Organisatie | Sint-Michielsgestel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp gemeente Sint-Michielsgestel 2022 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp Sint-Michielsgestel 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | nadere regels, jeugd, hulp, Jeugdwet |
Deze regeling vervangt de regeling 'Nadere regels jeugdhulp Sint-Michielsgestel 2021'
Onbekend
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-05-2022 | Nieuw besluit | 25-04-2022 | 1290280 |
De gemeenteraad van Sint-Michielsgestel heeft op 17 februari 2022 de Verordening tot de 1e wijziging van de Verordening Sociaal Domein 2021 Sint-Michielsgestel vastgesteld. De Verordening en deze Nadere regels geven de kaders voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de gemeente Sint-Michielsgestel. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De Nadere regels 2021 zijn als vertrekpunt gebruikt. De Nadere regels 2022 zijn aangepast op onderdelen. Deze aanpassingen hebben te maken met:
De inhoudsopgave van de Verordening is de basis voor de indeling van deze Nadere regels. Per hoofdstuk wordt aangegeven waar de relatie met de Verordening Sociaal Domein 2021 (aangevuld met de Verordening tot de 1e wijziging van de Verordening Sociaal Domein 2021) van toepassing is. In deze Nadere regels zijn de volgende hoofdstukken van de Verordening verder uitgewerkt:
1.1 De eerste melding bij de gemeente
1.3 Verwijzing door derden en spoed
Hoofdstuk 2 Gezond en veilig opgroeien
2.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
2.5 Afbakening jeugdhulp of volwassen hulp voor ouders/verzorger(s)
2.6 Gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp
2.8 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers
2.9 Onderscheid formele en informele hulp
3.1 Jeugdhulp na 18e levensjaar
3.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar
3.4 Gevolgen nieuwe woonplaatsbeginsel voor financiering verlengde jeugdhulp
Hoofdstuk 4 De vormen van jeugdhulp
4.3 Persoonsgebonden budget (PGB) in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling
4.4 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)
4.5 Aanvullende criteria vaktherapie
4.6 Vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet
Hoofdstuk 6 Citeertitel, ingangsdatum en intrekking oude regeling
Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling
Bijlage 2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
Bijlage 3 Factsheet ‘10 punten PGB-vaardigheid’
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 2 ‘De toegang’ van de Verordening Sociaal Domein gemeente Sint-Michielsgestel 2021 en de 1e wijziging van deze Verordening voor 2022.
1.1 De eerste melding bij de gemeente
De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die een hulpvraag hebben (op het gebied van de Jeugdwet) kunnen een melding doen bij de gemeente. Zij kunnen deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal doen bij het loket WegWijs. De melding wordt doorgeleid naar het Wijkteam. Deze melding is nog niet meteen een aanvraag. Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald of een integrale intake nodig is. Mogelijk worden de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) verwezen naar een andere instantie wanneer de vraag daar thuishoort.
In het contact bij de eerste melding wordt bij de Quick Scan (een soort vragenlijst) ook informatie gegeven over onafhankelijke cliëntondersteuning.
Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Per 1 januari 2022 wijzigt de Wet Woonplaatsbeginsel (WPB) en wordt aangesloten bij de inschrijving van de jeugdige zelf in de Basisregistratie Personen (BRP) bij jeugdhulp zonder verblijf. Bij jeugdhulp met verblijf is en blijft de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige volgens het BRP stond ingeschreven voorafgaand aan de verhuizing naar de verblijfsplek.
De verdeling van het budget voor jeugdigen met een voogdijmaatregel en jeugdigen van 18 jaar of ouder verandert hiermee ook (zie paragraaf 3.4).
Wanneer de melding wordt doorgeleid voor een intake dan wordt een gesprek gepland. Het persoonlijk gesprek kan bij de jeugdige en of zijn ouder(s) thuis zijn (huisbezoek), als zij dit willen of als dat van belang is voor de hulpvraag. Zij kunnen alle vragen stellen in één gesprek aan één jeugdconsulent van het wijkteam. De verdere dienstverlening is gebaseerd op het principe één gezin, één plan, één regisseur. We werken binnen de driehoek jeugdige/gezin, Wijkteam en zorgaanbieder.
