Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Culemborg

Treasurystatuut gemeente Culemborg 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCulemborg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut gemeente Culemborg 2022
CiteertitelTreasurystatuut gemeente Culemborg 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Treasurystatuut gemeente Culemborg 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet financiering decentrale overheden
  2. Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-2022nieuwe regeling

10-05-2022

gmb-2022-242860

259804

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut gemeente Culemborg 2022

 

Inleiding  

 

De uitgaven en inkomsten van de gemeente lopen niet synchroon in tijd. Soms leent de gemeente geld om tijdig betalingen te kunnen verrichten en soms heeft ze een (tijdelijk) overschot aan liquide middelen. Al deze inkomende en uitgaande geldstromen lopen via de treasuryfunctie.

 

Vanaf 2001 vindt de uitvoering van de treasuryfunctie plaats binnen de kaders die zijn vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden, afgekort Wet fido. In deze wet zijn regels opgenomen voor de inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie bij decentrale overheden. In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeente regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie moet vastleggen.

 

Om de activiteiten op het gebied van de treasury op een transparante en beheersbare manier in te richten heeft de gemeente op basis van de regelgeving een aantal instrumenten tot haar beschikking:

 

  • Treasurystatuut (in het vervolg Statuut).

  • In het Statuut worden de regels uit de wetgeving voor een goede uitvoering van de treasuryfunctie nader uitgewerkt. Deze uitgewerkte regels worden door de gemeenteraad vastgesteld en vormen het kader waarbinnen het college van Burgemeester en Wethouders de treasuryfunctie kan inrichten. De inrichting van de functie vindt plaats door het opstellen van het Besluit uitvoering Treasury.

     

  • Besluit uitvoering treasury (in het vervolg Besluit).

  • In het Besluit staat beschreven wat de taken en bevoegdheden van het college van Burgemeester en Wethouders zijn en welke taken aan de ambtelijke organisatie toebehoren.

     

  • Treasurywerkboek.

  • In dit boekwerk worden de stappen van ieder afzonderlijk proces binnen de treasuryfunctie beschreven.

     

  • Paragraaf financiering.

  • Jaarlijks wordt bij zowel de begroting als de jaarrekening een paragraaf financiering geschreven. In deze paragraaf komt het concrete beleid aan de orde, waarbij de nadruk in de begroting op de plannen voor de toekomst worden gelegd en in de jaarrekening op de verantwoording van het afgelopen jaar.

De treasuryfunctie van de gemeente Culemborg wordt gemandateerd aan de door de Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe (BWB) aangewezen senior financieel expert treasury of diens vervanger (in het vervolg Treasurer).

 

Wat is nieuw in dit statuut?

 

  • Treasurycommissie

  • Met het aanscherpen van de rol van de treasurycommissie kan de gemeente de basis voor een goed treasurybeleid versterken. De treasurycommissie fungeert enerzijds als advies- en controlerend orgaan van en voor het college van B&W, anderzijds als aanjager om de informatievoorziening vanuit de organisatie op niveau te houden.

  • Daarnaast is het een platform waar de impact van nationale en regionale ontwikkelingen op de gemeentelijke treasury kunnen worden besproken.

 

  • Rol controller

  • De rol van de controller in het huidige proces is voornamelijk gericht op het vooraf accorderen van het aantrekken of uitzetten van middelen. Via deze rol wordt de controller teveel in het proces betrokken, waardoor de rol als onafhankelijke speler binnen de gemeentelijke organisatie niet naar behoren kan worden vervuld.

  • Om de gemeentelijke organisatie toch in de financieringsvraagstukken van de treasury te betrekken, neemt de directeur bedrijfsvoering de taak van de controller over, voor wat betreft het vooraf accorderen van aan te trekken of uit te zetten middelen. Bij afwezigheid van de directeur is de gemeentesecretaris zijn vervanger.

 

  • Achteraf autoriseren door het college

  • De rol van het college van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van het achteraf bekrachtigen van kortlopende leningen is gewijzigd. Kortlopende leningen worden jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar achteraf door het college van Burgemeester en Wethouders bekrachtigd.

 

  • Termijn achteraf goedkeuren van aangetrokken en verstrekte leningen

  • In het statuut wordt nu duidelijk een termijn gesteld waarbinnen het college van Burgemeester en Wethouders achteraf haar goedkeuring over het aantrekken of verstrekken van een langlopende lening uitspreekt.

 

  • Tijdstip in offertes

  • Bij aanvraag van offertes van voorgenomen financieringen wordt schriftelijk vastgelegd voor welk tijdstip de offrerende partij het bod moet doen. Indien een partij te laat reageert, doet zij niet meer in het betreffende traject mee.

 

  • Organisatorische ontwikkelingen binnen de BWB

  • De afgelopen periode zijn een aantal wijzigingen in de organisatiestructuur van de afdeling Financiën van de BWB doorgevoerd. Zo wordt er nu in één in plaats van drie teams gewerkt, is het vakteam Interne Controle bij een nieuwe afdeling ondergebracht, is voor een betere achtervang voor de Treasurer bij diens afwezigheid gezorgd en zijn werkzaamheden anders ingedeeld. Ook de taken van de Treasurer zijn hierdoor gewijzigd, met name op het gebied van debiteuren en crediteuren, waardoor deze taken nu buiten het treasurystatuut vallen.

Tenslotte, naast boven genoemde punten zijn er tekstuele aanpassingen geweest.

 

1. Treasury en wet- en regelgeving

1.1. Algemeen

Treasury is “de beheersing, door sturing en bewaking, van financiële posities en de aan deze posities en stromen verbonden kosten en risico’s”.

 

Concreet betekent dit, dat treasury betrekking heeft op het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden (kasgeldlimiet en renterisiconorm) en de aard van de financieringsbehoefte (kort versus lang). Verder heeft treasury betrekking op het adviseren over en het scheppen van randvoorwaarden voor een zo goedkoop mogelijk betalingsverkeer.

 

Treasury is een vakgebied, waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het snijvlak van risico en rendement. Het behalen van meer rentevoordeel (rendement) gaat vrijwel altijd gepaard met een hoger risico.

