een belangrijke rol. Combinaties van deze bedrijfstypen komen ook voor.

 

In 2008 was er in totaal 1948 hectare cultuurgrond op Ameland, een totaal van 2415 stuks melk- en fokvee, 242 vlees- en weidevee, 5164 schapen, 367 paarden en pony’s en in totaal 80 bedrijven met graasdieren of grasland.6 Momenteel zijn er nog 17 quotumhouders op het eiland en circa 50 schapenhouders. Het aantal paardenhouders wordt geschat op ruim 200. En er is ca. 70 hectare akkerbouwgrond op Ameland.

 

Melkveehouderij

In 2008 waren er volgens de landbouwtellingen 2415 stuks melk- en fokvee; in 2000 was dit 2671 in totaal. Op basis van dit aantal wordt het totale minimale ruimtebeslag – bij gemiddeld 40% jongvee jonger dan een jaar - geschat op ( {2415 × 60%} / 2,5 + {2415 × 40%} / 6) ~750 hectare. Op basis van de mestwetgeving is in deze berekening uitgegaan van 2,5 koe per hectare> 1 jaar en 6 koe per hectare < 1 jaar.7

 

NB. Door de specifieke eilandsituatie hebben de eilander boeren met andere omstandigheden te maken als bedrijven op het vasteland. Zo foerageren er jaarlijks 30.000 tot 40.000 rotganzen op het eiland. Gezien deze situatie is 2,5 koe per hectare voor de eilander melkveehouders onrealistisch. De sector zelf gaat uit van circa 1,5 koe per hectare. Dit betekent dat het werkelijke ruimtegebruik boven het minimum van 750 hectare (berekend op basis van landelijk gemiddelden) uitkomt.

 

Het aantal melkveehouders (quotumhouders) is de laatste jaren sterk afgenomen. Waren dit er in 1995 nog 42, in 2008 waren dit er nog maar 18; een afname van 57 %. In diezelfde periode daalde het totale quotum van 10,69 miljoen kg melk naar 8,6 miljoen kg. Dit betekent dat – ondanks een forse daling van het totale quotum op het eiland – het totale (gemiddelde) quotum per quotumhouder in die periode is gestegen van ruim 250.000 kg naar ruim 475.000 kg melk per quotumhouder. Een stijging van maar liefst 90% in 13 jaar tijd. In die zelfde periode steeg het landelijk gemiddelde van 350.000 kg8 melk naar 550.000 kg9 , een stijging van bijna 60%. De Amelander melkveehouder melkt dus minder dan het landelijk gemiddelde, echter molken ze in 1995 nog 71% van het gemiddelde in 2008 is dit al gestegen naar 86%. Het quotum per ondernemer breidt dus wel sneller uit dan het landelijk gemiddelde.

 

De geschatte directe omzet van de melkveehouderij op Ameland over 2007 bedraagt: 8.600.000 kg / 100 × €45,27 = €3.893.22010 . Dit is exclusief de vergoedingen die de melkveehouders voor agrarisch natuurbeheer, ganzengedoog en ganzenschade ontvangen. De totale ontvangsten voor weidevogelbeheer en ganzengedoog worden voor Ameland op €600.000 geschat. Echter dit is het totaal en daar zit ook een groot aandeel voor hobby- en deeltijdboeren bij. Indirect wordt er ook omzet gecreëerd door bijvoorbeeld de veearts, welkoop, Wagenborg etc.

 

Schapenhouderij

In 2000 waren er volgens de landbouwtellingen 8491 schapen op Ameland; in 2008 waren dit er nog 5164. Een afname van maar liefst 3327 (39%) stuks in acht jaar tijd. Het totale ruimtebeslag wordt geschat op (5164/ 17) minimaal 300 hectare11 . De economische betekenis van de schapenhouderij op het eiland is moeilijk te schatten, doordat de benodigde gegevens voor een dergelijke berekening ontbreken. Duidelijk is dat schapenhouderij van minder economisch belang is dan de melkveehouderij. Schapen schijnen een belangrijke rol te spelen in het beweiden van de dijk (hiervoor is geen wetenschappelijke onderbouwing te vinden, intensief beweiden is van nadelige invloed op de kwaliteit van de dijk).

 

Het op kleine schaal houden van schapen is aan steeds meer wet- en regelgeving gebonden waardoor het steeds onaantrekkelijker wordt om schapen te houden. Dit zou de dalende tendens in het aantal gehouden schapen kunnen verklaren. De verwachting is dat er steeds meer schapenhouders zullen verdwijnen, mede gezien de leeftijd van de schapenhouders en het geringe animo voor opvolging12 .

 

Paardenhouderij

Op basis van de landbouwtelling waren er in 2000, 313 paarden en pony’s; in 2008 waren dit er 367. Een stijging van 17% in acht jaar. De Amelander Men- en Rijvereniging heeft 253 leden en geeft aan dat volgens eigen inschattingen 175 leden paardenhouder zijn met ca. 2 paarden gemiddeld. Op basis van deze gegevens wordt het totaal aantal paarden en pony’s op Ameland op 600-700 geschat. Het totale ruimtebeslag wordt geschat op (600/3) rond de 200 hectare (uitgaande van 600 paarden > 450 kg)13 . Gezien het grote aantal pony’s op het eiland, is het aannemelijk dat het minimale ruimtebeslag minder dan 200 hectare bedraagt.

 

Naast de vele hobbydierhouders is er een aantal manegehouders op het eiland met een groot aantal paarden. Doordat er een grote verscheidenheid bestaat is het economisch belang van de paardenhouderij moeilijk in cijfers uit te drukken. Bovendien komen de meeste inkomsten uit de verhuur van paarden aan toeristen/ recreanten. Als zodanig kan men dus beter spreken van recreatieve/toeristische inkomsten dan van agrarische inkomsten.

 

Overige landbouw

Vleesvee: In 2008 is er in totaal 242 stuks vlees- en weidevee aanwezig op Ameland. Dit vee wordt voornamelijk geweid op niet-cultuurgrond zijnde gronden van Staatsbosbeheer. Het aantal is met 45 % gestegen t.o.v. 2000 (167 stuks vlees- en weidevee).

 

Kippenhouderij: In 2008 is er een totaal van 45 kippen op Ameland in 2000 waren dit er nog 2190. Deze plotselinge daling (2007-2008) komt, doordat de enige bedrijfsmatige kippenhouder op het eiland momenteel geen kippen meer houdt.

 

Akkerbouw: In 2008 werd er 24,9 hectare aardappelen, 34 hectare groenvoedergewassen, 8,4 hectare granen en 1,6 hectare overige akkerbouwgewassen verbouwd. Een totaal van bijna 70 hectare akkerbouw; in 2000 was dit nog geen 10 hectare.

 

Totaal

In totaal is er – gebaseerd op de landbouwtellingen 2008 en de mestwetgeving – in ieder geval ~1320 hectare (cultuur)grond nodig. Het totaal hectares cultuurgrond bedraagt 1948 er is dus op papier nog ruimte voor de landbouw om te groeien.14

 

NB. Bij deze indicatie is het ruimtegebruik door de vleesveehouderij buiten beschouwing gelaten om dat deze grotendeels geweid worden op gronden van Staatsbosbeheer. Daarnaast is het nog van belang om te vermelden dat er nog ca. 600 hectare weidegrond op Ameland is zijnde niet cultuurgrond. Dit gebied heet het ‘Neerlands Reid’ of ‘Vennoot’. De Vennoot is een B.V. met aandeelhouders. Iedere aandeelhouder heeft recht om een aantal dieren te weiden afhankelijk van het aantal aandelen dat men bezit. Ook de zeedijk (ca. 45 ha) wordt gebruikt om te weiden (schapen).

 

3.3. Ontwikkelde visies

Er zijn diverse visies en plannen geschreven voor de landbouw op Ameland. Zo is er in 1991 een notitie verschenen ‘toekomstmogelijkheden Amelander landbouw’. Deze notitie is opgesteld door een werkgroep landbouw. Hierin zaten twee agrariërs en twee ambtenaren. Deze notitie geeft een beschrijving van de landbouw op Ameland in het jaar van schrijven. Het geeft een beleidskader aan waarbinnen de agrarische sector zich kan ontwikkelen. De notitie sluit af met een ontwikkelingsvisie en aanbevelingen.

 

Deze visie behelsde verhoging van de rentabiliteit van de agrarische bedrijven door kostenverlaging en een diversificatie van het productaanbod door het ontwikkelen van tweede takken. In de aanbeveling wordt aangegeven dat nader onderzoek in veel gevallen noodzakelijk geacht werd. Er wordt verder aangegeven dat vanwege beperkte tijd en middelen de aandacht geconcentreerd zou moeten worden op een beperkt aantal kansrijke projecten. Er moet een aantal speerpunten worden gekozen. Er zou uitsluitend gekozen moeten worden voor projecten waarvoor, in de eerste plaats bij agrariërs op Ameland, aantoonbaar draagvlak aanwezig is. Daarnaast is destijds door de werkgroep voorgesteld om een fonds ‘Stimulering Amelander Landbouw’ in het leven te roepen.15

 

In hetzelfde jaar (1991) verscheen de Nota landbouw op de eilanden. In deze nota komt een aantal stellingen aan de orde. Wil de landbouw zich op de eilanden handhaven dan dient de ontwikkeling gericht te zijn op de inpasbaarheid in natuur en milieu. Op lange termijn en in groter verband is de landbouw noodzakelijk in verband met de wereldvoedselvoorziening. In kwalitatieve termen kunnen de eilanden hierin een rol vervullen (kwantitatief gezien niet). Landbouw op de eilanden is wenselijk en noodzakelijk om een al te grote eenzijdigheid en afhankelijkheid van de recreatie te voorkomen. Daarnaast vormt de landbouw het decor voor de toeristische beleving van de eilanden. De omschakeling van landbouw naar recreatie wordt op een schaal van enige betekenis geen alternatief gevonden. Het doel van de nota (geschreven door gemeente Texel) was het uitlokken van een discussie in het algemeen bestuur.

 

In 1994 verscheen Eilander Zuivel16 , voorstel voor duurzame ontwikkeling op de Waddeneilanden via een marktgerichte verbetering van de zuivelteelt. Een onderzoek uitgevoerd door IMSA (Instituut voor Milieu- en Systeemanalyse) in opdracht van het ministerie van VROM. Een studie naar de toekomstperspectieven van de melkveehouderij op de Friese Waddeneilanden. Enkele uitkomsten van deze studie worden hieronder beschreven.

Gewenste perspectief voor de eilander boeren is samen te vatten in de termen:

  • Greep op het milieu- en natuurbeleid van de overheid, d.w.z. zuivelproductie volgens een door de overheid geaccepteerde duurzaamheidsstandaard.

  • Voldoende bedrijfsresultaat om onafhankelijk te kunnen zijn van neveninkomsten. Compensatie van extra productiekosten/ lagere efficiency.

In de studie ging men er vanuit dat duurzame zuivelproductie gepaard zou gaan met extra kosten en lagere opbrengsten per hectare. Compensatie zou dan ook gevonden moeten worden door een meeropbrengst uit de markt. De markt voor groene producten werd destijds als te klein ervaren en dus niet interessant. Als alternatief kwam IMSA met Eilander Zuivel. De hele bedrijfskolom zou bij dit initiatief betrokken moeten worden, evenals vertegenwoordigers van de rijksoverheden en financiële instellingen die belangen hebben in de landbouw.

 

3.4. Beleid17

EU markt- en prijsbeleid

 

EU-akkoord:

In maart 1999 heeft de Raad van Europa Agenda 2000 vastgesteld. Dit is het programma van de Europese Unie voor toekomstig beleid en financiering. Agenda 2000 omvat onder andere de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie. De landbouw zal zich de komende jaren aan moeten passen aan verschillende veranderingen, zoals de uitbreiding van de Europese Unie en de gevolgen van een nieuwe WTO-ronde (wereldhandelsafspraken).

In januari 2003 zijn voorstellen van EU-commissaris Fischler voor aanpassing van het EUlandbouwbeleid (zgn. MidTermReview) door de Europese commissie aangenomen. Dit betekent dat vanaf 2005 het Europese landbouwbeleid drastisch is verandert. Deze hervorming moet leiden tot meer marktwerking.

 

Ontkoppeling:

De belangrijkste wijziging van het Europese landbouwbeleid is de zogenaamde ontkoppeling. Het verkrijgen van Europese subsidie was tot recent in veel gevallen gekoppeld aan de productie. Dit hield in dat er subsidie werd verleend per kg product, per hectare of per dier. Vanaf 2006 is de subsidie in Nederland ontkoppeld van de werkelijke productie en is sprake van directe inkomenssteun in de vorm van een bedrijfstoeslag. Omdat deze deels ook zonder agrarische productie kan worden verkregen, kan de ontkoppeling belangrijke gevolgen hebben voor het grondgebruik en de grondmobiliteit.

 

Randvoorwaarden:

Voor het ontvangen van Europese steun moet de landbouwer voldoen aan een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden bestaan uit beheerseisen van 18 Europese richtlijnen of verordeningen, aangevuld met vereisten om de landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie te houden. Zo gelden er bijvoorbeeld eisen ten aanzien van behoud van de vogelstand, bescherming van grond- en oppervlaktewater, bescherming van het bodemmilieu en identificatie en registratie van dieren.

 

Modulatie:

Een ander element in de EU-afspraken is een systeem waarbij sprake is van afroming van inkomenssteun ten behoeve van plattelandsontwikkeling. Dit mechanisme wordt modulatie genoemd. Concreet houdt dit in dat op de inkomenssteun gekort wordt en dat de beschikbare gelden worden gebruikt voor plattelandsontwikkelingsprogramma’s.

De afgeroomde middelen worden als medefinanciering ter beschikking gesteld van de EUlidstaat voor een aantal maatregelen van de Kaderverordening Platteland, te weten:

  • Probleemgebieden en gebieden met milieubeperkingen (o.a. bergboerenregeling);

  • Milieumaatregelen (o.a. regeling agrarisch natuurbeheer en steun voor biologische landbouw);

  • Bosbouw (onderdeel van de regeling agrarisch natuurbeheer).

Mest en mineralen

 

Nieuw mestbeleid

De Nederlandse overheid pakt sinds de jaren tachtig de mestproblematiek aan. Het gevoerde beleid heeft als doel om de belasting van het milieu door een teveel aan meststoffen terug te dringen. Milieurichtlijnen vanuit de Europese Unie spelen hierbij een steeds grotere rol. Bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn uit 1991 die als doel heeft de nitraatverontreiniging van gronden oppervlaktewater uit agrarische bronnen terug te dringen tot ‘aanvaardbare niveaus’.

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vertaalt de Europese en Nederlandse milieurichtlijnen naar regels voor de Nederlandse landbouw. Het huidige mestbeleid omvat een groot aantal wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen.

In 1998 trad het Mineralen Aangiftesysteem (MINAS) in werking. Doel hiervan was het terugdringen van milieuverontreiniging door meststoffen. MINAS was een mineralenboekhouding waarmee de mineralenstromen op een bedrijf in beeld worden gebracht.

In oktober 2003 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het Nederlandse mestbeleid niet voldeed aan de eisen van de Europese regelgeving op het gebied van bemesting. Dat dwong Nederland tot het uitwerken van een nieuw mestbeleid, waarover in de zomer van 2004 een akkoord is bereikt met de Europese Commissie. Op 1 januari 2006 is het nieuwe mestbeleid van start gegaan.

 

Van verliesnormen naar gebruiksnormen:

De belangrijkste wijziging is dat het huidige MINAS-stelsel vanaf 1 januari 2006 is vervangen door een stelsel van gebruiksnormen. Deze stellen een maximum aan de hoeveelheid meststoffen die een agrariër mag gebruiken.

Er zijn drie soorten gebruiksnormen:

  • voor de hoeveelheid dierlijke mest;

  • voor de totale stikstofbemesting (dierlijke mest én kunstmest);

  • voor de totale fosfaatbemesting (dierlijke mest én kunstmest).

De overheid heeft de gebruiksnormen vastgesteld. Met dit stelsel van gebruiksnormen verlaat Nederland het huidige stelsel van verliesnormen. Dit betekent dat bedrijven niet meer worden afgerekend op de hoeveelheid stikstof en fosfaat die in het milieu verdwijnt (output), maar op de hoeveelheid stikstof en fosfaat die wordt gebruikt voor de groei van gewassen (input).