Van het gesprek maakt de jeugdige en of zijn ouder(s) een plan van aanpak. De jeugdconsulent kan, wanneer nodig, daarbij helpen. Het resultaat van het gesprek is een verwijzing, het opmaken van een aanvraag of een combinatie hiervan.
Een MDO (multidisciplinair overleg) kan plaatsvinden met jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) en hierbij kan ook een gedragswetenschapper aansluiten of bijvoorbeeld betrokkenen vanuit het (in)formeel netwerk.
Wanneer er een aanvraag wordt gedaan voor de inzet van specialistische jeugdhulp zijn er twee vormen waarop jeugdhulp ingezet kan worden. Dit zijn:
Een nadere toelichting hierop staat in hoofdstuk 4.
Per 1-1-2022 indiceert de gemeente middels de P*Q financiering. Hierbij worden de zorgaanbieders betaald voor het type en de hoeveelheid zorg die geleverd is. De P*Q financiering vervangt de lump sum bekostiging. Alle specialistische jeugdhulp die wordt bekostigd via inspannings-bekostiging (zowel licht als zwaar, de trajecten van de Gecertificeerde instellingen en de LTA-trajecten) wordt vanaf 2022 lokaal begroot en betaald.
De volgende posten blijven in 2022 vallen onder regionale financiering: JeugdzorgPlus, Gecertificeerde Instellingen en spoedeisende zorg, Veilig Thuis, Civiel Trajectberaad, beschikbaarheid crisishulp en excessieve casuïstiek. Hier geldt het solidariteitsprincipe.
Door de invoering van het P*Q systeem verwachten we meer grip op de duur en omvang van de indicaties. Hierbij zetten we in op kortere trajecten met duidelijke doelen. De duur van de standaard indicatie is 6 maanden (tenzij veiligheidsrisico’s of verwachting recidive). Bij herindicatie schalen we intensieve hulp af naar lichtere vormen van hulp.
Van de standaard indicatie van 6 maanden wijken we af bij jongeren waarbij de problematiek dermate complex is dat ze levenslang afhankelijk zijn van de inzet van zorg.
Voor de intake is verder van belang om alleen nog specialistisch te verwijzen als de mogelijkheden bij voorliggende voorzieningen zijn benut, dit wordt gecheckt bij Wegwijs. Verder zetten we in op eigen mogelijkheden binnen het gezin en diens sociale netwerk (eigen kracht, zie §2.7 en §2.8).
1.3 Verwijzing door derden en spoed
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) komt binnen bij het Wijkteam. De beslissing welke zorg een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig hebben, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder(s). In een gesprek tussen de jeugdige, zijn ouder(s) en de jeugdconsulent van het Wijkteam wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem op te lossen. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, wordt eerst gekeken of een algemene of voorliggende voorziening voldoende is. Als dat niet het geval is kan er een individuele voorziening ingezet worden.
Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling. Gecertificeerde instellingen voeren de kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdreclassering uit (artikel 3.2 Jeugdwet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur en/of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist of jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen hiervoor naar de zorgaanbieder. In de praktijk is het de aanbieder die beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).
De gemeente hanteert hierbij dat verwijzing plaatsvindt naar het aanbod van één van de gecontracteerde aanbieders Zorg in Natura binnen de regio Noordoost Brabant. De zorgaanbieder dient zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract, en met de regels die daarover zijn neergelegd in de Verordening en deze Nadere regels.
De vraag kan gesteld worden of de gemeente jeugdhulp moet vergoeden als een huisarts verwijst naar een niet-gecontracteerde aanbieder voor zorg in natura. Wanneer de gemeente soortgelijke passende jeugdhulp kan bieden door de inzet van een aanbieder die wél is gecontracteerd, dan hoeft de gemeente de inzet van een aanbieder die geen contract met de gemeente heeft, niet te vergoeden.
Hoofdstuk 2 Gezond en veilig opgroeien
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 4 ‘Gezond en veilig opgroeien’ van de Verordening.
