Organisatie | Culemborg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Treasurystatuut gemeente Culemborg 2022 |
Citeertitel | Treasurystatuut gemeente Culemborg 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Treasurystatuut gemeente Culemborg 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2022 | nieuwe regeling | 10-05-2022 | 259804 |
De uitgaven en inkomsten van de gemeente lopen niet synchroon in tijd. Soms leent de gemeente geld om tijdig betalingen te kunnen verrichten en soms heeft ze een (tijdelijk) overschot aan liquide middelen. Al deze inkomende en uitgaande geldstromen lopen via de treasuryfunctie.
Vanaf 2001 vindt de uitvoering van de treasuryfunctie plaats binnen de kaders die zijn vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden, afgekort Wet fido. In deze wet zijn regels opgenomen voor de inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie bij decentrale overheden. In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeente regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie moet vastleggen.
Om de activiteiten op het gebied van de treasury op een transparante en beheersbare manier in te richten heeft de gemeente op basis van de regelgeving een aantal instrumenten tot haar beschikking:
In het Statuut worden de regels uit de wetgeving voor een goede uitvoering van de treasuryfunctie nader uitgewerkt. Deze uitgewerkte regels worden door de gemeenteraad vastgesteld en vormen het kader waarbinnen het college van Burgemeester en Wethouders de treasuryfunctie kan inrichten. De inrichting van de functie vindt plaats door het opstellen van het Besluit uitvoering Treasury.
De treasuryfunctie van de gemeente Culemborg wordt gemandateerd aan de door de Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe (BWB) aangewezen senior financieel expert treasury of diens vervanger (in het vervolg Treasurer).
Met het aanscherpen van de rol van de treasurycommissie kan de gemeente de basis voor een goed treasurybeleid versterken. De treasurycommissie fungeert enerzijds als advies- en controlerend orgaan van en voor het college van B&W, anderzijds als aanjager om de informatievoorziening vanuit de organisatie op niveau te houden.
De rol van de controller in het huidige proces is voornamelijk gericht op het vooraf accorderen van het aantrekken of uitzetten van middelen. Via deze rol wordt de controller teveel in het proces betrokken, waardoor de rol als onafhankelijke speler binnen de gemeentelijke organisatie niet naar behoren kan worden vervuld.
Om de gemeentelijke organisatie toch in de financieringsvraagstukken van de treasury te betrekken, neemt de directeur bedrijfsvoering de taak van de controller over, voor wat betreft het vooraf accorderen van aan te trekken of uit te zetten middelen. Bij afwezigheid van de directeur is de gemeentesecretaris zijn vervanger.
De afgelopen periode zijn een aantal wijzigingen in de organisatiestructuur van de afdeling Financiën van de BWB doorgevoerd. Zo wordt er nu in één in plaats van drie teams gewerkt, is het vakteam Interne Controle bij een nieuwe afdeling ondergebracht, is voor een betere achtervang voor de Treasurer bij diens afwezigheid gezorgd en zijn werkzaamheden anders ingedeeld. Ook de taken van de Treasurer zijn hierdoor gewijzigd, met name op het gebied van debiteuren en crediteuren, waardoor deze taken nu buiten het treasurystatuut vallen.
Tenslotte, naast boven genoemde punten zijn er tekstuele aanpassingen geweest.
1. Treasury en wet- en regelgeving
Treasury is “de beheersing, door sturing en bewaking, van financiële posities en de aan deze posities en stromen verbonden kosten en risico’s”.
Concreet betekent dit, dat treasury betrekking heeft op het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden (kasgeldlimiet en renterisiconorm) en de aard van de financieringsbehoefte (kort versus lang). Verder heeft treasury betrekking op het adviseren over en het scheppen van randvoorwaarden voor een zo goedkoop mogelijk betalingsverkeer.
Treasury is een vakgebied, waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het snijvlak van risico en rendement. Het behalen van meer rentevoordeel (rendement) gaat vrijwel altijd gepaard met een hoger risico.
Mede als gevolg van de Wet fido dienen de activiteiten op het gebied van treasury zo transparant en beheersbaar mogelijk uitgewerkt te zijn.
De treasuryfunctie bestaat uit de volgende treasury deelfuncties met de activiteiten:
In deze paragraaf wordt summier het wettelijke kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.