 

Bijzondere aandacht is er voor de gebruiksnorm voor dierlijke mest. Deze wordt uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare. De maximale norm is 170 kg per hectare, in overeenstemming met de Europese Nitraatrichtlijn. Voor Nederland geldt voor graslandbedrijven (minimaal 70 % grasland) een derogatie (afwijking) van deze norm (250 kg stikstof per hectare).

Voor het berekenen van het totale gebruik van dierlijke mest gelden zogenaamde excretienormen. Hiermee wordt de stikstofproductie per dier per jaar bedoeld.

 

Natuur en landschap

 

Programmabeheer PSAN en PSN:

Voor de financiering van natuur- en landschapsbeheer is vanaf het jaar 2000 de regeling Programmabeheer van kracht. Programmabeheer kent twee afzonderlijke subsidieregelingen namelijk:

 

  • Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer

    Deze regeling, kortweg PSAN genoemd, geldt voor gebieden met de hoofdfunctie landbouw. Agrariërs kunnen contracten afsluiten gericht op behoud en versterking van natuur en landschapwaarden op boerenland. Agrarische natuurverenigingen fungeren daarbij als intermediair bij het afsluiten van deze contracten. Op Ameland wordt dit gedaan door de Vereniging Agrarisch Natuurbeheer en Ganzenopvang Ameland (VANG).

 

  • Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer

    Deze regeling, kortweg PSN, genoemd, geldt voor gebieden met hoofdfunctie natuur. Naast de terreinbeherende organisaties Staatsbosbeheer en It Fryske Gea kunnen sinds enkele jaren óók particulieren gebruik maken van deze regeling.

    Dit laatste wordt veelal aangeduid als ‘particulier beheer’. Een belangrijk element hierbij is dat de grond niet door de overheid wordt opgekocht. In plaats daarvan kunnen boeren en andere grondeigenaren betaald worden voor het natuurbeheer. De basis van de regeling is dat sprake is van functieverandering. Dit betekent concreet omvorming van landbouwgrond naar natuur. In 2004 heeft het ministerie van LNV een beleidswijziging ingezet waarbij 40 % van de resterende taakstelling voor grondverwerving kan worden ingevuld door particulier en agrarisch natuurbeheer.

 

Omvorming Programmabeheer:

Per 1 januari 2010 wordt het Programmabeheer vervangen door een stelsel voor natuur- en landschapsbeheer. Het natuurbeheerplan komt in de plaats van de bestaande natuurgebiedsplannen. In dit plan zijn de gebieden aangewezen waarvoor een subsidie kan worden aangevraagd voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselemen-ten. Voor die aangewezen gebieden is aangegeven welke beheertype van toepassing is. Deze beheertypen zijn bepalend voor de invulling van het beheer.18

 

Natura-2000:

Om natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van de biodiversiteit. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU richtlijnen:

  • Vogelrichtlijn (1979)

  • Habitatrichtlijn (1992)

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Op dit moment wijst Nederland de Natura-2000 gebieden aan. Op 25 september 2009 zijn de gebieden Duinen Ameland en de Noordzeekustzone definitief aangewezen als Natura 2000-gebied19 .

 

In en rond Natura-2000 gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht.

De aanwijzing van Natura-2000 gebieden heeft gevolgen voor uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven die binnen een zone zijn gelegen aangrenzend aan een dergelijk gebied. De exacte invulling en consequenties van het Natura 2000-beleid is op dit moment nog niet duidelijk. Momenteel is het eerder genoemde ‘Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden’ de belangrijkste richtlijn. Deze zal gelden tot aan het moment dat het beheerplan voor Ameland wordt vastgesteld. Beheerplannen moeten binnen drie jaar na de aanwijzing van een Natura 2000-gebied worden vastgesteld. De provincie is hiervoor verantwoordelijk.

 

Aanwijzing zeer kwetsbare gebieden (Wet ammoniak en veehouderij):

Natuurgebieden zijn opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een gedeelte van deze natuur is gevoelig voor verzuring en vermesting als gevolg van onder meer ammoniakbelasting vanuit veehouderijen. Het besluit zeer kwetsbare gebieden Wet ammoniak en veehouderij geeft de gebieden aan waarvoor een extra bescherming van belang is. De Wet Ammoniak en Veehouderij verplicht de provincies deze gebieden aan te wijzen. In de kaart hieronder is de begrenzing voor Ameland weergegeven.

Afbeelding 1: ammoniakkaart Ameland, provincie Fryslân

 

Ruimtelijk beleid

 

Nota Ruimte:

De visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijke relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen. De sturingsfilosofie achter de Nota Ruimte is dat de decentrale overheden (provincie en gemeenten) meer ruimte krijgen bij de besluitvorming over ruimte. Ook komt er meer ontwikkelingsruimte in het landelijk gebied mits de ontwikkelingen voldoende ruimtelijke kwaliteit hebben.

 

Streekplan:

In het streekplan wordt de volgende algemene uitspraak gedaan over de landbouw in Friesland:

 

‘Wij streven in de hele provincie naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur. In het landelijk gebied worden buiten natuurgebieden voldoende ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw geboden.’

 

‘Om de inkomensbasis voor agrariërs te vergroten bieden wij aan agrarische bedrijven ruimte om op het erf (inclusief bebouwing) nevenactiviteiten te ontwikkelen die aan de agrarische activiteiten gebonden zijn. Hiertoe zullen wij bevorderen dat agrariërs die maatschappelijke doelen in hun bedrijfsvoering opnemen voldoende vergoedingen krijgen voor groene en blauwe diensten.

Kamperen bij de boer, agrarisch verwante detailhandel, en andere agrarisch gerelateerde activiteiten zoals mestvergisting, maar ook zorgfuncties, ondergeschikte ambachtelijke bedrijfsfuncties e.d. kunnen goed op het erf (inclusief bebouwing) ingepast worden.’

 

Het streekplan Fryslân zegt het volgende specifiek over de landbouw op de Waddeneilanden:

 

‘Vanwege de specifieke ruimtelijke omstandigheden is voor de eilanden een gebiedsgerichte benadering gerechtvaardigd. De alom aanwezige natuurwaarden vormen hierbij een gegeven.’

 

‘Wij vinden het van belang dat de agrarische functie in de polders gehandhaafd blijft. Zowel voor de sector zelf als ook voor natuur (weidevogels en ganzen), landschap en recreatie is een duurzaam landbouwperspectief van belang. Het verschaffen van een gezonde basis voor biologische landbouw maakt hiervan onderdeel uit. Wij ondersteunen de eilandgemeenten om samen met de landbouwsector per eiland een specifiek ontwikkelingsperspectief op te stellen.20

 

Notitie bouwmogelijkheden voor deeltijdboeren in het buitengebied (1998):

De gemeente heeft ruim tien jaar geleden beleid opgesteld voor deeltijdboeren. Door dit beleid werd het mogelijk voor enkele deeltijdboeren om een schuur/ stal te bouwen van maximaal 250 m2. In dit beleid zijn voorwaarden opgenomen voor wanneer iemand mag bouwen in het buitengebied en als deeltijdboer aangemerkt wordt (en dus geen ‘hobbyboer’ meer is). De voorwaarden zijn:

  • Er moet sprake zijn van een knelpunt. Dat wil zeggen dat de deeltijdagrariër geen bebouwing heeft of dat de bestaande locatie om milieuhygiënische redenen niet vergund kan worden.

  • Het deeltijdbedrijf moet gedurende tenminste 3 jaar bestaan uit tenminste 10 NGE (+/-100 schapen).

  • Het deeltijdbedrijf dient gedurende tenminste 3 jaar ten minste 5 ha grond in eigendom te hebben en/ of grond te pachten met een pachtcontract van ten minste 6 jaar.

Deeltijdagrariërs mogen slechts één bedrijfsgebouw per bouwperceel realiseren en er is geen mogelijkheid voor het bouwen van een bedrijfswoning bij het bedrijfsgebouw. Bij het eventueel vrijkomen van een bedrijfsgebouw is functieverandering niet toegestaan. Het bedrijfsgebouw dient zo goed als mogelijk in het landschap te worden opgenomen.

 

Notitie Hobbyboeren gemeente Ameland/ hobbyboeren beleid:

In het kader van Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (onderdeel van de Wet Milieubeheer die op 1 maart 1993 inwerking trad) is door de gemeente de ‘Notitie Hobbyboeren gemeente Ameland’ opgesteld. Een groot aantal inrichtingen, hobbyboeren, werd door dit besluit opeens vergunningplichtig.

 

In deze notitie is een grensbepaling opgenomen vanaf hoeveel gehouden dieren men kan spreken over bedrijfsmatig. Dit bleek het geval te zijn vanaf: 3 koeien (of 10 stuks jongvee), 31 schapen, 22 geiten, 9 weidepaarden of 2 manegepaarden. ‘Bedrijven’ met een dergelijke grootte zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet Milieubeheer (1993). De overige bedrijven vallen onder het regime van de APV.

 

Er is 2001 nader onderzoek verricht naar het eventueel opstellen van beleid specifiek voor de hobbyboeren. Mogelijkheden voor een gezamenlijke accommodatie voor hobbyboeren zijn toen onderzocht. Dit beleid zou dan eveneens als het beleid voor deeltijdboeren gericht zijn op huisvesting. Er is echter indertijd geconcludeerd dat het opstellen van specifiek beleid voor hobbyboeren niet wenselijk was. Redenen hiervoor waren dat: samenwerking tussen hobbyboeren op het gebied van dierziekten naar verwacht moeizaam zou verlopen evenals het planologische traject dat doorlopen zou moeten worden.

 

Notitie Hokkeboel:

Op 31 mei 1999 is de notitie hokkeboël vastgesteld door de gemeenteraad. Deze notitie had ten doel: verwijdering van illegale en/ of ontsierende bouwwerken in het buitengebied. In totaal – zo blijkt uit de inventarisatie – waren er (1999) ruim 70 ontsierende bouwwerken.

In de notitie worden handvaten voor handhaving (van bestemmingsplan) beschreven.

 

Bestemmingsplan buitengebied 1997:

Eerder genoemde bepalingen uit de notitie voor deeltijdboeren zijn in het bestemmingsplan buitengebied 1997 opgenomen. In dit zelfde bestemmingsplan wordt middels de aanduiding ‘kampeerboerderij toegestaan’ de verblijfsrecreatieve (neven)tak van bestaande agrarische bedrijven geregeld.

 

Agrarische bouwpercelen hebben over het algemeen een oppervlakte van 1 tot 1,5 hectare. In het huidige vigerende bestemmingsplan is bepaald dat maximaal 70% (met een vrijstelling tot 80%) van het agrarische bouwperceel mag worden bebouwd. Torensilo’s zijn toegestaan en het plaatsen van een mest- of sleufsilo van maximaal 500 m2 behoort tot de mogelijkheden.

Voor een viertal ligboxenstallen zonder toegestane bedrijfswoning is een aparte regeling getroffen.

 

Water

 

Kaderrichtlijn water:

In december 2002 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden en in april 2005 in de wet op de waterhuishouding verankerd. Deze richtlijn legt de lidstaten verplichtingen op ten aanzien van de ecologische en chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. De Europese lidstaten waren verplicht om in 2003 deze verplichtingen in hun eigen wet- en regelgeving verankerd te hebben. In Nederland is de wettelijke implementatie uitgesteld. In 2009 moeten de lidstaten hiervoor een stroomgebiedbeheersplan klaar hebben. Uit onderzoek van Alterra is gebleken dat de KRW grote invloed zal hebben op de Nederlandse land- en tuinbouw. Om de KRW te realiseren zullen bron- en/of effectgerichte maatregelen in de bedrijfsvoering moeten worden opgenomen met betrekking tot nutriënten (stikstof en fosfaat) en bestrijdingsmiddelen.

 

4. TRENDS EN ONTWIKKELINGEN

4.1. Gewenste ontwikkeling

College programma

Het college van de gemeente Ameland zegt in haar collegeprogramma 2006-2010 het volgenden over de landbouw op het eiland:

 

‘Het college wil een duurzame en blijvende landbouw op Ameland handhaven en stimuleren. Een sterke en gezonde agrarische bedrijfstak op het eiland is van groot belang, enerzijds om een monocultuur toerisme te voorkomen en anderzijds om het Amelander landschap zoals polder- en weidegebieden in stand te houden. Daarbij is het van belang dat er een goede samenhang tussen het agrarisch grondgebruik en de ontwikkeling van natuur en landschap bestaat. Het fraaie Amelandse agrarisch gebied met zijn schitterende vergezichten is misschien wel uniek in Nederland. Om een goed evenwicht tussen recreatie, natuur en landbouw te behouden wil ons college regelmatig overleg voeren met alle betrokken instanties.

 

Het college wil projecten op het gebied van plattelandsvernieuwing, waarbij de agrarische bedrijven mogelijkheden krijgen hun activiteiten uit te breiden, bevorderen. Tevens wil het college in goed overleg met de raad het promoten en verder ontwikkelen van specifieke Amelander producten ondersteunen. Datzelfde geldt voor initiatieven vanuit de agrarische sector, zoals het vrijwillig agrarisch natuurbeheer en het sluiten van overeenkomsten voor o.a. ganzengedooggebieden, kortom projecten om boeren méér in te schakelen bij natuur-en landschapsbeheer.

 

Het belang van deeltijd- en hobbyboeren voor de instandhouding van de agrarische economie wordt door het college onderkend. Ze wil het beleid ten aanzien van de bouw van agrarische schuren voor deze sector verbeteren en meer structuren. Met een positieve grondhouding van alle partijen kan tot een doelmatige verdeling van de ruimte worden gekomen, zonder dat dit ten koste gaat van de aanwezige veehouderijbedrijven.’21

 

4.2. Afname totaal aantal bedrijven en schaalvergroting

De landbouw heeft de laatste 50 jaar het ontwikkelingsspoor van schaalvergroting gevolgd. Sinds de invoering van het quotum systeem in 1983 is het aantal melkkoeien in Nederland met 42 % afgenomen ook het aantal bedrijven is enorm gedaald22 . Het aantal koeien per bedrijf is fors gestegen. Was het gemiddeld aantal koeien per melkveebedrijf tijdens de invoering van het quotum ongeveer 40, nu zijn dit circa 75. De productie bleef in deze jaren nagenoeg gelijk. In Friesland ligt het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf - met 90 - 20% hoger dan het landelijk gemiddelde.

 

Landelijk blijft ook de komende jaren de trend van schaalvergroting doorzetten. Heeft een gemiddeld melkveebedrijf in 2005 een productie van 500.000 kg melk in 2020 zal dit volgens voorspellingen van onderzoeksinstituut LEI, verdubbeld of zelfs verdrievoudigd zijn. De hoeveelheid melk in Friesland neemt tussen nu en 2020 met 20% toe. In 2020 zullen er 30-40% minder bedrijven zijn in Friesland. Het gemiddelde Friese bedrijf heeft in 2020 130-150 melkkoeien23 en 80 tot 100 hectare grond.24

 

Naar verwachting (onderzoek LEI) zal het aantal melkveehouders richting 2020 met 4% procent per jaar blijven afnemen (30-40% < in 2020). De totale melkproductie zal stijgen verwacht het LEI. Voor Ameland zou dit betekenen dat het aantal melkveehouders voor 2020 zou zijn terug gelopen tot 10-12.

 

Een aantal factoren is van invloed op de ontwikkelingen van de melkveesector. Belangrijk is dat de bedrijven - zeker op een eiland - hun mest zoveel mogelijk op eigen grond kwijt kunnen; zoals dit nu ook gebeurt. Dit betekent voor Ameland (op basis van het quotum van 2007) dat er de komende jaren (bij een gelijkblijvend quotum en zonder derogatie) plm. 800 hectare grond nodig is voor de melkveesector25 . De hoeveelheid grond die nu in gebruik is bij de melkveesector, zit naar schatting van LTO Ameland ruim boven deze 800 hectare, exacte cijfers zijn niet bekend. De boeren nabij het dorp Buren hebben veel aandelen in handen van de Vennoot, een gemeenschappelijk weidegebied op oostelijk Ameland. De Vennoot wordt niet bij de CBS-tellingen meegenomen als cultuurgrond, maar de boeren (met aandelen) mogen het wel meetellen voor de mestboekhouding. Het landbouwareaal in gebruik bij de melkveehouderij zal de komende jaren – bij autonome ontwikkeling – minimaal gelijk blijven.

