Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dronten

Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDronten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017
CiteertitelBeleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpUitwegen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-05-2018regeling

24-10-2017

Gemeenteblad 16 mei 2018, nr. 102004

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017

Het college van de gemeente Dronten,

 

Gelezen het voorstel van het college van 24 oktober 2017, nr. B17.001623

 

Gelet op de artikelen:

  • artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening;

  • artikel 2.2 juncto 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Besluit vast te stellen de Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017

 

Inhoudsopgave

1.Algemeen

1.1 Inleiding

 

2.Beleidsregels

2.1 Algemene bepalingen

2.1.1 Begripsbepalingen

2.1.2 Indieningsvereisten

2.1.3 Vergunningplichtige uitweg

2.2 Regels per type uitweg

2.2.1 Uitwegen woningbouw; nieuwbouw

2.2.2 Uitwegen woningbouw; bestaande bouw

2.2.3 Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen

2.2.4 Uitwegen buitengebied; erfuitwegen

2.2.5 Uitwegen; bedrijventerreinen

 

3.Privaatrechtelijke bepalingen

 

4.Kosten

 

5.Overgangs- en slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

5.2 Citeertitel

 

6.Algemene toelichting

6.1 Vergunningstelsel

6.1.1 Reikwijdte

6.1.2 Afwegingskader

6.2 Afstemming tijdens vooroverleg/behandeling

6.3 Andere toestemmingen

6.4 Privaatrechtelijke bepalingen

6.5 Kosten

 

7.Artikelgewijze toelichting

7.1 Toelichting bij onderdeel 2.1.1. van de beleidsregels (begripsbepalingen)

7.2 Toelichting bij onderdeel 2.1.2. van de beleidsregels (indieningsvereisten)

7.3 Toelichting bij onderdeel 2.2 van de beleidsregels

 

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Uit de jurisprudentie over artikel 14 van de Wegenwet blijkt dat de eigenaar van de weg uitwegen daarop moet gedogen (voor zover de omstandigheden dat toelaten). Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels over het uitwegen in een verordening mogen worden gesteld, deze regels zijn in de gemeente Dronten opgenomen in de Algemene plaatselijke verordening (Apv).

 

In de Apv van Dronten is opgenomen, dat het zonder vergunning verboden is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

 

Artikel 2:12 van de Apv Dronten 2016 luidt als volgt:

 

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van de uitweg indien:

a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; of

b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; of

c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van een volgende uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.

4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) sluit hierbij aan. Deze wet stelt dat de in artikel 2.2. van deze wet genoemde activiteiten die in een gemeentelijke verordening als vergunningplichtig zijn aangewezen, worden aangemerkt als activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo nodig is.

 

Dit artikel luidt als volgt:

 

Artikel 2.2 van de Wabo

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning

 

Artikel 2.18 van de Wabo geeft aan dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betreffende verordening. Er zijn dus geen andere weigeringsgronden van toepassing, dan die welke in de Apv in artikel 2:12 zijn genoemd.

 

Bovengenoemd artikel 2:12 van de Apv is limitatief imperatief geformuleerd wat betekend dat het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg moet weigeren wanneer één van de genoemde weigeringsgronden zich voordoet.

 

Privaatrechtelijke toestemming

In veel gevallen wordt bij realisatie van uitwegen (gedeeltelijk) gebruik gemaakt van gemeentegrond. Naast een vergunning op grond van de Apv is dan ook een privaat-rechtelijke toestemming nodig om de grond te mogen gebruiken. De gemeente kan aan die toestemming voorwaarden verbinden. Bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze van aanleggen of de materiaalkeuze. Echter alleen voor de gronden die eigendom van de gemeente zijn. In de toelichting wordt hierop nader ingegaan.

 

Het is het college niet toegestaan om aan een derde het in gebruik geven van gemeentegrond te weigeren, uitsluitend om daarmee realisatie of wijziging van een uitweg te voorkomen. Dit is een gevolg van vaste rechtspraak van de Hoge Raad waarbij ingeval van een verleende vergunning de gemeente een privaatrechtelijke toestemming voor het in gebruik nemen van de openbare grond niet meer kan weigeren. (HR 5 juni 2009, AB 2009, 327).

 

Is een derde eigenaar van de grond waarvoor een uitweg wordt aangevraagd dan wijst het college de aanvrager erop dat de privaatrechtelijke toestemming van de eigenaar van de grond nodig is om daadwerkelijk tot de aanleg van de uitweg over te kunnen gaan.

 

Belangenafweging

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen als bedoeld in artikel 2:12 van de Apv

worden meerdere belangen tegen elkaar afgewogen. Enerzijds is er het belang van degene die zijn perceel wenst te ontsluiten op de openbare weg. Anderzijds spelen de volgende (algemene) belangen een rol:

- veilig gebruik van de weg;

- voorkomen van de aantasting van het openbaar groen;

- veiligstellen van openbare parkeerplaatsen in de gemeente.