De wettelijke grondslag is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), de regeling ontheffing gemeentelijke kredietbanken en nazorgfondsen en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.
Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat men zorgvuldig om dient te gaan met publieke middelen. Dit betekent dat risicobeheersing van groot belang is. Dat uit zich bij het uitzetten van middelen in een tweetal eisen voor het treasurybeleid:
Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet fido tevens normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen:
Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinanciering van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.
In het Statuut worden in de eerste paragraaf de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.
In de Toelichting Treasurystatuut worden waar nodig de in het Statuut opgenomen artikelen toegelicht.
2.1. Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie
De treasuryfunctie heeft concreet als doel het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden waaronder het beheersen en verminderen van risico’s. De gemeente werkt met publieke financiële middelen en wenst daar prudent mee om te gaan, risico’s te mijden en waar mogelijk duurzaamheid te ondersteunen.
De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:
Bij het aantrekken en uitzetten van financiële producten worden – voor zover dat mogelijk is – partijen benaderd die streven naar duurzaamheid en in hun handelen rekening houden met effecten op het terrein van de natuurlijke leefomgeving (milieu), met sociale gevolgen en met de doelstellingen van goed bestuur .
Het beheersen, beperken en spreiden van risico’s neemt in dit Statuut een belangrijke plaats in. Het risicomanagement is in dit verband gericht op het inzichtelijk maken van huidige en toekomstige risico’s binnen treasuryprocessen en deze te beheersen, te verminderen en te spreiden. Daarbij wordt ten minste voldaan aan de risiconormeringen zoals die in het Statuut zijn opgenomen. Onder deze risico’s worden verstaan: renterisico’s (vaste en vlottende schuld), koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.
Om de risico’s te beheersen gelden de onderstaande uitgangspunten:
De gemeente mag leningen, rekening-courantverstrekkingen of garanties uitsluitend uit hoofde van de publieke taak tegen acceptabele voorwaarden aan derde partijen verstrekken. Vooraf wordt bij de Treasurer advies ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende tegenpartij.
In de treasuryparagraaf van de begroting wordt aangegeven bij welke instellingen uit hoofd van de publieke taak de gemeente het voornemen heeft middelen uit te zetten en wordt de keuze voorzien van een onderbouwing. In de treasuryparagraaf bij de jaarrekening wordt aangegeven of zich in het verslagjaar belangrijke ontwikkelingen in de kredietwaardigheid van de betreffende instellingen hebben voorgedaan.
De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Statuut en de Wet fido.
Renterisico is het gevaar van ongewenste effecten op de financiële resultaten van de gemeente die voortvloeien uit renteontwikkelingen. Het beleid van het renterisicobeheer is gericht op een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn.
De Wet fido geeft voor het beheersen van de renterisico’s concrete richtlijnen, namelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.
De gemeente voert het renterisicobeheer als volgt uit:
Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de gemeente in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen.
Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)
Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de kans op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement.
Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en uitvoering van activiteiten. In dit Statuut valt onder financiering het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering korter of gelijk aan één jaar (geldmarkt) en financiering langer dan één jaar (kapitaalmarkt).
Bij het aantrekken van financieringen voor een periode langer dan één jaar gelden de volgende uitgangspunten.
Autorisatie voor het aantrekken van nieuwe leningen gebeurt conform het gestelde in het Besluit (waarin zowel de taken en bevoegdheden van het college van Burgemeester en Wethouders, als de taken van de ambtelijke organisatie wordt beschreven), met dien verstande dat de portefeuillehouder financiën vooraf wordt geïnformeerd over de geplande financieringen.
Financieringen met externe financieringsmiddelen wordt waar mogelijk beperkt door in eerste instantie gebruik te maken van de beschikbare interne financieringsmiddelen, zoals het inzetten van financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers of de BWB zelf. Dit om de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.
Bij het aantrekken van financieringen korter of gelijk aan één jaar gelden dezelfde uitgangspunten zoals die in artikel 8 (uitgezonderd lid 8) zijn benoemd. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:
Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, kunnen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal twee dagen en maximaal tien jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer van het Rijk.