 

4.3. Verbreding

Cijfers

In 2007 had landelijk ruim 11% van de landbouwbedrijven inkomsten uit verbreding, dit is exclusief agrarisch natuurbeheer. De totale landelijke omzet over 2007 bedroeg circa €232 miljoen.

 

In Friesland doet ruim een kwart van de landbouwbedrijven aan een vorm van verbreding, voornamelijk agrarisch natuurbeheer. Het aantal zorgboerderijen stijgt, het aantal bedrijven met recreatie schommelt en het aantal bedrijven met verwerking, verkoop en agrarisch natuurbeheer daalt. De gemiddelde inkomsten uit deze verbredingsactiviteiten (geldt vooral voor agrarisch natuurbeheer) zijn veelal beperkt. In Friesland zijn relatief veel landbouwbedrijven die duurzame energie opwekken.

 

Marktpotentieel

Een recent onderzoek in opdracht van LNV 26 toont aan dat er sprake is van een behoorlijk landelijk marktpotentieel voor verbredingsactiviteiten, van in totaal €1,5 tot €4,5 miljard. Kansen doen zich in Friesland vooral voor op het gebied van zorg, energie, agrarisch natuurbeheer en andere vormen van maatschappelijke diensten27 .

 

4.4. Afschaffing melkquota

In 2015 wordt het melkquotum mogelijk afgeschaft (niet verlengd). De verwachting is (onderzoek Van Berkum et al.) dat dit voor Nederland kansen kan bieden en dat de totale melkproductie met 20% zou kunnen groeien. Wel zullen de kleine bedrijven over het algemeen eerder stoppen als prijzen dalen en/ of het quotumsysteem wordt afgeschaft.28

 

4.5. Inkomensontwikkeling29

De agrarische sector bevindt zich in een sterk veranderingsproces. Drijvende krachten achter deze verandering zijn:

  • De markt- en prijsontwikkelingen (herziening Europees markt- en prijsbeleid);

  • Veranderende regelgeving op het terrein van milieu, voedselveiligheid, dierenwelzijn etc.;

  • Veranderende maatschappelijke wensen ten aanzien van het landelijk gebied.

De inkomens in de landbouw staan in toenemende mate onder druk. Enerzijds zal het Europees markt- en prijsbeleid (Agenda 2000) leiden tot verdere prijsverlagingen. Anderzijds heeft de aantrekkende regelgeving op het terrein van milieu, dierenwelzijn en product- en productiekwaliteit een kostprijsverhogende werking.

In z’n algemeenheid houdt de ontwikkeling van de afzetprijzen in de land- en tuinbouw geen gelijke tred met de kostenstijgingen. Zo zijn de kosten voor goederen, diensten en investeringen in de land- en tuinbouw in de periode 1995 – 2003 met ongeveer 20% gestegen30 .

 

Activiteiten op het gebied van maatschappelijke diensten en verbreding kunnen een positieve bijdrage leveren aan de inkomensontwikkeling. De komende jaren is uit oogpunt van inkomensvorming verdere professionalisering en opschaling van diverse dienstverlening door agrariërs noodzakelijk. Daarbij is aandacht voor het stimuleren van nieuw ondernemerschap van groot belang. Samenwerking in de keten en samenwerking tussen sectoren wordt steeds belangrijker voor de noodzakelijke kostprijsverlaging en innovatie31 .

5. SCENARIOSCHETS - A

 

A. GROOTSCHALIGE (MODERNE) LANDBOUW

Kaart 1: WEST Ameland Ammoniakemissie i.r.t. Natura 2000 (25%)

Kaart 2: OOST Ameland Ammoniakemissie i.r.t. Natura 2000 (25%)

 

5.1. Omschrijving scenario32

Uitgangspunten

In dit scenario wordt uitgegaan van autonome ontwikkeling van de professionele landbouw op het eiland. Schaalvergroting van melkveebedrijven die daarvoor naar verwachting geen of weinig belemmeringen ondervinden m.b.t. Natura 2000 (ammoniakemissie) enerzijds; en bedrijfsbeëindiging op de locaties die door Natura 2000 niet langer interessant zijn voor grootschalige landbouw anderzijds. Deze schets geeft een indicatie van de op papier beschikbare ruimte voor de melkveehouderij op het eiland. Er wordt hier uitgegaan van grote bedrijven met 200 koeien en minimaal 100 hectare grond. Vanwege de bedrijfsvoering is uitgegaan van huiskavels van 60 hectare. Voor een efficiënte bedrijfsvoering zou tenminste 60% van de grond deel uit moeten maken van de huiskavel. Verder wordt er in dit scenario daar waar mogelijk ‘gebruik gemaakt’ van bestaande agrarische gebouwen die op meer dan 250 meter afstand van de grens van Natura 2000-gebied Duinen Ameland liggen. Er wordt in dit scenario uitdrukkelijk géén rekening gehouden met grondeigendommen33 . Alle ingetekende huiskavels zijn dan ook puur indicatief.

 

Dit scenario houdt in dat de gemeente daar waar mogelijk ruimte biedt en moderne grootschalige landbouw stimuleert in haar beleid. Dit betekent dan ook dat er weinig tot geen rekening gehouden wordt met belangen van hobby- en deeltijdboeren.

 

Ontwikkelingen

De volgende ontwikkelingen zijn leidend voor dit scenario.

  • Groei naar een gemiddeld bedrijf met 200 koeien, 100 hectare cultuurgrond en een stal van 2000 m2 (grotere bedrijven dan landelijk gemiddelde.)

  • Toename van het totaal aantal koeien

  • Toename grondvraag en intensiever gebruik

  • Afname van het totaal aantal melkveehouders met een (maximum van) gemiddelde van 4% per jaar (gelijk aan het landelijk gemiddelde).

Naar verwachting zal het aantal melkveehouders (gelijk aan de landelijke trend) met 4% per jaar blijven dalen. Voor Ameland zou dit betekenen dat er tussen 2009 en 2020 circa 6 bedrijven zouden stoppen. Uit beide kaarten is op te maken dat er ruimte is voor in totaal 14 melkveebedrijven met 200 koeien. Er vanuit gaande dat Ameland de landelijke trend blijft volgen is er dus – op papier – genoeg ruimte om te groeien voor de huidige melkveehouders.

 

5.2. Situatie Ameland 2020

Kaart 3: OOST Ameland Scenarioschets ‘Grootschalige (moderne) landbouw’ (40%)

 

Oost Ameland

Uit bovenstaande kaart (zie bijlage voor de kaart op volledige grootte) valt op te maken dat er in dit scenario ruimte zou zijn voor maximaal 5 melkbedrijven - met de eerder genoemde grootte van 200 koeien - op het oostelijke deel van het eiland. Waarvan 1 aan de verbindingsweg tussen Nes en Ballum en vier in de polder tussen het dorp Buren en buurtschap de Kooiplaats. In de polder tussen Nes en Buren bevinden zich geen bedrijven, echter deze gronden zullen wel grotendeels in gebruik zijn bij de melkveesector in dit scenario, omdat er een grondvraag is van minimaal 500 hectare (waarvan 300 hectare ingetekend zijnde huiskavel).

Kaart 4: WEST Ameland Scenarioschets ‘Grootschalige (moderne) landbouw’ (40%)

 

West Ameland

Op de kaart is te zien dat er op het westelijke deel meer ruimte is voor grootschalige landbouw dan op het oostelijk gedeelte. Dit komt doordat het eiland hier breder is waardoor beperkingen die Natura 2000 met zich meebrengt minder snel doorwerken op het gebied. In de Polder onder Ballum en tussen Ballum en Hollum zouden in het geschetste scenario maximaal 7/8 melkveehouders kunnen functioneren met 200 koeien. Daarnaast zou er mogelijk één bedrijf ten noorden van de verbindingsweg kunnen functioneren. Twee van de 9 bedrijfslocaties liggen echter wel op een afstand van minder dan 500 meter gemeten vanaf de rand van het Natura 2000 gebied. Dit betekent dat deze locaties in de toekomst tegen beperkingen aan kunnen lopen bij uitbreiding.

 

5.3. Tendens

Oost Ameland

Momenteel bevinden zich op het oostelijk deel van het eiland 7 melkveebedrijven, 1 vleesveebedrijf en 1 afbouwend melkveebedrijf. In de nieuwe situatie is er plaats voor maximaal 5 melkveehouders, hetgeen betekent dat er minimaal 2 bedrijven zullen moeten stoppen om genoeg ruimte te kunnen bieden voor de overige bedrijven. Er liggen 3 bedrijven op minder dan 250 meter afstand van Natura 2000-gebied, waarvan 1 bedrijf zijn activiteiten reeds afbouwt.

 

Twee van de stoppende locaties in dit scenario34 bevinden zich in de polder tussen Buren en de Kooiplaats. Eén van de stoppende locaties bevindt zich aan de rand van Nes, echter dit is reeds een afbouwend bedrijf op een – gezien Natura 2000 – zeer ongunstige locatie. De bedrijven tussen Buren en Kooiplaats zijn alle twee voltijds melkveebedrijven.

Aan de verbindingsweg is in principe plaats voor één bedrijf, de huidige locatie lijkt echter op termijn problemen op te gaan leveren gezien de beperkende invloeden van Natura 2000.

 

Het vleesveebedrijf (zoogkoeien) - ten zuidoosten van Buren - weidt zijn vee op gronden van Staatsbosbeheer en zou in dit scenario kunnen blijven bestaan, omdat het grondgebruik

grotendeels op geruime afstand van de huiskavel plaatsvindt en er dus genoeg ruimte is voor de schaalvergroters in het gebied.

 

West Ameland

Momenteel bevinden zich op het westelijke deel van het eiland nog 10 melkveehouders en 1 afbouwer. In de nieuwe situatie is er plaats voor in ieder geval 9 bedrijven, hetgeen betekent dat alle huidige melkveehouders in de polder bij Ballum en tussen Ballum en Hollum in principe ruimte hebben om te groeien. Eén locatie ten zuiden van de verbindingsweg zal op termijn mogelijk moeten stoppen of zoeken naar andere mogelijkheden; de locatie ten noorden van de verbindingsweg bevindt zich op een afstand van minder dan 500 meter tot Natura 2000-gebied. Het hier gevestigde bedrijf kan op deze locatie tegen beperkingen oplopen.

 

5.4. Gemeentelijk beleid

Eerder werd al genoemd dat dit een scenario is waarbij de gemeente stimulerend beleid inzet. Bij paragraaf 1.3 is de huidige tendens beschreven die te zien is in de landbouw, in paragraaf 1.2 is het toekomstscenario omschreven. Om daadwerkelijk dit scenario te realiseren zal de gemeente daarvoor een aantal zaken in haar beleid moeten regelen. Hieronder wordt weergegeven om welke zaken dit gaat.

  • Grondruil en/ of ruilverkaveling om de efficiëntie te vergroten. Bestaande bedrijven hebben voor 200 koeien een huiskavel nodig van ongeveer 60 hectare.

  • Hobbyboeren en particulieren stimuleren om zoveel mogelijk rondom de dorpen op de mindere gronden hun activiteiten uit te voeren/ clusteren en grond te verkopen of te verpachten aan de melkveesector.

  • Vergroten van de agrarische bouwblokken in het bestemmingsplan.

  • Mogelijk toestaan van nieuwbouwlocaties en/ of stimuleren van bedrijfsverplaatsing, waarbij de locatie van een stoppende boer wordt overgenomen.

Voor dit scenario zal ruilverkaveling of grondruil noodzakelijk zijn om de minimale huiskavel groottes van 60 ha te kunnen realiseren. Dit scenario gaat uit van een ontwikkeling gericht op hoofdzakelijk de melkveesector. Het zal dan ook tot gevolg hebben dat er minder/ beperkte ruimte zal zijn voor hobbymatige en deeltijdactiviteiten, zeker op de betere landbouwgronden. Alle hobbyactiviteiten concentreren zich rondom de dorpen voornamelijk aan de zuidzijde. De gemeente voert ook actief beleid om dit te realiseren. Dit betekent dat de mogelijkheden op de geschikte gronden (voornamelijk de polders ten zuiden van de dorpen) voor hobby- en deeltijdboeren beperkt worden. De mogelijkheden op de minder geschikte gronden (veelal ten noorden van dorpen) zullen vergroot worden voor deze groep als stimulerende maatregel. Te denken valt aan extra bouwmogelijkheden (schutstallen e.d.) ten noorden van de dorpen en geen bebouwing op de betere gronden toe te staan.

 

De agrarische bouwblokken zullen vergroot moeten worden35 , het ligt in de lijn der verwachting dat gemeenten landelijk grotere bouwblokgroottes zullen gaan hanteren bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Het streekplan Fryslân biedt hier inprincipe ook mogelijkheden voor. ‘Een maximale maat is minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk’; zo stelt de provincie in haar streekplan. De gemeente zal hierin mee moeten gaan en ook in haar bestemmingsplannen optimale ruimte bieden voor (maatwerk binnen) de melkveesector.

 

Alle bovengenoemde punten hebben ten doel de melkveehouders zoveel mogelijk ruimte te bieden voor een efficiënte bedrijfsvoering, zodat ze op deze manier de kosten per kilogram melk zo laag mogelijk kunnen houden en kunnen concurreren op Europese/ mondiale schaal.

 

6. SCENARIOSCHETS - B

 

B. SCENARIOSCHETS ‘MARKTWERKING’

 

6.1. Omschrijving scenario

Uitgangspunten

In dit scenario wordt - evenals in het voorgaande scenario - uitgegaan van autonome ontwikkeling van de professionele landbouw op het eiland. Schaalvergroting van melkveebedrijven die daarvoor naar verwachting geen of weinig belemmeringen ondervinden m.b.t. Natura 2000 (ammoniakemissie) enerzijds; en bedrijfsbeëindiging op de locaties die door Natura 2000 niet langer interessant zijn voor grootschalige landbouw anderzijds.

 

Anders dan het voorgaande scenario wordt hier uitgegaan van ‘marktwerking’ door de gemeente. De gemeente stimuleert niet, maar legt ook geen (nieuwe) beperkende maatregelen op. Ontwikkelingen worden zoveel mogelijk aan de markt over gelaten. Er wordt een indicatie gegeven van de gevolgen indien de gemeente geen enkel nieuw beleid opstelt voor de landbouw.

 

Ontwikkelingen

  • Groei naar een gemiddeld bedrijf met een melkveestapel van 120-16036 en 80-100 hectare cultuurgrond (schaalvergroting en intensivering)

  • Het totaal aantal koeien blijft ongeveer gelijk

  • Grondvraag tussen de 880 en 1100 hectare (nu circa 800 hectare in gebruik)

  • Afname van het totaal aantal melkveehouders met een gemiddelde van 4% per jaar van 17 in 2009 naar 11 in 2020.

     

6.2. Situatie Ameland 2020

Oost Ameland

Het aantal melkveehouders zal met gemiddeld 4% blijven afnemen volgens prognoses van het LEI. Concreet betekent dit dat er naar verwachting 11 melkveehouders zullen zijn in 2020. Momenteel zijn er 17 melkveehouders waarvan 7 op het oosten van het eiland zijn gelegen. In 11 jaar tijd zal het aantal melkveehouders teruglopen met 6 in totaal. Het aantal schapenhouders zal naar verwachting dalen. Het aantal paardenhouders blijft ook de komende jaren stijgen.

 

Voor het oostelijk deel van het eiland zou dit betekenen dat er in 2020 nog 4 à 5 van de huidige 7 melkveehouders over zijn. En er mogelijk dus twee tot drie boerderijen leeg komen te staan; of in ieder geval niet meer gebruikt worden voor melkveehouderij. De grotere bedrijven (schaalvergroters) zullen naar verwachting op een afstand van tenminste 250 meter vanaf Natura 200-gebied duinen Ameland liggen, omdat er bij kortere afstanden problemen te verwachten zijn met ammoniakdepositie. Bedrijven op deze kortere afstanden zullen naar verwachting eerder het spoor van verbreding en verdieping volgen, afbouwen of stoppen indien zij gevolgen ondervinden van Natura 2000.