De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige allereerst bij de ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige zelf ligt. We gaan dus uit van de eigen kracht en zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s). De hulp is erop gericht dat de jeugdige in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat betekent dat oplossingen uit eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Jeugdigen en hun ouder(s) zoeken eerst samen met hun sociale netwerk naar oplossingen voor de hulpvraag. Wanneer iemand aanvullende hulpvragen heeft, onderzoekt de jeugdconsulent samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s)welke oplossingen passend zijn.
Wanneer er ondersteuning nodig is vanuit een individuele voorziening, draagt het Wijkteam zorg voor een zorgvuldig toeleidingsproces naar een passende individuele voorziening. Het college geeft deze bevoegdheid in de praktijk aan het Wijkteam. Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is hét beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. De jeugdconsulenten in Sint-Michielsgestel zijn SKJ-geregistreerd en werken volgens de richtlijnen.
2.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
2.2.2 In de Jeugdwet genoemde resultaten
Het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s)/verzorger(s) of adoptie gerelateerde problemen;
Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouder(s) niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde ’algemene voorzieningen’ zijn die de problemen die jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) ervaren (gedeeltelijk) kunnen oplossen. In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op welke diensten er onder algemene voorzieningen vallen, welke algemene voorzieningen voor jeugdigen en/of ouder(s) er zijn in andere wetten.
2.3.2 Algemene voorzieningen vrij toegankelijk voor iedere jeugdige en/of ouder(s)
Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen zijn dus vrij toegankelijk. Het kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals sportclubs of jeugdactiviteiten in de buurt. Ook maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, GGD, Welzijnswerk en Jongerenwerk behoren tot de algemene voorzieningen.
In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt indien de algemene voorziening:
financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouder(s)/verzorger(s) om dit te weerleggen. De ouder(s)/verzorger(s) moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Mogelijk komen ouder(s)/verzorger(s) in aanmerking voor bijzondere bijstand of een Minima regeling.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als dat niet het geval is wordt alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening geboden. Als jeugdigen en/of hun ouder(s) geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorliggende voorziening leidt dat niet automatisch tot het verlenen van een individuele voorziening.
De jeugdconsulenten van het Wijkteam kunnen ook zélf lichte ondersteuning verlenen (basishulp). Met gerichte inzet kunnen zij wellicht in een korte periode zoveel betekenen dat daarmee de inzet van een individuele voorziening voorkomen of beperkt kan worden. Per situatie wordt bekeken wat wenselijk en mogelijk is.
2.3.3 Algemene voorzieningen voor jeugdige en/of ouder(s) uit andere wetten
Indien een jeugdige en zijn ouder(s) recht heeft op zorg of ondersteuning op grond van een andere wet, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Onderwijswetten, zijn deze voorliggend op de Jeugdwet en zal het college voor deze zorg geen voorziening treffen op basis van de Jeugdwet.
Begeleiding van kinderen met leerproblemen is de verantwoordelijkheid van school. Er zijn ook mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Hulp die nodig is om onderwijsdoelen te behalen valt niet onder de Jeugdwet, maar moet door het onderwijs geboden worden. Een school voorziet in het kader van passend onderwijs in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. We verstaan onder deze begeleiding:
Op hoofdlijnen maken we het volgende onderscheid:
Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouder(s) kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet Passend Onderwijs niet voldoende zijn kan begeleiding worden geïndiceerd vanuit de Jeugdwet. Deze ondersteuning wordt maximaal drie uur per week per kind ingezet. De ondersteuning moet gericht zijn op de sociaal emotionele ontwikkeling en niet op het didactische onderdeel;
Als een voorliggende voorziening zoals genoemd in 1 t/m 4 passend en toereikend is, wordt geen individuele voorziening ingezet. In elke individuele situatie wordt beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend is. Als de jeugdige en/of de ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorziening, leidt dat niet automatisch tot het inzetten van een individuele voorziening.