 

Mede als gevolg van de Wet fido dienen de activiteiten op het gebied van treasury zo transparant en beheersbaar mogelijk uitgewerkt te zijn.

 

De treasuryfunctie bestaat uit de volgende treasury deelfuncties met de activiteiten:

 

A.Risicobeheer

  • Renterisicobeheer

  • Koersrisicobeheer

  • Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

  • Interne liquiditeitsrisicobeheer

  • Valutarisicobeheer

B.Financiering

  • Aantrekken lang vermogen (langer dan één jaar)

  • Aantrekken kort vermogen (korter of gelijk één jaar)

  • Uitzetten vermogen

  • Relatiebeheer

C.Schatkistbankieren

 

D.Kasbeheer

  • Geldstroombeheer

  • Saldo- en liquiditeitsbeheer

1.2. Wet- en regelgeving

In deze paragraaf wordt summier het wettelijke kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.

 

De wettelijke grondslag is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), de regeling ontheffing gemeentelijke kredietbanken en nazorgfondsen en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.

 

Wet fido

Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat men zorgvuldig om dient te gaan met publieke middelen. Dit betekent dat risicobeheersing van groot belang is. Dat uit zich bij het uitzetten van middelen in een tweetal eisen voor het treasurybeleid:

 

  • De eerste eis is dat het verstrekken van leningen evenals het verlenen van garanties alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak (Wet fido, art. 2, 1e lid).

  • De tweede eis houdt in dat uitzettingen van middelen die tijdelijk niet nodig zijn voor de publieke taak een prudent karakter moeten hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico (Wet fido, art. 2a, 2e lid).

Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet fido tevens normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen:

 

  • Kasgeldlimiet

  • Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (korter dan of gelijk aan één jaar).

  •  

  • Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten.

  •  

  • De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000,=.

  •  

  • In de Wet fido wordt het gemiddelde korte financiering (netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

     

  • Renterisiconorm

  • Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (langer dan één jaar).

  •  

  • Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een vast percentage te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.

  •  

  • Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinanciering van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.

1.3. Leeswijzer

In het Statuut worden in de eerste paragraaf de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.

 

In de Toelichting Treasurystatuut worden waar nodig de in het Statuut opgenomen artikelen toegelicht.

2. Treasurystatuut

2.1. Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie heeft concreet als doel het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden waaronder het beheersen en verminderen van risico’s. De gemeente werkt met publieke financiële middelen en wenst daar prudent mee om te gaan, risico’s te mijden en waar mogelijk duurzaamheid te ondersteunen.

Artikel 1.  

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

 

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en renteresultaten tegen ongewenste financiële risico’s.

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 4.

    Het renterisico beperken en een zo gunstig mogelijk renteresultaat behalen binnen de wettelijke kaders en de limieten en richtlijnen van dit Statuut. Het bereiken van een zo gunstig mogelijk renteresultaat dient afgewogen te worden tegen eventuele risico’s die zich kunnen voordoen.

  • 5.

    Het genereren van informatie ter ondersteuning van het te voeren treasurybeleid en de af te leggen verantwoording over het gevoerde beheer.

  • 6.

    Bij het aantrekken en uitzetten van financiële producten worden – voor zover dat mogelijk is – partijen benaderd die streven naar duurzaamheid en in hun handelen rekening houden met effecten op het terrein van de natuurlijke leefomgeving (milieu), met sociale gevolgen en met de doelstellingen van goed bestuur .

  • 7.

    Het voorkomen van over- en onderfinanciering.

  • 8.

    Waarborgen dat de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van treasury transparant worden uitgevoerd.

  • 9.

    Het toezien op een gezonde balansstructuur en op een efficiënt betalingsverkeer.

2.2. Risicobeheer

Uitgangspunten risicobeheer

Het beheersen, beperken en spreiden van risico’s neemt in dit Statuut een belangrijke plaats in. Het risicomanagement is in dit verband gericht op het inzichtelijk maken van huidige en toekomstige risico’s binnen treasuryprocessen en deze te beheersen, te verminderen en te spreiden. Daarbij wordt ten minste voldaan aan de risiconormeringen zoals die in het Statuut zijn opgenomen. Onder deze risico’s worden verstaan: renterisico’s (vaste en vlottende schuld), koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.

Artikel 2.  

Om de risico’s te beheersen gelden de onderstaande uitgangspunten:

 

  • 1.

    De gemeente mag leningen, rekening-courantverstrekkingen of garanties uitsluitend uit hoofde van de publieke taak tegen acceptabele voorwaarden aan derde partijen verstrekken. Vooraf wordt bij de Treasurer advies ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende tegenpartij.

  • 2.

    In overeenstemming met de wet Fido bepaalt de gemeenteraad binnen het kader van de wet- en regelgeving gemotiveerd en transparant wat onder een publieke taak dient te worden verstaan.

  • 3.

    In de treasuryparagraaf van de begroting wordt aangegeven bij welke instellingen uit hoofd van de publieke taak de gemeente het voornemen heeft middelen uit te zetten en wordt de keuze voorzien van een onderbouwing. In de treasuryparagraaf bij de jaarrekening wordt aangegeven of zich in het verslagjaar belangrijke ontwikkelingen in de kredietwaardigheid van de betreffende instellingen hebben voorgedaan.

  • 4.

    De derde partijen aan wie leningen, rekening-courantverstrekkingen of garanties zijn verstrekt, moeten jaarlijks een jaarverslag bij de gemeente indienen. Ook moeten de saldobevestigingen van de gewaarborgde geldleningen aan de gemeente verstrekt worden.

  • 5.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Statuut en de Wet fido.

  • 6.

    Overtollige middelen worden conform de Wet Schatkistbankieren uitsluitend uitgezet bij de Nederlandse Staat, lagere Nederlandse overheden en overheidsinstanties, zoals gemeenschappelijke regelingen en gemeentelijke diensten, rekening houdend met het gestelde in artikel 2 lid 5.

  • 7.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

  • 8.

    Beleggingen in onroerend goed is uit het oogpunt van het te lopen risico niet toegestaan.