De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
De treasurer voert het secretariaat van de bijeenkomsten van de treasurycommissie. Daaronder valt in ieder geval het plannen van de bijeenkomsten, het opstellen van de agenda, het uitnodigen van de leden van de treasurycommissie, het zorgdragen voor aanlevering van relevante stukken en voorstellen en verslagen maken van de bijeenkomsten.
Naar aanleiding van het overdragen van de treasuryactiviteiten van de gemeente Culemborg naar de BWB en de daarmee beoogde kwaliteitsverbeteringen van de treasuryfunctie is gekozen voor onderstaande nieuwe beleidsstructuur:
In hoofdzaak is sprake van een “drietrapsraket”: Verordening – Statuut – Besluit
Voordelen van deze opzet zijn:
Het Statuut dient te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de gemeente voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Duidelijk moet zijn welke bijdrage en informatievoorziening van de afdelingen wordt verwacht.
3.2.Inhoud van het nieuwe statuut
In dit Statuut wordt het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt door beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast te leggen in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.
In het Statuut wordt aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.
In de opzet voor de beleidsformulering van de treasuryfunctie is er sprake van een zekere mate van overlap tussen de Financiële verordening, het Statuut en het Besluit. Deze overlap is bewust opgenomen om de leesbaarheid en de samenhang van de teksten te vergroten.
Artikel 1 Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie
In de eerste plaats dient ervoor gezorgd te worden, dat de gemeente Culemborg zich verzekert van “duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities”. Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In het Statuut wordt in artikel 2 tot en met 7 aangegeven op welke manier dit wordt gewaarborgd.
De derde algemene doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.
De gemeente streeft naar een optimalisatie van de renteresultaten. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat om te streven naar zo hoog mogelijk renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten). Dit streven mag niet leiden tot het lopen van overmatige risico’s.
De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De gemeente is immers géén onderneming met een winstoogmerk. Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.
Onder duurzaam bankieren wordt een vorm van bankieren verstaan, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan milieu, sociale gevolgen en goed bestuur bij investeringen en leningen. Winstmogelijkheid is bij duurzaam bankieren niet het enige criterium om financiële overeenkomsten aan te gaan; bepaalde investeringen worden benadrukt dan wel uitgesloten.
Artikel 2 Uitgangspunten risicobeheer
De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft enerzijds de publieke taak voor het verstrekken van garanties en leningen en anderzijds het prudente karakter van (overige) uitzettingen. Er is sprake van onderscheid tussen het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak en het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury.
De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet het werkterrein van Financiën die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Wel wordt aanbevolen dat het gemeentebestuur advies van de Treasurer (in het licht van de expertise) inwint alvorens een beslissing te nemen ten aanzien van het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak.
Conform de Wet fido dienen uitzettingen een prudent karakter te hebben.
In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst ter verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Statuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.
Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.
Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten wordt afgezien van het gebruik van derivaten.
De gemeente verstrekt geen hypothecaire leningen aan het personeel en politieke ambtsdragers. Dit geldt voor nieuwe hypotheken. Bestaande hypotheken kunnen in stand blijven zoals overeengekomen, ook bij een tussentijdse renteherziening. Deze bepaling strekt zich ook uit over garanties door de gemeente van hypothecaire leningen aan het hiervoor genoemde personeel door een andere instelling.
Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende banken, waaronder die van de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.
Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd korter of gelijk aan één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vast schuld (schuld met een rentetypische looptijd langer dan één jaar) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de totale begroting per 1 januari van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.
Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd van aangetrokken leningen wordt de invloed van een rentestijging op de renteresultaten over meerdere jaren verdeeld.
Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.
Bij het uitzetten van gelden op rekening-courant bij de huisbankier, zoals deposito’s, worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s).
Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Statuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de gemeenteraad, in overeenstemming met de wet Fido, bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de publieke taak van de gemeente behoort. In dit kader is het mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.
Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de gemeente in een vastrentend product heeft belegd, maar – wegens een wijziging in de liquiditeitsplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.
Artikel 5 Kredietrisicobeheer (of debiteurenbeheer)
Bij het verstrekken van leningen of garanties worden door de gemeente zekerheden gevraagd. Te denken valt hier bij aan hypotheekrecht en/of pandrecht.
Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen uitzet/belegt.
Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door rating agencies, zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA.
