Organisatie | Harderwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Bodembeheer regio Noord-Veluwe 25 november 2021 |
Citeertitel | Nota Bodembeheer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Nota bodembeheer Bijlage 2 Bodemkwaliteitskaart Publicatietekst kaart en bodembeheer |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2022 | nieuwe regeling | 21-04-2022 | 02430000084406 / 02430000317211 |
De raad van de gemeente Harderwijk;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 maart 2022,
Bijlage 1 Wettelijk kader 2020-2022 (voor inwerkingtreding Omgevingswet)
Bijlage 5 Grondverzet onder de Omgevingswet
Bijlage 6 Uitgesloten locaties PFAS
Bijlage 7 Memo aanpassing nota bodembeheer voor arseen
Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeenten Ermelo, Putten, Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek in de regio Noord-Veluwe. In deze rapportage spreken wij steeds over de regio Noord-Veluwe. Tot deze regio behoren ook de gemeenten Heerde en Hattem.
Deze gemeenten worden mogelijk in een later stadium toegevoegd aan de bodemkwaliteitskaart. De regels uit deze Nota gelden dus vooralsnog niet voor de gemeenten Heerde en Hattem.
De Nota bodembeheer is een instrument gericht op duurzaam omgaan met grond. De basis voor dit document ligt in het Besluit bodemkwaliteit en de voor de regio Noord-Veluwe opgestelde bodemkwaliteitskaart en beleidsregel PFAS1.
In de Nota zijn de voorschriften opgenomen voor het grondverzet waarbij:
De bodemkwaliteitskaart van de regio Noord-Veluwe wordt conform de voorschriften in deze Nota Bodembeheer gebruikt als bewijsmiddel voor grondverzet. Daarnaast hebben de betrokken gemeenten (Ermelo, Putten, Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek) de mogelijkheid om overige bodemkwaliteitskaarten vast te stellen, zodat deze ook als bewijsmiddel gebruikt mogen worden.
In deze Nota beginnen wij met een korte omschrijving van de bodemfuncties en bodemkwaliteit van Noord-Veluwe op basis van de bodemkwaliteitskaart (hoofdstuk 2). De gebiedspecifieke uitgangspunten zijn opgenomen in hoofdstuk 3.
De voorschriften voor grondverzet zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en gebaseerd op zowel het landelijke kader als op de gebiedspecifieke uitgangspunten (hoofdstuk 3). Een algemene uitleg over het landelijke kader en de mogelijkheden voor gebiedspecifiek beleid is te vinden in bijlage 1. De voorschriften zijn onderverdeeld naar de volgende activiteiten:
De specifieke landelijke kaders, zoals tijdelijke uitname en grootschalige toepassing zijn opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk is ook het gebruik van de bodemkwaliteitskaart voor het bepalen van de veiligheidsklasse conform CROW 400 verder toegelicht.
1.3 Bevoegd gezag en vaststelling
In tabel 1.1 is een overzicht gegeven van de relevante activiteiten en bevoegde gezagen.
Tabel 1.1 Verdeling bevoegd gezag
Vaststelling van de kaart en gebiedspecifiek beleid vindt plaats door de raad van de gemeenten Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek. Het besluit tot vaststelling van het gebiedspecifieke beleid is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is (zie artikel 49 Bbk).
Bij het vaststellen van deze Nota heeft een delegatiebesluit plaatsgevonden waarbij de volgende taken zijn gedelegeerd naar het college:
Bij erkenning van een bodemkwaliteitskaart van een andere gemeente wordt altijd getoetst of deze kaart van een vergelijkbare kwaliteit is als de eigen bodemkwaliteitskaart.
Aspecten die hierbij bepalend kunnen zijn:
Als geen erkenning heeft plaatsgevonden dient een andere geldige milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de grond te worden aangeleverd, zoals een partijkeuring.
De Nota Bodembeheer is in principe 10 jaar geldig. Vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient echter voor 1 januari 2030 de Nota Bodembeheer geïntegreerd te zijn in het Omgevingsplan (zie voor uitleg bijlage 5). Als wijzigingen in de wet- en regelgeving eerdere aanpassingen noodzakelijk maken of er bestaat vanuit beleidsmatig oogpunt een wens tot aanpassing, dan kan deze Nota ook eerder omgezet worden naar het Omgevingsplan. Bij strijdigheid van de bepalingen in deze Nota met eventuele nieuwe wet- en regelgeving gaat de nieuwe wet- en regelgeving voor.
De Nota Bodembeheer is gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart. Deze kaart heeft een geldigheidstermijn van 5 jaar en blijft geldig als de Omgevingswet ingaat binnen deze termijn. De regelgeving onder de Omgevingswet is nog niet definitief. De verwachting is dat de kaart na 5 jaar geactualiseerd moet worden.
2 Bodemfunctie en bodemkwaliteit
Voor het bepalen van de voorschriften is zowel de bodemfunctie als de bodemkwaliteit van belang. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij namelijk worden getoetst aan:
Bij deze zogeheten dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de strengste norm. Wanneer de ontvangende bodem niet in een bodemfunctieklassenkaart is opgenomen of wanneer de kwaliteit van de ontvangende bodem voldoet aan de Achtergrondwaarden, dan gelden de achtergrondwaarden als toepassingseis. Verdere informatie over het huidig wettelijk kader is opgenomen in bijlage 1.
De bodemfunctiekaart is te vinden in bijlage 2. De bodemfunctiekaart is grotendeels gelijk gebleven ten opzichte van de bodemfunctiekaart uit 20142. Er zijn de volgende wijzigingen:
De bodemfunctiekaart komt automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan via het overgangsrecht. Dat staat in het tweede lid van artikel 3.5 van de Aanvullingswet bodem.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit de ontgravingskaart (paragraaf 2.3.2) en de toepassingskaart (paragraaf 2.3.3).
De bodemkwaliteitskaart wordt opgesteld volgens de regels uit het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten. Meer informatie over de regelgeving is te vinden in bijlage 1 en in het technisch rapport (kenmerk R003-1275478EVF-V04-baw-NL).
De ontgravingskaart geeft de kwaliteit van de grond op een locatie weer. De kaart is opgesteld voor de stoffen uit het standaardpakket (STP). De toepassingskaart laat zien welke kwaliteit grond toegepast mag worden en is een combinatie van de ontvangende bodemkwaliteit en de bodemfunctiekaart (dubbele toets: zie bijlage 1 voor nadere toelichting). In de toepassingskaart is ook PFAS opgenomen.
Voor PFAS is reeds een bodemkwaliteitskaart en bijbehorende beleidsregels opgesteld3 voor de regio Noord-Veluwe, met uitzondering van de gemeente Heerde en Hattem. Uit de resultaten blijkt dat PFAS geen belemmering is bij het grondverzet. Voor verdere details wordt verwezen naar de rapportage. Het beleid ten aanzien van het toepassen van PFAS-houdende grond is in deze Nota geïntegreerd. De ontgravingskaarten ten aanzien van PFAS zijn opgenomen in bijlage 3.
In afwijking op de Richtlijn zijn de zones geclassificeerd op basis van de 80-percentielwaarde (P80: waarde waar 80 % van de waarnemingen onder ligt) in plaats van het rekenkundig gemiddelde. Deze keuze is in paragraaf 3.2 nader toegelicht. De ontgravingskaarten zijn te vinden in bijlage 3. In tabel 2.1 is de ontgravingsklasse per zone weergegeven. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van de bovengrond van de zone ‘Bedrijven- en industrieterreinen’ beter is dan de bovengrond in de zone ‘Wonen’. Dat is niet uitzonderlijk als het gebied met de functie wonen al veel langer beïnvloed wordt door haar gebruik. Ter controle zijn de hoogste waarnemingen van de zone Wonen in beeld gevraagd en deze liggen verspreid over de regio in diverse gemeenten. Er kan dus geen deelgebied worden aangemerkt met een afwijkende kwaliteit die de gemiddelde classificering beïnvloedt.
Het gebied Drielanden is verdacht op het voorkomen van arseen. De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor deze parameter (zie ook paragraf 3.8).
De toepassingskaart is de combinatie van de functie en de kwaliteit van de bodem. In tabel 2.1 staan de toepassingseisen. De kaarten zijn opgenomen in bijlage 4. Hierbij gelden de volgende opmerkingen:
De gemeentelijke bermen zijn begrensd op 0,5 m -mv. In de ondergrond wordt geen verdere beïnvloeding verwacht van de berm en deze is opgenomen in de aangrenzende zone. Eenzelfde redenatie is van toepassing voor provinciale wegbermen, maar aangezien deze in beheer zijn van de provincie zijn deze wel apart gezoneerd voor de ondergrond (zie ook paragraaf 3.6). Opgemerkt wordt dat de bermen óók verdacht zijn ten aanzien van asbest en dat asbest wel dieper dan 0,5 m -mv aangetroffen kan worden. Asbest is echter geen onderdeel van deze bodemkwaliteitskaart. Bermen ter plekke van verdachte deellocaties (toegangsdammen, lokale ophogingen, etc.) zijn uitgesloten van deze kaart
Voor de arseengebieden geldt gebiedspecifiek beleid (zie paragraaf 3.5). Vrij grondverzet tussen de arseengebieden is op basis van de kaart mogelijk. Voor overige toepassingen in het gebied geldt de generieke toepassingseis Landbouw/Natuur. Grond uit de arseenzones mag niet zonder keuring op arseen, buiten de arseengebieden toegepast worden
Harderwijk centrum (<1900) is uitgesloten van de kaart voor de stoffen van het standaardpakket. Van deze zone zijn te weinig waarnemingen beschikbaar. Verder wordt vanwege de ontstaansgeschiedenis een heterogene verontreiniging verwacht, waardoor de classificering ook bij voldoende waarnemingen onbetrouwbaar zal zijn. De toepassingseis is bepaald aan de hand van de functie Wonen. Dit is gebiedspecifiek beleid
De toepassingseis voor PFAS is bepaald aan de hand van het generieke kader (zie bijlage 1 voor uitleg) voor de wegbermen van de gemeentelijke hoofdstructuur en de provinciale wegen. Zo wordt toepassingsruimte gecreëerd voor toepasbare, licht PFAS-houdende grond. Voor de overige zones is de toepassingseis bepaald aan de hand van de ontgravingskwaliteit. Zo vindt er geen verslechtering van de bodemkwaliteit ten aanzien van PFAS plaats. Dit is gebiedspecifiek beleid
Tabel 2.1a Kwaliteitsklassen bovengrond per zone
* Vrij grondverzet tussen arseengebieden mogelijk, toepassingseis geldt voor grond van buiten de arseengebieden
** Toepassingseis geldt voor grond van buiten Waterfront. Voor grond uit Waterfront zelf geldt de toepassingseis van Wonen of Industrie (zie paragraaf 3.7)
*** Het gebied Drielanden is onderdeel van deze zone en is verdacht op voorkomen van arseen. De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor arseen (zie paragraaf 3.8)
Tabel 2.1b Kwaliteitsklassen ondergrond per zone
* Vrij grondverzet tussen arseengebieden mogelijk, toepassingseis geldt voor grond van buiten de arseengebieden
** Toepassingseis geldt voor grond van buiten Waterfront. Voor grond uit Waterfront zelf geldt de toepassingseis van Wonen of Industrie (zie paragraaf 3.7)
*** Het gebied Drielanden is onderdeel van deze zone en is verdacht op voorkomen van arseen. De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor arseen (zie paragraaf 3.8)
De bodemkwaliteitskaart zegt alleen iets over de diffuse bodemkwaliteit. Locaties waar de kwaliteit (vermoedelijk) afwijkt zijn uitgesloten. Dit zijn locaties waar een verdachte activiteit aanwezig is (geweest) waarvan de invloed op de bodemkwaliteit niet bekend is en locaties waar uit bodemonderzoek is gebleken dat de kwaliteit daadwerkelijk afwijkt van de gebiedskwaliteit.
