Organisatie | Dronten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Uitwegen |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-05-2018 | regeling | 24-10-2017 |
Het college van de gemeente Dronten,
Gelezen het voorstel van het college van 24 oktober 2017, nr. B17.001623
Besluit vast te stellen de Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2017
2.1.3 Vergunningplichtige uitweg
2.2.1 Uitwegen woningbouw; nieuwbouw
2.2.2 Uitwegen woningbouw; bestaande bouw
2.2.3 Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen
2.2.4 Uitwegen buitengebied; erfuitwegen
2.2.5 Uitwegen; bedrijventerreinen
3.Privaatrechtelijke bepalingen
5.Overgangs- en slotbepalingen
6.2 Afstemming tijdens vooroverleg/behandeling
6.4 Privaatrechtelijke bepalingen
7.1 Toelichting bij onderdeel 2.1.1. van de beleidsregels (begripsbepalingen)
7.2 Toelichting bij onderdeel 2.1.2. van de beleidsregels (indieningsvereisten)
Uit de jurisprudentie over artikel 14 van de Wegenwet blijkt dat de eigenaar van de weg uitwegen daarop moet gedogen (voor zover de omstandigheden dat toelaten). Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels over het uitwegen in een verordening mogen worden gesteld, deze regels zijn in de gemeente Dronten opgenomen in de Algemene plaatselijke verordening (Apv).
In de Apv van Dronten is opgenomen, dat het zonder vergunning verboden is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Artikel 2:12 van de Apv Dronten 2016 luidt als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; of
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; of
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van een volgende uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) sluit hierbij aan. Deze wet stelt dat de in artikel 2.2. van deze wet genoemde activiteiten die in een gemeentelijke verordening als vergunningplichtig zijn aangewezen, worden aangemerkt als activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo nodig is.
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning
Artikel 2.18 van de Wabo geeft aan dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betreffende verordening. Er zijn dus geen andere weigeringsgronden van toepassing, dan die welke in de Apv in artikel 2:12 zijn genoemd.
Bovengenoemd artikel 2:12 van de Apv is limitatief imperatief geformuleerd wat betekend dat het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg moet weigeren wanneer één van de genoemde weigeringsgronden zich voordoet.
Privaatrechtelijke toestemming
In veel gevallen wordt bij realisatie van uitwegen (gedeeltelijk) gebruik gemaakt van gemeentegrond. Naast een vergunning op grond van de Apv is dan ook een privaat-rechtelijke toestemming nodig om de grond te mogen gebruiken. De gemeente kan aan die toestemming voorwaarden verbinden. Bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze van aanleggen of de materiaalkeuze. Echter alleen voor de gronden die eigendom van de gemeente zijn. In de toelichting wordt hierop nader ingegaan.
Het is het college niet toegestaan om aan een derde het in gebruik geven van gemeentegrond te weigeren, uitsluitend om daarmee realisatie of wijziging van een uitweg te voorkomen. Dit is een gevolg van vaste rechtspraak van de Hoge Raad waarbij ingeval van een verleende vergunning de gemeente een privaatrechtelijke toestemming voor het in gebruik nemen van de openbare grond niet meer kan weigeren. (HR 5 juni 2009, AB 2009, 327).
Is een derde eigenaar van de grond waarvoor een uitweg wordt aangevraagd dan wijst het college de aanvrager erop dat de privaatrechtelijke toestemming van de eigenaar van de grond nodig is om daadwerkelijk tot de aanleg van de uitweg over te kunnen gaan.
Bij de beoordeling van vergunningaanvragen als bedoeld in artikel 2:12 van de Apv
worden meerdere belangen tegen elkaar afgewogen. Enerzijds is er het belang van degene die zijn perceel wenst te ontsluiten op de openbare weg. Anderzijds spelen de volgende (algemene) belangen een rol:
- voorkomen van de aantasting van het openbaar groen;
- veiligstellen van openbare parkeerplaatsen in de gemeente.
Met de “Beleidsregels uitwegen gemeente Dronten 2016” legt het college een concreet afwegingskader vast ter beoordeling van aanvragen om vergunning voor uitwegen op grond van artikel 2:12 van de Apv. Daardoor worden vergunningaanvragen vanaf het moment van vaststellen en bekendmaken van de beleidsregels uniform getoetst. Dit komt ten goede aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
Het college is bevoegd beleidsregels vast te stellen. Deze bevoegdheid is terug te vinden in artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.
Met de beleidsregels wordt concreet invulling gegeven aan de weigeringsgronden en de wijze waarop het college verzoeken om een vergunning voor een uitweg toetst.