 

Het aantal schapenhouders – zowel bedrijfs- als hobbymatig – zal minder zijn dan het huidige aantal. De overgebleven schapenhouders zullen van gemiddeld grotere omvang zijn37 . Daarentegen zal het aantal paardenhouders gestegen zijn38 . In zijn totaliteit zal de hobby- en deeltijdsector op het eiland naar verwachting weinig dalen in omvang. Er zal echter een verschuiving plaatsvinden in de verdeling tussen schapenhouders en paardenhouders. Het accent zal steeds meer op de laatste komen te liggen.

 

West Ameland

Van de in 2020 totaal 11 melkveehouders op Ameland zullen er 6 à 7 hun bedrijf op het westelijke deel van het eiland hebben. Dit betekent dat er – vergeleken met de huidige situatie - op dit deel van het eiland circa 4 à 5 bedrijven gestopt zullen zijn (inclusief het reeds afbouwende bedrijf). Ook op het westelijke deel van het eiland zal het aantal schapenhouders afgenomen zijn en het aantal paardenhouders toegenomen.

 

In 2020 zal het merendeel van de landbouwbedrijven (zowel hobby- deeltijd- als reguliere bedrijven) zich op het westelijke deel van het eiland bevinden. Het eiland is hier een stuk breder, waardoor er onder meer minder belemmeringen van Natura 2000 zullen zijn.

 

De polder onder Ballum en tussen Ballum en Hollum is in 2020 voor de landbouw het aantrekkelijkste gebied, omdat er meer ruimte is dan aan de verbindingsweg tussen Nes en Ballum en de polders bij Nes en Buren. Daarnaast speelt de afstand tot natuurgebieden – die voor de bedrijven op het westelijke deel van het eiland (m.u.v. de Verbindingsweg) veelal groter zijn dan voor bedrijven op het oostelijke deel van het eiland – een belangrijke rol.

 

6.3. Tendens

Oost Ameland

Op het oostelijk deel van het eiland liggen drie actieve melkveehouders binnen de kritische zone van minder dan 250 meter tot aan het Nature 2000-gebied Duinen Ameland. Deze bedrijven zullen op termijn - naar verwacht - niet meer mee kunnen concurreren, indien de trend van schaalvergroting door blijft zetten en er géén passende oplossingen worden gevonden voor o.a. het reduceren van de ammoniakemissie. Deze bedrijven mogen groeien tot een maximum van 5% van de kritische depositiewaarde; of indien ze hier al boven zitten de huidige depositiewaarde niet overschrijden. Ze mogen dus wel groeien in het aantal dieren, mits de emissie en depositie niet stijgen. Concreet betekent dit voor deze bedrijven dat de groeimogelijkheden zeer beperkt zullen zijn en dat investeringen in emissiebeperkende maatregelen noodzakelijk worden. Mogelijk kunnen bepaalde vormen van maatwerk uitkomst bieden indien deze situaties zich voordoen.

 

West Ameland

De boeren op het westelijke deel van het eiland zijn grotendeels gunstiger gelegen. Slechts één van de 11 melkveehouders ligt daar in de kritieke zone. Deze bevindt zich aan noordzijde van de verbindingsweg, waar het eiland zeer smal is. Aan de zuidzijde van de verbindingsweg bevindt zich nog een melkveehouder op een afstand van 250-500 meter, evenals aan de Pietje Miedeweg. Ook deze bedrijven zouden bij eventuele uitbreidingsplannen tegen problemen op kunnen lopen, echter de kans is op deze afstand al stukken kleiner dan bij < 250 meter. Zeven van de melkveebedrijven liggen op een afstand van > 500 meter, vier daarvan zelfs op een afstand van> 1.000 meter. Naar verwacht zal Natura 2000 voor deze bedrijven geen beperkingen op gaan leveren. Dit betekent dus dat 7 van de huidige 10 bedrijfslocaties naar verwachting weinig tot geen beperkingen zullen ondervinden van Natura 2000 betreffende de ammoniakdepositie.

 

Hobby- en deeltijdboeren

Voor de hobby- en deeltijdboeren (over het gehele eiland) zal Natura 2000 naar verwachting geen problemen op gaan leveren. Er kunnen op termijn wel conflicten ontstaan tussen de reguliere landbouw (melkveehouders) en de meer hobbymatige landbouw, als de trend van schaalvergroting onverminderd blijft doorzetten. De grondvraag door de reguliere landbouw zal dan – onder meer door steeds strengere regelgeving betreft de afzet van mest - hoger worden. Aan de andere kant stijgt het aantal paarden (en paardenhouders) op het eiland, is er een groot aantal schapenhouders op het eiland en zal er ook cultuurgrond verloren aan bijvoorbeeld dorpsuitbreiding. In het ‘extreemste’ geval zou er een grondtekort kunnen ontstaan, waardoor de prijs naar alle waarschijnlijkheid enorm opgedreven zal worden.

 

6.4. Gemeentelijk beleid

Dit scenario gaat uit van een situatie waarin de gemeente geen specifiek beleid voert op het gebied van landbouw (dus het huidige ‘beleid’ voortzet). Dit betekent dat de Europese, landelijke en provinciale wet- en regelgeving en daarnaast alle huidige gemeentelijke beleidsstukken – die betrekken hebben op landbouw – leidend zullen zijn. Op het gemeentelijk niveau betekent dit dat het bestemmingsplan het belangrijkste instrument is.

7. SCENARIOSCHETS - C

 

C. SCENARIOSCHETS ‘LANDSCHAP’

 

7.1. Omschrijving scenario

Uitgangspunten

Het uitgangspunt van dit scenario is dat er zich – ondanks de landelijke ontwikkeling van schaalvergroting en afname van het aantal bedrijven – een ontwikkeling voordoet waarbij de gehele professionele landbouw op het eiland verdwijnt.

 

In dit scenario zet de schaalvergroting van melkveebedrijven – door verschillende invloeden van zowel wet- en regelgeving als de markt – niet volledig door en gaan boeren op zoek naar alternatieven. Het hervormde landbouwbeleid van Europa en de invulling hiervan door de landelijke overheid bieden voldoende aanknopingspunten voor een andere benadering39 . Bovendien is Natura 2000 in deze nieuwe benadering een kans in plaats van een belemmering. Boeren die in een maatschappelijk waardevol gebied produceren – bijvoorbeeld nabij Natura 2000-gebieden – worden hiervoor beloond.

 

Het landbouwbeleid van de gemeente is in dit scenario dan ook eigenlijk meer landschapsbeleid. Waarbij ‘boeren’ tegen vergoeding het landschap beheren en bijdragen aan maatschappelijke waarden in het gebied.

 

Ontwikkelingen

  • Geleidelijk afname van het aantal bedrijven richting 2015

  • Na 2015 ‘sanering’ van de sector waardoor alleen de grotere bedrijven overblijven

  • Ook de groten redden het niet, doordat de kostprijs te hoog wordt.

  • Ruim 1.000 hectare cultuurgrond komt vrij, de overige 1.000 is in bezit bij particulieren of wordt gebruikt door hobbyboeren.

7.2. Situatie Ameland 2020

Er blijft een aantal boeren over die misschien beter plattelandsondernemers genoemd kunnen worden. Deze plattelandsondernemers beheren het landschap en worden daarvoor betaald door de ‘consument’. Er wordt een landschapsfonds in het leven geroepen dat wordt gevoed door: recreatieondernemers, toeristenbelasting en cofinanciering van provincie, Rijk en EU. De plattelandsondernemers worden betaald voor het beheren van het landschap uit dit landschapsfonds. Er ontstaat een compleet nieuwe kijk op het landschap. Het landschap is van iedereen en de gebruiker betaalt. Boeren hebben niet langer de primaire rol van voedselproducent.

 

Op heel Ameland komen in totaal 20 boerderijen vrij in de periode 2009-2020, doordat (productie) landbouw op het eiland economisch niet langer aantrekkelijk is. Door afschaffing van het melkquotum in 2015 komen de kleinere boeren op het eiland in de problemen, de melkprijs is dusdanig laag dat ze alleen door heel veel extra productie iets zouden kunnen verdienen, echter dit vereist te veel investeringen (in nieuwe stallen en grond). De meeste besluiten dan ook af te bouwen. Doordat de kleinere boeren stoppen komen ook de grotere (jonge) boeren in de problemen, de kosten voor transport van de melk en veevoeder lopen als maar op. Het wordt voor de grotere boeren ook steeds lastiger, daarom gaan ook zij opzoek naar alternatieve inkomstenbronnen.

 

Uiteindelijke blijven er een paar verbrede boeren over die hun producten afzetten op Ameland. Deze boeren hebben naast hun (duurzame) boerenbedrijf met koeien bijvoorbeeld een boerencamping en doen aan agrarisch natuurbeheer. De boeren halen hun inkomsten uit de verkoop van eigen producten, toerisme, subsidies voor agrarisch natuurbeheer, bedrijfstoeslagen gelieerd aan maatschappelijk taken die de boeren uitvoeren en daarnaast worden ze betaald uit het landschapsfonds voor beheer van het landschap.

 

7.3. Tendens

Momenteel zijn er 17 actieve melkveehouders op het eiland. In 1994 waren dit er nog 4240 . Van de 17 melkveehouders zijn de meeste – 11 bedrijven – op de westelijke helft van het eiland gelegen. Landelijk verwacht het LEI de komende jaren een gemiddelde afname van 4% per jaar. Voor Ameland betekent dit dat er naar schatting 6 bedrijven zullen stoppen in de periode 2009-2020. Het gemiddelde bedrijf bestaat in 2020 uit 120 tot 160 koeien met circa 80 tot 100 hectare grond volgens prognoses van het LEI.

 

Op Ameland is het aantal melkveehouders in 15 jaar tijd met 25 teruggelopen. Een gemiddelde daling over een periode van 15 jaar met 6% per jaar. Als deze trend door zou zetten zouden er in 2020 nog 9 melkveehouders zijn.

 

Bovenstaande percentages zijn gemiddelden en puur indicatief. In sommige gebieden in Nederland zou de landbouw weleens geheel kunnen verdwijnen, waaronder de duinlandschappen. In de zandlandschappen zal de behoefte aan wonen, recreatie en natuur sterk toenemen. In het zeekleilandschap blijft de landbouw dominant, zo stelt het Ruimtelijk Planbureau in haar onderzoek ‘waar de landbouw verdwijnt’.41

 

7.4. Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid is in dit scenario gericht op landschapsbehoud en -beheer. Om te voorkomen dat alle boeren verdwijnen en een groot deel van de cultuurgronden niet of anders beheerd zouden worden. Dit betekent dat de gemeente een aantal belangrijke zaken via haar beleid zal moeten regelen:

  • Beleid minder vanuit landbouwgebruik geredeneerd. Geen regelgeving meer gericht op zuiver agrarisch gebruik. Bijvoorbeeld aanpassen van regelgeving omtrent stankoverlast en regelgeving die bepaalt dat (neven)activiteiten perse gekoppeld moeten worden aan agrarisch gebruik.

  • Meer mogelijkheden voor verbreding bieden bij agrarische bedrijven, zodat bedrijven alternatieve inkomsten kunnen genereren en er meer zekerheid gecreëerd kan worden.

  • Samenwerking van verschillende partijen stimuleren en ondersteunen. Voor vermarkten van streekproducten, maar ook bijvoorbeeld het beheren van het cultuurlandschap is samenwerking tussen verschillende partijen – zoals melkveehouders, hobbyboeren, agrarische natuurvereniging, Staatsbosbeheer, detailhandel, Horeca, gemeente en provincie – van belang.

  • Het oprichten en mede financieren van een landschapsfonds in het geval de landbouw – en dus een groot deel van het beheer van het cultuurlandschap – geheel dreigt te verdwijnen. Uit dit landschapsfonds kunnen de boeren/ plattelandsondernemers een vergoeding ontvangen voor het beheren van het eilander (cultuur)landschap.

  • Een regeling voor vrijkomende agrarische bebouwing gekoppeld aan landschapsbeheer. Nieuwe of andere ‘bewoners’ op het platteland hoeven niet perse agrariër te zijn maar zijn wel plattelandsondernemers en hebben een rol in het beheren van het landschap, om het waardevolle landschap te behouden of te versterken.

8. PERSPECTIEF

8.1. Inleiding

In hoofdstuk 3 is de huidige situatie van de eilander landbouw omschreven inclusief het van toepassing zijnde beleid. In dit hoofdstuk worden per scenario een aantal kansen en knelpunten geformuleerd, de meest realistische kansen/ ontwikkelingen worden vervolgens concreet uitgewerkt. De verwachte positieve/ negatieve effecten van het realiseren van deze kansen worden per stakeholder benoemd en er wordt een koppeling gemaakt met gespreks-/ discussieresultaten, op basis van deze analyse wordt getracht een kansrijk landbouwperspectief voor het eiland te schetsen. Als laatste worden de antwoorden op de in paragraaf 1.4. genoemde deelvragen gegeven.

 

8.2. Scenario A: ‘grootschalige (moderne) landbouw’

Kansen en knelpunten bij grootschalige (moderne) landbouw

 

Kansen:

  • 1.

    Ontwikkelingsruimte voor een gespecialiseerde melkveesector met goede perspectieven door optimale ruimte voor schaalvergroting.

  • 2.

    Behoud van werkgelegenheid in de agrarische sector, doordat de productie in dit scenario kan stijgen. In de toekomst zal de landbouw (arbeids)efficiënter en dus arbeidsextensiever42 worden, om werkgelegenheid te behouden in de sector is productieverhoging één van de mogelijkheden.

  • 3.

    Gegarandeerd ruimtegebruik van het buitengebied, bepaald door voornamelijk de melkveehouderij. En behoud van de agrarische functie van het buitengebied. Een groot deel van het agrarisch gebied wordt gebruikt door de melkveesector in dit scenario. Het buitengebied wordt dus beheerd en de agrarische functie wordt behouden.

  • 4.

    Schaalvergroting kan de openheid van open landschappen op klei vergroten43 .

  • 5.

    De investeringskracht van de ondernemers wordt vergroot, waardoor er meer gedaan kan worden op bijvoorbeeld het gebied van milieu en duurzaamheid. Grote bedrijven kunnen zaken die vaak extra investeringen vragen, zoals duurzaamheid, veelal beter inpassen dan kleinere bedrijven.

Knelpunten:

  • 1.

    Gevaar van deze monotone ontwikkeling is dat er een sterk gespecialiseerde sector ontstaat, die zeer kwetsbaar wordt. Een plotselinge sterke daling van de melkprijs of stijging van vervoerskosten kan het voortbestaan van de sector in gevaar brengen.

  • 2.

    In 2015 wordt waarschijnlijk het melkquotumsysteem afgeschaft. Verwacht wordt dat dit vooral gevolgen zal hebben voor de kleinere boeren, echter de gevolgen kunnen nog niet volledig worden overzien.

  • 3.

    Gebruik van het buitengebied is wel gegarandeerd, echter bestaat het gevaar dat er geen enkel beest meer in de wei loopt. Bedrijfseconomisch is het meestal interessanter om de koe op stal te laten, landelijk ziet men het aantal koeien dat in de wei loopt ook afnemen44 .

  • 4.

    Verandering van het karakter van het polderlandschap, doordat het steeds grootschaliger en intensiever wordt, met langgerekte percelen en grote huiskavels. De druk op het gebied wordt groot omdat minimaal 1100 - 1400 hectare cultuurgrond van de huidige 2000 gebruikt zal worden door de melkveesector. Dit brengt een reële kans op andere negatieve gevolgen met zich mee, voor bijvoorbeeld de weidevogelstand.

  • 5.

    Weidevogelbeheer is moeilijk te combineren met deze vorm van intensief grondgebruik.

  • 6.

    De toeristische attractie waarde van het buitengebied is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder ‘beesten in de wei’ en ‘kleinschaligheid’. Indien het aantal koeien in de wei af zal nemen en het landschap een steeds grootschaliger karakter zal krijgen zal dit veelal niet ten goede komen aan de toeristische attractiewaarde van het buitengebied.