 

Doel

Met de “Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2016” legt het college een concreet afwegingskader vast ter beoordeling van aanvragen om vergunning voor uitwegen op grond van artikel 2:12 van de Apv. Daardoor worden vergunningaanvragen vanaf het moment van vaststellen en bekendmaken van de beleidsregels uniform getoetst. Dit komt ten goede aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.

2. Beleidsregels

 

Het college is bevoegd beleidsregels vast te stellen. Deze bevoegdheid is terug te vinden in artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Met de beleidsregels wordt concreet invulling gegeven aan de weigeringsgronden en de wijze waarop het college verzoeken om een vergunning voor een uitweg toetst.

 

Een beleidsregel is op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

 

Hardheidsclausule

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

 

Dit hoofdstuk bestaat uit twee onderdelen: de algemene bepalingen en de beleidsregels zelf. De algemene bepalingen dienen om de begrippen goed in te kaderen.

2.1 Algemene bepalingen

2.1.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene plaatselijke verordening of Apv: De op het moment dat de aanvraag is ontvangen rechtsgeldige versie van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Dronten.

  • b.

    Aanvrager: degene die als belanghebbende op grond van artikel 2.2 lid 1 onder e van de Wabo jo. artikel 2:12 van de Apv verzoekt om een besluit te nemen op zijn aanvraag voor het maken van een uitweg naar de weg of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • c.

    Bebouwdekom: De bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • d.

    Breedte: Bij de breedte van een uitweg wordt in deze regels de effectieve breedte

  • 1.

    bedoeld, op de plaats waarop de uitweg aansluit op de rijbaan.

  • e.

    Uitweg: Verharde ontsluiting van een perceel op de openbare weg ten behoeve van motorvoertuigen. Met uitweg wordt niet bedoeld het gedeelte van de ontsluiting die op grond ligt van de eigenaar van het perceel waartoe de ontsluiting dient. Met het begrip “uitweg” worden gelijkgesteld de begrippen “in- en uitrit” en ”oprit”.

  • f.

    Weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet.

  • g.

    Openbareparkeerplaats: plaats op de weg waar het op grond van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is toegestaan om een motorvoertuig te parkeren op de rijbaan of de plaatsen die specifiek voor het parkeren bestemd zijn.

  • h.

    Bouwwerk: Elke constructie van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • i.

    Openbaargroen: De gronden met de bestemming “groenvoorziening”, “bos” , “natuur” of “verkeer”, alleen voor zover het groen betreft of een daarmee vergelijkbare bestemming, niet zijnde “tuin”.

  • j.

    Motorrijtuig: alle gemotoriseerde voertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen als bedoelt in artikel 1 lid 1 onder c van de Wegenverkeerswet.

2.1.2 Indieningsvereisten

Een aanvraag moet worden ingediend overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor).

2.1.3 Vergunningplichtige uitweg

Van een vergunningplichtige uitweg is sprake:

 

  • a.

    een uitweg binnen de bebouwde kom, waarbij:

    • 1.

      de verharde ontsluiting van een perceel ligt op gronden waarvan degene waarvoor de ontsluiting dient, niet de eigenaar is, maar waarvan doorkruising wel nodig is om de openbare weg te bereiken;

    • 2.

      geen gronden van derden wordt doorkruist om de openbare weg te bereiken, maar wel een verandering van de weg noodzakelijk is om de openbare weg te bereiken. Bijvoorbeeld om een hoogte verschil te overbruggen.

  • b.

    Een uitweg buiten de bebouwde kom.

 

Van een vergunningplichtige tweede uitweg is sprake:

  • 1.

    Een (verharde) uitweg van een perceel op de openbare weg, wanneer dit perceel al is ontsloten met een al dan niet vergunningplichtige eerste uitweg.

2.2 Regels per type uitweg

Het college toetst de aanvragen aan deze beleidsregels. Een aanvraag wordt in ieder geval geweigerd als deze niet binnen de beleidsregels past. Met een verwijzing naar de van toepassing zijnde beleidsregels kan dan worden volstaan. Voor alle overige situaties waarbij de aangevraagde uitwegvergunning wordt geweigerd, wordt deze voorzien van een op het specifieke geval toegesneden motivering.

 

Algemeen

De onderstaande beleidsregels zijn alleen van toepassing op uitwegen op wegen waarvan de gemeente eigenaar dan wel onderhoudsplichtig is op grond van de Wegenwet.