Overzicht ratingkwalificaties zoals opgenomen in de Handreiking Treasury 2015 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties.
Zeer kredietwaardig, veiligheidsmarge niet zo hoog als bij de AAA categorie | ||
Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt. |
Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder (bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van de woningcorporaties).
De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de vragende partij bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Ten einde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de vragende partij.
Artikel 6 Interne liquiditeitsbeheer
Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente de overtollige middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente vervroegd middelen van een deposito moet opnemen tegen de actuele marktwaarde en dat het vervroegd opnemen van een deposito kan leiden tot negatieve gevolgen voor de financiële resultaten.
Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitsplanning, waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt een liquiditeitsplanning opgesteld. Afhankelijk van de mate van onzekerheid van de ontvangen gegevens uit de organisatie wordt een prognose gemaakt met een looptijd die kan variëren van één maand tot 15 jaar.
In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitsplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de Treasurer juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de vakafdeling over de financiële vertaling van hun activiteiten.
Artikel 8 Aantrekken van lang vermogen
Het aantrekken van gelden met als doel deze met een winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.
Indien er intern liquiditeiten beschikbaar zijn, zal externe financiering zoveel mogelijk worden beperkt. In dit artikel wordt met intern ook de financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers en de BWB zelf bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de BWB-deelnemers wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.
Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geld gevende partij worden vastgesteld.
Dit artikel waarborgt de marktconformiteit van de financiering voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete) clausules bij vervroegde aflossingen etc. Via het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijk tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan maakt de Treasurer een afgewogen keuze.
De directeur bedrijfsvoering (bij diens afwezigheid de gemeentesecretaris) van de gemeente autoriseert voorafgaand bij het aantrekken van middelen. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het voorstel is gekomen, de hoogte en de duur van het aan te trekken bedrag. Autorisatie vindt via een emailbericht plaats.
Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
Rentepercentages fluctueren; zelfs binnen één dag. Hierdoor worden bij het aantrekken van middelen snelle beslissingen verlangd. Daarom wordt gekozen om het aantrekken van lang vermogen binnen één maand na het afsluiten van de lening achteraf door het college van Burgemeester en Wethouders te laten bekrachtigen. In het voortraject om te komen tot het aantrekken worden zowel de betreffende wethouder als de controller geïnformeerd over het voornemen om middelen aan te trekken.
Artikel 9 Aantrekken van kort vermogen
In dit artikel worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette gelden voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal één jaar) en een vaste rentepercentage. Kredietfaciliteit in de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant. Met de huisbankier worden hier afspraken over gemaakt.
Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.
Bij het uitzetten van gelden op rekening courant bij de huisbankier of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s).
Indien er intern een liquiditeitsoverschot is, wordt in eerste instantie naar interne aanwendingsmogelijkheden gekeken. In dit artikel wordt met intern ook de financieringstekorten van de overige BWB-deelnemers en de BWB zelf bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de BWB-deelnemers wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.
Als de gemeente dat wenst, kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in één of meer deposito’s. De gemeente kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de gemeente (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak niet eenvoudig te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is daarom dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van de uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.
Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.
De maximale looptijd van uitzettingen is bepaald op 40 jaar. Dit wordt beschouwd als de maximale termijn voor lange termijn investeringen waar de gemeente een uitzetting voor kan doen.
Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes licht hij de wethouder en de directeur bedrijfsvoering in over het voorgenomen besluit tot het uitzetten van middelen. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het voorgenomen besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het uit te zetten bedrag. Autorisatie door de directeur bedrijfsvoering vindt via een emailbericht plaats.
Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasurer het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door de gemeente af te nemen diensten. Om structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal één keer per vier jaar plaats moet vinden.
Minimale A-rating is in overeenstemming met de minimale grens die vastgelegd is in de Ruddo voor uitzettingen. Deze limiet stelt de gemeente in staat om relaties te onderhouden met alle grote en systeem relevante banken in Nederland.
Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen daarom niet onder de noemer tegenpartijen. De vereisten van artikel 11 lid 3 zijn voor de tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Om dit te ondervangen stelt de gemeente voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en van de AFM een vergunning als makelaar hebben ontvangen.