  • 7.

    Indien de focus vooral op de melkveehouderij gericht zal zijn, kan dit ten koste gaan van de overige landbouw (schapen- en paardenhouders, vleesveehouders) die economisch misschien veelal van ondergeschikt belang is, maar wel een belangrijke sociale/ maatschappelijke rol vervult op het eiland. Het is immers voor veel mensen een hobby (zinvolle vrije- tijdsbesteding) en verzorgt voor sommigen ook een deel van het inkomen. Bovendien zorgt de hobby- deeltijdsector samen met de reguliere sector voor het behoud van ondermeer een veearts op het eiland.

Een realistische kans voor de landbouw is schaalvergroting, landelijk gezien blijft dit ook de komende jaren de trend binnen de landbouw. Voor de reguliere boeren op het eiland biedt dit mogelijkheden om de kostprijs verder te kunnen verlagen en efficiënter te kunnen werken. Echter voor de natuur en landschappelijke waarden zou dit weleens nadelige gevolgen kunnen hebben. Moderne landbouw, waarbij alles gericht is op een zo efficiënt mogelijke bedrijfsvoering botst met bijvoorbeeld weidevogelbeheer met uitgestelde maaidata. Daarnaast kan schaalvergroting in dit geval ook betekenen dat de grondvraag groter wordt, waardoor het voor een hobbyboer moeilijker wordt om een stuk grond te kunnen pachten of kopen.

 

8.3. Scenario B: ‘marktwerking’

Kansen:

  • 1.

    Voorlopig ruimte voor schaalvergroting binnen de huidig geldende wet- en regelgeving.

  • 2.

    Voorlopig geen megastallen die het landschap kunnen ontsieren, omdat schaalvergroting gelimiteerd is aan de huidige bestemmingsplannen.

  • 3.

    Vrijheid voor de agrarische sector om zelf een toekomstvisie op te stellen, gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving, kansen en mogelijkheden.

Knelpunten:

  • 1.

    Er kan een zeer eenzijdige ontwikkeling van schaalvergroting plaatsvinden. Terwijl er ook op het gebied van verbreding kansen liggen, zoals een onderzoek45 , dat in opdracht van min. van LNV is uitgevoerd, aantoont.

  • 2.

    Een toekomstvast gebruik van het buitengebied is niet veiliggesteld, doordat de gemeente zowel de reguliere boeren als de hobby- en deeltijdboeren (in dit scenario) niet ondersteunt bij het zoeken naar - en oplossen van knelpunten.

  • 3.

    Het landelijk karakter kan aangetast worden. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk. Geen aanvullend beleid betekent dat de gemeente dus ook niet meer eisen stelt aan bijvoorbeeld landschappelijke inpassing dan dat ze nu doet, terwijl de huidige ontwikkelingen daar in veel gevallen wel om vragen.

  • 4.

    Ook de toeristische waarde van het buitengebied wordt niet gegarandeerd, juist doordat er geen extra eisen worden gesteld aan landschappelijke inpassing en het bouwblok niet wordt vergroot. Hierdoor bestaat het gevaar dat de bouwblokken vol worden gebouwd, wat de uitstraling, netheid en efficiëntie van een bedrijf veelal niet ten goede zullen komen.

  • 5.

    Het aantal paardenhouders groeit46 , waardoor de behoefte aan bebouwing – in de vorm van schutstallen, paardenbakken e.d. – in het buitengebied toeneemt. Zonder gemeentelijk beleid kan dit tot gevolg hebben dat er steeds meer ‘illegale’ bouwwerken in het buitengebied verschijnen. Dit zijn vaak geen fraaie bouwwerken en komen de uitstraling van een open gebied dan meestal ook niet ten goede.

  • 6.

    De eisen voor dierenwelzijn worden steeds strenger. Alle dieren moeten kunnen schuilen. Dit betekent dus dat er een behoorlijk aantal schuilgelegenheden voor dieren gerealiseerd zouden moeten worden op het eiland, terwijl hier binnen het huidige door de gemeente gevoerde beleid weinig tot geen mogelijkheden voor zijn.

Binnen het scenario ‘marktwerking’ is schaalvergroting een zeer waarschijnlijke ontwikkelingsrichting voor de landbouw. In dit scenario betekent dit wel dat positieve effecten van dit scenario op de langere termijn discutabel zijn. De belangrijkste reden hiervoor is dat er verschillende knelpunten aan de orde zullen komen, die niet allemaal zonder medewerking van de gemeente verholpen kunnen worden. Dit betekent dan ook dat dit scenario op de langere termijn voor alle drie genoemde stakeholders – naar alle waarschijnlijkheid – negatieve gevolgen met zich mee zal brengen.

 

Naast schaalvergroting is verbreding een kans voor de landbouw. Landelijk gezien is de markt voor bijvoorbeeld streekproducten en zorgtoerisme groeiende. Echter in dit scenario hebben ‘ondernemers’ niet de maximale ruimte om hierop in te kunnen spelen. Er is namelijk nog niks concreets geregeld in het gemeentelijke beleid betreffende (nieuwe) vormen van verbreding.

 

8.4. Scenario C: ‘landschap’

Kansen:

  • 1.

    Uiteindelijk kan er doormiddel van een landschapsfonds voor gezorgd worden dat een groot deel van het cultuurlandschap beheerd wordt en blijft.

  • 2.

    Doormiddel van een landschapsfonds kan de toeristische attractiewaarde van het buitengebied mogelijk zelfs vergroot worden. De hoofdfunctie landbouw verandert namelijk in een combinatie van landbouw en recreatie.

  • 3.

    Voedsel wordt geconsumeerd worden daar waar het ook geproduceerd wordt, een duurzame gedachte.

  • 4.

    Boeren/ plattelandsondernemers hebben optimale ruimte om kansen op het gebied van verbreding, (biologische) streekproducten en duurzaamheid te kunnen benutten.

Knelpunten:

  • 1.

    Het beroep van boer verandert in dit scenario enorm, hier is een complete mentaliteitsverandering voor nodig. De boer wordt plattelandsondernemer en is niet langer primair voedselproducent maar vooral landschapsbeheerder.

  • 2.

    De afhankelijkheid van toerisme – die nu al heel groot is op het eiland – wordt in dit scenario alleen nog maar verder vergroot.

  • 3.

    Boeren worden in dit scenario nog afhankelijker van subsidies.

  • 4.

    Om een landschapfonds tot succes te maken is zeer intensieve samenwerking tussen alle betrokken partijen van belang. Het zelfde geldt bijvoorbeeld voor het produceren, verwerken en vermarkten van streekproducten. Een intensieve vorm van samenwerking die tot op heden nog niet plaats vindt op het eiland.

Het scenario kan op een aantal punten zeker bijdragen aan de doelstelling zoals genoemd in de inleiding. Inprincipe kan het voor alle stakeholders een positieve bijdrage leveren, echter dit betekent voor de reguliere boeren wel dat ze eigenlijk een functieverandering zullen moeten ondergaan, wat velen niet als prettig zullen ervaren. Voor verbreding en natuur zijn er veel mogelijkheden in dit scenario. Dit scenario heeft vooral een verwacht positief effect op toeristische- en natuurwaarden. Echter heeft dit scenario géén duidelijke positieve effecten op de landbouw; als er van de huidige functie van landbouw wordt uitgegaan.

 

8.5. Perspectief

In de voorgaande paragrafen zijn een aantal belangrijke kansen en knelpunten weergegeven, daarnaast zijn uit gesprekken/ discussie met stakeholders, experts en bestuurder kansen en knelpunten naar voren gekomen47 , op basis waarvan een aantal perspectieven voor de eilander landbouw geschetst kan worden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kansen (wensen) en knelpunten en hun effect op het belang van de verschillende stakeholders.

 

Kansen

STAKEHOLDERS

Reguliere boeren

Hobby- en deeltijdboeren

Natuur/ Landschap

KANS/ ONTWIKKELING

  • 1.

    Schaalvergroting

+

minder kosten per kg melk, efficiëntie

+/-

‘laag’ houden transportkosten, minder ruimte

+/-

collectief beheer, intensiever grondgebruik

  • 2.

    Verbreding

+/-

Markt aanwezig, boer wil boer blijven

+

afhankelijkheid van boeren relatief laag

+/-

goede combinatie, soms verstoring landschap

  • 3.

    Landschapsbeheer

-

boer wil boer blijven, afhankelijk van subsidies

+

goed te combineren met extensief grondgebruik

+

landschap natuur heeft prioriteit

  • 4.

    Extra bebouwing voor hobby- en deeltijdboeren

+/-

‘laag’ houden transport kosten, ruimtebeslag

+

voldoende ruimte dieren/ machines, dierenwelzijn

+/-

aanpakken verrommeling, versnippering

Tabel 1: effect per kans/ ontwikkeling op belang stakeholders

 

Toelichting tabel 1

 

+ Dit betekent dat de betreffende stakeholder een positief standpunt heeft m.b.t. de kans/ ontwikkeling, maar dat daarnaast ook literatuur onderbouwt dat dit een ‘kans’ is voor de betreffende stakeholder.

 

+/- Dit betekent dat het standpunt van de stakeholder en literatuur elkaar tegenspreken, of dat beide noch (duidelijk) positief noch (duidelijk) negatief zijn betreffende de kans/ ontwikkeling.

 

- Dit betekent dat de betreffende stakeholder een negatief standpunt heeft m.b.t. de kans/ ontwikkeling, maar dat daarnaast ook literatuur onderbouwt dat dit een mogelijk een bedreiging is voor de betreffende stakeholder.

 

  • 1.

    Schaalvergroting is voor de professionele landbouw het meest voor de hand liggende ontwikkelingsspoor. Dit spoor biedt momenteel het beste perspectief, indien er geen meerwaarde op de melk gecreëerd kan worden. Schaalvergroting is in veel gevallen dan ook meer een noodzaak dan een mogelijkheid. De eilander LTO organisatie geeft te kennen dat zij het meeste perspectief zien in schaalvergroting, verbreding zien zij als vorm van extra inkomstenbron, maar niet als het middel om het agrarisch bedrijf in stand te kunnen houden. Schaalvergroting betekent gemiddeld grotere (huis)kavels en een stijging van de grondvraag vanuit de professionele landbouw (bij een afname van het aantal landbouwbedrijven gelijk aan of kleiner dan het landelijk gemiddelde van 4% per jaar). Dit zou op den duur kunnen leiden tot conflicten tussen de professionele landbouwbedrijven enerzijds en de hobby- en deeltijdbedrijven anderzijds.

  • Het is in het belang van de gehele eilanderlandbouw dat de grondprijzen niet te snel stijgen. In de toekomst zal namelijk door steeds strengere wetgeving betreffende ondermeer de mestafzet de grondvraag per bedrijf alleen maar stijgen. Te hoge grondprijzen zouden een groot gevaar kunnen gaan vormen voor het voortbestaan van de eilander landbouw. Dit dient dan ook te worden voorkomen.

  • 2.

    Naast schaalvergroting is verbreding een mogelijkheid voor de eilander landbouw, te denken valt dan aan: het verder uitbouwen van het Amelander Produkt, kamperen bij de boer, opwekken van duurzame energie, of zorgtoerisme. Echter de eilander boeren zien dit nog niet als een reële kans om een goede boterham mee te gaan verdienen. Bovendien vergt dit een vorm van intensieve samenwerking tussen boeren en andere partijen als de detailhandel en horeca, waar men nog redelijk onbekend mee is. De vraag is of een dergelijk samenwerkingsverband kans van slagen heeft op het eiland. Voornamelijk, omdat de behoefte tot intensieve vormen van samenwerking niet aanwezig lijkt te zijn onder de eilander ondernemers. Ondanks dat de eilander LTO organisatie verbreding niet als een kansrijke ontwikkeling zien, zijn er wel een aantal individuele ondernemers enthousiast. Zo is er momenteel een kaasboerderij op het eiland en ziet een aantal ondernemers kansen in het kamperen bij de boer. Een vorm van verbreding die eigenlijk al compleet in de bedrijfsvoering is opgenomen bij de eilander boeren is het exploiteren van een kampeerboerderij. Een groot aantal melkveehouders heeft een kampeerboerderij. Het huidige verblijfsrecreatieve beleid van de gemeente wil het aantal kampeerboerderijen de komende jaren gelijk houden, iedere boer heeft inprincipe de mogelijkheid om een kampeerboerderij te beginnen.

  • 3.

    Ook landschapsbeheer behoort tot de mogelijkheden. Dit zou voor de natuur zeker een meerwaarde op kunnen gaan leveren, omdat landschapsbeheer vaak hand in hand gaat met agrarisch natuurbeheer en er slechts een extensieve vorm van beweiding plaatsvindt. Echter betekent dit dat er vooral voor de professionele landbouw een totale omslag zou moeten plaatsvinden van een productiegerichte landbouw naar een landbouw die voornamelijk maatschappelijke diensten uitvoert. Dit is een omslag die niet van de één op de andere plaatsvindt. De eilander LTO ziet dit dan ook niet als een kansrijk perspectief. Echter ze staat wel open voor bepaalde vormen van agrarisch natuurbeheer indien deze goed ingepast kunnen worden in de agrarisch bedrijfsvoering. Voor de hobby- en deeltijdsector is dit een realistischer perspectief, omdat zij veelal aan een extensieve vorm van beweiding doen en niet geheel afhankelijk zijn van inkomsten uit hun agrarische bedrijf.

  • 4.

    Vanuit de hobby- en deeltijdsector is er vraag naar meer bouwmogelijkheden. Voor de een aantal deeltijdboeren is middels een speciale notitie de mogelijkheid geboden om een schuur te bouwen van maximaal 250 m2. Deze bedrijven moesten aantonen dat zij aan een aantal voorwaarden voldeden. Zo moesten ze aantonen dat ze minimaal 10 NGE’s hadden. Niet alle hobby- en deeltijdboeren zijn hiermee geholpen nog steeds geeft een aantal boeren aan dat de huidige situatie niet meer voldoet en dat ze mede dankzij strengere regelgeving omtrent dierenwelzijn genoodzaakt zijn meer stalruimte te creëren. Meer bebouwing toestaan kan dit probleem dan misschien wel oplossen, echter het kan ook een hoop negatieve neveneffecten met zich meebrengen. Zo kan bebouwing de openheid en uitstraling van een gebied aantasten. Ook bestaat het gevaar dat deze bebouwing (op termijn) voor andere dan de bedoelde agrarische doeleinden gebruikt gaat worden. Enerzijds kan het toestaan van meer bebouwing dus een knelpunt oplossen, anderzijds kan het zeer negatieve randeffecten met zich meebrengen. Negatieve effecten, met name voor natuur en landschap.

     

8.6. Conclusies

In de inleiding is een onderzoeksvraag en een aantal deelvragen genoemd. Nu kan op basis van de gegevens uit de voorgaande hoofdstukken een antwoord geformuleerd worden op de deelvragen.

 

  • 1.

    Kan grootschalige (moderne) landbouw bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

  • Grootschalige landbouw kan een bijdrage leveren aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland. De huidige professionele landbouw heeft goede afspraken met leveranciers en afnemers, waardoor zij in principe voor dezelfde kostprijs kunnen produceren als bedrijven aan de vaste wal. Grootschalige bedrijven nemen meer af en produceren meer, dit betekend dat het voor afnemers en toeleveranciers interessanter is om afspraken te maken met de agrarische sector op het eiland. Grotere boeren hebben in de toekomst meer kans om op Europese; en op termijn mondiale schaal mee te kunnen concurreren. Als het melkquotum systeem afgeschaft zal worden zal dit naar verwachting vooral gevolgen hebben voor de kleinere melkveehouders. Schaalvergroting lijkt dan de logische keus, om ook na afschaffing van het quotumsysteem te kunnen blijven boeren. Echter indien er volledig gefocust wordt op grootschalige landbouw, bestaat het gevaar dat bestaande diversiteit (van niet economisch afhankelijk tot volledig economisch afhankelijk) van de landbouwsector op het eiland enorm zou afnemen, hetgeen de sector kwetsbaarder zal maken.

  • 2.