 

In deze regeling wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende uitwegen. Dit zijn:

  • Uitwegen bij verkoop woningbouwgrond door de gemeente

  • Uitwegen bestaande woningbouw

  • Kaveluitwegen

  • Erfuitwegen

  • Uitwegen bedrijventerreinen

 

 

 

2.2.1 Uitwegen woningbouw; nieuwbouw

Bij nieuwbouwwijken voor woningbouw, die door de gemeente worden ontwikkeld en waarbij de kavels door de gemeente worden verkocht, wordt het openbare gebied in opdracht en op kosten van de gemeente ingericht. Dit geldt ook voor de uitwegen die nodig zijn om deze kavels te ontsluiten. Een uitweg krijgt een standaardbreedte van 3,5 meter. Voor deze uitweg hoeft geen omgevingsvergunning of nadere privaatrechtelijke toestemming bij het college te worden aangevraagd.

 

De uitweg wordt zodanig aangelegd, dat een op een perceel gerealiseerde of nog te realiseren garage of carport bereikbaar wordt voor een motorvoertuig. Verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen zijn daarbij in de meeste gevallen het uitgangspunt. De uitweg wordt in de meeste gevallen recht voor de carport of garage gesitueerd. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt hiervan afgeweken (bijvoorbeeld in geval van een lichtmast of boom op de plek van de gewenste uitweg) en wordt in overleg met de nieuwe eigenaar gezocht naar een voor beide partijen zo goed mogelijke aansluiting op de weg.

 

Wanneer de eigenaar van een perceel t.b.v. woningbouw meerdere uitwegen wenst of een bredere uitweg dan 3,5 meter dan moet daarvoor een afzonderlijke omgevingsvergunning en toestemming worden aangevraagd en valt een dergelijke aanvraag onder paragraaf 2.2.2 van deze beleidsregels.

2.2.2 Uitwegen woningbouw; bestaande bouw

Beleidsregel

  • 1.

    Elk perceel in de bebouwde kom, met een woonbestemming, komt in aanmerking voor minimaal één uitweg met een breedte van maximaal 3,5 meter, tenzij één van de weigeringsgronden van toepassing is.

  • 2.

    Twee naast elkaar gelegen uitwegen mogen aan elkaar verbonden worden als de tussen gelegen ruimte minder dan 1 meter is en indien dit niet ten koste gaat van een boom en/of lichtmast.

 

Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:

 

  • a.

    Daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht, hiervan is in ieder geval sprake indien;

    • 1.

      de uitweg aansluit op de weg ter plaatse van een kruising of een splitsing in de weg.

    • 2.

      een perceel door een uitweg anders dan in een rechte lijn naar de weg wordt ontsloten.

 

  • b.

    Het zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, hiervan is in ieder geval sprake indien;

    • 1.

      het een rijenwoning betreft, in dat geval geldt dat er geen vergunning wordt verleend, tenzij daarvoor een uitzondering van toepassing is.

 

Uitzondering

  • 1.

    Een uitweg kan worden toegestaan bij een hoekwoningen van een rijenwoning waarbij op het perceel naast de woning ruimte is voor een auto van minimaal 3 meter breed en 6 meter lang en deze plek in een rechte lijn wordt ontsloten.

  • 2.

    Een uitweg breder dan 3,5 meter maar niet breder dan 5 meter kan worden toegestaan, indien op de openbare weg langs het betreffende perceel minimaal 12 meter aaneensluitend beschikbaar blijft om te kunnen parkeren.

 

  • c.

    Het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

 

Uitzondering

De uitweg kan worden verbreed tot 5 meter indien:

  • 1.

    er ten minste een groenstrook van 9 m2 overblijft met een minimale breedte van 3 meter; en

  • 2.

    bij de aanwezigheid van bomen in de groenstrook de afstand tussen een boom en de uitweg niet minder wordt dan 2 meter; en

  • 3.

    de uitbreiding zoveel mogelijk plaatsvindt naar de kant waar dit niet ten koste gaat van het ritme tussen de bomen.

 

  • d.

    Er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

 

Uitzondering

  • 1.

    Een tweede uitweg kan worden toegestaan als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de aanleg niet ten koste gaat van bomen of ander openbaar groen;

  • b.

    er op de openbare weg langs het betreffende perceel minimaal 12 meter aaneensluitend beschikbaar blijft om openbaar te kunnen parkeren.

2.2.3 Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen

Onder kaveluitwegen worden uitwegen verstaan die een landbouw-, bos-, of recreatief perceel, niet zijnde een erf met bebouwing, ontsluiten en die hoofdzakelijk bedoeld zijn om het perceel (voor het bewerken, onderhouden of oogsten) te kunnen bereiken. In veel gevallen moet, om het perceel te kunnen ontsluiten, ook een sloot worden overgestoken. In dat geval worden er door het Waterschap eisen gesteld aan de wijze waarop de afvoer van het oppervlaktewater wordt gerealiseerd.