2.4.1 In de Jeugdwet genoemde doelgroepen
In de Jeugdwet worden de volgende groepen genoemd als in aanmerking komend voor individuele voorzieningen:
Niet alle problemen zijn in de buurt en/of via de inzet van het eigen netwerk, informele zorg of overige voorzieningen op te lossen. Soms hebben jeugdigen specifieke, specialistische en/of intensieve ondersteuning nodig. Het gaat dan om voorzieningen die vaak bovenlokaal, regionaal of soms zelfs landelijk zijn georganiseerd, zoals crisisopvang, pleegzorg en jeugdbescherming. Ook als deze ‘zwaardere’ vormen van hulp nodig zijn, blijft het uitgangspunt van nabijheid overeind.
2.5 Afbakening jeugdhulp of volwassen hulp voor ouders/verzorger(s)
Opvoedondersteuning valt onder de Jeugdwet. We onderzoeken of er sprake
is van opvoedproblematiek of dat ouders problemen hebben waardoor zij niet in staat zijn om goed op te voeden. Belangrijke veroorzakende factoren zijn onder andere:
Als uit het onderzoek naar voren komt dat de problematiek te maken heeft met deze factoren dan is de voorwaarde voor de inzet van jeugdhulp dat ouders/verzorger(s) ook aan de problematiek werken. Tenzij de veiligheid van kind(eren) in het gevaar is.
2.6 Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouder(s)/verzorger(s) moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf. Voorbeelden van gebruikelijke hulp zijn onder andere:
De bovenstaande opsomming is niet limitatief.
We verwijzen naar bijlage 1 voor een nadere toelichting op de ‘Richtlijnen gebruikelijke zorg van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd’.
Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp chronisch meer is dan de noodzakelijke hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard, frequentie en benodigde tijd.
Het onderzoek in het kader van bovengebruikelijke hulp richt zich op twee aspecten:
Van ouders/verzorgers en huisgenoten wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de ondersteuning bij de jeugdige is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit is veelal het geval bij 1e of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige. Wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp de eigen draagkracht overstijgt. Voor de hulp die ouder(s)/verzorger(s) verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouder(s) zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, een voorziening niet nodig is. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd moet worden. De financiële situatie van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht. Dit zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 (zie §2.8).
2.8 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers
Bij het onderzoek naar de vraag of jeugdhulp nodig is, moet het Wijkteam onder meer onderzoeken in hoeverre de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) het probleem op ‘eigen kracht’ kunnen oplossen.
‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:
Vier punten om onderzoek te doen naar eigen kracht zijn:
De volgende punten zijn van belang bij het onderzoek naar de factoren van de eigen kracht bij ouders:
2.8.1 Chronische en niet-chronische situaties
Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de zijn ouder(s)/verzorger(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht. Totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven kan een individuele voorziening worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met:
gebruikelijke hulp wel van deze ouder(s)/verzorger(s) wordt verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten(werk).
2.9 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
3.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar
De zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert stelt vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een (toekomst)plan op waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het (toekomst)plan gebeurt samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. Op het moment dat een jeugdige 16,5 jaar of ouder is, beschrijft de jeugdhulpaanbieder in het plan hoe en wie de volgende zaken heeft geregeld voor de jeugdige als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt:
In het plan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde Jeugdwet worden ingezet (zie §3.1).
3.4 Gevolgen nieuwe woonplaatsbeginsel voor financiering verlengde jeugdhulp
Doordat per 1 januari 2022 het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugdwet in is gegaan, verandert ook de verdeling van het budget voor jeugdigen met een voogdijmaatregel en jeugdigen van 19 jaar of ouder. Om de overgang goed te laten verlopen hebben VWS en VNG een compensatieregeling opgesteld. Voor meer informatie raadpleeg de volgende website: https://vng.nl/artikelen/woonplaatsbeginsel-jeugdhulp.
Hoofdstuk 4 De vormen van jeugdhulp
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 6 ‘De vormen van hulp’ van de verordening Sociaal Domein 2021 (die in 2022 aangevuld is door de Verordening tot de 1e wijziging van de Verordening Sociaal Domein 2021 Sint-Michielsgestel).