Conform bijlage M van de Regeling Bodemkwaliteit dienen de uitgesloten locaties op kaart weergeven worden. Aangezien dit een dynamisch beeld is, is hiervan afgeweken. Op de kaart zijn alleen de uitgesloten gebieden weergeven.
De volgende gebieden zijn uitgesloten:
Ook de volgende typen locaties zijn uitgesloten van de kaart:
Locaties verdacht op het voorkomen van PFAS. Een overzicht van verdachte locaties ten aanzien van PFAS is te vinden in bijlage 6. NB: op basis van nieuwe inzichten kan dit overzicht van verdachte locaties wijzigen. Er dient voor gebruik van de kaart altijd geverifieerd te worden of een locatie verdacht is op PFAS
Als locaties uitgesloten zijn van de kaart, dan dient een andere milieuhygiënische verklaring te worden gebruikt voor grondverzet (zie paragraaf 4.3). Door middel van het uitvoeren van een vooronderzoek volgens de NEN 5725, aanleiding F kan bepaald worden of een locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging als gevolg van puntbronnen of eerder aangetoonde verontreinigingen (paragraaf 4.2.1). In deze gevallen geldt de bodemkwaliteitskaart niet.
2.5 Locaties waar bodemonderzoek is uitgevoerd
Het kan voorkomen dat een locatie niet uitgesloten is van de bodemkwaliteitskaart, maar dat er toch een (verkennend) bodemonderzoek of partijkeuring is uitgevoerd. Uit het onderzoek kan dan een andere kwaliteit blijken dan uit de bodemkwaliteitskaart. In dergelijke situaties kan de bodemkwaliteitskaart niet als geldig bewijsmiddel worden gebruikt voor hergebruik van grond (met uitzondering van tijdelijke uitname) en dient een ander erkend bewijsmiddel te worden verkregen (partijkeuring).
Vanwege de verspreidingswijzen van verontreinigingen wordt de grootste beïnvloeding in de bovengrond verwacht voor de stoffen uit het standaardpakket. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt binnen het gezoneerde deel van het beheergebied de ondergrond kwaliteit AW heeft voor het standaardpakket. De verwachting is voor deze zones dat de diepere ondergrond (onder 2,0 m mv) een gelijke of betere kwaliteit heeft.
De kaart voor het standaardpakket wordt dan ook van toepassing verklaard voor de diepere ondergrond onder 2,0 m -mv met uitzondering van:
Ten aanzien van PFAS geldt eenzelfde redenering met één uitzondering. Daar PFAS mobiel is wordt de bodemlaag rond de grondwaterstand als verdacht aangemerkt. De PFAS kaart is van toepassing voor de diepere ondergrond tot aan de grondwaterstand. De kaart is niet van toepassing op de bodemlagen onder de grondwaterstand.
2.7 Veiligheidsklasse conform CROW 400
Bij het werken in grond moet de werkgever voor de uitvoeringsfase een V&G-plan (Veiligheid & Gezondheid) maken. De CROW 400-richtlijn voor veilig en risicogestuurd werken in en met verontreinigde bodem is een veel gebruikte richtlijn om de risico’s te bepalen. De te hanteren veiligheidsklasse mag worden bepaald aan de hand van de 80-percentielwaarde (P80) uit een vastgestelde bodemkwaliteitskaart door deze te toetsen aan de SRCarbo -waarden. Uit de toetsing (zie technische rapportage R003-1273092EVF-V04-baw-NL) blijkt dat de SRC-waarden vele malen hoger zijn dan de P80 van alle zones in de bodemkwaliteitskaart. Er volgt hieruit dus geen veiligheidsklasse. Dit betekent dat alleen de maatregelen die horen bij de basishygiëne van toepassing zijn. Net als bij grondverzet dient eerst middels vooronderzoek (NEN 5725, aanleiding G) te worden vastgesteld dat gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart voor de betreffende locatie (zie paragraaf 5.6).
Bij het aantreffen van asbest in of op de bodem tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van de Wet bodembescherming en het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Opgemerkt wordt dat de militaire oefenterreinen uitgesloten zijn van de bodemkwaliteitskaart. Daarmee is de kaart voor deze zones ook niet geschikt voor het bepalen van de veiligheidsklasse. Indien er vanuit het grondverzet geen aanleiding is voor onderzoek (bijvoorbeeld bij tijdelijke uitname) dient alsnog onderzoek plaats te vinden ter bepaling van de veiligheidsklasse.
Voor de voorschriften rond het grondverzet wordt uitgegaan van een aantal afwijkingen op het landelijke generieke kader. Dat is voor het merendeel het gevolg van de lokale ambities die nodig worden geacht om een duurzaam en toekomstbestendig bodembeheer vorm te kunnen geven. De gebiedspecifieke zaken worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Het gebiedspecifiek beleid ten aanzien van lokaal maximale waarden (paragraaf 3.5, 3.6 en 3.7) en het percentage bodemvreemd materiaal (paragraaf 3.3) komen onder de Omgevingswet automatisch in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan via het overgangsrecht. Dat staat in het derde lid van artikel 3.5 van de Aanvullingswet bodem.
De bodemkwaliteitskaart is één van de bewijsmiddelen om partijen grond eenvoudig en betrouwbaar toe te kunnen passen. In het generieke toetsingskader wordt het gemiddelde van de waarnemingen getoetst aan de normen om zo de kwaliteitsklasse te bepalen. In de vorige kaart is dan ook gebruik gemaakt van het gemiddelde voor karakterisering van de zones. Bij heterogene kwaliteitszones (zoals oude kernen) of parameters die heterogeen voorkomen, brengt het gebruik van het gemiddelde bij de vaststelling van de kwaliteit van de te ontgraven grond risico’s met zich mee. Dit risico bestaat uit het vrijkomen en toepassen van grond met een slechtere kwaliteit dan staat aangegeven op de bodemkwaliteitskaart.
Om dit risico te beperken is gebruik gemaakt van de ruimte in het Besluit bodemkwaliteit, om de bodemkwaliteit vast te stellen op basis van de 80-percentielwaarde (P80). De P80 is de waarde waar 80 % van de beschikbare meetwaarden onder ligt. Het gebruik van de P80 boven het generieke gemiddelde bij de beschrijving van de bodemkwaliteit heeft als voornaamste effect dat de bodemkwaliteitskaart in een groter aantal gevallen aansluit bij de daadwerkelijk aanwezige milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond.
Conform het Besluit bodemkwaliteit mogen herbruikbare grond en baggerspecie maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevatten voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft (artikel 34 van het Besluit bodemkwaliteit en het tweede lid van artikel 1.1 van de Regeling bodemkwaliteit). Overige bodemvreemde materialen, zoals plastic en piepschuim mogen alleen sporadisch voorkomen. Voorwaarde is dat dit materiaal al voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond of baggerspecie aanwezig was en het redelijkerwijs niet gevraagd kan worden om het uit de grond of baggerspecie te verwijderen voordat het toegepast wordt.
De gemeente heeft op grond van artikel 44 en 45 van het Besluit bodemkwaliteit de mogelijkheid om via gebiedspecifiek beleid een lager percentage bodemvreemd materiaal vast te stellen. De regio Noord-Veluwe maakt gebruik van deze mogelijkheid. Voor het buitengebied wordt het generieke kader gehanteerd om geen knelpunten in het grondverzet te veroorzaken.
Voor overige zones wordt het maximale percentage verlaagd naar 5 %. In tabel 3.1 is te zien welke percentage bodemvreemd materiaal toegestaan is per zone.
Tabel 3.1 Maximale bijmenging aan bodemvreemde materialen (gewichtspercentage)
Asbesthoudend materiaal is bodemvreemd materiaal en mag volgens de regels slechts sporadisch in de grond aanwezig zijn (zie paragraaf 3.3). Voor asbest is geen achtergrondwaarde opgenomen in de Regeling Bodemkwaliteit. Voor asbest is alleen een interventiewaarde opgenomen van 100 mg/kg (gewogen). Onder de 100 mg/kg (gewogen) is er sprake van een ‘verwaarloosbaar risico’ en mag de grond beschouwd worden als niet verontreinigd.
In de regio Noord-Veluwe is asbest een veelvoorkomende verontreiniging vanwege verschillende activiteiten in het verleden. In de regio zijn ook meerdere asbestwegen aanwezig. Een deel van de locaties is reeds gesaneerd. Er is geen overzicht te geven van bekende locaties en gebieden die met asbest verontreinigd zijn of waar een vermoeden is van asbestverontreiniging. Deze kaart ziet alleen toe op de stoffen uit het standaardpakket en PFAS. Verder onderzoek naar (de verdenking op) asbest dient separaat uitgevoerd te worden.
In de bodemkwaliteitskaart is een zone ‘Arseengebieden’ gedefinieerd. In de regio Noord-Veluwe komen van nature verhoogde gehalten aan arseen voor. Dit is ontstaan doordat in het verleden arseen uit arseenhoudend kwelwater is neergeslagen bij het in contact komen met zuurstofrijker grondwater. Dit heeft zich op deze manier kunnen ophopen op dit grensvlak waarbij het bijvoorbeeld bindt aan ijzeroxide (ijzeroer). Vanwege deze ontstaansgeschiedenis komt de arseenverontreiniging heterogeen voor. Dit blijkt ook uit de bodemkwaliteitskaart.
De regio kiest ervoor om grondverzet binnen de arseengebieden mogelijk te maken op basis van de bodemkwaliteitskaart, mits er geen aanleidingen zijn dat het aanwezige arseen een antropogene (géén natuurlijke) oorsprong heeft. Het arseen komt namelijk in principe van nature voor binnen deze gebieden. Dit grondverzet wordt mogelijk gemaakt door het hanteren van een Lokaal Maximale Waarde (LMW) voor arseen van 76 mg/kg. Dit is voortzetting van het gebiedspecifieke beleid van de eerdere Nota bodembeheer.
Voor het afleiden van deze Lokaal Maximale Waarden is in het verleden al een risicobeoordeling gedaan. Hieruit is gebleken dat er mogelijk ecologische risico’s zijn. Deze risico’s worden echter als aanvaardbaar beschouwd op basis van de volgende argumenten:
Deze Lokale Maximale Waarde wordt alleen gehanteerd voor grondverzet binnen de arseenzone én zolang het arseen geen antropogene oorsprong kent. Vanwege de heterogene aard van de verontreiniging kan dit betekenen dat er lokaal een verslechtering van de kwaliteit optreedt. Dit wordt echter elders binnen de zone gecompenseerd door een verbetering (‘stand-still’ principe)
In bijlage 8 is de risicobeoordeling van deze LMW uit de voorgaande Nota Bodembeheer opgenomen.
Grondverzet naar andere zones is niet toegestaan op basis van de kwaliteitskaart. Eerst dient middels een partijkeuring vastgesteld te worden wat het arseengehalte in de grond is. Vervolgens kan beoordeeld worden of de grond voldoet aan de toepassingseis. De bodemkwaliteitskaart kan wel als bewijsmiddel worden gebruikt voor de stoffen uit het standaardpakket en PFAS.
Voor het toepassen van grond binnen de arseenzones die niet afkomstig is uit de arseenzone geldt dat moet worden voldaan aan de generieke toepassingseis Landbouw/Natuur.
Wegbermen kunnen verontreinigd raken het verkeer op de weg. De beïnvloeding vindt plaats via afspoeling van hemelwater en door depositie. Deze beïnvloeding vindt plaats zolang er verkeer over de weg rijdt en is daarmee (redelijk) constant. De wegbermen zijn een voorbeeld van diffuus belaste lintvormige gebieden. Door de beïnvloeding van de weg wordt in de wegbermen een andere kwaliteit verwacht, voornamelijk van de wegen met de hoogste verkeersintensiteit. Er wordt verschil gemaakt in de volgende wegen:
Overige gemeentelijke wegen niet als aparte zone opgenomen. Deze wegen vallen binnen de zone waarbinnen de weg gelegen is.
Bermen van de gemeentelijke en provinciale hoofdwegen zijn wel gezoneerd in deze kaart.