 

Beleidsregels

  • 1.

    De maximale breedte van de uitweg aansluitend op de wegverharding is 15 meter.

  • 2.

    Per perceel zijn maximaal twee uitwegen toegestaan.

 

Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:

 

  • a.

    Daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht, hiervan is in ieder geval sprake indien;

  • 1.

    de onderlinge afstand tussen twee (kavel)uitwegen ten behoeve van een zelfde perceel hart op hart gemeten minder is dan 150 meter;

  • 2.

    de kaveluitweg zich bevindt ter hoogte van een kruispunt inclusief verkeersgeleider;

 

  • b.

    Het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, hiervan is in ieder geval sprake:

  • 1.

    als hiervoor bomen, anders dan op het te ontsluiten perceel, moeten worden verwijderd.

 

  • c.

    Er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen, hiervan is in ieder geval sprake:

  • 1.

    als hiervoor bomen, anders dan op het te ontsluiten perceel, moeten worden verwijderd.

 

2.2.4 Uitwegen buitengebied; erfuitwegen

Onder erfuitwegen worden verstaan de uitwegen naar en vanaf landbouwbouwerven, woonerven, campings en recreatieterreinen met haar bedrijfsgebouwen inclusief eventuele

(bedrijfs-)woningen.

 

Beleidsregels

  • 1.

    De maximale breedte van de uitweg aansluitend op de wegverharding is 20 meter.

  • 2.

    Per erf zijn maximaal twee uitwegen toegestaan.

 

Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:

 

  • a.

    Daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht, hiervan is in ieder geval sprake indien:

  • 1.

    een uitweg bevindt zich ter hoogte van een kruispunt inclusief verkeersgeleider.

 

  • b.

    Het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, hiervan is in ieder geval sprake:

  • 1.

    Als hiervoor bomen, anders dan op het te ontsluiten perceel, moeten worden verwijderd.

 

  • c.

    Er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen, hiervan is in ieder geval sprake:

  • 1.

    als hiervoor bomen, anders dan op het te ontsluiten perceel, moeten worden verwijderd.

2.2.5 Uitwegen; bedrijventerreinen

Hieronder worden verstaan uitwegen voor bedrijven die in de bebouwde kommen op de bedrijfsterreinen zijn gevestigd.

 

Beleidsregel

  • 1.

    Bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg niet rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen en/of waar geen bedrijfspand op het perceel staat/komt is een uitweg toegestaan met een maximale breedte van 8 meter;

  • 2.

    Bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen is per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren.

 

Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:

 

  • a.

    Daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht, hiervan is in ieder geval sprake indien:

  • 1.

    een uitweg zich bevindt op een kruispunt inclusief verkeersgeleider.

  • 2.

    de uitweg ten koste gaat van één of meerdere lichtmasten en deze niet op een andere plaats kunnen worden geplaatst, omdat dan de vaste afstand tussen twee lichtmasten onaanvaardbaar wordt vergroot.

 

Uitzondering

  • 1.

    Als uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat de distributie rondom het bedrijfspand moet rijden dan is er de mogelijkheid om van 2a af te wijken. In dat geval kan er sprake zijn van uitwegen die niet voor de deuren zijn gesitueerd. In dat geval mag het verkeerscirculatieplan met daarop alle benodigde uitwegen geen negatieve invloed hebben op de verkeersveiligheid op de openbare weg.

  • 2.

    Het college kan grotere breedtes en/of andere locaties toestaan als het type van te verwachten voertuigen dit vanuit de verkeersveiligheid noodzakelijk maakt (en er daardoor een wezenlijke verbetering optreed in de verkeersveiligheid). Hierbij is een positief advies van de politie noodzakelijk.

 

  • a.

    Het zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.

 

  • b.

    Het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, hiervan is in ieder geval sprake:

  • 1.

    Voor zover voor verplaatsing van bomen hierover negatief geadviseerd wordt door gemeentelijke deskundige;

3. Privaatrechtelijke bepalingen

 

In principe worden de in bijlage 1 genoemde privaatrechtelijke bepalingen opgelegd. Hiervan kan afhankelijk van de specifieke situatie worden afgeweken.

4. Kosten

 

De aanleg/aanpassing van de uitweg geschiedt door en op kosten van de aanvrager (uitgezonderd de uitweg genoemd onder 2.2.1). Afhankelijk van de situatie kan de gemeente (op privaatrechtelijke gronden) bepalen deze werkzaamheden geheel of gedeeltelijk zelf uit te voeren op kosten van de aanvrager. Dit wordt, voorzien van een raming, bij de vergunningverlening aan de aanvrager medegedeeld. Deze kosten dienen vooraf te worden betaald. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn leges verschuldigd overeenkomstig de gemeentelijke legesverordening.