Een beleidsregel is op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Dit hoofdstuk bestaat uit twee onderdelen: de algemene bepalingen en de beleidsregels zelf. De algemene bepalingen dienen om de begrippen goed in te kaderen.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Uitweg: Verharde ontsluiting van een perceel op de openbare weg ten behoeve van motorvoertuigen. Met uitweg wordt niet bedoeld het gedeelte van de ontsluiting die op grond ligt van de eigenaar van het perceel waartoe de ontsluiting dient. Met het begrip “uitweg” worden gelijkgesteld de begrippen “in- en uitrit” en ”oprit”.
Een aanvraag moet worden ingediend overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor).
Het college toetst de aanvragen aan deze beleidsregels. Een aanvraag wordt in ieder geval geweigerd als deze niet binnen de beleidsregels past. Met een verwijzing naar de van toepassing zijnde beleidsregels kan dan worden volstaan. Voor alle overige situaties waarbij de aangevraagde uitwegvergunning wordt geweigerd, wordt deze voorzien van een op het specifieke geval toegesneden motivering.
De onderstaande beleidsregels zijn alleen van toepassing op uitwegen op wegen waarvan de gemeente eigenaar dan wel onderhoudsplichtig is op grond van de Wegenwet.
In deze regeling wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende uitwegen. Dit zijn:
2.2.1 Uitwegen woningbouw; nieuwbouw
Bij nieuwbouwwijken voor woningbouw, die door de gemeente worden ontwikkeld en waarbij de kavels door de gemeente worden verkocht, wordt het openbare gebied in opdracht en op kosten van de gemeente ingericht. Dit geldt ook voor de uitwegen die nodig zijn om deze kavels te ontsluiten. Een uitweg krijgt een standaardbreedte van 3,5 meter. Voor deze uitweg hoeft geen omgevingsvergunning of nadere privaatrechtelijke toestemming bij het college te worden aangevraagd.
De uitweg wordt zodanig aangelegd, dat een op een perceel gerealiseerde of nog te realiseren garage of carport bereikbaar wordt voor een motorvoertuig. Verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen zijn daarbij in de meeste gevallen het uitgangspunt. De uitweg wordt in de meeste gevallen recht voor de carport of garage gesitueerd. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt hiervan afgeweken (bijvoorbeeld in geval van een lichtmast of boom op de plek van de gewenste uitweg) en wordt in overleg met de nieuwe eigenaar gezocht naar een voor beide partijen zo goed mogelijke aansluiting op de weg.
Wanneer de eigenaar van een perceel t.b.v. woningbouw meerdere uitwegen wenst of een bredere uitweg dan 3,5 meter dan moet daarvoor een afzonderlijke omgevingsvergunning en toestemming worden aangevraagd en valt een dergelijke aanvraag onder paragraaf 2.2.2 van deze beleidsregels.
2.2.2 Uitwegen woningbouw; bestaande bouw
Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:
De uitweg kan worden verbreed tot 5 meter indien:
2.2.3 Uitwegen buitengebied; kaveluitwegen
Onder kaveluitwegen worden uitwegen verstaan die een landbouw-, bos-, of recreatief perceel, niet zijnde een erf met bebouwing, ontsluiten en die hoofdzakelijk bedoeld zijn om het perceel (voor het bewerken, onderhouden of oogsten) te kunnen bereiken. In veel gevallen moet, om het perceel te kunnen ontsluiten, ook een sloot worden overgestoken. In dat geval worden er door het Waterschap eisen gesteld aan de wijze waarop de afvoer van het oppervlaktewater wordt gerealiseerd.
Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:
2.2.4 Uitwegen buitengebied; erfuitwegen
Onder erfuitwegen worden verstaan de uitwegen naar en vanaf landbouwbouwerven, woonerven, campings en recreatieterreinen met haar bedrijfsgebouwen inclusief eventuele
Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:
2.2.5 Uitwegen; bedrijventerreinen
Hieronder worden verstaan uitwegen voor bedrijven die in de bebouwde kommen op de bedrijfsterreinen zijn gevestigd.
Bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen is per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren.
Het college weigert de vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg indien:
Als uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat de distributie rondom het bedrijfspand moet rijden dan is er de mogelijkheid om van 2a af te wijken. In dat geval kan er sprake zijn van uitwegen die niet voor de deuren zijn gesitueerd. In dat geval mag het verkeerscirculatieplan met daarop alle benodigde uitwegen geen negatieve invloed hebben op de verkeersveiligheid op de openbare weg.