De kwaliteit van de bermen is echter niet bepaald. De toepassingseis is bepaald aan de hand van de functie. Dit is gebiedspecifiek beleid. De toepassingseis is bepaald aan de hand van de functie. Dit is gebiedspecifiek beleid. Daar de kwaliteit van de bermen van de gemeentelijke hoofdwegen en provinciale wegen niet bepaald is, kan er op basis van de bodemkwaliteitskaart geen veiligheidsklasse conform CROW 400 vastgesteld worden. Hiervoor is aanvullende onderzoek benodigd.
Rijkswegen vallen onder het bevoegd gezag van het Rijk en zijn daarmee per definitie uitgesloten van de kaart. De spoorwegen zijn om dezelfde reden uitgesloten.
Voor de definitie van de berm wordt gebruik gemaakt van de definitie gegeven in het Besluit Bodemkwaliteit (artikel 63, lid 3). Hierin staat dat een berm maximaal 10 meter uit de weg ligt, tenzij de berm eerder wordt begrensd door een fysieke afscheiding. Deze definitie is ook te zien in onderstaand figuur4.
Figuur 3.1 Definitie van de bermen
Deze definitie is gebruikt om de bermenzone te construeren. Aanvullend zijn de volgende keuzes gemaakt:
Opgemerkt wordt wel dat wegen over tijd kunnen veranderen. Hierdoor kan de opgestelde zone niet meer actueel zijn in de looptijd van deze kaart. De definitie zoals hier gegeven is leidend om te bepalen wat tot de wegberm behoort.
De wijk Waterfront wordt herontwikkeld, waarbij zoveel mogelijk met een gesloten grondbalans het bestaande bedrijventerrein wordt herontwikkeld tot woongebied. Om dit mogelijk te maken is gebiedspecifiek beleid ontwikkeld. Het gebiedspecifieke beleid voor Waterfront te Harderwijk is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige Nota Bodembeheer. De volgende regels gelden, tenzij er sprake is van een uitzondering (zie hoofdstuk 5) of van een verdachte locatie.
Verdachte locaties zijn geen onderdeel van deze bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende regels voor grondverzet. Eerst dient namelijk vastgesteld te worden of de kwaliteit op deze locatie afwijkend is of niet (zie paragraaf 2.4 voor uitgesloten locaties).
Toepassing binnen Waterfront, afkomstig uit Waterfront
De toepassingseis is voor grond van binnen de zone Waterfront is:
Via een milieuhygiënische verklaring conform Besluit bodemkwaliteit dient aangetoond te worden of aan de toepassingseis voldaan wordt en dat er geen asbest boven de hergebruiksnorm aanwezig is:
De toepassingseis voor grond afkomstig van buiten Waterfront is Landbouw/Natuur.
Drielanden in Harderwijk is een gebied dat in eerdere kaarten is aangemerkt als arseengebied. Het gebied is in de afgelopen jaren grootschalig gesaneerd op arseen waardoor het niet wenselijk is dit gebied nog als arseengebied aan te merken. Dit zou namelijk grondverzet van arseenhoudende grond naar het gebied toe mogelijk maken en dit is gezien de uitgevoerde sanering niet wenselijk.
Echter vanwege deze historie is het wel aannemelijk dat er in het gebied mogelijk nog locaties zijn met (sterk) verhoogde arseengehalten en is het gebied verdacht op arseen. De bodemkwaliteitskaart kan daardoor niet zondermeer als bewijsmiddel gebruikt worden om grond vanuit Drielanden te ontgraven en elders toe te passen. Eerst dient middels een bodemonderzoek vastgesteld te worden of er verhoogde arseengehalten voorkomen in de partij.
In dit hoofdstuk zijn de voorschriften opgenomen voor het grondverzet conform het Besluit bodemkwaliteit. De regels zijn hierbij onderverdeeld naar de 3 meest voorkomende handelingen bij grondverzet:
Het gebiedspecifieke beleid is toegelicht in hoofdstuk 3. Specifieke landelijke toepassingskaders zoals tijdelijke uitname en grootschalige bodemtoepassing zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Overige aandachtspunten zijn opgenomen in paragraaf 4.6.
Binnen afzienbare tijd treedt de Omgevingswet in werking. In bijlage 5 is een nadere toelichting hierover opgenomen met een inventarisatie van de beleidsveranderingen. Het huidige Besluit bodemkwaliteit is toegelicht in bijlage 1.
De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse achtergrondkwaliteit van de bodem weer (zie hoofdstuk 2). Locaties waarvan bekend dat er bodemverontreiniging aanwezig is, zijn uitgesloten van de kaart. Logischerwijs kan de kaart dan niet gebruikt worden voor grondverzet of voor het bepalen van de veiligheidsklasse.
Om te bepalen of de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden voor een locatie dient de initiatiefnemer een vooronderzoek te laten uitvoeren conform de norm NEN 5725. In deze norm zijn sinds 2018 specifieke onderzoeksaanleidingen (met bijbehorende onderzoeksvragen) beschreven om de kaart te kunnen gebruiken als bewijsmiddel. Te weten:
Het vooronderzoek voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart in het kader van grondverzet (aanleiding F) dient op onderstaande vragen een antwoord te geven:
Het kan voorkomen dat uit het vooronderzoek volgt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden, maar dat er tijdens de werkzaamheden afwijkingen worden aangetroffen van hetgeen dat het vooronderzoek heeft uitgewezen (bijvoorbeeld vanwege het waarnemen van oliegeur of aantreffen van bijmenging zoals puin en/of asbestplaatjes). In die gevallen vervalt de geldigheid van de bodemkwaliteitskaart en dient alsnog aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd.
Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond en baggerspecie de wettelijke zorgplicht conform artikel 13 van de Wet bodembescherming (bodem) en artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit (toepassingen in oppervlaktewaterlichaam in beheer van gemeente) in acht worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen een verplichting heeft om verontreiniging te voorkomen of wanneer voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.
Deze zorgplicht geldt ook in de situaties dat er geen onderzoeksplicht en meldingsplicht is zoals bij tijdelijke uitname (paragraaf 5.2). Ondanks dat er geen onderzoeksgegevens zijn kan toch op basis van gebruik of zintuiglijke waarnemingen een vermoeden van bodemverontreiniging zijn.
Indien uit vooronderzoek (paragraaf 4.2.1) blijkt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel kan van de kwaliteitsklassen worden uitgegaan zoals opgenomen in tabel 4.1 en aangegeven op de ontgravingskaart in bijlage 3. In het stroomschema in figuur 4.1 zijn de stappen weergeven voor het ontgraven van grond. Aandachtspunt bij het graven in de bodem is dat grond met verschillende kwaliteitsklassen niet vermengd mag raken. Indien bij het graven bijvoorbeeld grond vrijkomt met kwaliteitsklasse Wonen en AW, dan dient deze grond in alle gevallen gescheiden te worden opgeslagen, afgevoerd en toegepast. Het graven in sterk verontreinigde grond is niet geregeld binnen deze Nota. Hiervoor geldt een ander kader, namelijk het saneringskader binnen de Wet bodembescherming.
Graven in de bodem gaat vaak gepaard met tijdelijke opslag (paragraaf 4.4), afvoer van grond voor hergebruik (binnen het projectgebied of elders, paragraaf 4.5) of afvoer naar een erkende verwerker.
Figuur 4.1 Stroomschema A voor graven in de bodem met uitzondering van sterk verontreinigde grond
Indien de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt kan worden, omdat de bodemkwaliteit mogelijk afwijkt van hetgeen de kaart aangeeft, dan dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd:
Tabel 4.1a Kwaliteitsklassen bovengrond per zone (STP = standaardpakket)
Tabel 4.1b Kwaliteitsklassen ondergrond per zone (STP = standaardpakket)
Het graven in toepasbare grond (niet sterk verontreinigd) als werkzaamheid hoeft niet te worden gemeld bij het meldpunt bodemkwaliteit. Tijdelijke opslag of toepassing wel tenzij het opslag betreft in het kader van tijdelijke uitname (zie paragraaf 5.2).
Als grond na ontgraven niet direct wordt afgevoerd voor toepassing, dan kan de grond tijdelijk worden opgeslagen op de ontgravingslocatie of elders. Er zijn verschillende mogelijkheden om grond op te slaan. In het kader van deze Nota onderscheiden wij de volgende vormen van opslag:
Tijdelijke opslag op landbodem: maximaal 3 jaar. De kwaliteit van de grond in depot moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende grond. Er wordt hiervoor dus niet getoetst aan de functie (geen dubbele toets, zie paragraaf 4.5). Als uit vooronderzoek blijkt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor zowel de grond die opgeslagen wordt als voor de ontvangende grond, dan is er geen aanvullend onderzoek nodig. Deze tijdelijke opslag dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (zie hoofdstuk 6). In de melding moet de voorziene duur van de opslag en de eindbestemming vermeld worden
Weilanddepot: opslag van baggerspecie over aangrenzend perceel voor maximaal 3 jaar. Alleen baggerspecie die voldoet aan de normen voor verspreiding over aangrenzende percelen mag worden opgeslagen. De bodemkwaliteitskaart voorziet hier niet in zodat een ander bewijsmiddel nodig is, namelijk een waterbodemkwaliteitskaart of een waterbodemonderzoek. Deze tijdelijke opslag moet gemeld worden. In de melding moet de voorziene duur en de eindbestemming vermeld worden. De eindbestemming kan ook de locatie van tijdelijke opslag zijn
Per gemeenten kunnen er ook aanvullende specifieke regels gelden, bijvoorbeeld uit het bestemmingsplan of het omgevingsplan.
Bij het opslaan van grond gelden een aantal standaardregels. Grond (ongeacht het bodemtype) van verschillende, niet aaneengesloten ontgravingen of locaties mag niet worden samengevoegd zonder erkenning van BRL9335. Er is al sprake van samenvoegen als de ‘tenen’ van 2 depots elkaar raken. Een nadere toelichting hierop is gegeven in de notitie ‘Geen grond samenvoegen zonder erkenning’ van de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) van januari 2019 (versie 2). Uit deze notitie is onderstaande afbeelding overgenomen waarin de juiste manier van gescheiden opslag te zien is (afbeelding 4.2).
Figuur 4.2 Gescheiden gronddepots (notitie IL&T)
Zowel voor de grond in depot als voor de locatie van de tijdelijke opslag kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaarten. Voorwaarde hiervoor is dat uit vooronderzoek blijkt dat de kaart van toepassing is. Bij de melding (meldpunt bodemkwaliteit, zie hoofdstuk 6) moet ook de locatie van de opslag en de omvang van de opslag aangegeven te worden.
Aangezien de waterbodem is uitgesloten, dient voor de tijdelijke opslag van baggerspecie een ander bewijsmiddel te worden gebruikt (waterbodemonderzoek conform NEN 5720 of waterbodemkwaliteitskaart).
Tijdelijke opslag van individuele partijen korter dan 3 jaar, die wel repeterend plaatsvindt op dezelfde locatie in een periode van meer dan 3 jaar wordt beschouwd als een bedrijfsmatige handeling. Dan gelden de regels van het Activiteitenbesluit of de Wabo en niet het Besluit Bodemkwaliteit. Of deze situatie een Wabo-vergunning milieu nodig heeft, volgt uit categorie 28 van bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit type opslag valt niet onder reikwijdte van deze Nota.
In figuur 4.3 is in een stroomschema het proces van opslaan getoond.
Als uit vooronderzoek blijkt dat de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden gebruikt dan kan voor het toepassen van grond van de kwaliteitsklasse worden uitgegaan zoals die is aangegeven in de bodemkwaliteitskaart. Voor de kwaliteit van de toe te passen grond wordt de ontgravingskaart gebruikt (bijlage 2).