  • 9.

    Beleggingen in aandelen, opties en vreemde valuta zijn niet toegestaan, met uitzondering van de aankoop van aandelen in het kader van de publieke taak.

  • 10.

    De gemeente verstrekt geen leningen aan (voormalig) gemeentepersoneel of (voormalig) politieke ambtsdragers. Bestaande overeenkomsten worden gerespecteerd.

Renterisicobeheer

Renterisico is het gevaar van ongewenste effecten op de financiële resultaten van de gemeente die voortvloeien uit renteontwikkelingen. Het beleid van het renterisicobeheer is gericht op een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn.

 

De Wet fido geeft voor het beheersen van de renterisico’s concrete richtlijnen, namelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Artikel 3.  

De gemeente voert het renterisicobeheer als volgt uit:

 

  • 1.

    Rente-instrumenten worden uitsluitend toegepast voor het verminderen of spreiden van het renterisico.

  • 2.

    Het te voeren en gevoerde beleid met betrekking tot het renterisicobeheer wordt toegelicht in de treasuryparagraaf van de begroting, de jaarrekening en – eventueel – in tussentijdse rapportages.

  • 3.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks in de treasuryparagraaf van de begroting een rentevisie vast, die gebaseerd is op de rentevisie van tenminste één vooraanstaande financiële instelling.

  • 4.

    Het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet volgens de Wet fido, tenzij de toezichthouder ontheffing heeft verleend.

  • 5.

    Het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm volgens de Wet fido.

  • 6.

    Nieuwe leningen, uitzettingen of vervroegde aflossingen van bestaande leningen worden afgestemd op de bestaande financiële positie van de gemeente, op de opgestelde liquiditeitsplanning en op de actuele rentestand.

  • 7.

    De gemeente streeft naar spreiding in de rentetypische looptijd van de aangetrokken middelen en uitzettingen. De spreiding wordt afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie.

Koersrisico

Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële vaste activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de gemeente in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen.

Artikel 4  

  • 1.

    Om de koersrisico’s bij uitzettingen uit hoofde van treasury te vermijden, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van producten zoals genoemd in artikel 10 lid 1.

  • 2.

    De koersrisico’s worden verder beperkt door de looptijd van de uitzettingen op de liquiditeitsplanning af te stemmen.

     

Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de kans op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement.

Artikel 5  

  • 1.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties worden zoveel mogelijk zekerheden of garanties geëist.

  • 2.

    Voor elk voornemen tot het verstrekken van een lening of garantie geeft de Treasurer een (financieel) advies waarbij de financiële positie en de kredietwaardigheid van de “vragende” partij wordt beoordeeld.

 

Intern liquiditeitsbeheer

 

Artikel 6  

  • 1.

    De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een liquiditeitsplanning in relatie tot de bestaande leningenportefeuille, grondexploitaties en het meerjarige investeringsprogramma.

  • 2.

    Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt de liquiditeitsplanning – in overeenstemming met de looptijd van de aan te trekken of uit te zetten lening – herzien.

  • 3.

    Naast het in artikel 6 lid 2 gestelde, wordt ieder kwartaal een liquiditeitsplanning met een planningshorizon kleiner of gelijk aan één jaar opgesteld.

  • 4.

    Bij de begroting wordt een planning gepresenteerd die een periode van één jaar tot het eind van de begrotingscyclus bestrijkt.

  • 5.

    Aan het eind van ieder kalenderjaar stelt de treasurer een jaarplan op, waarin naast een uitdieping van de paragraaf financiering uit de begroting, ook een lange termijnplanning gepresenteerd wordt.

  • 6.

    In de jaarrekening wordt over de ontwikkeling van de liquiditeitspositie van betreffend jaar gerapporteerd.

     

Valutarisicobeheer

Dit risico kan ontstaan door de waardedaling van een koers van valuta.

Artikel 7  

  • 1.

    De gemeente loopt door middel van uitzettingen geen valutarisico.

  • 2.

    Gelden worden uitsluitend aangetrokken, uitgezet of gegarandeerd in de Euro.

     

2.3. Financiering

Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en uitvoering van activiteiten. In dit Statuut valt onder financiering het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering korter of gelijk aan één jaar (geldmarkt) en financiering langer dan één jaar (kapitaalmarkt).

 

Aantrekken van lang vermogen

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode langer dan één jaar gelden de volgende uitgangspunten.

 

Artikel 8  

  • 1.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Autorisatie voor het aantrekken van nieuwe leningen gebeurt conform het gestelde in het Besluit (waarin zowel de taken en bevoegdheden van het college van Burgemeester en Wethouders, als de taken van de ambtelijke organisatie wordt beschreven), met dien verstande dat de portefeuillehouder financiën vooraf wordt geïnformeerd over de geplande financieringen.

  • 3.

    Financieringen met externe financieringsmiddelen wordt waar mogelijk beperkt door in eerste instantie gebruik te maken van de beschikbare interne financieringsmiddelen, zoals het inzetten van financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers of de BWB zelf. Dit om de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 4.

    Toegestaan instrument bij het aantrekken van financieringen is de onderhandse lening.

  • 5.

    De Treasurer vraagt schriftelijk offertes op bij minimaal twee financiële instellingen voordat een financiering wordt aangetrokken. Het tijdstip waarvoor de financiële instelling dient te reageren wordt in de offerte opgenomen. Indien er te laat wordt geoffreerd, wordt de offerte afgewezen.

  • 6.

    Bij het aantrekken van middelen moet altijd vooraf toestemming door de directeur bedrijfsvoering plaatsvinden (bij diens afwezigheid door de gemeentesecretaris). De wethouder wordt van het voornemen op de hoogte gesteld.

  • 7.

    Bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de markten niet in gevaar komt.

  • 8.

    Na het aantrekken van lang vermogen dient ieder bedrag binnen één maand na het afsluiten van de lening achteraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

     

Aantrekken van kort vermogen

Bij het aantrekken van financieringen korter of gelijk aan één jaar gelden dezelfde uitgangspunten zoals die in artikel 8 (uitgezonderd lid 8) zijn benoemd. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:

Artikel 9  

  • 1.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen met een looptijd korter of gelijk aan één jaar zijn de kredietfaciliteit in de rekening-courant bij de huisbankier, call- of daggeld en kasgeld.