5. Overgangs- en slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt ieder voorgaand beleid ten aanzien van dit onderwerp ingetrokken.

5.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017”.

 

Dronten, 24 oktober 2017

Het college van Dronten,

mr. D.G.C. van der Spek

secretaris

mr. A.B.L. de Jonge

burgemeester

Toelichting

 

 

 

6. Algemene toelichting

 

De toelichting op de “Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten” bestaat uit meerdere delen:

 

een algemeen deel (6.1 tot en met 6.3)

 

een toelichting van de privaatrechtelijke bepaling (6.4)

 

en een toelichting van het onderdeel kosten (6.5).

 

een artikelsgewijze toelichting (7.1 tot en met 7.3)

 

 

 

Begripsbepalingen

 

Let op! Hieronder zijn (passages uit) desbetreffende wetten opgenomen zoals geldend op 1 april 2016. Bij wijzigingen in de wetsartikelen geldt de gewijzigde tekst en niet zoals opgenomen in deze toelichting.

 

 

 

Uitweg

 

Er is geen sprake van een vergunningplichtige uitweg ingeval een uitweg dient ter ontsluiting van een perceel met een woning binnen de bebouwde kom wanneer er geen fysieke aanpassing aan de weg nodig is om deze ontsluiting te realiseren.

 

 

 

6.1 Vergunningstelsel

 

 

 

6.1.1 Reikwijdte

 

Het verbod in artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) gaat over het aanbrengen en het veranderen van uitwegen. Als voor de uitweg gemeentegrond wordt gebruikt, dan houdt de vergunningaanvraag ook de privaatrechtelijke toestemming in voor het gebruik daarvan. Aan die toestemming kan de gemeente eenzijdig privaatrechtelijke voorschriften verbinden die bijvoorbeeld zien op de aanleg, het onderhoud en het verwijderen van de uitweg.

 

 

 

Conform lid 3 van artikel 2:12 Apv treedt het verbod om zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg terug als hogere regelingen voorzien in hetzelfde onderwerp. Het gaat hierbij om onder andere de “Wet beheer rijkswaterstaatwerken”, “Keur van het waterschap Zuiderzeeland” en de “Provinciale verordening voor de fysieke leefomgeving”. Het kan ook zijn dat deze regelgeving (deels) geldt naast de vergunningaanvraag op grond van artikel 2:12 van de Apv. Zo is voor het dempen van een sloot vaak een ontheffing van het Waterschap Zuiderzeeland en/of de gemeente vereist. Daarnaast zal ook een aanvraag voor vergunning voor het maken of wijzigen van een uitweg bij ons college moeten worden ingediend.

 

 

 

6.1.2 Afwegingskader

 

Het afwegingskader voor het beoordelen van de vergunningaanvraag wordt gevormd door artikel 2:12 van de Apv en het eigendomsrecht van de gemeente. In het kader van haar eigendomsrecht ziet het college zich voor de vraag gesteld of het gebruik voor een uitweg ander gebruik frustreert. Ook het onderhoud, type materiaal en de wijze waarop de uitweg wordt aangelegd zijn van belang. De beleidsregels maken de (afwegings)criteria voor het beoordelen van de vergunningaanvraag concreet.

 

 

 

6.2 Afstemming tijdens vooroverleg/behandeling

 

Het college beoordeelt een vergunningaanvraag in eerste instantie zoals deze is ingediend. Daarom is het van belang dat een aanvrager vooraf een goed beeld heeft van de (on)mogelijkheden om zijn perceel te ontsluiten. Hij kan daar vervolgens zijn

 

vergunningaanvraag op afstemmen. Een aanvraag die ten koste gaat van een door de gemeente als waardevol aangemerkte boom kan bijvoorbeeld niet worden gehonoreerd. De aanvrager doet er dan ook verstandig aan om een ontsluitingsmogelijkheid te kiezen die deze boom spaart. Door vooraf informatie in te winnen bij de gemeente weet hij welke variant een goede kans van slagen heeft.

 

 

 

6.3 Andere toestemmingen

 

Voor het realiseren van een uitweg kunnen naast de vergunning toestemmingen nodig zijn. Het kan voorkomen dat er geen redenen zijn om een uitweg te weigeren, maar dat eigendomsverhoudingen of andere regelgeving de komst van de uitweg in de weg staan. De uitweg mag dan niet gerealiseerd worden, ondanks dat de vergunningaanvraag niet voor een weigering in aanmerking komt. Hierna komen een aantal instrumenten aan de orde die kunnen samenlopen met de vergunningaanvraag:

 

het bestemmingsplan;

 

omgevingsvergunning;

 

de toestemming van andere eigenaren;

 

de toestemming van eigenaren van nutsvoorzieningen.