Voor het bepalen of de toepassing mogelijk is op de voorgenomen locatie wordt de toepassingskaart gebruikt (bijlage 3). De toepassingskaart is gebaseerd op de zogenaamde dubbele toets waarbij de strengste klasse geldt: bodemfunctieklasse of bodemkwaliteitsklasse (zie bijlage 1, toelichting Besluit bodemkwaliteit). Het kan dus voorkomen dat op een locatie met een functie Industrie alleen grond mag worden toegepast met een klasse AW, omdat de kwaliteit van de ontvangende bodem ook AW is.
In figuur 4.4 is het stroomschema voor toepassen getoond.
Figuur 4.4 Stroomschema C: Toepassen
In het beheergebied van de regio Noord-Veluwe komt, net als elders in Nederland, de Japanse Duizendknoop voor. Deze plant is een zogenaamde invasieve exoot. Dat wil zeggen dat de plant hier van nature niet voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. De Japanse Duizendknoop verspreidt zich makkelijk en is moeilijk te bestrijden. De plant kan veel schade aanrichten aan bijvoorbeeld infrastructurele werken en is ook slecht voor de biodiversiteit. Het is dan ook onwenselijk dat de plant zich door grondverzet verspreidt.
Verder is er recent (14 juli 2021) een handelsverbod op Aziatische duizendknopen, waaronder de Japanse Duizendknoop. Dit verbod gaat in op 1 januari 2022 en is ook van toepassing op handel in grond en bagger met daarin plantenresten van deze duizendknopen. Bij grondverzet dient dan ook te worden geverifieerd of de Japanse Duizendknoop, Sachalinse Duizendknoop en de Bastaardduizenknoop voorkomt op locatie.
Aangezien de locaties van voorkomen van gedurende de tijd snel kan veranderen, is er geen kaart opgenomen in deze Nota. Via www.waarneming.nl kan het voorkomen van de Japanse Duizendknoop (en andere soorten) worden gecheckt. De kaart op deze site is niet volledig maar geeft een goede indicatie.
5 Landelijke specifieke kaders
Voor alle werkzaamheden rond grondverzet is er een landelijk generiek kader opgesteld. In een aantal situaties kan gebruik worden gemaakt van een specifiek landelijk kader (zie paragraaf 5.2 tot en met 5.4). Verder is gebleken dat het opslaan van grond sterkere regulering vraagt om ongewenst samenvoegen te voorkomen (paragraaf 5.5).
Op basis van een vastgestelde bodemkwaliteitskaart mogen ook de veiligheidsklassen conform de CROW 400 worden bepaald (paragraaf 5.6).
Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen aan de tijdelijke uitname van grond en baggerspecie. Dit is dus toegestaan zonder kwaliteitsbepaling, toetsing aan de functie en melding. De gedachte bij deze uitzondering is dat in deze situaties weinig tot niets verandert aan de milieubelasting op een bepaalde locatie. De voorwaarde hierbij is dat de grond of baggerspecie niet bewerkt wordt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dezelfde toepassing wordt teruggebracht. Hierbij kan gedacht worden aan grondverzet ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen of de aanleg van een fietspad, waarbij de vrijkomende grond wordt gebruikt in de naastliggende berm. Het hergebruik na tijdelijke uitname kent interpretatieruimte. Het is goed om in geval van twijfel, voorafgaand aan de uitvoering, deze interpretatieruimte te verkennen bij het bevoegd gezag, de gemeenten in de regio Noord-Veluwe.
Op de tijdelijke uitname van grond is de zorgplicht altijd van toepassing (zie paragraaf 4.2.2).
5.3 Grootschalige bodemtoepassing (GBT)
Voor grootschalige toepassingen van grond en baggerspecie is in het Besluit bodemkwaliteit een apart toetsingskader opgesteld. Wij spreken van een grootschalige toepassing als er meer dan 5.000 m3 grond of baggerspecie wordt toegepast met een dikte van meer dan 2 meter. Er zijn uitzonderingen op deze omvangseis en de toepassingsmogelijkheden (zie artikel 63 van het Besluit bodemkwaliteit). De toe te passen grond of baggerspecie kan zowel beneden als boven het maaiveld worden aangebracht, maar is niet bedoeld voor het ophogen van een perceel. Een voorbeeld van een grootschalige bodemtoepassing is het aanleggen van een geluidswal.
In een grootschalige bodemtoepassing mag grond of baggerspecie worden toegepast met de kwaliteit klasse Industrie. De kwaliteit en functie van de ontvangende bodem is daarbij niet van belang. Deze optie maakt het mogelijk om grond of baggerspecie toe te passen op een ontvangende bodem die schoner is dan de toe te passen grond of baggerspecie.
Om te borgen dat de ontvangende bodem niet negatief beïnvloed wordt, moet wel getoetst worden of er emissie (uitloging) plaats kan vinden. De normen hiervoor zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.
Verder dient er een leeflaag aangebracht te worden van minstens 0,5 meter dik. De kwaliteit van de leeflaag moet wel voldoen aan de toepassingseis van de locatie. Daarvoor wordt dus wel rekening gehouden met de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. De leeflaag mag ook bestaan uit een laag bouwstoffen en hoeft dan geen 0,5 meter dik te zijn.
5.3.1 Beleidsverruiming GBT natuurlijk voorkomend arseen in Harderwijk
De gemeente Harderwijk heeft 20 december 2018 een aanpassing op Nota bodembeheer vastgesteld waarbij, onder de volgende voorwaarden, het toepassen van grond met verhoogde arseengehalten is toegestaan tot maximaal de helft van de humane risicowaarde:
Wanneer het gemiddelde arseengehalte onder de Sanscrit-waarde blijft (< 215 mg/kg.ds), dan mag de toepassing plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de (humane) risicowaarde. Toepassing van deze grond mag alleen in een grootschalige bodemtoepassing. Hierbij gelden de voorschriften uit het besluit bodemkwaliteit met betrekking tot minimale partijgrootte, toepassingshoogte en het aanbrengen van een leeflaag
Voorgaande voorwaarden zijn niet van toepassing wanneer een partij grond verdacht is op het voorkomen van arseen als gevolg van antropogeen handelen. Een voorbeeld hiervan is opgebracht vormzand afkomstig van ijzergieterijen. Dit geldt alleen voor grond afkomstig uit de gemeente Harderwijk. In bijlage 7 is de memo met onderbouwing ten behoeve van dit besluit opgenomen (kenmerk Z-18-195204/2, 12 november 2018).
5.4 Verspreiden van baggerspecie op de kant
Het op de kant verspreiden van baggerspecie is een activiteit waarvoor landelijk een generiek beleidskader is vastgesteld. Gemeenten en waterschappen hebben hierdoor geen beleidsmatige vrijheid om aanvullende regels te stellen.
Het verspreiden van baggerspecie over nabijgelegen percelen is vastgelegd in artikel 35, lid f van het Besluit bodemkwaliteit. Verspreiding van baggerspecie is uitsluitend mogelijk voor zover er sprake is van “verspreidbare baggerspecie”. Bij de beoordeling of er sprake is van verspreidbare of niet-verspreidbare baggerspecie, wordt gebruik gemaakt van een apart toetsingskader. Regels over deze toetsing zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.
Samenvoegen van grond tot partijen groter dan 25 m3 is alleen toegestaan voor zover sprake is van dezelfde kwaliteitsklasse (AW, Wonen of Industrie) en door een specifiek hiervoor gecertificeerd bedrijf of instelling (BRL 9335).
Tot aan 25 m3 mag een niet-gecertificeerd bedrijf en/of persoon partijen samenvoegen, zolang er sprake is van dezelfde kwaliteit. De kwaliteit moet bepaald worden aan de hand van een bodemonderzoek of bodemkwaliteitskaart. De samengevoegde kleine partij moet vervolgens wel gekeurd worden conform BRL1001 (partijkeuring) of worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Een samengevoegde partij kan niet op basis van de bodemkwaliteitskaart worden toegepast. Om gebruik te kunnen maken van de bodemkwaliteitskaart dienen kleinere partijen dus gescheiden te worden opgeslagen.
5.6 Veiligheidsklasse conform CROW 400
De bodemkwaliteitskaart mag ook gebruikt worden voor het bepalen van de veiligheidsklasse conform de CROW 400. De bepalingen hierover vallen niet onder het Besluit bodemkwaliteit, maar onder de Arbo-wetgeving. De werkwijze is vergelijkbaar met het bepalen van de kwaliteitsklasse: de P80 dient te worden getoetst aan de risiconormen (SRCarbo-waarden). Dit is gedaan voor alle zones en bodemlagen die niet uitgesloten zijn. Hieruit blijkt dat voor geen van de zones en bodemlagen een veiligheidsklasse van toepassing is. In die gevallen gelden de maatregelen voor basishygiëne.
Dit geldt alleen voor de stoffen die opgenomen zijn in deze kaart (standaardpakket en PFAS). Mocht uit het vooronderzoek blijken dat een locatie verdacht is op het voorkomen van andere stoffen, bijvoorbeeld asbest, dan kan de veiligheidsklasse wijzigen.
Ook dient er (vergelijkbaar met grondverzet) een vooronderzoek conform de NEN 5725 te worden gedaan om te bepalen of de kaart gebruikt mag worden voor de betreffende locatie.
De NEN 5725 kent hier de onderzoeksaanleiding G: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit bij tijdelijke uitplaatsing en bij overig projectmatig grondverzet ten behoeve van het inschatten van arbeidshygiënische risico’s.
De te beantwoorden vragen zijn:
Indien uit het vooronderzoek volgt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden, kan op basis hiervan de veiligheidsklasse bepaald worden. Mochten er tijdens de werkzaamheden afwijkingen worden aangetroffen van hetgeen dat het vooronderzoek uitgewezen heeft, dan vervalt de geldigheid van de bodemkwaliteitskaart alsnog en dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
6 Melden, toezicht en handhaving
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor alle taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van de fysieke leefomgeving. Sinds 1 juli 2017 is duidelijk dat de basistaken milieu door een omgevingsdienst moeten worden uitgevoerd. De gemeenten en provincies zijn en blijven echter het bevoegd gezag.
Voor de gemeenten in de regio Noord-Veluwe is Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) de omgevingsdienst. ODNV voert voor de gemeente het basistakenpakket van VTH-taken uit op het gebied van bodem. ODNV handelt daarmee namens het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten.
Als grond of baggerspecie wordt opgeslagen of toegepast, dan geldt er meestal een meldingsplicht. De opdrachtgever dient opslag of toepassing te melden bij het bevoegd gezag, namelijk de gemeente. ODNV handelt deze meldingen meestal af.
Het Besluit bodemkwaliteit beschrijft welke meldingsplicht er geldt. Hier is kort toegelicht in welke gevallen geen melding benodigd is voor toepassen of opslaan van grond:
In alle andere gevallen is een melding verplicht. Toepassen en opslaan van grond of baggerspecie dient minimaal 5 werkdagen van tevoren gemeld te worden bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit5. Via dit meldpunt kan de initiatiefnemer een digitaal formulier invullen met de vereiste gegevens. Rapportages van milieuhygiënische verklaringen zoals een partijkeuring of een vooronderzoek voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart kunnen worden toegevoegd. Het bevoegd gezag beoordeelt de melding binnen 5 werkdagen. Bij onduidelijkheden of onvolkomenheden zal de gemeente of omgevingsdienst contact opnemen met de melder.
Als de melding akkoord is, dan hoeft er formeel geen terugmelding plaats te vinden. De melder mag dus na 5 werkdagen starten met de werkzaamheden als er geen bericht is ontvangen. Het bevoegd gezag kan hierna nog wel handhavend optreden. De initiatiefnemer blijft verantwoordelijk voor het voldoen aan de vereisten uit het Besluit Bodemkwaliteit en kan zich dus niet beroepen op het uitblijven van een mededeling op de melding.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving voor toepassingen en opslag van grond en baggerspecie op landbodem. In de praktijk zijn deze taken gemandateerd aan de omgevingsdienst. Controle op het naleven van de regels kan plaatsvinden tijdens de melding, in het veld (tijdens het transport of bij toepassing/opslag) en na de feitelijke toepassing of opslag. De controle kan hierbij plaatsvinden op onder andere:
Er vindt ook toezicht en handhaving plaats voor toepassingen en opslag die niet gemeld zijn. Wanneer de gemeente constateert dat de regels van het Besluit bodemkwaliteit, Regeling bodemkwaliteit of de Nota niet worden nageleefd, dan kan bestuursdwang worden uitgeoefend of een dwangsom worden opgelegd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving.