De aanleg/aanpassing van de uitweg geschiedt door en op kosten van de aanvrager (uitgezonderd de uitweg genoemd onder 2.2.1). Afhankelijk van de situatie kan de gemeente (op privaatrechtelijke gronden) bepalen deze werkzaamheden geheel of gedeeltelijk zelf uit te voeren op kosten van de aanvrager. Dit wordt, voorzien van een raming, bij de vergunningverlening aan de aanvrager medegedeeld. Deze kosten dienen vooraf te worden betaald. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn leges verschuldigd overeenkomstig de gemeentelijke legesverordening.
Dronten, 24 oktober 2017
Het college van Dronten,
mr. D.G.C. van der Spek
secretaris
mr. A.B.L. de Jonge
burgemeester
Let op! Hieronder zijn (passages uit) desbetreffende wetten opgenomen zoals geldend op 1 april 2016. Bij wijzigingen in de wetsartikelen geldt de gewijzigde tekst en niet zoals opgenomen in deze toelichting.
Er is geen sprake van een vergunningplichtige uitweg ingeval een uitweg dient ter ontsluiting van een perceel met een woning binnen de bebouwde kom wanneer er geen fysieke aanpassing aan de weg nodig is om deze ontsluiting te realiseren.
Het verbod in artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) gaat over het aanbrengen en het veranderen van uitwegen. Als voor de uitweg gemeentegrond wordt gebruikt, dan houdt de vergunningaanvraag ook de privaatrechtelijke toestemming in voor het gebruik daarvan. Aan die toestemming kan de gemeente eenzijdig privaatrechtelijke voorschriften verbinden die bijvoorbeeld zien op de aanleg, het onderhoud en het verwijderen van de uitweg.
Conform lid 3 van artikel 2:12 Apv treedt het verbod om zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg terug als hogere regelingen voorzien in hetzelfde onderwerp. Het gaat hierbij om onder andere de “Wet beheer rijkswaterstaatwerken”, “Keur van het waterschap Zuiderzeeland” en de “Provinciale verordening voor de fysieke leefomgeving”. Het kan ook zijn dat deze regelgeving (deels) geldt naast de vergunningaanvraag op grond van artikel 2:12 van de Apv. Zo is voor het dempen van een sloot vaak een ontheffing van het Waterschap Zuiderzeeland en/of de gemeente vereist. Daarnaast zal ook een aanvraag voor vergunning voor het maken of wijzigen van een uitweg bij ons college moeten worden ingediend.
Het afwegingskader voor het beoordelen van de vergunningaanvraag wordt gevormd door artikel 2:12 van de Apv en het eigendomsrecht van de gemeente. In het kader van haar eigendomsrecht ziet het college zich voor de vraag gesteld of het gebruik voor een uitweg ander gebruik frustreert. Ook het onderhoud, type materiaal en de wijze waarop de uitweg wordt aangelegd zijn van belang. De beleidsregels maken de (afwegings)criteria voor het beoordelen van de vergunningaanvraag concreet.
Het college beoordeelt een vergunningaanvraag in eerste instantie zoals deze is ingediend. Daarom is het van belang dat een aanvrager vooraf een goed beeld heeft van de (on)mogelijkheden om zijn perceel te ontsluiten. Hij kan daar vervolgens zijn
vergunningaanvraag op afstemmen. Een aanvraag die ten koste gaat van een door de gemeente als waardevol aangemerkte boom kan bijvoorbeeld niet worden gehonoreerd. De aanvrager doet er dan ook verstandig aan om een ontsluitingsmogelijkheid te kiezen die deze boom spaart. Door vooraf informatie in te winnen bij de gemeente weet hij welke variant een goede kans van slagen heeft.
Voor het realiseren van een uitweg kunnen naast de vergunning toestemmingen nodig zijn. Het kan voorkomen dat er geen redenen zijn om een uitweg te weigeren, maar dat eigendomsverhoudingen of andere regelgeving de komst van de uitweg in de weg staan. De uitweg mag dan niet gerealiseerd worden, ondanks dat de vergunningaanvraag niet voor een weigering in aanmerking komt. Hierna komen een aantal instrumenten aan de orde die kunnen samenlopen met de vergunningaanvraag:
Op alle gronden in de gemeente Dronten is een bestemmingsplan van toepassing. Een bestemmingsplan bepaalt onder meer hoe en waarvoor de grond mag worden gebruikt. De bestemming van het perceel kan zich er tegen verzetten dat een uitweg wordt aangebracht. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan de bestemmingen: “Bos”, “Natuur”, “Groen” “Verkeer” en “Houtopstanden” etc. Het bestemmingsplan geeft daarbij aan wat er op die gronden mag. Voor een deel van de bestemmingen geldt dat daarop zonder omgevingsvergunning geen werken of werkzaamheden mogen worden aangelegd. Het gaat vaak om graafwerkzaamheden, het aanbrengen van verhardingen, het dempen van sloten en het kappen van bomen of bosschages.