    Kan het voortzetten van het huidige beleid bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

  • Het voortzetten van het huidige beleid kan bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw, voorlopig tenminste. Door géén beleid te ontwikkelen blijven een aantal knelpunten onopgelost en bestaat het gevaar dat de terugloop van zowel de reguliere boeren als hobby- en deeltijdboeren sneller zal gaan dan verwacht. Voor een sociaal-economisch haalbare landbouw is een sterke sector met diversiteit van belang. Door alles compleet over te laten aan de markt is een sociaal-economisch haalbare landbouw niet voor langere termijn gegarandeerd (voor zoverre dat kan in de landbouwsector). Niet alle knelpunten kunnen compleet opgelost worden, wel zouden creatieve ideeën en/ of maatwerk in sommige gevallen uitkomst kunnen bieden.

  • 3.

    Kan een landbouw die gericht is op voornamelijk landschapsbeheer bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland?

  • Een landbouw die voornamelijk gericht is op landschapsbeheer kan bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw indien de gehele sector bereid is hieraan mee te werken. Naast de landbouwsector is ook medewerking van bijvoorbeeld detailhandel en horeca van belang. Financiering van maatschappelijke diensten is van groots belang, boeren of plattelandsondernemers zijn bij een landbouw – meer dan nu al het geval is – afhankelijk van subsidies en bedrijfstoeslagen. Men kan zich afvragen in hoeverre er dan gesproken kan worden over een sociaal-economisch haalbare landbouw. Op korte termijn lijkt landschapsbeheer niet de manier om een sociaal-economisch haalbare landbouw veilig te stellen. Echter voor een aantal individuele boeren kan dit zeker goede mogelijkheden gaan bieden. Voor bijvoorbeeld deeltijdboeren kan het interessant zijn om aan landschapsbeheer te gaan doen, omdat hun vorm, van vaak extensieve beweiding, zich daar goed voor kan lenen.

  • 4.

    Welke ontwikkelingen kunnen een goede bijdrage leveren aan het behouden en versterken van een sociaal-economisch haalbare landbouw op Ameland; zonder daarbij het landelijk karakter of de toeristische waarde van het buitengebied aan te tasten? Een groot aantal ontwikkelingen kan bijdragen aan een sociaal-economisch haalbare landbouw op het eiland indien hier passende voorwaarden aan verbonden worden. Dit betekent dat vooral diversiteit in de sector bij kan dragen aan een landbouw die enerzijds sociaal-economisch haalbaar is en anderzijds het landelijk karakter en de toeristische waarde van het buitengebied niet aantasten. Naast diversiteit is samenwerking binnen de sector een belangrijke voorwaarde. Mogelijkheden voor bepaalde vormen van bebouwing kunnen geboden indien dit binnen de sector geen conflicten oplevert en er inspanning voor behoud van het eilander landschap tegen over staat. Het open landschap moet open blijven. Professionele landbouw moet daar plaats vinden waar de grond geschikt is en zich de minste knelpunten voordoen. Hobby- en deeltijdbedrijven concentreren zich met name rondom de dorpen en de minder open gebieden.

  • 5.

    Moet en kan de gemeente (extra) bouwmogelijkheden bieden voor de hobby- en deeltijdsector?

  • De gemeente kan onder strikte voorwaarden een aantal bouwmogelijkheden bieden en is daartoe ook genoodzaakt om ook de hobby- en deeltijdsector gezond te houden. Door strengere eisen aan dierenwelzijn zijn houders van bijvoorbeeld paarden vaak genoodzaakt voorzieningen te treffen. Momenteel gebeurt dit veelal zonder vergunning met niet al te fraaie bouwwerken. In bepaalde gebieden zouden uniforme schutstallen toegestaan kunnen worden, mits andere verrommeling aangepakt wordt. Dus bijvoorbeeld een houten hek i.p.v. een beddenspiraal en nette afrastering en het afdekken van balen met een net.

  • 6.

    Wat wil de gemeente reguleren op het gebied van verrommeling van het agrarisch buitengebied?

  • Agrarische activiteiten gaan soms gepaard met een vorm van verrommeling. Balen die her en der in het landschap liggen, bedspiralen die als hek dienen en primitieve schuilgelegenheden voor dieren zijn hiervan een aantal bekende voorbeelden. Maar ook de groentetuintjes met bijbehorende ‘bouwwerken’ zorgen soms voor een rommelige aanblik in het landschap. De gemeente wil verdere verrommeling van het landschap voorkomen. Gezocht kan worden naar een aantal plaatsen waar deze groentetuintjes geclusterd kunnen worden, waarbij dan ook de mogelijkheid geboden wordt een aantal gezamenlijke (uniforme) voorzieningen te treffen.

     

In het hierop volgende hoofdstuk ‘beleidsaanbevelingen’ worden beide onderdelen van de onderzoeksvraag uitgewerkt en beantwoord.

9. BELEIDSAANBEVELINGEN

9.1. Inleiding

Het landbouwbeleid is bedoeld om een doorkijkje te geven naar de toekomst. Waar staan we nu, wat komt er op ons af, wat voor effect heeft het op de toekomst van de landbouw op Ameland? Het doel was een haalbaar plan te maken dat leidt tot een toekomstvast gebruik van het buitengebied. Dit betekent duidelijk maken waar de ontwikkelkansen liggen. Het beleid moet nog verder vertaald worden in andere nota’s, plannen en beleidsregels.

 

De belangrijkste punten die we concreet voorstellen zijn:

  • 1.

    Voor de hobbyboeren ontstaat er de mogelijkheid voor schuilstallen rondom de dorpen, de criteria hiervoor moeten apart worden uitgewerkt. Hierbij denken we aan: aantallen, Amelander ontwerp, opruimen verrommeling, noodzaak uit dierenwelzijn. Mobiele onderkomens worden niet uitgesloten.

  • 2.

    Beperkte groei van het aantal deeltijdboeren en mogelijkheid voor deeltijdboeren voor een groter bebouwingsoppervlak. Een eigen Amelander ontwerp voor de schuren.

  • 3.

    Professionele landbouw moet de kans krijgen om zich op Ameland te handhaven en te ontwikkelen.

In de hierop volgende paragrafen worden deze punten nader uitgewerkt.

 

9.2. Ambitie

‘We gaan voor goud’

We streven naar een sociaal-economisch vitale landbouw op het eiland. Een landbouw die bovendien een toekomstvast gebruik van het buitengebied met behoud van het landelijk karakter en de toeristische waarde waarborgt. Deze elementen vormen samen de belangrijkste ingrediënten voor een duurzame landbouw op ons eiland.

 

Om een duurzame landbouw te handhaven en stimuleren op het eiland moeten alle deelsectoren zich in bepaalde mate kunnen ontwikkelen. Echter vooral ontwikkelingen in de professionele sector staan sterk onder druk door landelijke en Europese wet- en regelgeving. Onduidelijk is op dit moment in hoeverre bedrijven op slot gaan door deze regelgeving. Wij maken ons zorgen over deze ontwikkelingen die een gezonde bedrijfsontwikkeling op Ameland blokkeren. Wij zullen ons dan ook – samen met de sector – inzetten om minimaal een uitzonderingssituatie voor het eiland te creëren, omdat dit de beste garantie geeft voor een gezonde landbouw op het eiland.

 

Om ook richting de toekomst de professionele landbouw voor ons eiland te kunnen behouden zijn wij van mening dat de professionele sector de ruimte moet hebben om zich (autonoom48 ) te kunnen ontwikkelen, niet alleen in de polders maar ook in de meest kritische zones nabij verzuringgevoelige gebieden. Stikstofdepositie zal een prominente rol gaan spelen, zeker in de kritische zones. Wij willen dan ook middels dit landbouwbeleidsplan aandringen op een realistisch en haalbaar beheerplan voor Natura 2000-gebied Duinen Ameland, waarin rekening wordt gehouden met het belang van de eilander landbouw.

 

Van de sector vragen wij een blijvende inzet om mee te werken aan de vermindering van de totale depositie en een ‘duurzaam Ameland’.

 

9.3. De drie deelsectoren

De eilander landbouw is grofweg in te delen in drie deelsectoren namelijk: voltijd-, deeltijd en hobbyboeren. Hieronder worden deze drie deelsectoren nader toegelicht. Er wordt op basis van het aantal NGE’s een indicatie gegeven wanneer er sprake is van welk type bedrijf (naar de huidige normen). Voor de ruimtelijke vertaling worden deze normen aangehouden.

 

Voltijdboeren/ professionele landbouw:

Dit zijn agrariërs met meer dan 50 NGE.

 

  • Een melkveehouder met 42 koeien en 25 hectare blijvend grasland valt onder de categorie voltijdboeren (50,58 NGE).

  • Een schapenhouder met 500 schapen en 40 hectare49 blijvend grasland valt onder de categorie voltijdboeren (50,59 NGE).

  • Een paardenhouder met 35 paarden ouder dan 3 jaar en 15 hectare grasland valt onder de categorie voltijdboeren (51,27 NGE)

Deeltijdboeren:

Dit zijn agrariërs met 10 tot 50 NGE. Deze agrariërs hebben naast hun inkomsten uit het agrarisch bedrijf vaak nog andere inkomsten.

 

  • Een schapenhouder met 120 schapen en 7,5 hectare blijvende grasland valt onder de categorie deeltijdboer (10,06 NGE).

  • Een paardenhouder met 7 paarden van 3 jaar en ouder en 2 hectare blijvend grasland valt onder de categorie deeltijdboeren (10,25 NGE).

  • Een melkveehouder met 9 koeien (melk- en kalfkoeien, geen jongvee) en 5 hectare blijvend grasland valt onder de categorie deeltijdboeren (10,84 NGE).

Hobbyboeren:

Hobbyboeren zijn personen die hobbymatig landbouwhuisdieren houden. In de praktijk betekent dit dat hobbyboeren minder dan 10 NGE hebben.

 

  • Een schapenhouder met 120 schapen en 7 hectare blijvend grasland valt onder de categorie hobbyboeren (9,56 NGE).

  • Een paardenhouder met 6 paarden van 3 jaar en ouder en 2 hectare blijven grasland valt onder de categorie hobbyboeren (8,79 NGE).

  • Een melkveehouder met 8 koeien (melk- en kalfkoeien, geen jongvee) en 4 hectare blijvend grasland valt onder de categorie hobbyboeren (9,63 NGE).

De eerste deelsector wordt gedomineerd door de melkveehouderij, de andere twee deelsectoren door de schapen- en paardenhouderij. In de volgende paragrafen wordt het beleid per deelsector uiteengezet. Er wordt gesproken over professionele landbouw cq. melkveehouderij, omdat de melkveehouderij de belangrijkste economische speler is in de eilander landbouw. Een bedrijf met 35 paarden (> 3 jaar) en 15 hectare grasland behoort op basis van het aantal NGE’s tot de voltijdboeren. Echter, de bedrijven met een dergelijk aantal paarden zijn meestal gericht op de verhuur en niet op agrarische productie. Deze bedrijven hebben een meer recreatief karakter en worden daarom apart benoemd.

 

9.4. Professionele landbouw cq. melkveehouderij

Omdat deze sector een groot deel van het Amelander grondgebied beslaat, kunnen veranderingen in de structuur van de bedrijvigheid in die sector grote invloed hebben op het landschap in grote delen van de gemeente. Daarnaast is de landbouw nog steeds een belangrijke economische drager van de groene ruimte in deze gemeente. Er zijn diverse redenen om beleidsmatig veel aandacht aan deze sector te besteden.

 

  • 1.

    Op de eerste plaats moet er een economische basis liggen onder het boerenbedrijf. Een vitale landbouw vinden wij van groot belang voor de sociaal-economische structuur van de groene ruimte. Duurzaamheid heeft, ook bij de grootschalige landbouw, de laatste decennia veel aandacht gekregen en de milieubelasting is sterk verminderd. Ook het karakter van de landbouw op Ameland, waarbij intensieve veehouderij (kippen- en varkensindustrie) geen rol van betekenis speelt, verdraagt zich goed met de landschappelijke kwaliteit in onze gemeente. Voor potentiële bedrijfsopvolgers binnen het boerengezin moet er perspectief zijn voor een goed bedrijfseconomisch functioneren in de toekomst.

  • 2.

    Daarnaast moet - voor zover het gemeentelijk beleid daar van invloed op is - ook door de gemeente zoveel mogelijk duidelijkheid worden geboden over de (ruimtelijke) mogelijkheden op langere termijn. Veel ontwikkelingen zoals woningbouw, de aanleg van bedrijventerreinen en bepaalde recreatieve mogelijkheden leggen beslag op landbouwgrond. Wij willen bij al deze ontwikkelingen spaarzaam omgaan met landbouwgrond en proberen onnodige versnippering te voorkomen. Onzekerheid over dergelijke ontwikkelingen maakt dat investeringen in de landbouw kunnen worden afgeremd. Daarom willen wij steeds zo snel mogelijk duidelijkheid geven over de mogelijke gevolgen voor de landbouw. Daarbij zal de Structuurvisie die de gemeente gaat opstellen een belangrijk instrument zijn. Verder willen wij actief meedenken over de wijze waarop schaalvergroting van bedrijven mogelijk kan worden gemaakt en hoe kan worden ingespeeld op ruimtelijke eisen die de moderne landbouw stelt. In het open poldergebied van Ameland, waar de landbouwbedrijven gemiddeld redelijk van omvang zijn, willen wij de landbouw zoveel mogelijk de ruimte bieden en zo min mogelijk belemmeringen voor een goede agrarische bedrijfsuitoefening laten ontstaan. De ontsluiting c.q. verkeerssituatie rondom de agrarische bedrijven is daarbij een punt van aandacht. Ook willen wij de landbouw faciliteren en streven wij naar een gezonde sociaal-economische structuur van de bedrijven. Daarom willen wij ook schaalvergroting van bedrijven mogelijk maken daar waar de minste (geen) knelpunten optreden. In de op te stellen Structuurvisie willen wij de ruimte voor een vitale landbouw in onze gemeente nader specificeren.

  • 3.

    Behoud van het landschap zien wij ook vanuit economisch perspectief als een permanente inspanningsverplichting. Ruimte is immers ook in onze gemeente een schaars goed. Bijzondere landschappelijke kwaliteiten hebben tevens een positieve invloed op de recreatief toeristische bedrijvigheid van Ameland. Bij het beheer en behoud van het landschap is een structurele rol van agrarische bedrijven onmisbaar. Beheersvergoedingen moeten daarom naar onze mening niet beschouwd worden als een soort rijksbijdragen voor bedrijven die in minder optimale omstandigheden opereren, maar als een structurele vergoeding voor een maatschappelijk gewenst product.

  • 4.

    Grootschalige (collectieve) vergisting van mest om duurzame energie te produceren zien wij als een kans om de landbouw op Ameland verder te professionaliseren. Ook andere vormen van duurzame energie productie die arbeidsextensief op het boerenbedrijf plaatsvinden wil de gemeente zo veel mogelijk faciliteren.

  • 5.

    Verbreding van de bedrijfsvoering, buiten landschapsbeheer, is van ondergeschikte betekenis voor de structuur van de landbouw ten opzichte van schaalvergroting. Bij direct aan agrarische productie verbonden verbreding gaat het bijvoorbeeld om de consumentenverkoop van zelfgeproduceerde kaas e.d. Mits dergelijke activiteiten voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op de eigen productie van grondstoffen, staan wij daar positief tegenover.

  • 6.

    Verbreding die niet direct is verbonden aan de eigen agrarische productie, maar wel verbonden is met het buitengebied, zoals kamperen bij de boer, zorgboerderijen en kampeerboerderijen, beschouwen wij wel als geschikt voor het buitengebied. Voor kamperen bij de boer wordt nog specifiek beleid ontwikkeld, naar aanleiding van de nieuwe nota Ruimte voor Diversiteit, Verblijfsrecreatie op Ameland.

  • 7.

    Met het oog op een gezonde structuur van de landbouw geldt dat alle andere bedrijfsactiviteiten geen belemmeringen mogen opleveren voor de landbouw.