Overtredingen zoals afwijkingen van normdocumenten, werken zonder erkenning, etc. kunnen worden gemeld bij de inspectie IL&T6. De inspectie IL&T kan bij overtredingen dwangsommen opleggen, bedrijven schorsen of erkenningen intrekken.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 21 april 2022.
de heer H.J. van Schaik
voorzitter
de heer H.R. Lanning
raadsgriffier
Bijlage 1 Wettelijk kader 2020-2022 (voor inwerkingtreding Omgevingswet)
Het Besluit bodemkwaliteit heeft als doel om zoveel mogelijk grond en baggerspecie her te gebruiken, zodat er minder primaire grondstoffen nodig zijn. Hergebruik is verantwoord als er geen verontreinigingen ontstaan.
Het Besluit bodemkwaliteit kent een landelijk geldend generiek kader dat door de gemeenten kan worden toegepast. Als het generiek kader niet volstaat, dan kan een gemeente voor (een deel van) hun beheergebied binnen de regels van het Besluit bodemkwaliteit gebiedspecifiek beleid ontwikkelen. Hierdoor heeft de gemeente de mogelijkheid verantwoord hergebruik van grond en baggerspecie maximaal af te stemmen op de maatschappelijke ontwikkelingen. Hierbij spelen bodemgebruik, bodemambities en ruimtelijke ontwikkelingen een rol.
Voor het vormgeven van het grondverzet, zijn een aantal aspecten van belang, namelijk de bodemfuncties, de bodemkwaliteitsklassen en de toepassingseisen. Middels gebiedspecifiek beleid is het mogelijk om de bodemkwaliteitsklassen en toepassingseisen aan te passen.
Het beheergebied van de gemeente dient ingedeeld te worden in verschillende functieklassen, namelijk ‘Wonen’, ‘Industrie’ of geen functie (overig). De verdeling in functies dient op kaart weergegeven te worden in de bodemfunctiekaart. Uitgangspunt bij de indeling in bodemfunctieklassen is dat de klasse die wordt toegekend aan een gebied overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het betreffende gebied.
De grond wordt ingedeeld in 1 van de 3 bodemkwaliteitsklassen ‘landbouw/natuur’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Als de grond niet voldoet aan deze klassen, dan is de grond in principe niet toepasbaar. In de Regeling bodemkwaliteit staan de normen en toetsingsregels om te bepalen in welke klasse de landbodem of grond valt. De bodemkwaliteitsklassen worden gebruikt om de kwaliteit van de te ontgraven grond en de ontvangende bodem te bepalen.
In het generieke kader wordt gebruik gemaakt van een dubbele toetsing voor het vaststellen van toepassingseisen voor het hergebruik van grond. Dit houdt in dat er zowel naar de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem gekeken wordt. De dubbele toets houdt in dat de toepassingseis wordt bepaald door de strengste van de twee. Dit principe is toegelicht in onderstaand figuur.
Figuur B1.1 Werking dubbele toets in het generieke kader. Bron: Handreiking besluit bodemkwaliteit viahttps://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/instrumenten/handreiking-bbk/
Als het generieke kader te weinig mogelijkheden biedt voor het hergebruik van grond, dan kan de gemeente gebiedspecifiek beleid ontwikkelen. Uitgangspunt bij gebiedspecifiek beleid is dat er geen verslechtering van de bodemkwaliteit ontstaat binnen het beheergebied (‘stand-still’ principe).
Met gebiedspecifiek beleid kunnen de volgende zaken worden geregeld:
Gemeenten hebben de mogelijkheid om Lokale Maximale Waarden (LMW) voor stoffen op te stellen. Hierdoor wordt afgeweken van de geldende normen uit de Regeling bodemkwaliteit. De LMW bevinden zich tussen het niveau van de achtergrondwaarden en het saneringscriterium. Voor het opstellen van LMW dient middels een risicobeoordeling vastgesteld te worden dat er geen risico’s zijn voor mens, milieu en ecosysteem. Ter verduidelijking is in figuur B1.2 aangegeven wat de afwegingsruimte is voor de gemeente bij het opstellen van de LMW.
Figuur B1.2 Afwegingsruimte voor LMW
B1.4 Tijdelijk handelingskader PFAS
In het THK van 2 juli 2020 zijn achtergrondwaarden en voorlopige toepassingsnormen opgenomen voor PFAS die bij het bepalen van hergebruiksmogelijkheden binnen het generieke kader gehanteerd moeten worden. Voor de toepassingsnormen voor grond is onderscheid gemaakt in verschillende situaties, waar verschillende normen voor gelden (zie figuur B1.3).
Figuur B1.3 Tijdelijke toepassingsnormen voor PFAS op landbodem (bron: THK van 2 juli 2020)
Uit figuur B1.3 blijkt dus dat de toepassingseis voor PFAS bepaald wordt aan de hand van de toepassingseis voor de overige stoffen. De kwaliteit van de bodem ten aanzien van PFAS wordt hierin dus niet meegenomen. Het is mogelijk om hier met gebiedspecifiek beleid van af te wijken. Zo is het mogelijk om een lokale achtergrondwaarden op te stellen.
Bijlage 5 Grondverzet onder de Omgevingswet
In de Omgevingswet, is de bodemkwaliteitszorg geïntegreerd in het omgevingsbeleid. De Omgevingswet zorgt voor een goede balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet staat een integrale afweging centraal. Bodemzorg zal dan meer gericht zijn op het duurzaam gebruik van de bodem.
In deze context verschuift ook het accent van de bodemkwaliteitszorg van chemische kwaliteit naar de kwaliteit van het bodemsysteem als geheel. Ondanks de accentverschuiving van chemisch bodemkwaliteit naar de kwaliteit van het volledige bodem- en watersysteem blijft die chemische kwaliteit een belangrijke factor.
In deze bijlage is een kort overzicht gegeven van welke mogelijkheden de gemeente heeft voor het grondverzetsbeleid. Dit is ingedeeld naar de verschillende instrumenten die daar mogelijk voor gebruikt kunnen worden: het Omgevingsplan en een vrijwillig programma. Verder is er nog een kort overzicht gegeven van de rijksregels.
Uitleg milieubelastende activiteiten in Rijksregels voor grondverzet
Voor de milieubelastende activiteiten (mba) waar de handelingen rond grondverzet onder vallen is de gemeente bevoegd gezag. Daarbij zijn de volgende mba’s te onderscheiden:
Grondverzet gerelateerde mba’s die straks ook gelden onder de Omgevingswet zijn:
Met de introductie van de milieubelastende activiteiten zijn er voor grondverzet geen grote beleidswijzigingen naast het veranderen in naamgeving. Er zijn wel een aantal wijzigingen, hieronder een aantal voorbeelden:
Aanwijzen beheergebied en opstellen bodemfunctiekaart
In het Bkl zijn zogenaamde instructieregels opgenomen. Dit zijn regels waarmee het Rijk aangeeft hoe in dit geval de gemeente een bepaalde taak of bevoegdheid moet uitoefenen. In het kader van grondverzet is de instructieregel uit paragraaf 5.1.4.5.3 van het Bkl. Hierin staat dat de gemeente haar beheergebied moet aanwijzen en de landbodem in bodemfunctieklassen moet indelen. Dit is vergelijkbaar met de huidige regelgeving. Deze onderwerpen moeten dus terugkomen in het Omgevingsplan. Overigens is het nu ook al verplicht om het beheergebied te definiëren en een bodemfunctiekaart op te stellen.
B5.2 Mogelijkheden gemeentelijk beleid grondverzet in het Omgevingsplan
In het Omgevingsplan komen de gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving.
Een gemeente moet één Omgevingsplan opstellen. Hier komen dus veel verschillende onderwerpen aan bod, waar bodem er één van is. Het Omgevingsplan moet uiterlijk eind 2029 voldoen aan de eisen. De regels uit het Omgevingsplan moeten ook digitaal ontsloten worden via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Hiervoor moeten de juridische regels omgezet worden naar toepasbare regels. Tot en met eind 2029 is er een overgangsfase en geldt ook overgangsrecht voor verschillende onderdelen. Het grootste deel van de huidige Nota valt ook onder dit overgangsrecht (zie paragraaf ‘Overgangsrecht’).
In het Omgevingsplan kan of moet de gemeente omtrent grondverzet volgende zaken regelen:
De onderwerpen zijn hieronder nader uitgewerkt.
De bodemkwaliteitskaarten (ontgravingskaarten en bodemfunctiekaart) worden van rechtswege onderdeel van het Omgevingsplan. De geldigheidstermijn van de kaarten is 5 jaar. Onder overgangsrecht valt ook gebiedspecifiek beleid voor zover dat toeziet op Lokale Maximale Waarden en mate van bijmenging. Dit betekent dat deze onderdelen onderdeel worden van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. De gemeente moet de regels voor 2030 omgezet hebben naar het nieuwe Omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet.
Alle overige zaken vallen niet onder het overgangsrecht. In deze Nota zijn geen zaken opgenomen die niet onder het overgangsrecht vallen.
Door het Rijk zijn regels opgenomen over de milieubelastende activiteiten (mba). Dit is een nieuw begrip onder de Omgevingswet. Veel van het grondverzet komt terug in deze mba’s.
De rijksregels mba’s staan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Nadere toelichting op de mba’s voor grondverzet is te vinden in de volgende paragraaf. De gemeente kan met een maatwerkregel afwijken van de algemene regels voor de mba’s. Een maatwerkregel is een algemeen geldende regel, vergelijkbaar met gebiedspecifiek beleid in de Nota.
Met maatwerkregels kan voor grondverzet gemotiveerd (deels) afgeweken worden van de kwaliteitseisen die bij verschillende kwaliteitsklassen behoren (landbouw/natuur, wonen, industrie, matig verontreinigd, sterk verontreinigd). Dit is vergelijkbaar met het opstellen van Lokale Maximale Waarden in de huidige wet- en regelgeving. Onder de Omgevingswet is er wel meer afwegingsruimte: het is ook mogelijk om een norm lager dan de kwaliteitseis landbouw/natuur (=Achtergrondwaarde) te stellen. Gemotiveerd afgeweken worden van het percentage bodemvreemd materiaal. Dit is nu ook al mogelijk.
Het is straks ook mogelijk om ook maatwerk toe te passen voor een grootschalige bodemtoepassing. Dit is nu niet mogelijk, omdat de grootschalige bodemtoepassing al een voorbeeld is van gebiedspecifiek beleid. Dit verandert straks.
Naast een maatwerkregel is het ook mogelijk om met een maatwerkvoorschrift te werken.
Dit voorschrift is niet algemeen geldend, maar kan gebruikt worden voor specifieke situaties. Dit kan bijvoorbeeld gebruikt worden om voor een specifieke toepassing wat soepelere kwaliteitseisen of nou juist strengere kwaliteitseisen te hanteren.
Maatwerk moet wel voldoen aan een aantal voorwaarden. Voor het toepassen van grond geldt in ieder geval het volgende:
Aanvullende regels opnemen voor activiteiten
De gemeente kan ook aanvullende regels opnemen in het omgevingsplan voor mba’s. Voor grondverzet levert dit naar verwachting weinig mogelijkheden op. Het meeste grondverzet valt al onder de mba’s. Hieronder zijn een aantal mogelijkheden genoemd:
Er kunnen aanvullende meldings- of vergunningsplichten opgenomen worden. In de mba’s zijn hier al voorschriften voor opgenomen, maar deze kunnen aangevuld worden. Dit betekent echter wel dat deze meldingen en vergunning beoordeeld moeten worden, dus hiervoor is capaciteit nodig. Voor vergunningsplichten is het ook nodig om beoordelingsregels op te stellen voor waar aan voldaan moet worden.