 

 

 

Bestemmingsplan

 

Op alle gronden in de gemeente Dronten is een bestemmingsplan van toepassing. Een bestemmingsplan bepaalt onder meer hoe en waarvoor de grond mag worden gebruikt. De bestemming van het perceel kan zich er tegen verzetten dat een uitweg wordt aangebracht. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan de bestemmingen: “Bos”, “Natuur”, “Groen” “Verkeer” en “Houtopstanden” etc. Het bestemmingsplan geeft daarbij aan wat er op die gronden mag. Voor een deel van de bestemmingen geldt dat daarop zonder omgevingsvergunning geen werken of werkzaamheden mogen worden aangelegd. Het gaat vaak om graafwerkzaamheden, het aanbrengen van verhardingen, het dempen van sloten en het kappen van bomen of bosschages.

 

 

 

Omgevingsvergunning

 

Het kan voor komen dat voor een uitweg twee gemeentelijke reguleringsinstrumenten in beeld zijn, die samenkomen in een omgevingsvergunning. Het gaat dan om de volgende activiteiten:

 

activiteit: maken of veranderen van een uitweg;

 

activiteit: aanleg.

 

Als er strijdigheid is met een of meer van de reguleringsinstrumenten dan kan/mag de uitweg uiteraard niet worden aangelegd.

 

 

 

Toestemming andere eigenaren

 

Als het een uitweg betreft waarvoor, om de (openbare) weg te bereiken, eerst gebruik moet worden gemaakt van het perceel van een derde dan is zijn toestemming ook noodzakelijk. Andere eigenaren kunnen particulieren zijn, maar ook overheden zoals de provincie, waterschap, Staatsbosbeheer.

 

 

 

Toestemming eigenaar nutsvoorziening

 

Het kan voorkomen dat een bovengrondse nutsvoorziening (versterkerkast, controlekast e.d.) verplaatst moet worden om een uitweg te kunnen realiseren. De nutsvoorzieningen zijn eigendom van het nutsbedrijf. De aanlegger van de uitweg heeft toestemming nodig om de nutsvoorzieningen te (laten) verplaatsen. Meestal zal het nutsbedrijf zelf de nutsvoorziening (laten) verplaatsen. De kosten worden dan door het nutsbedrijf in rekening gebracht bij de aanvrager.

 

 

 

6.4 Privaatrechtelijke bepalingen

 

Aanleg, materialen en onderhoud gemeentelijk deel van de uitweg

 

Het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt moet aan gemeentelijke eisen voldoen. De gemeente bepaalt met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De materialen en de toe te passen technieken zijn van invloed op de bruikbaarheid van het gemeentelijk deel en de kosten voor het onderhoud daarvan. De kosten van de aanleg worden betaald door de aanvrager.

 

Per situatie kunnen de eisen anders zijn. Deze eisen staan niet open voor bezwaar en beroep, omdat die privaatrechtelijk van aard zijn.

 

Hieronder is een toelichting opgenomen welke eisen o.a. door de gemeente kunnen worden opgenomen. De opsomming geeft een indicatie en is niet limitatief. De concrete situatie kan verlangen dat andere of extra voorwaarden worden opgenomen.

 

Binnen de bebouwde kom

 

Over het algemeen zullen voorschriften in de vergunning opgenomen worden die betrekking hebben op:

 

 

 

algemene zaken;

 

Onderzoek naar kabels en leiding op de plaats van de uitweg;

 

melden van aanvang en oplevering aan de gemeente;

 

het voorkomen/aansprakelijkheid van schade;

 

termijn van aanvang werkzaamheden.

 

 

 

de uitvoering van het aanleggen/veranderen van een uitweg;

 

welke partij de aanleg van de uitweg voor zijn rekening neemt;

 

technische uitvoering van een uitweg

 

eisen die het mogelijk maken voor nutsbedrijven om te allen tijde de uitweg op te breken om toegang te krijgen tot hun kabels en leidingen.

 

 

 

het onderhoud van een uitweg;

 

door de gemeente of de gebruiker

 

het toestaan van openbreken van uitwegen (ten behoeve van nutsbedrijven).

 

Buiten de bebouwde kom

 

Over het algemeen zullen voorschriften in de vergunning opgenomen worden die betrekking hebben op:

 

 

 

algemene zaken;

 

Onderzoek naar kabels en leiding op de plaats van de uitweg;

 

benodigde andere vergunningen en toestemming (bijv. voor de aanleg van een duiker of het veranderen van de weg)

 

melden van aanvang en oplevering aan de gemeente;

 

het voorkomen/aansprakelijkheid van schade;

 

termijn van aanvang werkzaamheden.

 

 

 

de uitvoering van het aanleggen/veranderen van een uitweg;

 

welke partij de aanleg van de uitweg voor zijn rekening neemt;

 

technische uitvoering van een uitweg

 

technische uitvoering duiker.