Het kan voor komen dat voor een uitweg twee gemeentelijke reguleringsinstrumenten in beeld zijn, die samenkomen in een omgevingsvergunning. Het gaat dan om de volgende activiteiten:
Als er strijdigheid is met een of meer van de reguleringsinstrumenten dan kan/mag de uitweg uiteraard niet worden aangelegd.
Als het een uitweg betreft waarvoor, om de (openbare) weg te bereiken, eerst gebruik moet worden gemaakt van het perceel van een derde dan is zijn toestemming ook noodzakelijk. Andere eigenaren kunnen particulieren zijn, maar ook overheden zoals de provincie, waterschap, Staatsbosbeheer.
Het kan voorkomen dat een bovengrondse nutsvoorziening (versterkerkast, controlekast e.d.) verplaatst moet worden om een uitweg te kunnen realiseren. De nutsvoorzieningen zijn eigendom van het nutsbedrijf. De aanlegger van de uitweg heeft toestemming nodig om de nutsvoorzieningen te (laten) verplaatsen. Meestal zal het nutsbedrijf zelf de nutsvoorziening (laten) verplaatsen. De kosten worden dan door het nutsbedrijf in rekening gebracht bij de aanvrager.
Het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt moet aan gemeentelijke eisen voldoen. De gemeente bepaalt met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De materialen en de toe te passen technieken zijn van invloed op de bruikbaarheid van het gemeentelijk deel en de kosten voor het onderhoud daarvan. De kosten van de aanleg worden betaald door de aanvrager.
Per situatie kunnen de eisen anders zijn. Deze eisen staan niet open voor bezwaar en beroep, omdat die privaatrechtelijk van aard zijn.
Hieronder is een toelichting opgenomen welke eisen o.a. door de gemeente kunnen worden opgenomen. De opsomming geeft een indicatie en is niet limitatief. De concrete situatie kan verlangen dat andere of extra voorwaarden worden opgenomen.
eisen die het mogelijk maken voor nutsbedrijven om te allen tijde de uitweg op te breken om toegang te krijgen tot hun kabels en leidingen.
benodigde andere vergunningen en toestemming (bijv. voor de aanleg van een duiker of het veranderen van de weg)
eisen die het mogelijk maken voor nutsbedrijven om te allen tijde de uitweg op te breken om toegang te krijgen tot hun kabels en leidingen.
de aanleg of wijziging van een uitweg. Het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt, wordt overigens pas dan aangelegd, gewijzigd of veranderd nadat betaling van de daarmee gemoeide kosten heeft plaatsgevonden.
De beleidsregels maken onderscheid tussen uitwegen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De definitie is afgestemd op artikel 27 Wegenwet.
De definitie van weg in deze beleidsregel is gelijk aan de definitie in de Apv. In artikel 1, onder c, van de Apv is “weg” omschreven als weg in de zin van de Wegenverkeerwet 1994. Voorheen definieerde de Apv “weg” zeer ruim. Praktisch iedere publieke toegankelijke ruimte viel toen onder het begrip weg. De huidige definitie sluit beter aan bij het normale spraakgebruik. In de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving staat dat het normale spraakgebruik zoveel mogelijk moet worden gevolgd.
Met een openbare parkeerplaats wordt niet bedoeld een parkeerplaats op privé terrein (parkeren op eigen terrein).
verstrekken. De Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) verplicht de aanvrager om de benodigde gegevens aan te leveren voor het behandelen van de aanvraag om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de situatie ter plaatse. Als de aanvraag onvoldoende gegevens bevat, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag aan te vullen. Hieraan zal een termijn worden gesteld. Bij overschrijden van die termijn wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld en wordt er geen beslissing genomen.
Hieronder worden verstaan uitwegen die het perceel ontsluiten voor een auto in situaties waarbij er tussen rijbaan en perceel een zogenaamde verhoogde trottoir- opsluitband (eventueel met achterliggend trottoir of groenstrook) moet worden gekruist.
Hieronder worden verstaan uitwegen naar en vanaf het landbouw-, bos-, of recreatieve perceel zelf (niet het erf) en die hoofdzakelijk bedoeld zijn om het land/perceel (voor het bewerken, onderhouden of oogsten) te kunnen bereiken.
Hieronder worden verstaan de uitwegen naar en vanaf landbouwbouwerven, erven bospercelen, campings en recreatieterreinen met haar bedrijfsgebouwen inclusief eventuele (bedrijfs-)woningen.