In de Verordening Sociaal Domein 2021 in hoofdstuk 4 ‘Gezond en veilig opgroeien’ zijn de individuele voorzieningen opgesomd. Een beschrijving van deze individuele voorzieningen met daarbij de vereiste kwalificaties van de jeugdhulp(verleners) is opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2022. Specialistische jeugdhulp kan worden ingezet via zorg in natura of een persoonsgebonden budget.
4.2 Persoonsgebonden budget (PGB)
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige en of zijn ouder(s) wanneer zij eigen regie willen én kunnen nemen.
Het college kan slechts een PGB verlenen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
A: Bekwaamheid van de aanvrager
Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn:
Is de budgethouder in staat, danwel een vertegenwoordiger uit zijn sociale netwerk, of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen?
Van overwegende bezwaren is sprake als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Andersom kan het zo zijn dat een budgethouder zélf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een PGB verstrekt kan worden. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet voldoende feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Wij verwijzen naar bijlage 3 voor de Factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarin tien punten zijn opgenomen over de PGB-vaardigheden.
B: Motivering dat zorg in natura niet passend is
Uit de argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor zorg in natura. Dit dient opgenomen te worden in het PGB-motivatieplan.
De jeugdhulp is veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Professionele jeugdhulpaanbieders die uit een persoonsgebonden budget worden betaald, moeten daarnaast voldoen aan de eisen die bij Jeugdwet aan de aanbieders van jeugdhulp in natura worden gesteld. De verdere uitwerking van de kwaliteitsvereisten voor formele en informele hulp voor inzet van PGB zijn uitgewerkt in §4.4.
Een PGB als bedoeld §6.4.4 van de verordening Sociaal Domein 2021 wordt berekend op basis van de zorg in natura tarieven als opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2022. Voor het informele tarief hanteren we het wettelijk minimumloon (zie bijlage 4).
4.2.2 Voorwaarden PGB-motivatieplan
De aanvrager stelt een PGB-motivatieplan op (zie bijlage 5). In dit PGB-motivatieplan is opgenomen:
Ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige stellen samen met de jeugdconsulent van het Wijkteam het PGB-motivatieplan op. In het PGB-motivatieplan van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) kunnen zij de wens uitspreken om hun sociale netwerk in te willen zetten. Net als de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.
Als een PGB wordt aangevraagd is voor gemeente van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt als is gewaarborgd dat de in te kopen hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Ook bij het beoordelen van de kwaliteit van de ondersteuning uit het sociale netwerk wordt door de jeugdconsulent bekeken of deze in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.
4.3 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling
Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. De arts of gecertificeerde instelling dient daarom, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB te bespreken met jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s). Wanneer jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) voor een PGB willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Het Wijkteam zorgt voor de verdere behandeling van de aanvraag. Hiervoor verwijzen wij naar 4.2.1 met betrekking tot de voorwaarden voor de inzet van een PGB.
4.4 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)
Wij verwijzen hiervoor naar §6.4 van de Verordening.
Een PGB mag worden geweigerd als het PGB beheerd gaat worden door degene die de hulp ook zelf gaat bieden. We willen voorkomen dat personen (uit het sociaal netwerk) enerzijds hulp verlenen en anderzijds zijn eigen handelen moeten controleren. Het is van belang dat personen de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen uitvoeren;
De PGB-hulpverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop de PGB-hulpverlener voor de instelling ging werken of als zelfstandige zonder personeel. De PGB-hulpverlener is bereid deze op verzoek van het college te tonen;
De PGB-hulpverlener is aangemeld bij het Inspectieloket Sociaal Domein. Per 1 januari 2022 gelden voor nieuwe jeugdhulpaanbieders de toetredings- en registratieregels van de nieuwe Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Nieuwe hulpverleners melden zich aan bij de Inspectie gezondheid en Jeugd (IGJ) en hoeven niet meer bij het Inspectieloket geregistreerd te worden;
PGB voorwaarden informele hulp:
Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan hij bepalen dat de PGB-hulpverlener beschikt over een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze PGB-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.
De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) aan wie een persoonsgebonden budget wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding of persoonlijke verzorging. Een PGB inzetten voor behandeling door het sociaal netwerk is niet mogelijk. De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.