     

9.5. Deeltijdboeren

Een beperkt aantal kleinere boeren verdient extra inkomsten met een nevenberoep of met verbrede landbouwactiviteiten. Een baan buitenshuis is een rendabele en minder risicovolle optie om boer te blijven, dan schaalvergroting (vanwege de hoge grondprijzen) of sommige vormen van verbreding, welke beide relatief hoge investeringen vragen. Daarnaast vormt het zowel voor oudere boeren als voor erfgenamen een mogelijkheid om op de boerderij te blijven wonen en het vermogen van de boerderij en landerijen aan te houden als ‘appeltje voor de dorst’. Vernieuwing, nevenberoepen en verbreding zorgen ervoor dat de landbouw zich vermengt met andere functies. Als het beleid de grondgebonden landbouw als drager van het landschap wil behouden, bieden de kleinschalige en zeker deeltijdbedrijven een potentieel voor kwaliteitsinvesteringen in het landschap.

 

Veel kleine bedrijven doen aan extensieve veehouderij: zij houden rundvleesvee, schapen of paarden. Kleine landbouwbedrijven kunnen aan de ene kant het landschap een ‘verrommelde’ aanblik bieden, maar zij hebben ook het potentieel om juist te werken aan behoud en versterking van het landschap.

 

Ontwikkelingsmogelijkheden en uitgangspunten

Middels de notitie ‘bouwmogelijkheden voor deeltijdboeren in het buitengebied (1998)’ is voor een aantal deeltijdbedrijven de mogelijkheid geboden een schuur te bouwen van maximaal 250 m2. De uitgangspunten van deze notitie zijn over genomen in de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zijn een aantal locaties aangewezen alwaar door deeltijdboeren gebouwd kon worden. Al deze locaties zijn benut. De huidige notitie biedt geen mogelijkheden voor nieuwe initiatieven. Ook niet als een bedrijf voldoet aan de gestelde voorwaarden.

 

De gemeente Ameland wil opnieuw een beperkt aantal locaties aanwijzen, alwaar deeltijdbedrijven zich zouden kunnen ontwikkelen. Grofweg kun je de deeltijdboeren op Ameland in delen in 4 bedrijfstypes:

 

  • 1.

    Schapenhouderijen;

  • 2.

    Productiegerichte paardenhouderijen: een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/ of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

  • 3.

    Overige agrarische bedrijven, zoals vleesveehouderijen;

  • 4.

    Combinaties van bovenstaande bedrijfstypen.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Bij een initiatief van een deeltijdboer zal allereerst gezocht worden naar mogelijkheden binnen bestaande locaties. Vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied zou zoveel mogelijk zijn agrarische functie moeten blijven behouden. Deeltijdboeren kunnen uitkomst bieden als bestaande locaties niet overgenomen worden door de professionele landbouw.

  • 2.

    Indien er géén mogelijkheden bestaan binnen bestaande locaties kan er onder strikte voorwaarden gezocht worden naar nieuwbouwlocaties. Eventueel nieuw te bouwen schuren voor agrarische deeltijdbedrijven zullen zich te allen tijde buiten het ontwikkelingsgebied professionele landbouw bevinden. Voorkeur heeft bebouwing aan de rand van de dorpen, om versnippering van het landschap te voorkomen.

  • 3.

    De nieuw te bouwen schuren blijven te allen tijde een agrarische bestemming houden. Als een deeltijdboer stopt en geen opvolger heeft of het bedrijf niet kan verkopen aan een andere (deeltijd)boer dan dient het bedrijf gesaneerd (opgeruimd) te worden.

  • 4.

    Bedrijfswoningen bij nieuwbouwlocaties worden niet toegestaan.

  • 5.

    Nieuw te bouwen schuren zullen aan strenge voorwaarden moeten voldoen betreffende landschappelijke inpassingen en architectuur. Gedacht wordt aan een schuur in Amelander stijl.

  • 6.

    Nieuw te bouwen schuren hebben een omvang die past bij agrarische activiteiten van het bedrijf. Het aantal en soort dieren dat gehouden wordt is hierbij de belangrijkste factor. Er geldt een maximum van 400 m2 bebouwingsoppervlak. Deeltijdboeren die onder de notitie “Bouwmogelijkheden voor deeltijdboeren in het buitengebied” een schuur van 250 m2 bebouwingsoppervlak hebben gebouwd kunnen – indien de noodzakelijkheid gemotiveerd aangetoond kan worden – eveneens uitbreiden tot maximaal 400 m2 bebouwingsoppervlak.

  • 7.

    Nadere criteria zullen in een beleidsregel ontwikkelingsmogelijkheden deeltijdboeren en in de welstandsnota worden opgenomen. Hiervoor wordt uitgegaan van voorstaande uitgangspunten en de huidige notitie bouwmogelijkheden voor deeltijdboeren in het buitengebied.

Specifieke bestemmingsregeling productiegerichte paardenhouderijen

  • Voor productiegerichte paardenhouderijen worden géén mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging binnen het ontwikkelingsgebied professionele landbouw.

  • Het is wel mogelijk om vrijkomende agrarische gebouwen binnen het ontwikkelingsgebied professionele landbouw over te nemen en te betrekken.

Het bestemmingsplan zou mogelijkheden moeten bevatten om vrijkomende agrarische bouwpercelen buiten het ontwikkelingsgebied professionele landbouw via een wijziging van het bestemmingsplan aan te wenden voor een productiegerichte paardenhouderij (nieuw-vestiging). Aan zo’n wijziging zullen wel voorwaarden moeten worden verbonden ter bescherming van het woon- en leefklimaat van eventuele buren en ter bescherming van de bedrijfsvoering van eventuele nabijgelegen agrarische bedrijven. Voor uitbreiding van bestaande deeltijdbedrijven kan worden volstaan met een verruimde agrarische bestemming.

 

Ook zal bij planwijziging worden geëist dat de initiatiefnemer een bedrijfsplan overlegt aan de hand waarvan een onafhankelijke deskundige commissie kan beoordelen of er sprake is van een bedrijfsmatige of semi-bedrijfsmatige paardenhouderij (ter rechtvaardiging van de omvang van de bouwkavel en de bebouwingsmogelijkheden). Voor deze regeling zal worden aangesloten bij de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: Paardenhouderij en ruimtelijke ordening (Handreiking voor de praktijk)”.

 

Indien de paardenhouderijen niet grenzen aan een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied kunnen ook buiten de bouwkavel (in omvang beperkte) voorzieningen worden toegestaan als een buitenbak, mestopslag en schuilgelegenheden. Voor de omvang van de buitenbak is ontheffing mogelijk om buiten het bouwperceel per paardenhouderij maximaal één paardenbak toe te staan.

 

Verbreding

Landbouwbedrijven verwerven ook vaak een extra inkomen met verbredingsactiviteiten. De meest voorkomende activiteit is agrarisch natuurbeheer. Naast natuurbeheer zijn stalling van caravans en paarden en huisverkoop van agrarische producten, landelijk de sterkst toegenomen verbredingsactiviteiten. Windenergie is op Ameland niet toegestaan, maar zou wel een lucratieve verbredingsactiviteit kunnen zijn.

 

Naast deze relatief ‘nieuwe’ verbredingsactiviteiten ondernemen boeren al langer vele activiteiten die gerelateerd zijn aan het agrarische bedrijf: loonwerk, paardenhouderij, schapenhouderij enz. Ook hierdoor weten vele boeren ondanks de slechte agrarische inkomsten het cultuurlandschap in beheer te houden. Juist kleinschalige boeren met nevenberoepen of verbredingsactiviteiten hebben het potentieel om mee te werken aan kwaliteitsverbeteringen aan hun woon- en werkomgeving. Deeltijdbedrijven doen vaak aan extensieve graasdierhouderij en dat biedt kansen voor landschapsbehoud.

 

9.6. Hobbyboeren

Het is gewenst om op Ameland een duidelijk beleid te formuleren ten aanzien van het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren. Het onderscheid tussen het hebben van een bedrijf of het zijn van hobbyboer is van belang om o.a. een wettelijke basis te vinden bij bijvoorbeeld klachten over stankoverlast. Een hobbyboer kan als inrichting50 aangemerkt worden. Dit betekent dat ook een hobbyboer onder de werking van de Wet milieubeheer kan vallen.

 

Ontwikkelingsmogelijkheden en uitgangspunten

Op Ameland worden relatief het meeste hobbymatig schapen en paarden gehouden. Beide soorten hobbyboeren (combinaties komen ook regelmatig voor) worden hierna nader beschouwd.

 

1.Hobbymatige schapenhouders

Een groot deel van de schapen op Ameland wordt in hobbymatige sfeer gehouden. Dit gebeurt al vele jaren. De schapen op de zeedijk zijn niet meer weg te denken. Daarnaast worden er nog steeds schapen gehouden binnen de dorpskommen. Dit fenomeen zorgt in het toeristenseizoen vaak voor veel bekijks; echter kan het ook potentiële (stank) overlast veroorzaken. De gemeente staat positief tegenover het op kleine schaal houden van schapen binnen de dorpen indien hier geen overlast mee veroorzaakt wordt. In de toekomst zal het houden van schapen (en andere landbouwhuisdieren) binnen de dorpen steeds moeilijker worden en op termijn misschien wel onmogelijk. De schapenhouderij levert in veel opzichten een positieve bijdrage aan de toeristische attractiewaarde en behoud van het eilander landschap.

 

  • Buiten het ontwikkelingsgebied professionele landbouw kan in nader aan te wijzen zoekgebieden ten behoeve van hobbymatige schapenhouderijen ruimte worden geboden voor aanvullende voorzieningen, bijv. in de vorm van schutstallen die passen in het landschap.

Het is van belang hiervoor aanvullend beleid te ontwikkelen, mede gezien het feit dat het een zeer onwenselijke situatie zou zijn wanneer iedereen die hobbymatig landbouwhuisdieren houdt de mogelijkheid zou worden geboden voorzieningen op zijn of haar land te creëren.

Het verdient de aanbeveling om hiervoor - evenals voor deeltijdboeren - een beleidsregel te ontwikkelen. Daarnaast kunnen criteria voor landschappelijke inpassing, architectuur e.d. opgenomen worden in de welstandsnota. Ook hier geldt dat de gemeente een tegenprestatie verwacht. Als er mogelijkheden worden geboden, verwacht de gemeente dat ‘rommel’ en andere ontsierende elementen in, op en om het land worden opgeruimd.

 

2.Hobbymatige paardenhouders

Ook paarden worden op Ameland veel in hobbymatige sfeer gehouden. Het hobbymatig houden van paarden verschilt van het houden van één pony of paard tot het houden van enkele pony’s en paarden.

 

  • In de nader aan te wijzen zoekgebieden kan – mits hiervoor bijvoorbeeld vanwege dierenwelzijn de noodzaak bestaat – ten behoeve van hobbymatige paardenactiviteiten ruimte worden geboden voor aanvullende voorzieningen, bijv. in de vorm van stallen die qua aard en omvang passen in het landschap.

Ook hier geldt dat het van belang geacht wordt om aanvullend beleid te ontwikkelen. Om te voorkomen dat iedereen die een paard of pony heeft of aanschaft (zelfstandig) voorzieningen kan creëren die een impact hebben op het landschap. Er dient te alle tijde onderzocht te worden in hoeverre reeds bestaande situaties of gezamenlijke initiatieven oplossingen kunnen bieden alvorens individuele aanvragen te honoreren.

 

Het is mogelijk om in het bestemmingsplan aanvullende regels te stellen, bijv. door het opnemen van nadere bouwvoorschriften dan wel de mogelijkheid van het verlenen van een binnenplanse ontheffing. De brochure “Schuilstallen in het buitengebied” bevat meerdere interessante aanbevelingen daarvoor. Voorkomen dient te worden dat voornoemde stallen etc. voor andere doeleinden worden gebruikt. Dit dient ook onderdeel uit te gaan maken van het aanvullende beleid.

 

  • Binnen de woonbestemming zijn uitsluitend hobbymatige paardenactiviteiten toegestaan. Deze moeten passen binnen de geldende regeling voor de woonbestemming (maximaal 50 m2 bijgebouwen). Onderzocht kan worden in hoeverre deze regeling in specifieke situaties en onder welke voorwaarden kan worden herzien.

     

9.7. Ruimtelijke visie buitengebied

Zonering

Om de visie op het gemeentelijk grondgebied duidelijker te verwoorden maken veel gemeenten een structuurplan of buitengebiedvisie, welke planvormen ook in de Wro als planinstrumenten zijn genoemd. Een buitengebiedvisie biedt goede kansen om een meer integraal, breed of uitvoeringsgericht buitengebiedbeleid te verwoorden dan het instrument bestemmingsplan toelaat. Het voorkomt ook een te snelle discussie over details van voorschriften. Het is raadzaam het bestemmingsplan te zien als middel voor beleid en niet als het unieke beleidsinstrument om beleid voor het buitengebied te maken. Met het bestemmingsplan wordt een deel van het ruimtelijk beleid voor landbouw ingevuld, maar er zijn meer instrumenten en rollen van de gemeente denkbaar (landschapsplan, inzet en uitvoering, koppeling aan POP, Leader+ of landinrichtingsgelden, handhavingsacties enz. Een bredere visie op de gemeentelijke inzet bij deze instrumenten is dan ook raadzaam.

 

Het verdient sterk aanbeveling om het agrarisch buitengebied op Ameland te verdelen in zones. Op deze manier kunnen ontwikkelingen (het gaat hier bij hoofdzakelijk om nieuwe ontwikkelingen, het komt niet aan de bestaande rechten) toegestaan worden in de daarvoor meest geschikte gebieden. Dit betekent dat de vermenging van hobbyboeren en professionele landbouw wordt tegengegaan.

 

Voor het maken van deze zonering worden de volgende criteria voorgesteld:

  • 1.

    Professionele boeren moeten zich kunnen ontwikkelen daar waar de Europese, landelijke, provinciale (en gemeentelijke) wet- en regelgeving dat toestaan.

  • 2.

    Deeltijdboeren ontwikkelen zich primair rondom de dorpen, op de marginale gronden en in vrijkomende agrarische gebouwen.

  • 3.

    Hobbyboeren ontwikkelen zich louter rondom de dorpen en op de marginale gronden.

Uit voornoemde criteria is het volgende zoneringsprincipe voortgevloeid:

  • 1.

    Ontwikkelingsgebieden Professionele Landbouw c.q. Melkveehouderij;

  • 2.

    Zoekgebieden ontwikkeling Hobby- en deeltijdbedrijven.

Ad 1: Ontwikkelingsgebied Professionele Landbouw c.q. Melkveehouderij

Deze gebieden beslaan in ieder geval de open polders van het eiland, waar momenteel ook de meeste melkveehouders gevestigd zijn. De professionele landbouw moet de ruimte hebben om zich te kunnen ontwikkelen en te groeien. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Professionele landbouw moet in principe over het gehele eiland plaats kunnen vinden.

  • 2.

    Ontwikkelingen die gericht zijn op schaalvergroting moeten zoveel mogelijk plaatsvinden op bestaande bedrijfslocaties.

  • 3.

    De gemeente neemt een positief standpunt in betreffende eventuele verhuizingen van bedrijven naar bestaande, vrijkomende locaties, teneinde het bedrijf uit te kunnen breiden. Dergelijke ontwikkelingen zullen echter door de sector zelf geïnitieerd moeten worden.

  • 4.

    Het nader te specificeren gebied is primair ontwikkelingsgebied voor de professionele landbouw. Dat betekent dat activiteiten en ontwikkelingen vanuit de hobby- en deeltijdsector hier tot een minimum beperkt dienen te blijven. In dit gebied zullen dan ook geen nieuwe bouwwerken toegestaan worden voor de hobby- en deeltijdsector. Ook eventuele ontwikkelingen in de professionele paardenhouderij (bedrijven met > 50 NGE) zullen zoveel mogelijk buiten deze ontwikkelingsgebieden plaats moeten vinden.

Ad 2: Zoekgebied Ontwikkeling Hobby- en deeltijdbedrijven

Middels de notitie bouwmogelijkheden deeltijdboeren 1998 heeft een aantal deeltijdbedrijven een schuur met een oppervlakte van 250m2 kunnen bouwen ten behoeve van hun agrarische activiteiten. De gemeente is van mening dat dit beleid voortgezet zou moeten worden, omdat hobby- en deeltijdboeren – nu en in de toekomst – een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan behoud en versterking van het landschap. Binnen een nog aan te wijzen zoekgebied zou gezocht kunnen worden naar een aantal mogelijke locaties voor de bouw van schuren/ stallen door de deeltijd- en hobbysector. Ook dit kan alleen mogelijk gemaakt worden onder een aantal strenge voorwaarden, om versnippering en verrommeling van het landschap te voorkomen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

 

  • 1.