 

eisen die het mogelijk maken voor nutsbedrijven om te allen tijde de uitweg op te breken om toegang te krijgen tot hun kabels en leidingen.

 

 

 

het onderhoud van een uitweg;

 

wijze van onderhoud;

 

toestemming openbreken uitweg (ten behoeve van werkzaamheden aan openbare nutsvoorzieningen).

 

 

 

6.5 Kosten

 

Het spreekt voor zich dat degene die het genot heeft van de uitweg moet betalen voor de

 

kosten die de uitweg tot gevolg heeft. De gemeente heeft tarieven voor veel

 

voorkomende werkzaamheden. De uitgangspunten die door de gemeente gehanteerd

 

worden bij bepaling van de aard en de hoogte van de verschuldigde kosten in verband met

 

de aanleg of wijziging van een uitweg. Het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt, wordt overigens pas dan aangelegd, gewijzigd of veranderd nadat betaling van de daarmee gemoeide kosten heeft plaatsgevonden.

 

 

 

7. Artikelsgewijze toelichting

 

 

 

7.1 Toelichting bij onderdeel 2.1.1. van de beleidsregels (begripsbepalingen)

 

Onderdeel 2.1.1. definieert een aantal begrippen zoals die in de beleidsregels worden

 

gehanteerd. Begrippen die ook in de Apv worden gebruikt hebben veelal dezelfde definitie.

 

 

 

Algemene plaatselijke verordening/Apv

 

De definitie is zo gekozen dat steeds verwezen wordt naar de meest recente “Algemene

 

plaatselijke verordening” (Apv).

 

 

 

Bebouwde kom

 

De beleidsregels maken onderscheid tussen uitwegen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De definitie is afgestemd op artikel 27 Wegenwet.

 

 

 

Weg

 

De definitie van weg in deze beleidsregel is gelijk aan de definitie in de Apv. In artikel 1, onder c, van de Apv is “weg” omschreven als weg in de zin van de Wegenverkeerwet 1994. Voorheen definieerde de Apv “weg” zeer ruim. Praktisch iedere publieke toegankelijke ruimte viel toen onder het begrip weg. De huidige definitie sluit beter aan bij het normale spraakgebruik. In de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving staat dat het normale spraakgebruik zoveel mogelijk moet worden gevolgd.

 

 

 

Openbare parkeerplaats

 

Met een openbare parkeerplaats wordt niet bedoeld een parkeerplaats op privé terrein (parkeren op eigen terrein).

 

 

 

7.2 Toelichting bij onderdeel 2.1.2. van de beleidsregels (indieningsvereisten)

 

Onderdeel 2.1.2. van de beleidsregels regelt welke gegevens de aanvrager moet

 

verstrekken. De Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) verplicht de aanvrager om de benodigde gegevens aan te leveren voor het behandelen van de aanvraag om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de situatie ter plaatse. Als de aanvraag onvoldoende gegevens bevat, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag aan te vullen. Hieraan zal een termijn worden gesteld. Bij overschrijden van die termijn wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld en wordt er geen beslissing genomen.

 

 

 

7.3 Toelichting bij onderdeel 2.2 van de beleidsregels

 

2.2. geeft aan dat er onderscheid wordt gemaakt in verschillende soorten uitwegen.

 

Uitwegen woningbouw; nieuwbouw

 

Uitwegen woningbouw; bestaande woningbouw

 

Hieronder worden verstaan uitwegen die het perceel ontsluiten voor een auto in situaties waarbij er tussen rijbaan en perceel een zogenaamde verhoogde trottoir- opsluitband (eventueel met achterliggend trottoir of groenstrook) moet worden gekruist.

 

 

 

Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen

 

Hieronder worden verstaan uitwegen naar en vanaf het landbouw-, bos-, of recreatieve perceel zelf (niet het erf) en die hoofdzakelijk bedoeld zijn om het land/perceel (voor het bewerken, onderhouden of oogsten) te kunnen bereiken.

 

 

 

Uitwegen buitengebied; erfuitwegen

 

Hieronder worden verstaan de uitwegen naar en vanaf landbouwbouwerven, erven bospercelen, campings en recreatieterreinen met haar bedrijfsgebouwen inclusief eventuele (bedrijfs-)woningen.

 

 

 

Uitwegen; bedrijventerreinen

 

Hieronder worden verstaan uitwegen voor bedrijven die in de bebouwde kommen op de bedrijfsterreinen zijn gevestigd.