Het is mogelijk om voor kleinschalig graven (< 25 m3) regels op te nemen. Dit valt namelijk niet onder de mba’s voor graven. De rest van de keten (opslaan en toepassen) kent geen minimum omvang. Voor kleinschalig graven in grond met een kwaliteit boven de Interventiewaarde (sterk verontreinigde grond) komen er automatisch regels in het Omgevingsplan. Hiervoor is namelijk een bruidsschatregel opgesteld. De bruidsschat is te vinden in hoofdstuk 7 van het Invoeringsbesluit.
B5.3 Mogelijkheden gemeentelijk beleid grondverzet in het programma
De gemeente kan ook een programma opstellen. Een programma is alleen bindend voor de gemeente zelf en geeft daarmee invulling aan een ambitie van de gemeente om een gewenste kwaliteit te bereiken. Een programma kan verschillende onderdelen omvatten, waaronder de inzet van communicatiemiddelen, beleidsregels en financiële instrumenten (zoals subsidies).
Voor grondverzet zijn er naar verwachting geen directe thema’s die uitgewerkt kunnen worden in een programma. De meeste regels zullen in het Omgevingsplan staan of zullen onderdeel zijn van een maatwerkvoorschrift.
B5.4 Overzicht vindplaats Rijksregels grondverzet
De voorschriften voor grondverzet zijn straks ‘verdeeld’ over:
Aanvullende voorschriften die decentrale overheden opstellen. Zo kan de gemeente aanvullende regels opnemen in haar Omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet is een ‘knip’ gemaakt waar regels voor het grondverzet staan. Regels die zich richten tot degene die grond ontgraaft, opslaat en/of toepast staan straks in het Bal. Dit zijn onder de Omgevingswet milieubelastende activiteiten (mba’s) die zijn opgenomen in het Bal. Deze worden besproken in de volgende paragraaf van deze bijlage. Overige regels, over bijvoorbeeld Kwalibo en de verschillende milieuhygiënische verklaringen zijn achtergebleven in het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit.
Het Besluit bodemkwaliteit bevat onder andere regels over de verschillende milieuhygiënische verklaringen en de bijbehorende kwaliteitsklassen. Eén van de milieuhygiënische verklaringen is en blijft de bodemkwaliteitskaart. De nieuwe Regeling bodemkwaliteit is nog niet definitief. Deze Regeling is op dit moment in consultatie geweest. Hierdoor is nog niet met zekerheid te zeggen wat de Regeling inhoudt.
Bijlage 9 Noord-Veluwe bodemkwaliteitskaart 2021
Bijlage 5 Uitgesloten locaties
Bijlage 7 Achtergrondinformatie historie gebied
Dit rapport bevat de technische onderbouwing van de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart regio Noord-Veluwe voor de deelnemende gemeenten Ermelo, Putten, Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek. TAUW heeft in opdracht van deze gemeenten een bodemkwaliteitskaart opgesteld voor het standaard pakket. Eerder is ook door TAUW de bodemkwaliteitskaart opgesteld voor PFAS (poly- en perfluoralkylverbindingen)7. Mogelijk zullen de gemeenten Heerde en Hattem in een later stadium worden toegevoegd aan deze regionale bodemkwaliteitskaart.
De bodemkwaliteitskaarten en Nota bodembeheer gelden dus (voorlopig) niet voor de gemeenten Heerde en Hattem.
Dit rapport richt zich op de technische uitwerking van de bodemkwaliteitskaart. De regels voor grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaarten voor het standaardpakket en PFAS zijn opgenomen in de Nota Bodembeheer (zie R002-1273092EVF-V04-baw-NL).
Om het grondverzet binnen de gemeenten te faciliteren heeft de regio Noord-Veluwe in 2014 een gezamenlijke Nota Bodembeheer8 opgesteld met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten van (een deel van) de regio en Harderwijk. Conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) dient een bodemkwaliteitskaart na 5 jaar verlengd of geactualiseerd te worden. Naar aanleiding hiervan heeft de regio Noord-Veluwe besloten de kaart te actualiseren.
De gemeenten willen een nieuwe bodemkwaliteitskaart opstellen om het grondverzet te faciliteren. De bodemkwaliteitskaart geeft de gemeten achtergrondwaarden weer en dient als wettig bewijsmiddel conform artikel 4.3.5 van de Regeling bodemkwaliteit. Zo wordt voorkomen dat er voor elke partij grond en ontvangende locatie een partijkeuring c.q. bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
De aanpak op hoofdlijnen voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart is als volgt te omschrijven:
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de regels van het Bbk en de Regeling Bodemkwaliteit (Rbk). Voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten is een Richtlijn bodemkwaliteitskaarten9 opgesteld. In de Richtlijn staan aanvullende regels en aanwijzingen voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart.
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is bedoeld voor het gebruik van bodemkwaliteitskaarten:
Binnen het Besluit bodemkwaliteit wordt er onderscheid gemaakt in 2 toetsingskaders:
Het beleidskader zal in de looptijd van deze kaart veranderen door de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierdoor zal bovenstaand beleidskader in de toekomst niet meer van toepassing zijn. Het beleidskader voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart zal dan worden gevormd door het Besluit Bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit. De regels over (onder andere) het toepassen van grond zullen te vinden zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Bij het opstellen van dit technisch document is rekening gehouden met zowel het huidige als het toekomstige beleidskader.
2.2 Aanpak opstellen bodemkwaliteitskaarten
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten en de eisen uit bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit. In deze richtlijn worden 8 stappen onderscheiden:
Onderdeel van het opstellen van een bodemkwaliteitskaart is het uitvoeren van een vooronderzoek conform NEN 5725 aanleiding E10. Dit vooronderzoek is gericht op het verzamelen van informatie ne beoordelen of deze informatie voldoende en actueel is. Het vooronderzoek is dan ook onderdeel van meerdere stappen uit de Richtlijn.
In stap 1 zijn de beleidsmatige en technisch inhoudelijke keuzes gemaakt. Deze vormen het kader waarbinnen de bodemkwaliteitskaart tot stand is gekomen. Zie paragraaf 2.3 en 2.4 voor de uitwerking.
In stap 2 is vastgesteld welke kenmerken binnen het beheergebied een belangrijke rol spelen bij het definiëren van deelgebieden. Zie voor de uitwerking hoofdstuk 3.
In stap 3 is de informatie die van het beheergebied beschikbaar was, verzameld en geschikt gemaakt voor de verwerking tot een bodemkwaliteitskaart. Hiertoe is bodeminformatie uit de bodeminformatiesystemen digitaal aangeleverd in XML-format. Zie hoofdstuk 3 voor de uitwerking.
In stap 4 is het beheergebied ingedeeld in deelgebieden. Op basis van de verlenging was geadviseerd te kijken naar mogelijke samenvoegingen van homogene deelgebieden. Zie hoofdstuk 3 voor de uitwerking.
In stap 5 is op basis van de informatie bepaalt of de indeling in deelgebieden van stap 4 juist is. Zie hoofdstuk 4 en 5 voor de uitwerking.
In stap 6 zijn geen aanvullende gegevens. Zie hoofdstuk 3.
In stap 7 zijn de bodemkwaliteitszones definitief vastgesteld. Zie hoofdstuk 5.
In stap 8 zijn de toepassingseisen geformuleerd en is bepaald in welk kader (generiek of gebiedspecifiek) de kaart functioneert. Deze stap is opgenomen in de Nota Bodembeheer
(zie R002-1273092EVF-V04-baw-NL).
2.3 Technisch-inhoudelijke onderbouwing
De technisch-inhoudelijke onderbouwing gaat in op de eisen waaraan een bodemkwaliteitskaart moet voldoen. In de Richtlijn zijn de onderwerpen benoemd die essentieel worden geacht om de kwaliteit van het grondverzet te kunnen waarborgen. Deze onderwerpen moeten dan ook minimaal in de onderbouwing worden meegenomen en zijn in hoofdstuk 3 toegelicht.
3.1 Beheergebied en dieptetraject
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de regio Noord-Veluwe, zoals aangegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Beheergebied gemeenten Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek en Elburg
In de regio Noord-Veluwe zijn 4 grondwaterbeschermingsgebieden en bijbehorende drinkwaterwinning aangewezen. Voor de grondwaterbeschermingsgebieden gelden afwijkende toepassingsnormen. Hiervoor gelden de regels uit de provinciale verordening.
Rijkswegen en overige gebieden in het beheer van Rijk of waterschap zijn geen onderdeel van het beheergebied van gemeenten.
Ten opzichte van de vorige kaart zijn er 2 wijzigingen in het beheergebied:
In de vorige kaart was het gebied ten westen van de A28 in de gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten aangemerkt als beheergebied van Rijkswaterstaat. Dit is echter gedeeltelijk onderdeel van het beheergebied van de betreffende gemeente11 en is daarom opgenomen in de kaart
De bodemkwaliteitskaart wordt opgesteld voor de boven- en ondergrond waarbij de volgende dieptetrajecten aangehouden worden:
De verwachting is dat vooral de kwaliteit van de bovengrond beïnvloed is door menselijke activiteiten en dat de kwaliteit van de ondergrond gelijk of beter zal zijn.
3.2 Bodemkwaliteitszones en opgenomen stoffen
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor zowel de stoffen uit het standaardpakket conform NEN 5740:
De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor de stof arseen, met uitzondering van de zone ‘Arseengebieden’. Arseen is voor de overige gebieden wel meegenomen, daar een deel van het gebied verdacht is op arseen (zie paragraaf 3.2.2). Zo kan de (mogelijke) aanwezigheid daarvan vastgesteld worden.
3.2.2 Onderbouwing bodemkwaliteitszones
Voor het standaardpakket is er gekeken of er deelgebieden aan te wijzen zijn op basis van:
Deze factoren kunnen namelijk invloed hebben op de (verwachte) verontreinigingen in het gebied en daarmee de indeling in zones.
In de regio zijn er een aantal functiewijzigingen. De wijzigingen ten opzichte van de vorige kaart zijn:
Bekende diffuse verontreinigingen
In de regio Noord-Veluwe kunnen plaatselijk sterk verhoogde arseengehalten voorkomen. In het verleden ontstane arseenhoudend kwelwater is neergeslagen bij het in contact komen met zuurstofrijker water. Arseen komt van nature voor in gebieden waar veel ijzeroer in de grond aanwezig is, aangezien het hier goed aan bindt. De locaties waar arseen van nature voorkomt zijn opgenomen als apart homogeen deelgebied. In de gemeente Oldebroek worden wel verhoogde arseengehalten verwacht, maar uit informatie van de gemeente blijkt dat deze gehalten niet aangetroffen worden bij onderzoeken. In Drielanden (Harderwijk) was ook sprake van nature verhoogde arseengehalten. Dit gebied is echter de laatste jaren op grote schaal gesaneerd.
In de regio komt asbest op meerdere locaties voor. Dit is grotendeels te relateren aan het gebruik van asbest in gebouwen. De verdenking op asbest is over het algemeen locatie gebonden en is daarmee geen diffuus probleem. Er zijn 2 uitzonderingen: (1) voormalige eendenhouderijen en (2) wegen
In zowel Ermelo als Harderwijk zijn er grote gebieden waar in het verleden eendenhouderijen hebben gestaan. Deze zijn op historische kaarten te herkennen aan de repeterende eenheden (zie onderstaande figuren). Uit informatie van de gemeenten blijkt dat de bodem ter plekke van deze voormalige eendenhouderijen verontreinigd is geraakt met asbest. Ondertussen is een deel van deze gebieden reeds gesaneerd. Het is niet inzichtelijk welk gebied gesaneerd is.