  • 2.

    Het aantrekken van financieringen voor een periode korter of gelijk aan één jaar kan zonder goedkeuring van het college van Burgemeester en Wethouders door de treasurer worden uitgevoerd.

  • 3.

    Aan het begin van ieder kalenderjaar bekrachtigt het college van Burgemeester en Wethouders de leningen met een looptijd korter of gelijk aan één jaar die in het voorafgaand kalenderjaar zijn opgenomen.

     

Uitzettingen

Voor uitzettingen van overtollige financieringsmiddelen gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 10  

  • 1.

    Toegestane financieringsinstrumenten bij het uitzetten van gelden zijn rekening-courant, deposito schatkist en onderhandse leningen aan ander decentrale overheden.

  • 2.

    Bij een financieringsoverschot wordt indien mogelijk naar interne aanwending gekeken, om zo eventuele financieringstekorten bij de andere BWB-deelnemers of de BWB zelf op te lossen.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode langer dan één jaar geldt, naast de voorwaarden van artikel 2, 3, 4 en 5, dat de gemeente er op moet letten, dat er geen conflict ontstaat met het schatkistbankieren (artikel 12 en 13).

  • 4.

    Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, kunnen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal twee dagen en maximaal tien jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer van het Rijk.

  • 5.

    De maximale looptijd van uitzettingen bedraagt 40 jaar.

  • 6.

    In het specifieke geval van leningen aan woningcorporaties geldt een aanvullende eis vanuit de wet Fido. De gemeente is in dit geval verplicht minimaal dezelfde eisen te stellen als het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

  • 7.

    Voordat de Treasurer besluit tot het uitzetten van middelen autoriseert de directeur bedrijfsvoering (bij diens afwezigheid de gemeentesecretaris) het voorgenomen besluit.

  • 8.

    Het uitzetten van financieringen voor een periode korter of gelijk aan één jaar kan zonder goedkeuring van het college van Burgemeester en Wethouders door de treasurer worden uitgevoerd.

  • 9.

    Aan het begin van ieder kalenderjaar bekrachtigt het college van Burgemeester en Wethouders de leningen met een looptijd korter of gelijk aan één jaar die in het voorafgaand kalenderjaar zijn verstrekt.

  • 10.

    Voor het uitzetten financieringsmiddelen met een looptijd van langer dan één jaar dient in alle gevallen achteraf - binnen één maand na het afsluiten van de lening - ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

     

Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

Artikel 11  

  • 1.

    De Treasurer beoordeelt één keer in de vier jaar de bankrelaties aan de hand van de algemene voorwaarden en de bancaire condities.

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat hun kredietwaardigheid betreft minimaal een A-rating hebben.

  • 3.

    Financiële instellingen (banken, kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effectinstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen statutair in Nederland gevestigd te zijn. Bovendien dienen zij onder Nederlands toezicht te vallen, bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank of de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen moeten geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

  • 5.

    Het beheer van relaties met financiële instellingen, waaronder bankrelaties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Treasurer.

    Hier onder wordt verstaan:

     

    • a.

      Het beheer van rekeningen bij verschillende bancaire instellingen, waarbij wordt gestreefd naar een zo klein mogelijk aantal rekeningen om de transparantie te vergroten.

    • b.

      Het zorgdragen voor voldoende kredietfaciliteit bij verschillende bancaire instellingen.

    • d.

      Het zorgdragen voor informatie bij financiële instellingen over verdeling van bevoegdheden binnen de gemeente ten behoeve van een efficiënte afhandeling en het minimaliseren van risico’s van transacties.

    • e.

      Het onderhouden van contacten met banken, instellingen en (geld)makelaars ten behoeve van de toegang tot en van kennis over de ontwikkelingen in de financiële markten.

 

2.4. Schatkistbankieren

Artikel 12  

  • 1.

    Overtollige liquide middelen van de gemeente (boven het drempelbedrag) mogen alleen in rekening-courant of via deposito’s bij de Nederlandse Staat worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan decentrale Nederlandse overheden of overheidsinstanties.

  • 2.

    Deze overtollige middelen blijven te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

  • 3.

    Overtollige middelen mogen niet uitgezet worden bij overheidsinstanties, die onder financieel toezicht staan van de gemeente. Indien er sprake is van een publieke taak mogen overtollige middelen wel uitgezet worden.

Artikel 13  

  • 1.

    Uitgezonderd van het verplicht aanhouden in de schatkist zijn de volgende middelen:

    • a.

      Middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan.

    • b.

      Middelen op een zogenaamde G-rekening als bedoeld in artikel 1 lid k van de Uitvoeringsregeling Inleners-, keten- en opdrachtsgeversaansprakelijkheid 2004.

  • 2.

    Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van een percentage van het begrotingstotaal van de gemeente.

  • 3.

    Het drempelbedrag wordt jaarlijks in de treasuryparagraaf van de begroting opgenomen.

  • 4.

    Over de benutting van het drempelbedrag per kwartaal wordt bij de jaarrekening gerapporteerd.

  • 5.

    Middelen van derden vallen buiten het schatkistbankieren.

  • 6.

    Voor de uitgezonderde middelen gelden de reguliere regels rondom uitzettingen zoals ze in dit Statuut zijn opgenomen

     

2.5. Kasbeheer

Geldstroombeheer

Ten einde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren gelden de volgende regels.

Artikel 14  

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik wordt beperkt, door de geldstromen op gemeenteniveau waar mogelijk op elkaar en de liquiditeitsplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Voor het betalingsverkeer wordt zoveel mogelijk elektronisch gebruik gemaakt van het hoofd- en nevenrekeningstelsel van de huisbankier. Bestaande rekeningen bij andere banken worden zo min mogelijk gebruikt en de rekening courant saldi worden zo laag mogelijk gehouden.

  • 3.

    De contante geldstromen en spoedbetalingen worden zoveel mogelijk beperkt.

