Organisatie | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Primaire waterkeringen |
Citeertitel | Beleidsregel Primaire waterkeringen |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Beleidsregels Primaire waterkeringen |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2019 | nieuwe regeling | 22-10-2019 |
Waterkeringen zijn van groot belang voor de maatschappij. Zonder goede dijken langs de rivieren kunnen we hier niet wonen, werken en recreëren. Waterkeringen zorgen voor droge voeten, maar hebben ook andere doelen en functies. Deze beleidsregels gaan over de primaire waterkeringen. In ons gebied zijn dat de dijken langs de Lek, de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel.
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) vindt het vanzelfsprekend dat ook anderen gebruikmaken van de waterkeringen. Om te zorgen dat de waterveiligheid dan gewaarborgd blijft, hebben we deze beleidsregels opgesteld.
Waar in de rest van dit document 'dijken' geschreven staat, bedoelen we primaire waterkeringen.
Dijken houden water tegen. Maar daarnaast hebben ze ook een functie voor bewoners en bedrijven. Voorbeelden van medegebruik zijn: het plaatsen van schuttingen, tuinhuisjes en garages; het dempen of graven van een watergang; het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen en het plaatsen van borden.
Wat wel en niet mag, staat in algemene regels en beleidsregels. Dit hoofdstuk beschrijft de regels, hoe ze zijn vastgelegd en hoe we daarmee omgaan.
Het hoogheemraadschap staat gebruik van waterkeringen of watersystemen door anderen toe, bijvoorbeeld voor werkzaamheden, activiteiten en plaatsing van objecten. Wel verbinden we daar regels aan om schade te beperken en overstromingen te voorkomen. In de zogenoemde ‘Keur’ staat wat er wel en niet mag en wat moet. De regels in de Keur bestaan uit gebods- en verbodsbepalingen (hoofdstuk 2 en 3). De Keur is een reglement van het waterschap en is op 25 november 2015 vastgesteld door het algemeen bestuur. De Keur verbiedt veel. Dat is niet altijd nodig. De uitzonderingen op de verboden staan in algemene regels (2.3) en in beleidsregels (2.4).
In de legger staan de afmetingen die onze dijken nodig hebben, inclusief de beschermingszones erlangs.
Het gebied van de primaire waterkeringen bestaat uit verschillende zones:
Figuur 1 geeft de zones schematisch weer.
Klik hier voor de leggers op de website van HHSK.
Sommige werkzaamheden of activiteiten passen niet binnen de algemene regels. In dat geval moet u een vergunning aanvragen. In sommige gevallen stellen we daarbij extra voorwaarden. Bijvoorbeeld over de wijze waarop u de werkzaamheden en het onderhoud moet uitvoeren.
Om iedere aanvraag op dezelfde manier te beoordelen, zijn er beleidsregels. Daarin staat hoe we omgaan met een aanvraag. Ook zijn in de beleidsregels de gebods- en verbodsbepalingen uit de Keur verder uitgewerkt. Het kan zijn dat een aanvraag wel voldoet aan deze beleidsregels, maar in strijd is met andere HHSK-regels.
Als het nodig is, wijken we bij het beoordelen van een vergunningaanvraag af van de beleidsregels. Bijvoorbeeld als de regels leiden tot onredelijke situaties, een situatie bij de dijk die technisch ongewenst is, of bij groot maatschappelijk belang. Het dagelijks bestuur van HHSK mag dus altijd van de regels afwijken. Het bestuur moet dat besluit dan wel motiveren.
3. Stappenplan gebruik primaire waterkeringen
Het medegebruik van de dijken leidt meestal niet tot een grotere kans op overstromingen. Vaak gaat het om eenvoudige en veelvoorkomende werkzaamheden, activiteiten en objecten. In een algemene regel is beschreven onder welke voorwaarden die zijn toegestaan. Een vergunning is dan niet nodig.
Voor complexere werkzaamheden, activiteiten en objecten is wel een vergunning nodig. We toetsen dan eerst of de waterkering veilig en goed te beheren is. Onderstaand stappenplan (figuur 2) maakt duidelijk of er wel of geen vergunning nodig is.
4. Algemene toetsingscriteria primaire waterkeringen
HHSK beheert de dijken om overstromingen te voorkomen, zoals staat in de Waterwet. De primaire waterwerken die wij beheren, zijn door het Rijk aangewezen. Het Rijk bepaalt ook de normen waaraan ze moeten voldoen.