Figuur 3.2 Voormalige eendenhouderijen in de gemeente Ermelo, te herkennen aan de repeterende zwarte lijnen
Figuur 3.3 Voormalige eendenhouderijen in de gemeente Harderwijk, te herkennen aan de repeterende zwarte lijnen
Verder is bekend dat er in de regio asbest aanwezig is in de wegen en bermen. Uit de informatie van de gemeenten is niet met zekerheid te zeggen welke wegen wel of niet verdacht zijn op het voorkomen van asbest.
Voor de regio Noord-Veluwe is een aparte bodemkwaliteitskaart opgesteld voor PFAS. In de betreffende gemeenten komen locaties voor die verdacht worden op PFAS, zoals stortlocaties en industriële locaties. Deze locaties bevinden zich vooral in de dorps- en -stadskernen van de gemeenten. Op deze locaties heeft vaal bedrijvigheid en nijverheid plaatsgevonden, waardoor ze ook verdacht kunnen zijn op verontreinigingen met andere stoffen.
Lintvormig diffuus belaste gebieden
In de regio Noord-Veluwe zijn meerdere lintvormige diffuus belaste gebieden aanwezig, namelijk de Rijkswegen, de provinciale wegen, de gemeentelijke wegen en de spoorwegen.
Alle gebieden zijn verdacht op meerdere parameters en voornamelijk de zware metalen en PAK.
De Rijkswegen, de provinciale wegen en spoorwegen zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Vanwege verschil in verkeersintensiteit wordt een kwaliteitsverschil verwacht bij de gemeentelijke wegen ten opzichte van de provinciale wegen en de gemeentelijke hoofdwegen. De gemeentelijke hoofdwegen zijn als bodemkwaliteitszone opgenomen (zie volgende paragraaf).
Informatie over de bodemopbouw van de betreffende gemeenten is te vinden op de BRO bodemkaart van Nederland12. Hieruit blijkt dat de bodemopbouw in de verschillende gemeenten afwisselend is. Er zijn zowel zand, klei als veengronden aanwezig. De veengronden zijn wel voornamelijk in het oosten aanwezig. De bodemopbouw ter plekke van bebouwd gebied is niet bekend en is vanwege de bebouwing waarschijnlijk ook beïnvloed.
De regio ligt aan de rand van de hoger gelegen Veluwegronden. Dit zijn voornamelijk zandgronden. Dit betekent naast een variatie in bodemopbouw dat er ook variatie aanwezig is in hoogteprofiel (zie figuur 3.213). De verwachting is dat dit geen invloed heeft op de bodemkwaliteit. Het is mogelijk wel van invloed op de grondwaterkwaliteit in verband met stromingsrichting en mogelijke aanvoer van (natuurlijk) voorkomende verontreinigingen.
Figuur 3.4 Hoogteprofiel in de regio. Hoe blauwer, hoe dieper gelegen en hoe roder, hoe hoger gelegen
Aangezien de bodemopbouw binnen de gemeenten sterke variatie vertoont en er weinig bekend is over de bodemopbouw van de stads- en dorpskernen, is er geen aanleiding om op basis van de bodemopbouw verschillende deelgebieden aan te wijzen.
Ontwikkeling van het beheergebied
In bijlage 7 is per gemeente kort toegelicht hoe de steden, dorpen en buurtschappen zich door de tijd hebben ontwikkeld. Hier is een beknopte samenvatting gegeven. De ontwikkeling van het beheergebied is van belang, omdat het een indicatie kan geven van de verwachte bodemkwaliteit. Hierbij speelt bijvoorbeeld de ouderdom van de bebouwing mee. Oudere kernen hebben vaak een slechtere kwaliteit. De kustregio was vroeger gelegen aan de Zuiderzee. Dit is vooral van belang voor Harderwijk en Elburg als havensteden. Sinds 1932 is de Zuiderzee afgesloten.
Alle kernen van voornamelijk de grotere steden zijn in loop van de tijd gegroeid. De grootste groei is te zien sinds de jaren ’60.
Resultaat bodemkwaliteitszones
Op basis van de bevindingen in het vooronderzoek en de resultaten van de vorige bodemkwaliteitskaart is er besloten een aantal zones samen te voegen. Hierbij wordt opgemerkt dat in de vorige bodemkwaliteitskaart de zones geclassificeerd werden op basis van het gemiddelde, terwijl voor deze kaart gebruikt gemaakt wordt van de P80 (voor onderbouwing, zie Nota Bodembeheer, R002-1273092EVF-V04-baw-NL).
Tabel 3.1 Aanpassingen homogene deelgebieden regio Noord-Veluwe
In de vorige kaart had Harderwijk afwijkende deelgebieden. Voor deze actualisatie is hiervoor aangesloten bij de rest van de regio. De 2 uitzonderingen zijn Waterfront en Centrum voor 1900. Waterfront is apart gehouden vanwege gebiedspecifiek beleid. Centrum voor 1900 heeft een afwijkende kwaliteit van de overige zones met functie Wonen en is daarom apart gehouden. De indeling in homogene deelgebieden is getoond in bijlage 1.
Ten opzichte van de vorige kaart zijn er 2 nieuwe zones gedefinieerd, te weten gemeentelijke wegbermen en provinciale wegbermen. De gemeentelijke en provinciale wegbermen zijn als aparte zones opgesteld, vanwege een verschil in beheerder en verwachte kwaliteit. Verder zijn alleen de hoofdwegen van de gemeente gezoneerd. De bodem raakt verontreinigd door het verkeer. Vanwege een verschil in verkeersintensiteit is er mogelijk een verschil in kwaliteit.
Verder is het onderhoud van de bermen van belang. Bermen worden soms opgehoogd of juist geschraapt. Hierdoor kan de verontreinigde toplaag verwijderd worden of lager gelegen raken.
Voor de definitie van de berm wordt gebruik gemaakt van de definitie gegeven in het Besluit Bodemkwaliteit (artikel 63, lid 3). Hierin staat dat een berm maximaal 10 meter uit de weg ligt, tenzij de berm eerder wordt begrensd door een fysieke afscheiding. Deze definitie is ook te zien in onderstaand figuur14.
Figuur 3.5 Definitie van de bermen
Deze definitie is gebruikt om de bermenzone te construeren. Aanvullend zijn de volgende keuzes gemaakt:
Opgemerkt wordt wel dat wegen over tijd kunnen veranderen. Hierdoor kan de opgestelde zone niet meer actueel zijn in de looptijd van deze kaart. De definitie zoals hier gegeven is leidend om te bepalen wat tot de wegberm behoort.
3.3 Uitgesloten locaties van de bodemkwaliteitskaart
Het vooronderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725 aanleiding E. Onderdeel van het vooronderzoek is om te bepalen:
De bodemkwaliteitskaart toont de algemene achtergrondconcentratie van een gebied. Er zijn locaties waarvan verwacht wordt of bekend is dat de kwaliteit afwijkt. Locaties met een (naar verwachting) slechtere kwaliteit zijn uitgesloten. Dit zijn locaties waar verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden, een slechtere kwaliteit is vastgesteld óf die (gedeeltelijk) gesaneerd zijn.
Binnen de gemeentegrenzen van de betreffende gemeenten bevinden zich enkele (voormalige) militaire oefenterreinen waar diverse verontreinigingen kunnen voorkomen van onder andere PFAS, PAK en zware metalen. Alle (voormalige) kazerneterreinen zijn uitgesloten. Deze bevinden zich in de gemeenten Ermelo, Nunspeet, Harderwijk, Oldebroek en Elburg.
Er is onderscheid gemaakt tussen militaire oefenterreinen en militair schietterrein. De oefenterreinen gelegen in Harderwijk en Ermelo zijn niet uitgesloten. Het gebruik hiervan is minder intensief en er wordt geen afwijkende bodemkwaliteit verwacht, met uitzondering van mogelijke puntbronnen. Het militair schietterrein in het zuiden van de gemeenten Elburg en Oldebroek is wel uitgesloten. Hier is het gebruik namelijk intensiever. Verder wordt de bodemkwaliteitskaart daar van oudsher niet gebruikt.
In de regio komen veel agrarische gebieden voor. Deze gebieden zijn in principe opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. De boerenerven zijn echter uitgesloten.
Stortplaatsen zijn verdacht op het voorkomen van diverse diffuse verontreinigingen. Vooral oudere stortplaatsen beschikken soms niet over adequate bodembeschermende maatregelen, waardoor de onderliggende bodem verontreinigd kan zijn. Informatie over de aanwezige stortlocaties in de regio is aangeleverd door de Omgevingsdienst en door de gemeenten. Hieruit blijkt dat er meerdere stortlocaties aanwezig zijn in de regio. De stortplaatsen zijn te zien op de kaart met uitgesloten locaties. Deze kaart is geactualiseerd ten opzichte van eerdere rapportage in de PFAS bodemkwaliteitskaart (zie bijlage 6).
In dit vooronderzoek ten behoeve van het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is geen volledige lijst opgenomen van verdachte locaties. Dit is in afwijking op bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit. Hiervan is echter afgezien omdat het een dynamisch overzicht is. Een dergelijke kaart zou snel verouderen. Door middel van het uitvoeren van een vooronderzoek volgens de NEN 5725, aanleiding F kan bepaald worden of een locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging als gevolg van puntbronnen of eerder aangetoonde verontreinigingen. In deze gevallen geldt de bodemkwaliteitskaart niet.
3.4 Dataverzameling en uitgevoerde werkzaamheden
3.4.1 Aangeleverde XML-gegevens
Door de Omgevingsdienst zijn XML-gegevens aangeleverd. De waarnemingen zijn weergeven in bijlage 1. Voor de bewerking van de gegevens gelden de volgende zaken:
Voor het berekenen van de statistische kentallen in percentielbladen zijn de rekenregels volgens BoToVa toegepast. Op basis van de (gewijzigde) bijlage G15 onderdeel III van de Regeling bodemkwaliteit wordt vanaf 1 november 2013 bij de beoordeling van de kwaliteit van de bodem het analyseresultaat omgerekend naar het gehalte voor standaardbodem en vervolgens getoetst aan de toetsingswaarde voor standaardbodem. Voor de omrekening naar standaardbodem wordt gebruik gemaakt van locatiespecifieke waarden voor organische stof en lutum
4 Betrouwbaarheid bodemkwaliteitskaart
De dataset vormt input voor de statistische analyse. De resultaten van de statistische analyse vormen de basis voor de bodemkwaliteitskaarten. De resultaten zijn weergeven in zogenaamde percentielbladen. Dit zijn tabellen met de statistische weergave van de analysegegevens.
Opgenomen hierin zijn onder andere:
In dit rapport zijn alleen de percentielbladen van de definitieve gebiedsindeling opgenomen. De eerste resultaten zijn hieronder wel besproken. Voordat deze resultaten namelijk definitief gebruikt kunnen worden, moet eerst worden vastgesteld of de gekozen uitgangspunten volstaan. De volgende uitgangspunten worden geëvalueerd:
In de Richtlijn worden de volgende minimale eisen gesteld voor het beoordelen van de gebiedsindeling:
Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de kwaliteit is gekeken naar de gemeten concentraties. Wanneer een extreme waarde aanwezig is, dient conform de Richtlijn bepaald te worden:
Heterogeniteit is de mate van spreiding in de gemeten gehalten ten opzichte van de normwaarden. Als er binnen de zone sprake is van sterke heterogeniteit dan kan de algemene kwaliteit (in dit geval de P80) een vertekend beeld geven van de bodemkwaliteit en de kwaliteit van de vrijkomende partijen grond. In dat geval kan de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel dienen. Hierbij wordt de heterogeniteit bepaald door het berekenen van de heterogeniteitsindex (HI) met de volgende formule:
Om te beoordelen welke mate van heterogeniteit aanwezig is, wordt gekeken naar de waarde van de HI:
4.2.1 Evaluatie gebiedsindeling
In de tabellen 4.1 en 4.2 is weergeven hoeveel waarnemingen er per kwaliteitszone aanwezig en wat de classificering is voor de bovengrond en voor de ondergrond.