4.5 Aanvullende criteria vaktherapie
Vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie zien we de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie en psychomotorische therapie.
Vaktherapeuten kunnen in een eigen praktijk of binnen een instelling werkzaam zijn. Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen, groepen en/of gezinnen. Vaktherapie wordt niet gezien als een op zichzelf staande behandeling. In een situatie waarin vaktherapie geen onderdeel vormt van een behandeling, komt behandeling door een vaktherapeut slechts voor vergoeding in aanmerking indien een beroep op de aanvullende verzekering voor de jeugdige niet mogelijk is. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen. Verder geldt het volgende:
We vergoeden maximaal 20 uur voor de inzet van vaktherapie. Voor het tarief zie Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2022. Ouder-kindsessies vallen binnen het maximum van 20 uur. Bij vaktherapie wordt een harde grens gehanteerd qua maximum aantal sessies. Vanwege het feit dat binnen het terrein van vaktherapie deels nog onduidelijkheden zijn, qua effectiviteit en plaats binnen het gehele veld van jeugdhulpverlening. We zien het als een “lichte” vorm en daarom is een afgebakend aantal sessies van toepassing;
Paardentherapie is geen vaktherapie en ook geen specialistische jeugdhulp. Paardentherapie vergoeden wij niet vanuit de Jeugdwet. Paardentherapie wordt door het zorginstituut niet als zorg gezien die vergoedt wordt vanuit de Zorgverzekeringswet, omdat de effectiviteit van deze therapie nog onvoldoende is vast komen te staan.
4.6 Vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet
Vanuit het oogpunt van demedicaliseren, normaliseren en benutten van eigen kracht is het inzetten van vervoer in de basis de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers/netwerk. Dit wordt gezien als gebruikelijke hulp. Indien uit onderzoek blijkt dat ouders/verzorgers/netwerk niet in staat zijn zelf het vervoer te organiseren, kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet. Daar waar vervoer integraal onderdeel uitmaakt van de jeugdhulpvoorziening is dit opgenomen in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant 2022.
De gemeente moet in elke individuele situatie een afweging maken of daadwerkelijk sprake is van gebruikelijke hulp waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en eigen mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt een aantal keer rijden (heen en terug) per week als gebruikelijke hulp beschouwd. De gemeente houdt hierbij rekening met eigen kracht;
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel op 25 april 2022.
De burgemeester,
H.J. Looijen
De loco-secretaris,
A.H.C. Kooistra
Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd
Nb. Deze zorg voor kinderen van 3 tot 5 jaar is geen gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudige complexe handicaps waaronder een verstandelijke handicap en een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief (bijv. van een kind van 0 tot 3 jaar).
Bijlage 2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is boven gebruikelijke zorg die geïndiceerd is voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt dat deze geïndiceerde zorg niet voldoende te zijn.
Aan het indiceren van gebruikelijke zorg gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Tekort schieten van “coping mechanisme” kan er aanpassingsstoornis bij de zorger optreden. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke zorger zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van ernst van de ziekte van het kind o f de partner (draaglast verhoging).
Het kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren. Het moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden.
Klachten en symptomen bij overbelasting:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing bij de werkgever gezocht moeten worden.
Uitgangspunt voor vaststelling PGB-budget
Zie hiervoor de tarievenlijst productenboek Noordoost Brabant 2022.
☐ Specialistische behandeling jeugd-GGZ | |
☐ per uur, aantal uur ………… Per ……… ☐ per dagdeel, aantal dagdelen ……… Per ……… | |
☐ eigen sociaal netwerk, naam: ……………………… ☐ ZZP-er, naam: ………………………………………… ☐ professionele organisatie, naam: ………………… Verklaring Omtrent Gedrag (VOG): bij ondersteuning aan kinderen tot 18 jaar is een VOG verplicht voor de persoon die de ondersteuning levert. | |
Waarom kan deze hulp niet door middel van zorg in natura worden geboden? | |
Inzet ZZP en professionele organisatie: Kamer van Koophandelnummer. | |
Bent u op de hoogte van de verantwoordelijkheden en verplichtingen die een PGB met zich meebrengt? Zie www.svb.nl. |