    Bebouwing mag in geen geval aantoonbare belemmeringen met zich mee brengen voor bestaande (agrarische) bedrijven in de nabije omgeving.

  • 2.

    Mogelijkheden zullen alleen geschapen worden voor deeltijd- en hobbybedrijven met knelpunten, bijvoorbeeld in het kader van milieu.

  • 3.

    Initiatieven met een collectief karakter hebben een pré ten opzichte van individuele initiatieven.

  • 4.

    De voorkeur gaat uit naar bebouwing aan de rand van de dorpen.

  • 5.

    In het gebied dat aangewezen zal worden als ontwikkelingsgebied voor de professionele landbouw zullen geen bouwwerken ten behoeve van hobbymatige- en of deeltijdbedrijven vergund worden, ongeacht hun omvang. Hobby- en deeltijdbedrijven kunnen wel gebruik maken van reeds bestaande bebouwing (hierbij geldt de volgorde professionele sector – deeltijdboeren – hobbyboeren) of vrijkomende agrarische bebouwing in dit gebied als hiermee de agrarische functie in stand kan worden gehouden.

  • 6.

    Er zullen nadere eisen worden gesteld worden aan o.a. landschappelijke inpassing en maximale omvang.

  • 7.

    Voor deeltijdboeren wordt een doorgroei naar maximaal 400m2 bebouwingsoppervlak mogelijk gemaakt. Voor hobbyboeren zullen nadere criteria worden geformuleerd.

  • 8.

    Bij het toestaan van bouwlocaties voor de hobbysector zal geëist worden dat andere, niet vergunde bouwwerken en andere rommelige elementen op het land opgeruimd worden.

  • 9.

    Onderzocht kan worden of er in minder open gebieden (zoekgebieden) – zoals de Vleijen – bepaalde vormen van stallen toegestaan kunnen worden.

  • 10.

    Gedacht wordt aan een uniforme stal in Amelander stijl.

    • Nadere eisen zullen worden vastgelegd in beleidsregels en de welstandsnota.

Definitieve zonering

Een definitieve zonering – inclusief kaartmateriaal – kan pas gemaakt worden nadat het beheerplan voor Ameland is vastgesteld en alle mogelijke gevolgen van Natura 2000 bekend zijn. De definitieve zonering zal vertaald moeten worden in de structuurvisie, nieuwe bestemmingsplannen en aanvullend beleid voor hobby- en deeltijdboeren en landschapsbeheer.

 

Vrijkomende agrarische bebouwing

  • Vrijkomende agrarische bebouwing kan voor meerdere doeleinden worden gebruikt, mits die zich probleemloos in het buitengebied voegen en de bedrijfsvoering van omliggende landbouwbedrijven niet belemmeren. Zie hiervoor o.a. het gestelde onder de uitgangspunten voor deeltijdbedrijven.

  • Ook kan aansluiting worden gezocht bij de relevante bepalingen in de Nota “Ruimte voor Diversiteit”, Verblijfsrecreatie op Ameland. Het kan tenslotte ook gaan om het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties, het splitsen van woningen etc.

Hierbij geldt steeds de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit en het karakter van het landelijke gebied waar mogelijk dient te worden versterkt.

Binnen de ontwikkelingszone professionele landbouw is de gemeente Ameland van mening dat bestaande agrarische functies zoveel mogelijk in stand dienen te worden gehouden. Het heeft dan ook sterk de voorkeur dat landbouwbedrijven die hun bedrijfsactiviteiten moeten beëindigen worden overgenomen door bestaande professionele landbouwbedrijven, die bijvoorbeeld op de eigen locatie onmogelijk verder kunnen groeien. De gemeente kan dit echter niet afdwingen en ziet daarom de overname van bedrijven in de ontwikkelingszone professionele landbouw door deeltijdbedrijven als mogelijk alternatief, mits hiermee de agrarische functie in stand kan worden gehouden. Ook wil de gemeente Ameland ruimte laten voor innovatieve initiatieven die een duidelijk agrarisch karakter hebben.

 

Overige planologische aspecten

De planvoorschriften en de plankaart behorend bij het bestemmingsplan bevatten enkele onderdelen die relevant zijn om (agrarische) ontwikkelingen te sturen:

 

  • 1.

    Begripsbepalingen: deze zijn van belang omdat zij een mogelijkheid bieden om bepaalde bedrijfstypen afzonderlijk te benoemen. De typering moet wel ruimtelijk relevant zijn. Dit biedt mogelijkheden voor maatwerk rond bijvoorbeeld niet-grondgebonden veehouderij, maneges, biologische landbouw e.d.

  • 2.

    Bestemmingsbepalingen: deze vormen de kern van het bestemmingsplan en regelen voor een bepaalde plek of gebied het gebruik van gronden en gebouwen. Type gebouwen (omvang en gebruik), locatie, voor wie (criteria volwaardigheid, doelmatigheid, continuïteit en binding), maatvoering gebouwen en aard grondgebruik worden bepaald. Bouwaanvragen worden getoetst aan deze voorschriften. Bij de voorschriften van grondgebruik kan het instrument aanlegvergunning worden ingezet.

  • 3.

    Beschrijving in hoofdlijnen: voor afstemming met andere beleidsinstrumenten en uitvoering, voor toetsing van geheel nieuwe ontwikkelingen kan het bestemmingsplan een zogenoemde Beschrijving in hoofdlijnen bevatten. Dit onderdeel wordt in plannen geheel verschillend ingezet. Het meeste wordt dit planonderdeel ingezet bij toetsing van de hierna genoemde wijzigingsvoorschriften (wijzigingsbevoegdheid bij B&W of gemeenteraad). Ook wordt in dit artikel zo nodig een koppeling gelegd met uitvoeringsprogramma’s zoals een landbouwbeleidsplan of een landschapsbeleidsplan.

  • 4.

    Algemene wijzigingsbevoegdheden en ontheffingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan kent de mogelijkheid om ruimte te bieden voor ontwikkelingen via zogenoemde algemene wijzigingsbevoegdheden - of ontheffingsmogelijkheden. Vaak wordt ook de mogelijkheid ingebouwd van “binnenplanse ontheffingen”. Het gaat dan bijv. om nieuwe ontwikkelingen die wel gewenst zijn maar waarvan de locatie of omvang niet bekend is. Voorbeelden zijn nieuwe vestiging van agrarische bedrijven of functieverandering na agrarische bedrijfsbeëindiging. De gemeente kan ook zonder opname in bestemmingsplannen een op duurzaamheid gerichte landbouw stimuleren: een buitengebied visie gericht op duurzaamheid kan hiervoor de basis leggen.

     

9.8. Landschapsbeheer

In de doelstelling van het onderzoek is reeds het belang van het behoud van het eilander landschap benadrukt. Het verdient aanbeveling om landschapsbeheer beleidsmatig aandacht te geven. Daarvoor kan een koppeling met aanvullend beleid voor de hobby- en deeltijdsector gemaakt worden. In dit aanvullende beleid kunnen extra voorwaarden opgenomen worden op basis waarvan bepaalde voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Te denken valt aan een collectieve zorgplicht voor het behoud van een fraai landschap in het agrarisch buitengebied, het stellen van voorwaarden om verrommeling tegen te gaan, stellen van nadere eisen aan architectuur, materiaalkeuze en kleurstelling om landschappelijke inpassing te kunnen garanderen.

 

Een onderdeel van de probleemstelling was het vraagstuk wat te doen aan de bestaande verrommeling van het agrarisch buitengebied. De gemeente is zich ervan bewust dat deze niet alleen veroorzaakt wordt door hobby- en deeltijdboeren of de professionele landbouw. Ook groentetuintjes e.d. kunnen het agrarisch buitengebied een rommelige aanblik en uitstraling geven. Deze groentetuintjes vormen daarentegen voor veel mensen een nuttige vrijetijdsbesteding. Als zodanig zouden de houders van deze groentetuintjes te vergelijken zijn met hobbyboeren. Deze situatie vraagt dan ook om beleidsmatige aandacht.

 

In het kader van dit beleidsplan ligt het dan ook voor de hand om voor deze groente-tuintjes, analoog aan de hobby- en deeltijdboerensector, een aantal zoekgebieden aan te wijzen. Toekomstige ontwikkelingen omtrent deze groentetuintjes zouden dan uitsluitend in deze gebieden (geclusterd) plaats kunnen vinden. Ook hier acht de gemeente het stellen van voorwaarden en eisen aan materiaalkeuze, maximale afmetingen e.d. wenselijk. Een en ander vraagt om een nadere beleidsmatige uitwerking. Tevens kan gedacht worden aan een beleidsnotitie landschapsbeheer waarin deze problematiek nader onder de loep wordt genomen en waarin een passende en haalbare oplossing wordt geboden. Reeds bestaande locaties van groentetuintjes vallen primair onder het overgangsrecht.

 

Onderliggend onderzoek is niet diepgaand ingegaan op de problematiek rond de verrommeling van het landschap. Zoals hiervoor is opgemerkt is nader onderzoek dan ook aan te bevelen. Mogelijk dat ‘Atelier Fryslân’ hiervoor ingeschakeld kan worden. Atelier Fryslân is een onafhankelijk werkatelier - dat gevraagd en ongevraagd adviezen geeft, inspireert en stimuleert. Atelier Fryslân ontwikkelt ideeën en adviseert in de beginfase van ruimtelijke planvorming.51

 

9.9. Aanvullend beleid

In een aantal gevallen kan het wenselijk zijn om nadere eisen te stellen aan bepaalde ontwikkelingen die middels dit beleidsplan toegestaan worden. Hieronder wordt nogmaals kort weergegeven welke beleidsaspecten een nadere uitwerking behoeven.

 

  • 1.

    Voorwaarden/ criteria voor bouwmogelijkheden hobbyboeren + gedetailleerde uitwerking in zoekgebieden.

  • 2.

    Voorwaarden/ criteria voor bouwmogelijkheden deeltijdboeren + gedetailleerde uitwerking in zoekgebieden.

  • 3.

    Opnemen van voorwaarden voor bovenstaande punten in welstandsnota.

  • 4.

    Landschapsbeheer, aanpak van de verrommeling, clustering groentetuintjes.

Zodra dit beleidsplan definitief is vastgesteld kunnen de aanvullende beleidsstukken uitgewerkt worden. Dit plan dient als belangrijke input voor de structuurvisie die in 2010 vastgesteld zal worden en nieuw op te stellen bestemmingsplannen.


1

Sociaal-economisch: De landbouw vervult niet louter economische functies. Koeien in de wei houden, beheren van het poldergebied, ganzenopvang en weidevogelbeheer zijn voorbeelden van belangrijke neventaken die de landbouw vervult op het eiland. Het gaat om het geheel van deze economische en niet direct economische functies van de landbouw.

2

Landbouwsector: Onder de landbouwsector op het eiland worden de volgende bedrijfstypen verstaan: voltijd agrariërs, niet geheel economisch afhankelijke deeltijd agrariërs, tot economisch niet afhankelijke hobbyboeren.

3

Een situatie waarbij de gemeente géén specifiek landbouwbeleid opstelt en marktwerking als uitgangspunt neemt.

4

Bron: LEI (www.lei.wur.nl)

5

Bron: ‘Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden’ (zie bijlage?)

7

Berekening op basis van normen mestwetgeving, uitgaande van 40% jongvee < 1 jaar en gegevens uit de CBS landbouwtelling van 2008.

8

Bron: ‘melkquotumkopers beloond met beter resultaat’

http://library.wur.nl/file/wurpubs/LUWPUBRD_00322281_A502_001.pdf

10

Berekende op basis van de gegevens uit de tabellen onder aan het document.

11

Berekening op basis van normen mestwetgeving, 17 schapen max. per hectare

12

Bron: a. De deeltijd en hobbysector op Ameland (1997), R. de Bruin | b. Discussieavond hobby- en deeltijdboeren 30/03/09

13

Bron: ‘Levende Have’

14

De sector (LTO Noord, afdeling Ameland) geeft echter aan iedere vierkante meter te benutten.

15

Bron: Notitie toekomstmogelijkheden Amelander landbouw, werkgroep landbouw 1991

16

Bron: Eilander Zuivel, IMSA G. Posma en W. van Dieren, 10-02-1994

17

Overgenomen uit: Land- en Tuinbouw op Texel, Stivas, oktober 2007.

Alleen de onderdelen streekplan, bestemmingsplan en beide notities zijn niet overgenomen. Daarnaast zijn er een paar kleine aanpassingen gedaan in de tekst.

18
19

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

20

Geciteerd uit: Streekplan Fryslân 2007

21

Geciteerd uit: collegeprogramma 2006-2009 gemeente Ameland

22

Bron: CBS

23

Bron: Landbouwverkenning provincie Fryslân tot 2020, LEI Wageningen UR, 2009

24

Bron: landbouw richting 2020 een verkenning, Kees de Bonte en John Helming, april 2007

25

Berekening gebaseerd op artikel: ‘Grond van meer betekenis’, P. Berentsen, G. Veenstra, J. Vessies Wageningen Universiteit, Veeteelt februari 2 2008

26

Onderzoek: ´Verbreding gevraagd´ Ecorys, april 2009

27

Bron: Landbouwverkenning provincie Fryslân tot 2020, LEI Wageningen UR, 2009

28

Bron: Van Berkum et al. (2006)

29

Overgenomen uit: Land- en Tuinbouw op Texel, Stivas, oktober 2007.

30

Bron: CBS

31

Bron: Landbouwverkenning provincie Fryslân tot 2020, LEI Wageningen UR, 2009

32

De in dit hoofdstuk getoonde kaarten zijn op ware grootte terug te vinden in de bijlagen. De groottes zoals hier getoond, worden tussen haakjes aangegeven.

33

In totaal is er +/- 2.000 hectare cultuurgrond aanwezig op Ameland, echter een groot deel hiervan is in handen van particulieren, hobby- en deeltijdboeren of inmiddels gestopte boeren.

34

Het gaat hier niet om de ondernemer die stopt, maar om de locatie die door toedoen van Natura 2000 in de toekomst grote kans heeft om tegen beperkingen in de bedrijfsvoering aan te lopen.

35

Bron: BOERDERIJ/VEEHOUDERIJ 91 - no. 6 (21 maar t 2006)

36

Uitgaande van een landelijk gemiddelde berekend door LEI

37

Bron: LEI: Schapen en geiten, kosten I&R en draagkracht sector. De Bont, Bolhuis en Jager, september 2008

38

Bron: Paardenhouderij onderzoek. ABAB accountancy- en advieskantoor, 2004

39

Bron: ‘Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020’ 12 september 2008, kamerstuk

40

Bron: Productschap Zuivel | Aantal quotumhouders vanaf 1994/1995 tot 2007

41

Bron: ‘Waar de landbouw verdwijnt’ Ruimtelijk Planbureau, 2005

42

Bron: ‘Arbeidsproductiviteit’ studieclub Morgen, mei 2006

43

Bron: ‘Helpt boeren de Nationale Landschappen’ Wageningen UR, november 2008

44

Bron: ‘Ontwikkeling in beweiding van melkvee in Nederland’ Doornhof et al., juni 2008

45

Onderzoek: ‘Verbreding gevraagd’ ECORYS Nederland BV, Aequator Groen & Ruimte, Verwey-Jonker Instituut, april 2009

46

Bron: CBS-landbouwtellingen en uitspraken in diverse rapporten waaronder: Visie Paard en Landschap van min. LNV, juli 2006

47

Voor complete (gespreksverslagen), zie bijlagen

48

Verwacht wordt dat de schaalvergroting door zal zetten met 3-4% per jaar waardoor er in 2020 30-40% minder landbouwbedrijven zullen zijn (landbouwverkenning provincie Fryslân).

49

Heeft een normatief ruwvoeroverschot, daardoor extra NGE’s.

50

Inrichting in het kader van de Wet milieubeheer: ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’.