  • 4.

    Het geldstroombeheer wordt door de BWB uitgevoerd.

     

Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldo- en liquiditeitenbeheer gelden de volgende bepalingen:

Artikel 15  

  • 1.

    De gemeente heeft een rekening courant overeenkomst afgesloten met de huisbankier.

  • 2.

    De gemeente streeft naar concentratie van liquiditeiten binnen één stelsel van rentecompensatie bij haar huisbankier.

  • 3.

    De gemeente streeft naar een uiterste betalingstermijn van 30 dagen. Hierbij wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de betalingsvoorwaarden van de leverancier.

     

2.6. Uitzettingen en garanties publieke taak

Voor te verstrekken leningen en garanties gelden de volgende uitgangspunten:

Artikel 16  

  • 1.

    De gemeente verstrekt geen leningen en garanties anders dan genoemd in artikel 2 en 5 van dit Statuut.

  • 2.

    Bij het afgeven van garanties wordt gebruik gemaakt van waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, het Waarborgfonds Sport en het Waarborgfonds Zorg. Indien de garantie niet door een Waarborgfonds kan worden afgegeven, worden door de gemeente zoveel mogelijk zekerheden gevestigd.

  • 3.

    Het rendement op het uit te zetten vermogen moet in overeenstemming zijn met de geldende geld- en kapitaalmarkttarieven bij verschillende financiële instanties, waaronder de huisbankier.

  • 4.

    De gemeente kan een garantie verstrekken aan een stichting of vereniging. Jaarlijks vindt toetsing plaats van de financiële situatie van de stichting of vereniging aan de hand van de door de stichting of vereniging verplicht te overleggen jaarstukken.

  • 5.

    De aanvrager van de garantstelling brengt de lening onder bij een financiële instelling met minimaal een A-rating of een rating met gelijke strekking.

  • 6.

    In de op te stellen Nota Verstrekte leningen en garantstellingen wordt nader ingegaan op de spelregels voor het verstrekken van garanties uit hoofd van de publieke taak.

2.7. C.V. Ontwikkelingsmaatschappij Parijsch (C.V.)

Artikel 17  

  • 1.

    De gemeente draagt zorg voor de financiering van de activiteiten van de C.V.

  • 2.

    Het aantrekken van financiering geschiedt op basis van een liquiditeitsplanning die door de C.V. wordt aangeleverd.

  • 3.

    Het aantrekken en vervolgens aan de C.V. verstrekken van middelen vindt plaats conform de regels van artikel 8 tot en met 10 van dit Statuut.

     

2.8. Treasurycommissie

  • 1.

    De treasurycommissie bestaat uit de concerncontroller, de treasurer, wethouder Financiën en de directeur bedrijfsvoering, desgewenst aangevuld met een lid als externe deskundige.

  • 2.

    De treasurycommissie geeft gevraagd en ongevraagd advies inzake het beleid en uitvoering van de treasury.

  • 3.

    De treasurycommissie komt in beginsel één keer per kwartaal bijeen.

  • 4.

    De treasurer voert het secretariaat van de bijeenkomsten van de treasurycommissie. Daaronder valt in ieder geval het plannen van de bijeenkomsten, het opstellen van de agenda, het uitnodigen van de leden van de treasurycommissie, het zorgdragen voor aanlevering van relevante stukken en voorstellen en verslagen maken van de bijeenkomsten.

  • 5.

    De verantwoordelijkheden van de treasurycommissie zijn:

    • a.

      Beoordelen en adviseren van de treasuryparagraaf in de begroting en jaarrekening.

    • b.

      Toetsen van het door de treasurer gevoerd beleid.

    • c.

      Toetsen ontwikkeling liquiditeitspositie.

    • d.

      Informatie verstrekken aan treasurer over relevante ontwikkelingen.

    • e.

      Adviseren op het gebied van treasury.

  • 6.

    Tijdens de bijeenkomsten van de treasurycommissie worden in ieder geval de treasuryrapportages en de liquiditeitsprognose op zowel korte termijn als lange termijn en de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt en rentemarkt besproken.

2.9. AO/IC

In het Besluit worden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van zowel het college van Burgemeester en wethouders, als de ambtelijke organisatie beschreven. Het Besluit wordt door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld.

 

2.10. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college van B&W kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit Statuut.

  • 2.

    In die gevallen wordt de gemeenteraad zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

2.11. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Statuut treedt in werking op de datum van publicatie van het besluit.

  • 2.

    Dit Statuut wordt aangehaald als “Treasurystatuut gemeente Culemborg 2022”.

Het Treasurystatuut gemeente Culemborg 2017 dat door de raad op 14 september 2017 is vastgesteld komt hiermee te vervallen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. Toelichting op het Statuut

 

3.1.De gekozen aanpak

 

Naar aanleiding van het overdragen van de treasuryactiviteiten van de gemeente Culemborg naar de BWB en de daarmee beoogde kwaliteitsverbeteringen van de treasuryfunctie is gekozen voor onderstaande nieuwe beleidsstructuur:

 

  • Vastlegging van de algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie door de gemeenteraad in de Financiële verordening ex artikel 212 gemeentewet;

  • Vastlegging van de beleidsmatige infrastructuur voor de uitoefening van de treasuryfunctie in een nieuw Statuut;

  • Vastlegging van een hierop aansluitende bevoegdheden- en verantwoordelijkhedenregister in een nieuw Besluit;

  • Jaarlijks opnemen van een treasuryparagraaf in begroting en jaarrekening;

  • Jaarlijks opnemen van treasury-ontwikkelingen in tussentijdse rapportages;

  • Vastlegging van processen omtrent de treasury inclusief het beschrijven van het debiteuren- en crediteurenproces in een treasury werkboek.

In hoofdzaak is sprake van een “drietrapsraket”: Verordening – Statuut – Besluit

 

Voordelen van deze opzet zijn:

 

  • Deze past in een duale aanpak, waarbij de raad de kaders vaststelt en het college van Burgemeester en Wethouders de nadere uitwerking;

  • In het nieuwe Statuut zijn de bepalingen per activiteit neergezet (financiering, uitzetten), waardoor er voor de medewerkers duidelijke checklists ontstaan;

Het Statuut dient te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de gemeente voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Duidelijk moet zijn welke bijdrage en informatievoorziening van de afdelingen wordt verwacht.