Artikel 12 en 13 Schatkistbankieren
De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht gemeenten, maar ook de andere decentrale overheden, om hun overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kunnen gemeenten hun middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van de gemeente bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijden beschikbaar voor de publieke taak.
Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet fido, er leningen kunnen worden vertrekt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het lening verstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.
In de Nota naar aanleiding van verslag schatkistbankieren wordt het volgende gesteld:
“Het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak op basis van artikel 2, eerste lid, is en blijft gewoon mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk om aan gemeenschappelijke regelingen een lening te verstrekken uit hoofde van de publieke taak. Wat een publieke taak is, bepaalt een decentrale overheid zelf. Hier treedt het Rijk niet in. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak aan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB), zoals de leden van de CDA-fractie vragen. Het onderling lenen zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft alleen betrekking op uitzettingen van overtollige middelen tussen decentrale overheden onderling, niet uit hoofde van de publieke taak”.
Dankzij het drempelbedrag kan een gemeente tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen, zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere gemeenten met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden.
De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de gemeente. Voor de definitie van “begrotingstotaal” wordt aansluiting gezocht bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld op 2% van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de gemeente voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het berekende bedrag lager is dan € 1 miljoen dan wordt het drempelbedrag op € 1 miljoen gesteld.
Over de hoogte en benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de gemeente in de jaarrekening. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.
Derdengelden zijn opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.
Geldstromenbeheer is er op gericht het betalingsverkeer zo doelmatig mogelijk te laten verlopen en in voldoende mate te beveiligen. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.
Het uit laten voeren van het elektronisch betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.
Het contante geldverkeer binnen de gemeente dient tot een minimum te worden beperkt. Omdat geldstromen binnen de gemeentelijke organisatie van aard en grootte verschillen is er geen eenduidige regel te maken wat een gemeente breed minimum is. In het treasury werkboek worden daarom per geldstroom regels opgesteld met betrekking tot de omvang van de geldstroom en de administratieve processen. Jaarlijks worden deze regels geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Het gebruik van spoedopdrachten wordt zoveel mogelijk beperkt. In de regel staan betaalopdrachten die voor 12:00 uur bij Vakteam Financieel Beheer van de BWB binnenkomen nog dezelfde dag op de rekening van de begunstigde. De noodzaak van een spoedopdracht is hierdoor verminderd. Uitzondering hierop zijn de terugbetalingen van (kasgeld) leningen. De geldverstrekker eist in veel gevallen een spoedopdracht bij het aflossen van de lening.
Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer
Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Om de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een stelsel van rentecompensatie. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van de gemeente worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.
De gemeente hanteert een wettelijke betalingstermijn van uiterlijk 30 dagen. In sommige gevallen, te denken valt aan een dispuut over het geleverde, het nog niet leveren van de goederen et cetera kan niet binnen de gestelde betalingstermijn worden betaald.
Artikel 16 Uitzettingen en garanties publieke taak
Om het risico dat de gemeente loopt op haar garantiestellingen te minimaliseren maakt de gemeente zoveel mogelijk gebruik van de bestaande waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, Waarborgfonds Sport en Waarborgfonds Zorg. Dit zijn waarborgfondsen, die onder bepaalde voorwaarden garant kunnen staan voor financiering aan instellingen, die in de statuten van deze fondsen zijn opgenomen. Waarborgfonds Sport is er kort gezegd voor sportvereniging en Waarborgfonds Zorg voor zorginstellingen, ziekenhuizen en verpleeginstellingen.
Met deze informatie kan de gemeente haar risicopositie ten opzichte van de verstrekte lening of garantstelling bepalen om hier vervolgens risicobeheersingsmaatregelen op te nemen.
Gemeenten kunnen uitsluitend leningen aangaan, middelen uitzetten en garanties verlenen voor de uitoefening van de publieke taak. De Wet fido geeft aan het begrip publieke taak een beperkte invulling. Bankachtige activiteiten (het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen) worden hiertoe niet gerekend en zijn verboden. Overigens is het de raad van de gemeente die het kader van de publieke taak, binnen de normen van de Wet fido, bepaalt.
Het aanhouden van overtollige liquide middelen en beleggingen bij het ministerie van Financiën door gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen De middelen die een decentrale overheid in de schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van hun publieke taak.
De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit de deelfuncties risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.