Hieronder worden verstaan uitwegen voor bedrijven die in de bebouwde kommen op de bedrijfsterreinen zijn gevestigd.
De regels in 2.2 vermelden concrete criteria waaraan wordt getoetst. De toetscriteria zijn in vier groepen onderverdeeld: (Dit zijn dezelfde als de weigeringsgronden van art. 2:12 van de Apv)
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
In woonwijken is bij de ontwikkeling ervan rekening gehouden met een bepaald aantal auto’s die op eigen terrein parkeren en een norm voor het aantal geparkeerde auto’s op de openbare weg. Met de hier genoemde regel wordt voorkomen dat parkeren op eigen terrein onnodig ten kosten gaat van parkeren op de openbare weg. Parkeerplaatsen op eigen terrein zijn niet openbaar en kunnen niet door anderen worden ingenomen. Dit in tegenstelling tot openbare parkeerplaatsen.
Voor dit type uitwegen zijn in hoofdzaak regels gesteld om de veiligheid op de weg te waarborgen. Met een aantal van maximaal 2 is het goed mogelijk om de landbouwgrond te bewerken/bereiken. Bij meerdere uitwegen wordt de kans te groot dat de openbare weg, om logistieke redenen, onderdeel wordt van het landbouwperceel. Hiermee komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.
De breedtematen zijn erop gericht om de dam voor de weggebruiker het uiterlijk te geven van een uitweg en erop gericht om de uitweg als zodanig te gebruiken. Te smal zou inhouden dat, gezien de grootte van de machines, het niet goed mogelijk is om veilig de weg
op/af de draaien. Een te brede uitweg zou het mogelijk maken om van of naar het perceel de dam schuin op te rijden. In beide gevallen komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.
De regels houden in dat, als er sprake is van een perceel van minder dan 150 meter breed, er slechts 1 uitweg is toegestaan. De regel is er mede op gericht om te voorkomen dat er versnippering van gemeente grond plaatsvindt en er teveel uitwegen zijn op plekken waar een bestuurder deze niet verwacht.
In het buitengebied zijn bomen langs de buitenwegen planmatig aangelegd. Veelal staan deze in rijen met onderlinge vaste afstanden. Het verwijderen van bomen wordt gezien als een ernstige aantasting van het ritme dat door de bomenrij wordt beoogd. Met de aanleg van de uitweg en het kiezen van een locatie ervan zijn er voldoende mogelijkheden om hier rekening mee te houden.
Voor dit type uitwegen zijn in hoofdzaak regels gesteld om de veiligheid op de weg te waarborgen. Met een aantal van maximaal 2 is het goed mogelijk om het erf te bereiken en op het erf een logistiek goede situatie te maken. Bij meerdere uitwegen wordt de kans te groot dat de verkeerssituatie (veelal de voorrangssituatie) op de openbare weg onduidelijk wordt. Voorkomen moet worden dat onduidelijkheid ontstaat in het gebruik (openbare weg of uitweg). In alle gevallen moet voor de doorgaande weggebruiker en de gebruiker van de uitweg duidelijk zijn hoe de voorrangssituatie is. Anders komt de veiligheid op de weg ongewenst in het gedrang.
De breedtematen zijn erop gericht om de uitweg voor de weggebruiker het uiterlijk te geven van een uitweg en is erop gericht om de uitweg als zodanig te gebruiken. Te smal zou inhouden dat, gezien de grootte van de machines, het niet goed mogelijk is om veilig de weg op/af de draaien. Een te brede uitweg zou het mogelijk maken om van of naar het perceel de uitweg schuin op te rijden. In beide gevallen komt de veiligheid op de weg of het gebruik daarvan ongewenst in het gedrang.
Het principe is dat de bedrijfsgebouwen toegankelijk zijn voor motorvoertuigen en dat de verkeersstroom/-route op het perceel zelf wordt geregeld. De uitweg kan geen onderdeel uitmaken van de interne (logistieke noodzakelijke) routes op het terrein. Hier dient de eigenaar van het pand zelf zorg voor te dragen. Hiermee wordt dan ook voorkomen dat de verkeerssituatie op de weg onduidelijk wordt gemaakt met logistieke bewegingen op de weg die daar niet thuis horen.
De ruimte op het perceel voor het bedrijfspand kan soms zo klein zijn dat bij het uitrijden van het perceel (gevaarlijke) verkeermanoeuvres op de weg moeten worden gedaan om uitrijden mogelijk te maken. Als een grotere breedte van de uitweg het aantal of de omvang van de manoeuvres kan beperken dan zal de gemeente een bredere uitweg verlangen.