 

3.2.Inhoud van het nieuwe statuut

In dit Statuut wordt het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt door beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast te leggen in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.

 

In het Statuut wordt aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

 

In de opzet voor de beleidsformulering van de treasuryfunctie is er sprake van een zekere mate van overlap tussen de Financiële verordening, het Statuut en het Besluit. Deze overlap is bewust opgenomen om de leesbaarheid en de samenhang van de teksten te vergroten.

 

3.2.Toelichting per artikel

Artikel 1 Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie

Artikel 1 lid 1

In de eerste plaats dient ervoor gezorgd te worden, dat de gemeente Culemborg zich verzekert van “duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities”. Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 1 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In het Statuut wordt in artikel 2 tot en met 7 aangegeven op welke manier dit wordt gewaarborgd.

 

Artikel 1 lid 3

De derde algemene doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Artikel 1 lid 4

De gemeente streeft naar een optimalisatie van de renteresultaten. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat om te streven naar zo hoog mogelijk renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten). Dit streven mag niet leiden tot het lopen van overmatige risico’s.

 

De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De gemeente is immers géén onderneming met een winstoogmerk. Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

 

Artikel 1 lid 6

Onder duurzaam bankieren wordt een vorm van bankieren verstaan, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan milieu, sociale gevolgen en goed bestuur bij investeringen en leningen. Winstmogelijkheid is bij duurzaam bankieren niet het enige criterium om financiële overeenkomsten aan te gaan; bepaalde investeringen worden benadrukt dan wel uitgesloten.

 

Artikel 2 Uitgangspunten risicobeheer

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft enerzijds de publieke taak voor het verstrekken van garanties en leningen en anderzijds het prudente karakter van (overige) uitzettingen. Er is sprake van onderscheid tussen het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak en het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury.

 

Artikel 2 lid 1

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet het werkterrein van Financiën die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Wel wordt aanbevolen dat het gemeentebestuur advies van de Treasurer (in het licht van de expertise) inwint alvorens een beslissing te nemen ten aanzien van het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak.

 

Artikel 2 lid 5

Conform de Wet fido dienen uitzettingen een prudent karakter te hebben.

 

In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst ter verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Statuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.

 

Artikel 2 lid 7

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

 

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten wordt afgezien van het gebruik van derivaten.

 

Artikel 2 lid 10

De gemeente verstrekt geen hypothecaire leningen aan het personeel en politieke ambtsdragers. Dit geldt voor nieuwe hypotheken. Bestaande hypotheken kunnen in stand blijven zoals overeengekomen, ook bij een tussentijdse renteherziening. Deze bepaling strekt zich ook uit over garanties door de gemeente van hypothecaire leningen aan het hiervoor genoemde personeel door een andere instelling.

 

Artikel 3 Renterisicobeheer

Artikel 3 lid 3

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende banken, waaronder die van de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.

 

Artikel 3 lid 4

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd korter of gelijk aan één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 3 lid 5

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vast schuld (schuld met een rentetypische looptijd langer dan één jaar) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de totale begroting per 1 januari van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 3 lid 6

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

 

Artikel 3 lid 7

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd van aangetrokken leningen wordt de invloed van een rentestijging op de renteresultaten over meerdere jaren verdeeld.

 

Artikel 4 Koersrisico

Artikel 4 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

 

Bij het uitzetten van gelden op rekening-courant bij de huisbankier, zoals deposito’s, worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s).

 

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Statuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de gemeenteraad, in overeenstemming met de wet Fido, bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de publieke taak van de gemeente behoort. In dit kader is het mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

 

Artikel 4 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de gemeente in een vastrentend product heeft belegd, maar – wegens een wijziging in de liquiditeitsplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 5 Kredietrisicobeheer (of debiteurenbeheer)

Artikel 5 lid 1

Bij het verstrekken van leningen of garanties worden door de gemeente zekerheden gevraagd. Te denken valt hier bij aan hypotheekrecht en/of pandrecht.

 

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen uitzet/belegt.

 

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door rating agencies, zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA.

 

Overzicht ratingkwalificaties zoals opgenomen in de Handreiking Treasury 2015 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties.

 

Lange termijn

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

Aaa

AAA

Extreem kredietwaardig

Aa

AA

Zeer kredietwaardig, veiligheidsmarge niet zo hoog als bij de AAA categorie

A

A

Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt.

 

Korte termijn

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

P1

A-1+/A-1

Capaciteit voor rente en aflossing is extreem respectievelijk zeer groot.

P2

A-2

Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter niet zo groot als in de bovenstaande categorie.

P3

A-3

Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.

 

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder (bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van de woningcorporaties).

 

Artikel 5 lid 2

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de vragende partij bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Ten einde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de vragende partij.

 

Artikel 6 Interne liquiditeitsbeheer

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente de overtollige middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente vervroegd middelen van een deposito moet opnemen tegen de actuele marktwaarde en dat het vervroegd opnemen van een deposito kan leiden tot negatieve gevolgen voor de financiële resultaten.

 

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitsplanning, waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt een liquiditeitsplanning opgesteld. Afhankelijk van de mate van onzekerheid van de ontvangen gegevens uit de organisatie wordt een prognose gemaakt met een looptijd die kan variëren van één maand tot 15 jaar.

 

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitsplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de Treasurer juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de vakafdeling over de financiële vertaling van hun activiteiten.

 

Artikel 8 Aantrekken van lang vermogen

Artikel 8 lid 1

Het aantrekken van gelden met als doel deze met een winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

 

Artikel 8 lid 3

Indien er intern liquiditeiten beschikbaar zijn, zal externe financiering zoveel mogelijk worden beperkt. In dit artikel wordt met intern ook de financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers en de BWB zelf bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de BWB-deelnemers wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.