Voor ons bestaat een ideale dijk uit klei met een grasmat, die erosiebestendig is. De dijk is bovendien zoveel mogelijk vrij van ‘niet-waterkerende’ objecten, zoals bebouwing, bomen en beplanting.
Onze dijken zien er lang niet overal zo uit. Uit maatschappelijk oogpunt is dat ook niet wenselijk. Bijvoorbeeld omdat er mensen wonen en bedrijven gevestigd zijn. En ook landschap, cultuur en natuurhistorie kunnen een rol spelen bij de inrichting van een dijk.
Bij de inrichting en het gebruik van dijken staan waterveiligheid en efficiënt beheer voorop. Vandaar de inrichting van de dijk zoals wij die het liefste zien. Aanvragen voor ‘niet-waterkerende objecten’ en activiteiten toetsen we daarom aan ons ideaalbeeld. Wij kijken daarbij naar:
Deze criteria vormen de basis van onze beleidsregels voor medegebruik (zoals beschreven in 2.4). Ook staan ze centraal bij een aanvraag waarvoor geen beleidsregel is. Hieronder zijn ze verder uitgewerkt.
4.1. Invloed op overstromingskans
De kans op een overstroming hangt af van derivierwaterstand, de hoogte, de sterkte en de stabiliteit van de dijk. In principe zijn werkzaamheden of activiteiten die de kans op overstroming vergroten, verboden. Of de kans op overstromingen groter wordt, hangt af van de werkzaamheden of activiteiten en hoe ze worden uitgevoerd. Ook het type waterkering speelt een rol. Een dijk opgebouwd uit grond wordt anders beïnvloed dan een dijk waarin een waterkerende constructie zit.
Hydraulische belasting op de dijk
Het voorland van een dijk is belangrijk voor de sterkte van de dijk. Het land tussen de rivier en het hoogste deel van de dijk (kruin) heeft namelijk een stabiliserende en golfdempende werking. Het afgraven of anders inrichten van voorland kan leiden tot een hogere belasting van de dijk. Bijvoorbeeld door het maken van insteekhavens, het verwijderen van dichte begroeiing of het verlagen van het maaiveld.
Hoogte, sterkte en stabiliteit van de dijk
Het veranderen van de vorm van de dijk, of het gebied voor of achter de dijk, kan invloed hebben op de hoogte, sterkte en stabiliteit van de waterkering. De vorm kan veranderen door afgravingen, maar ook door ophogingen.
Erosiebestendigheid van de dijkbekleding
De inrichting van een dijk bepaalt of een dijk bestand is tegen golven en overslaand/overstromend water. Voor de sterkte van de dijk is een verharding of een goede grasmat belangrijk als bekleding. De bekleding moet een dijk beschermen tegen erosie.
Ieder jaar voor 1 oktober inspecteren we de dijken, zowel de buitenzijde, kruin als de binnenzijde. We kijken of de dijken in orde en klaar zijn voor het ‘stormseizoen’ van 1 oktober tot 15 april. Tijdens het ‘stormseizoen’ zijn werkzaamheden op of in het buitentalud van dijken verboden. De dijken zijn als het ware ‘gesloten’ voor werkzaamheden, vandaar dat we ook spreken over het ‘gesloten seizoen’. Het doel van dit ‘gesloten seizoen’ is het beschermen van de dijk. De dijk moet in die periode het sterkst zijn, omdat de kans op (langdurig) hoogwater en storm dan groot is.
In een dijk kan een waterkerende constructie zitten, bijvoorbeeld een betonwand of damwand. Het is dan feitelijk niet alleen de dijk zelf, maar ook de constructie in de dijk die voor de veiligheid zorgt. Waterkerende constructies in de dijk hebben dan ook grote invloed op de overstromingskans. Wat wel en niet kan en mag staat beschreven in bijlage 3.
4.2. Invloed op beheer en onderhoud van de dijk
Om een dijk in goede staat te houden is beheer en onderhoud nodig. Daaronder verstaan we alle activiteiten die nodig zijn om de waterkerende functie in stand te houden. Bijvoorbeeld toezichthouden, het inspecteren van de dijk, het maaien van de grasmat en het herstellen van schades.
Het gebruik van de dijk door bewoners of bedrijven kan gevolgen hebben voor het beheer en onderhoud. Om die reden moeten de dijken altijd toegankelijk en zichtbaar zijn. Als u door medegebruik zorgt voor extra beheer, dan bent u daarvoor ook zelf verantwoordelijk.