 

De regels in 2.2 vermelden concrete criteria waaraan wordt getoetst. De toetscriteria zijn in vier groepen onderverdeeld: (Dit zijn dezelfde als de weigeringsgronden van art. 2:12 van de Apv)

 

daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; of

 

dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; of

 

het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

 

er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

 

 

 

Artikel 2.2.2. Uitritten woningbouw; nieuwbouw

 

Onder b

 

In woonwijken is bij de ontwikkeling ervan rekening gehouden met een bepaald aantal auto’s die op eigen terrein parkeren en een norm voor het aantal geparkeerde auto’s op de openbare weg. Met de hier genoemde regel wordt voorkomen dat parkeren op eigen terrein onnodig ten kosten gaat van parkeren op de openbare weg. Parkeerplaatsen op eigen terrein zijn niet openbaar en kunnen niet door anderen worden ingenomen. Dit in tegenstelling tot openbare parkeerplaatsen.

 

 

 

Artikel 2.2.3 Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen

 

Onder 1

 

Voor dit type uitwegen zijn in hoofdzaak regels gesteld om de veiligheid op de weg te waarborgen. Met een aantal van maximaal 2 is het goed mogelijk om de landbouwgrond te bewerken/bereiken. Bij meerdere uitwegen wordt de kans te groot dat de openbare weg, om logistieke redenen, onderdeel wordt van het landbouwperceel. Hiermee komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.

 

 

 

Onder 2

 

De breedtematen zijn erop gericht om de dam voor de weggebruiker het uiterlijk te geven van een uitweg en erop gericht om de uitweg als zodanig te gebruiken. Te smal zou inhouden dat, gezien de grootte van de machines, het niet goed mogelijk is om veilig de weg

 

op/af de draaien. Een te brede uitweg zou het mogelijk maken om van of naar het perceel de dam schuin op te rijden. In beide gevallen komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.

 

 

 

Onder a1.

 

De regels houden in dat, als er sprake is van een perceel van minder dan 150 meter breed, er slechts 1 uitweg is toegestaan. De regel is er mede op gericht om te voorkomen dat er versnippering van gemeente grond plaatsvindt en er teveel uitwegen zijn op plekken waar een bestuurder deze niet verwacht.

 

 

 

Onder c.

 

In het buitengebied zijn bomen langs de buitenwegen planmatig aangelegd. Veelal staan deze in rijen met onderlinge vaste afstanden. Het verwijderen van bomen wordt gezien als een ernstige aantasting van het ritme dat door de bomenrij wordt beoogd. Met de aanleg van de uitweg en het kiezen van een locatie ervan zijn er voldoende mogelijkheden om hier rekening mee te houden.

 

 

 

Artikel 2.2.4 Uitwegen buitengebied; erfuitwegen

 

Onder 1.

 

Voor dit type uitwegen zijn in hoofdzaak regels gesteld om de veiligheid op de weg te waarborgen. Met een aantal van maximaal 2 is het goed mogelijk om het erf te bereiken en op het erf een logistiek goede situatie te maken. Bij meerdere uitwegen wordt de kans te groot dat de verkeerssituatie (veelal de voorrangssituatie) op de openbare weg onduidelijk wordt. Voorkomen moet worden dat onduidelijkheid ontstaat in het gebruik (openbare weg of uitweg). In alle gevallen moet voor de doorgaande weggebruiker en de gebruiker van de uitweg duidelijk zijn hoe de voorrangssituatie is. Anders komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.

 

 

 

Onder 2.

 

De breedtematen zijn erop gericht om de uitweg voor de weggebruiker het uiterlijk te geven van een uitweg en is erop gericht om de uitweg als zodanig te gebruiken. Te smal zou inhouden dat, gezien de grootte van de machines, het niet goed mogelijk is om veilig de weg op/af de draaien. Een te brede uitweg zou het mogelijk maken om van of naar het perceel de uitweg schuin op te rijden. In beide gevallen komt de veiligheid op de weg of het gebruik daarvan ongewenst in het gedrang.

 

 

 

Artikel 2.2.5 Uitwegen; bedrijventerreinen

 

Onder a.

 

Het principe is dat de bedrijfsgebouwen toegankelijk zijn voor motorvoertuigen en dat de verkeersstroom/-route op het perceel zelf wordt geregeld. De uitweg kan geen onderdeel uitmaken van de interne (logistieke noodzakelijke) routes op het terrein. Hier dient de eigenaar van het pand zelf zorg voor te dragen. Hiermee wordt dan ook voorkomen dat de verkeerssituatie op de weg onduidelijk wordt gemaakt met logistieke bewegingen op de weg die daar niet thuis horen.

 

 

 

Uitzondering 2.

 

De ruimte op het perceel voor het bedrijfspand kan soms zo klein zijn dat bij het uitrijden van het perceel (gevaarlijke) verkeermanoeuvres op de weg moeten worden gedaan om uitrijden mogelijk te maken. Als een grotere breedte van de uitweg het aantal of de omvang van de manoeuvres kan beperken dan zal de gemeente een bredere uitweg verlangen.