 

Artikel 8 lid 4

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geld gevende partij worden vastgesteld.

 

Artikel 8 lid 5

Dit artikel waarborgt de marktconformiteit van de financiering voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete) clausules bij vervroegde aflossingen etc. Via het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijk tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan maakt de Treasurer een afgewogen keuze.

 

Artikel 8 lid 6

De directeur bedrijfsvoering (bij diens afwezigheid de gemeentesecretaris) van de gemeente autoriseert voorafgaand bij het aantrekken van middelen. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het voorstel is gekomen, de hoogte en de duur van het aan te trekken bedrag. Autorisatie vindt via een emailbericht plaats.

 

Artikel 8 lid 7

Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 8 lid 8

Rentepercentages fluctueren; zelfs binnen één dag. Hierdoor worden bij het aantrekken van middelen snelle beslissingen verlangd. Daarom wordt gekozen om het aantrekken van lang vermogen binnen één maand na het afsluiten van de lening achteraf door het college van Burgemeester en Wethouders te laten bekrachtigen. In het voortraject om te komen tot het aantrekken worden zowel de betreffende wethouder als de controller geïnformeerd over het voornemen om middelen aan te trekken.

 

Artikel 9 Aantrekken van kort vermogen

Artikel 9 lid 1

In dit artikel worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette gelden voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal één jaar) en een vaste rentepercentage. Kredietfaciliteit in de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant. Met de huisbankier worden hier afspraken over gemaakt.

 

Artikel 10 Uitzettingen

Artikel 10 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

 

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant bij de huisbankier of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s).

 

Artikel 10 lid 2

Indien er intern een liquiditeitsoverschot is, wordt in eerste instantie naar interne aanwendingsmogelijkheden gekeken. In dit artikel wordt met intern ook de financieringstekorten van de overige BWB-deelnemers en de BWB zelf bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de BWB-deelnemers wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.

 

Artikel 10 lid 4

Als de gemeente dat wenst, kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in één of meer deposito’s. De gemeente kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de gemeente (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak niet eenvoudig te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is daarom dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van de uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.

 

Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.

 

Artikel 10 lid 5

De maximale looptijd van uitzettingen is bepaald op 40 jaar. Dit wordt beschouwd als de maximale termijn voor lange termijn investeringen waar de gemeente een uitzetting voor kan doen.

 

Artikel 10 lid 7

Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes licht hij de wethouder en de directeur bedrijfsvoering in over het voorgenomen besluit tot het uitzetten van middelen. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het voorgenomen besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het uit te zetten bedrag. Autorisatie door de directeur bedrijfsvoering vindt via een emailbericht plaats.

 

Artikel 11 Relatiebeheer

Artikel 11 lid 1

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasurer het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door de gemeente af te nemen diensten. Om structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal één keer per vier jaar plaats moet vinden.

 

Artikel 11 lid 2

Minimale A-rating is in overeenstemming met de minimale grens die vastgelegd is in de Ruddo voor uitzettingen. Deze limiet stelt de gemeente in staat om relaties te onderhouden met alle grote en systeem relevante banken in Nederland.

 

Artikel 11 lid 4

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen daarom niet onder de noemer tegenpartijen. De vereisten van artikel 11 lid 3 zijn voor de tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Om dit te ondervangen stelt de gemeente voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en van de AFM een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

 

Artikel 12 en 13 Schatkistbankieren

De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht gemeenten, maar ook de andere decentrale overheden, om hun overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kunnen gemeenten hun middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.

 

Artikel 12 lid 1 en lid 2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van de gemeente bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijden beschikbaar voor de publieke taak.

 

Artikel 12 lid 3

Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet fido, er leningen kunnen worden vertrekt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het lening verstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.

 

In de Nota naar aanleiding van verslag schatkistbankieren wordt het volgende gesteld:

 

“Het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak op basis van artikel 2, eerste lid, is en blijft gewoon mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk om aan gemeenschappelijke regelingen een lening te verstrekken uit hoofde van de publieke taak. Wat een publieke taak is, bepaalt een decentrale overheid zelf. Hier treedt het Rijk niet in. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak aan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB), zoals de leden van de CDA-fractie vragen. Het onderling lenen zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft alleen betrekking op uitzettingen van overtollige middelen tussen decentrale overheden onderling, niet uit hoofde van de publieke taak”.

 

Artikel 13 lid 2

Dankzij het drempelbedrag kan een gemeente tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen, zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere gemeenten met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden.

 

De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de gemeente. Voor de definitie van “begrotingstotaal” wordt aansluiting gezocht bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld op 2% van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de gemeente voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het berekende bedrag lager is dan € 1 miljoen dan wordt het drempelbedrag op € 1 miljoen gesteld.

 

Artikel 13 lid 4

Over de hoogte en benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de gemeente in de jaarrekening. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.

 

Artikel 13 lid 5

Derdengelden zijn opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.

 

Artikel 14 Geldstroombeheer

Artikel 14 lid 1

Geldstromenbeheer is er op gericht het betalingsverkeer zo doelmatig mogelijk te laten verlopen en in voldoende mate te beveiligen. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

 

Artikel 14 lid 2

Het uit laten voeren van het elektronisch betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 14 lid 3

Het contante geldverkeer binnen de gemeente dient tot een minimum te worden beperkt. Omdat geldstromen binnen de gemeentelijke organisatie van aard en grootte verschillen is er geen eenduidige regel te maken wat een gemeente breed minimum is. In het treasury werkboek worden daarom per geldstroom regels opgesteld met betrekking tot de omvang van de geldstroom en de administratieve processen. Jaarlijks worden deze regels geëvalueerd en waar nodig aangepast.

 

Het gebruik van spoedopdrachten wordt zoveel mogelijk beperkt. In de regel staan betaalopdrachten die voor 12:00 uur bij Vakteam Financieel Beheer van de BWB binnenkomen nog dezelfde dag op de rekening van de begunstigde. De noodzaak van een spoedopdracht is hierdoor verminderd. Uitzondering hierop zijn de terugbetalingen van (kasgeld) leningen. De geldverstrekker eist in veel gevallen een spoedopdracht bij het aflossen van de lening.