Tabel 4.1 Concept resultaten van de bovengrond van de bodemkwaliteitszones voor het standaardpakket
* Verhoogde waarde voor arseen, hiervoor geldt specifiek beleid. Kaart is opgesteld voor standaardpakket
Tabel 4.2 Concept resultaten van de ondergrond van de bodemkwaliteitszones voor het standaardpakket
Er zijn voor alle zones voldoende waarnemingen beschikbaar die ook ruimtelijk voldoende verspreid liggen (zie bijlage 1).
In de zones Buitengebied en Wonen komt minerale olie sterk heterogeen voor in de bovengrond. In de zone Bedrijven- en industrieterreinen komt minerale olie sterk heterogeen voor in boven- en ondergrond. Dit wordt veroorzaakt doordat het verschil in norm tussen de achtergrondwaarde en de maximale waarde Industrie relatief klein is. Deze aangetroffen heterogeniteit vormt dan ook geen belemmering voor de betrouwbaarheid van de classificering.
Arseen komt in de arseengebieden (sterk) heterogeen voor. Dit is gezien de ontstaansgeschiedenis ook te verwachten. Hiervoor is gebiedspecifiek beleid opgesteld en wordt verder geen belemmering voor grondverzet verwacht.
Er is geen aanleiding om een wijziging aan te brengen in de zonering. De homogene deelgebieden kunnen betrouwbaar geclassificeerd worden.
5 Bodemkwaliteitskaarten regio Noord-Veluwe
In bijlage 2 zijn de homogene deelgebiedenkaarten te vinden. De percentielbladen zijn te vinden in bijlage 6. De ontgravingskaarten zijn te vinden in bijlage 3. In onderstaande tabellen zijn de zones, het aantal waarnemingen, de classificatie en de heterogeniteit weergegeven. Opgemerkt wordt dat Drielanden Harderwijk geen onderdeel is van de arseenzone, maar wel verdacht is op het voorkomen van arseen (zie ook paragraaf 3.8 van de Nota bodembeheer).
De bodemfunctiekaart is te vinden in bijlage 2. De bodemfunctiekaart is grotendeels gelijk gebleven ten opzichte van de bodemfunctiekaart uit 201416. Er zijn de volgende wijzigingen:
In de tabellen 5.1 en 5.2 staan de toepassingseisen. De kaarten zijn opgenomen in bijlage 4. Hierbij gelden de volgende opmerkingen:
De toepassingseis van de gemeentelijke hoofdwegen en de provinciale wegen is bepaald aan de hand van de functie. De functie is Industrie. De dubbele toets is niet uitgevoerd, daar de kwaliteit van de bermen niet bepaald is. Dit is gebiedspecifiek beleid (zie ook paragraaf 3.6 van de Nota bodembeheer)
De gemeentelijke bermen zijn begrensd op 0,5 m -mv. In de ondergrond wordt geen verdere beïnvloeding verwacht van de berm en deze is opgenomen in de aangrenzende zone. Eenzelfde redenatie is van toepassing voor provinciale wegbermen, maar aangezien deze in beheer zijn van de provincie zijn deze wel apart gezoneerd voor de ondergrond (zie ook paragraaf 3.6). Opgemerkt wordt dat de bermen óók verdacht zijn ten aanzien van asbest en dat asbest wel dieper dan 0,5 m -mv aangetroffen kan worden. Asbest is echter geen onderdeel van deze bodemkwaliteitskaart. Bermen ter plekke van verdachte deellocaties (toegangsdammen, lokale ophogingen, et cetera) zijn uitgesloten van deze kaart
Voor de arseengebieden geldt gebiedspecifiek beleid (zie paragraaf 3.5 van de Nota Bodembeheer). Vrij grondverzet tussen de arseengebieden is op basis van de kaart mogelijk. Voor overige toepassingen in het gebied geldt de generieke toepassingseis Landbouw/Natuur. Grond uit de arseenzones mag niet zonder keuring op arseen, buiten de arseengebieden toegepast worden
Harderwijk centrum (< 1900) is uitgesloten van de kaart voor de stoffen van het standaardpakket. Van deze zone zijn te weinig waarnemingen beschikbaar. Verder wordt vanwege de ontstaansgeschiedenis een heterogene verontreiniging verwacht, waardoor de classificering ook bij voldoende waarnemingen onbetrouwbaar zal zijn. De toepassingseis is bepaald aan de hand van de functie Wonen. Dit is gebiedspecifiek beleid
De toepassingseis voor PFAS is bepaald aan de hand van het generieke kader (zie bijlage 1 voor uitleg) voor de wegbermen van de gemeentelijke hoofdstructuur en de provinciale wegen. Zo wordt toepassingsruimte gecreëerd voor toepasbare, licht PFAS-houdende grond. Voor de overige zones is de toepassingseis bepaald aan de hand van de ontgravingskwaliteit. Zo vindt er geen verslechtering van de bodemkwaliteit ten aanzien van PFAS plaats. Dit is gebiedspecifiek beleid
Tabel 5.1 Kwaliteitsklassen bovengrond per zone
* Vrij grondverzet tussen arseengebieden mogelijk, toepassingseis geldt voor grond van buiten de arseengebieden
** Toepassingseis geldt voor grond van buiten Waterfront. Voor grond uit Waterfront zelf geldt de toepassingseis van Wonen of Industrie (zie paragraaf 3.7 Nota Bodembeheer)
*** Het gebied Drielanden is onderdeel van deze zone en is verdacht op voorkomen van arseen. De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor arseen (zie paragraaf 3.8 Nota Bodembeheer)
Tabel 5.2 Kwaliteitsklassen ondergrond per zone
* Vrij grondverzet tussen arseengebieden mogelijk, toepassingseis geldt voor grond van buiten de arseengebieden
** Toepassingseis geldt voor grond van buiten Waterfront. Voor grond uit Waterfront zelf geldt de toepassingseis van Wonen of Industrie (zie paragraaf 3.7 Nota Bodembeheer)
*** Het gebied Drielanden is onderdeel van deze zone en is verdacht op voorkomen van arseen. De bodemkwaliteitskaart is niet opgesteld voor arseen (zie paragraaf 3.8 Nota Bodembeheer)
Conform de CROW 400 is het toegestaan om een veiligheidsklasse af te leiden op basis van de P80 van een vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Het toetsingskader hiervoor is gegeven in tabel 5.3 voor de stoffen uit het standaardpakket en voor PFOS en PFOA17. Voor PFAS wordt geen bodemtypecorrectie toegepast.
Tabel 5.3 Toetsing P80 SRCarbo-normen (mg/kg)
a) Betreft SRC-waarde voor meest kritische PAK-parameter, namelijk benzo (a)pyreen
b) Minerale olie heeft geen SRC-norm en wordt aan de interventiewaarde getoetst
Voor de overige PFAS zijn geen SRC-waarden bekend. Wel is er een mogelijkheid om de relatieve humane toxiciteit van diverse PFAS-stoffen ten opzichte van PFOA te bepalen.
Zo kan alsnog bepaald worden of er een veiligheidsklasse van toepassing is18. De aangetroffen PFAS-waarden zijn echter zo laag (< 0,001 mg/kg) dat de SRC-waarden niet benaderd worden. Deze zijn namelijk een factor 1.000 hoger.
Bijlage 7 Achtergrondinformatie historie gebied
Binnen de gemeentegrenzen van Elburg liggen Elburg, de dorpen ’t Harde en Doornspijk en de buurtschappen Hoge Enk en voormalig buurtschap Oostendorp. In de jaren ’60 bestond de gemeente uit enkele lintdorpen en dorpskernen met lintbebouwing (figuur B7.1). Vanaf de jaren ’70 breidden de kernen zich uit. Voormalig buurtschap Oostendorp groeide op deze manier vast aan Elburg (figuur B7.2).
Figuur B7.1 Topografische kaart van de | Figuur B7.2 Topografische kaart van de |
Binnen de gemeentegrenzen van Ermelo liggen Ermelo en een negental buurtschappen. De buurtschappen, bestaande uit losse bebouwing, zijn vanaf de jaren ’60 weinig veranderd. Ermelo is daarentegen onderhevig geweest aan stedelijke uitbreiding (figuur B7.3 en B7.4). In de gemeenten zijn vele eendenhouderijen geweest.
Tot de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 speelde de haven in Harderwijk een belangrijke rol in de stad en vond hier veel bedrijvigheid plaats. In de jaren ’60 bestond de gemeente uit een enkele stadskern (figuur B1.5). In deze periode werd de A28 uitgebreid tot de huidige A28 (figuur B7.8). Vanaf de jaren ’60 is de stad onderhevig geweest aan stedelijke uitbreiding (figuur B7.6, B7.7 en B7.8). Onderdeel hiervan is ook dat een deel van het Veluwemeer ingepolderd is. De laatste jaren heeft veel grondverzet plaatsgevonden in de nieuwe wijk Waterfront19. Bij het ontwikkelen van de wijk Drielanden in het zuidwesten van de gemeente werden hoge arseengehalten aangetroffen (zie diffuse verontreiniging)20. In Harderwijk zijn meerdere eendenhouderijen aanwezig geweest (zie ‘diffuse verontreinigingen’).
Binnen de gemeentegrenzen van Nunspeet liggen het dorp Nunspeet, de voormalige buurtschappen Oosteinde, Westeinde, Zwarte Goor en Zoom, de dorpen Elspeet, Vierhouten en Hulshorst en de buurtschappen Grote Kolonie en Kleine Kolonie. In de jaren ’60 bestond de gemeente uit enkele dorpskernen met wat lintbebouwing (Nunspeet en Elspeet), een aantal lintdorpen (Vierhouten en Hulshorst) en een aantal buurtschappen die enkel uit losse bebouwing bestonden (figuur B7.9). In de decennia hierop volgend ontstaan dorpskernen vanuit de lintdorpen en zijn de dorpen onderhevig aan stedelijke uitbreiding. Enkele buurtschappen groeiden hierdoor vast aan de dorpen (figuur B7.10).
Binnen de gemeentegrenzen van Oldebroek liggen de dorpen Oldebroek, Wezep, Hattemerbroek, Kerkdorp, ’t Loo, Noordeinde en Oosterwolde en de buurtschappen Bovenveen, Eekt, Mullegen, Posthoorn, Lapstreek, Voskuil en Trutjeshoek. In de jaren ’60 bestond de gemeenten uit enkele lintdorpen en dorpskernen met lintbebouwing (figuur B7.11). De buurtschappen bestonden uit lintbebouwing en losse bebouwing. In de jaren die hierop volgen groeien de dorpen waardoor ook in de voormalige lintdorpen centrale kernen ontstaan. De buurtschappen veranderen weinig qua formaat (figuur B7.12).
Binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Putten ligt het dorp Putten en verscheidene buurtschappen. Putten bestond in de jaren ’60 uit een centrale dorpskern met wat lintbebouwing. De buurtschappen bestonden voornamelijk uit losse bebouwing of lintbebouwing (figuur B7.13). Putten is in de jaren die hierop volgde gegroeid, terwijl de buurtschappen weinig zijn veranderd (figuur B7.14).
Figuur B7.13 Topografische kaart van de gemeente Putten in 1960 (bron: topotijdreis)
Figuur B7.14 Topografische kaart van de gemeente Putten in 2020 (bron: topotijdreis)
Vanwege de (voormalige) aanwezigheid van bedrijvigheid en nijverheid in de dorps- en stadskernen wordt verwacht dat er diverse diffuse verontreinigingen voorkomen in de gemeenten.
Er kunnen afwisselend vaag-, podzol- en eerdgronden worden aangetroffen.
Bron: Factsheet omgaan met bermgrond bij (auto)snelwegen, via https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/publicaties/factsheet-omgaan/
Bron beheergrenzen Rijkswaterstaat: Beheergrenzen (rijkswaterstaat.nl)
De BRO Bodemkaart is te bekijken op: https://www.pdok.nl/viewer/
Bron: Factsheet omgaan met bermgrond bij (auto)snelwegen, via https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/publicaties/factsheet-omgaan/