 

Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Artikel 15 lid 2

Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Om de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een stelsel van rentecompensatie. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van de gemeente worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 15 lid 3

De gemeente hanteert een wettelijke betalingstermijn van uiterlijk 30 dagen. In sommige gevallen, te denken valt aan een dispuut over het geleverde, het nog niet leveren van de goederen et cetera kan niet binnen de gestelde betalingstermijn worden betaald.

 

Artikel 16 Uitzettingen en garanties publieke taak

Artikel 16 lid 2

Om het risico dat de gemeente loopt op haar garantiestellingen te minimaliseren maakt de gemeente zoveel mogelijk gebruik van de bestaande waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, Waarborgfonds Sport en Waarborgfonds Zorg. Dit zijn waarborgfondsen, die onder bepaalde voorwaarden garant kunnen staan voor financiering aan instellingen, die in de statuten van deze fondsen zijn opgenomen. Waarborgfonds Sport is er kort gezegd voor sportvereniging en Waarborgfonds Zorg voor zorginstellingen, ziekenhuizen en verpleeginstellingen.

 

Artikel 16 lid 4

Met deze informatie kan de gemeente haar risicopositie ten opzichte van de verstrekte lening of garantstelling bepalen om hier vervolgens risicobeheersingsmaatregelen op te nemen.

 

Bijlage 1 Begrippenkader

  • Begrotingstotaal

  • De totale lasten op de begroting.

  • Daggeldlening

  • Lening tussen twee partijen tegen een vast rentepercentage voor de looptijd van één dag.

  • Derivaten

  • Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

  • Financiering

  • Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel het benutten van eigen vermogen als het aantrekken van vreemd vermogen.

  • Garantie

  • Een borgstelling waarbij de gemeente zich tegenover een geldverstrekker verbindt één of meerdere vorderingen van een geldverstrekker op een debiteur te voldoen indien de debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

  • Geldstroombeheer

  • De activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten over te boeken zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

  • Huisbankier

  • Onder huisbankier wordt de financiële onderneming verstaan, die de bulk van de geldstromen verzorgt en waar een kort geld faciliteit aangehouden wordt.

  • Intern liquiditeitsrisico

  • De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsplanning en meerjarig investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

  • Kasgeldlening

  • Opname of uitzetting van geldmiddelen voor korte termijn (van één dag tot twaalf maanden).

  • Kasgeldlimiet

  • Het maximum van de kortlopende financieringspositie op basis van de Wet fido (wordt berekend aan de hand van een wettelijk vastgesteld percentage van het begrotingstotaal aan het begin van het jaar).

  • Koersrisico

  • Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

  • Kredietrisico

  • De risico’s op een waardedaling van een vordering als gevolg van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

  • Limiet

  • Een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft.

  • Liquiditeitenbeheer

  • Het aantrekken en uitzetten van middelen korter of gelijk één jaar.

  • Liquiditeitenplanning

  • Een prognose van in- en uitgaande geldstromen, voortvloeiende uit de gemeentelijke begroting, geplande investeringen, verstrekking van leningen aan derden en de financiering daarvan en de belegging van overtollige middelen.

  • Prudent karakter

  • Het vermijden van (bovenmatig) risico bij leningen/uitzettingen..

  • Publieke taak

  • Gemeenten kunnen uitsluitend leningen aangaan, middelen uitzetten en garanties verlenen voor de uitoefening van de publieke taak. De Wet fido geeft aan het begrip publieke taak een beperkte invulling. Bankachtige activiteiten (het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen) worden hiertoe niet gerekend en zijn verboden. Overigens is het de raad van de gemeente die het kader van de publieke taak, binnen de normen van de Wet fido, bepaalt.

  • Rating

  • Een oordeel over de kredietwaardigheid van een bedrijf, bank of een ander soort financiële instelling, financiële producten of een land.

  • Rekening-courant

  • Lopende rekening. De rekening die voor de afhandeling van het girale betalingsverkeer wordt gebruikt.

  • Relatiebeheer

  • Het omvat het onderhouden van relaties met instellingen waarmee in het kader de uitvoering van het treasurybeleid contacten worden onderhouden.

  • Rentecompensatie stelsel

  • Stelsel waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

  • Renterisico

  • Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen van leningen of uitzettingen van gelden met een looptijd langer dan één jaar.

  • Renterisiconorm

  • Een – bij de aanvang van het jaar op basis van de Wet fido – gefixeerd percentage van het begrotingstotaal van de gemeente dat bij realisatie niet mag worden overschreden.

  • Rente typische looptijd

  • Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

  • Rentevisie

  • Toekomstverwachting over de renteontwikkeling.

  • Richtlijn

  • Een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden.

  • Ruddo

  • Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

  • Schatkistbankieren

  • Het aanhouden van overtollige liquide middelen en beleggingen bij het ministerie van Financiën door gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen De middelen die een decentrale overheid in de schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van hun publieke taak.

  • Treasurer

  • De persoon in dienst van de BWB die in opdracht van de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvoering van de treasuryfunctie van de gemeente Culemborg.

  • Treasurybeleid

  • Vastlegging van de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie.

  • Treasurycommissie

  • Een adviescommissie voor beleidsvoorstellen en rapportages over treasury aan het college van burgemeester en wethouders. De commissie bestaat uit de wethouder Financiën, de concerncontroller, de directeur bedrijfsvoering en de treasurer, desgewenst aangevuld met een extern deskundig lid.

  • Treasuryfunctie

  • De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit de deelfuncties risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.

  • Treasuryparagraaf

  • Het begrotingsonderdeel c.q. jaarrekeningonderdeel waarin het beleid voor de komende jaren wordt vastgelegd resp. waarin verantwoording wordt afgelegd van de realisatie van het voorgenomen beleid.

  • Treasurystatuut

  • Het document waarin de beleidsmatige infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie is vastgelegd.

  • Uitzetting

  • Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode korter of gelijk één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van langer dan één jaar.

  • Wet fido

  • Wet financiering decentrale overheden.