4.3. Invloed op uitbreidbaarheid van de dijk
Door klimaatverandering en bodemdaling moet de dijk in de toekomst altijd weer worden versterkt. Rondom de dijken moet altijd ruimte zijn om ze in de toekomst te kunnen versterken. Bewoners en bedrijven moeten daar rekening mee houden. Medegebruik mag de mogelijkheden voor toekomstige versterkingen niet onevenredig schaden.
U heeft een vergunning nodig voor werkzaamheden in, op, boven, over en onder een dijk en beschermingszone. Dat geldt ook voor het plaatsen van objecten, bijvoorbeeld bebouwing. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (5.4.).
Hieronder verstaan we alle niet tijdelijke gebouwen en andere bijzondere bouwwerken. Bijzondere bouwwerken zijn bijvoorbeeld windmolens en (zend)masten.
Semipermanente (tijdelijke) bebouwing
Hieronder verstaan we onder meer portocabines en tuinhuisjes, die eenvoudig te verwijderen zijn en niet staan op een in de grond geslagen of soortgelijke fundatie. Het bouwwerk/de constructie bestaat uit geprefabriceerde elementen die op eenvoudige wijze te demonteren zijn. Woningen vallen hier niet onder, onder meer door de aanvullende voorzieningen die woningen nodig hebben.
Hieronder verstaan we het opzetten van een permanente bebouwing op een locatie waar daarvoor geen bebouwing aanwezig was.
Hieronder verstaan we het vernieuwen van een bestaande permanente bebouwing binnen dezelfde contouren.
Hieronder verstaan we elke verandering, zonder uitbreiding, aan een bestaande permanente bebouwing, met uitzondering van:
Deze uitzonderingen beschouwen we als herbouw of nieuwbouw.
Hieronder verstaan we het vergroten van de oppervlakte van de bestaande permanente bebouwing.
5.2. Motivering van de beleidsregel
Bebouwing belemmert de mogelijkheden voor beheer, inspectie en in het bijzonder versterkingen. Ook kan het invloed hebben op de overstromingskans.
5.2.1. Invloed op de overstromingskans
Een woning, bedrijfsruimte of andere bebouwing kan op verschillende manieren de overstromingskans vergroten.
Bebouwing in of op de dijk kan gevolgen hebben voor de sterkte van de dijk. Bijvoorbeeld door een diepe kelder. In feite wordt dan een stuk van de dijk weggenomen.
In een dijk kunnen tunnels (piping) ontstaan. Kleilagen in, onder en op de dijk voorkomen dit. Wanneer er voor bebouwing moet worden gegraven, vermindert de weerstand tegen piping.
Wanneer er water over de dijk heen slaat, stroomt het langs de bebouwing. Dat kan op die plaats leiden tot erosie van de dijk. Aan de buitenzijde van de dijk kan bebouwing waterstromen tegen de dijk aan veroorzaken.
Bebouwing kan efficiënt en doelmatig onderhoud en beheer van dijken belemmeren. Dijken kunnen minder toegankelijk worden voor onderhoudsmaterieel. Ook kan bebouwing de periodieke inspecties in de weg staan.
Voor dijkversterkingen is ruimte nodig. Bijvoorbeeld om een nieuwe of extra kleilaag aan te brengen of om een waterkerende constructie aan te brengen. Dijkversterkingen zullen altijd nodig blijven. Bebouwing is bij veel versterkingsprojecten de grootste belemmering voor uitbreiding van de dijk.
5.2.4. Waterkerende constructies
In een dijk kan een waterkerende constructie zitten, bijvoorbeeld een betonwand of damwand. Het is dan feitelijk niet alleen de dijk zelf, maar ook de constructie in de dijk die voor de veiligheid zorgt. Waterkerende constructies in de dijk hebben dan ook grote invloed op de overstromingskans. Wat wel en niet kan en mag staat beschreven in bijlage 3.
Het hoogheemraadschap staat geen nieuwe permanente of semipermanente bebouwing toe binnen het profiel van vrije ruimte van de dijk (Figuur 3). Ook herbouw van bebouwing staan we in principe niet toe. Het profiel van vrije ruimte is namelijk nodig voor de waterkerende functie van de dijken en voor dijkversterking in de toekomst.
We hebben wel oog voor het publieke belang van herbouw van bebouwing. Op delen van onze dijken staat (lint)bebouwing. Iedere vergunningaanvraag bekijken we afzonderlijk. Daarbij hanteren we de volgende uitgangspunten:
5.3.1. Profiel van vrije ruimte
Bij bebouwing kijken we niet alleen naar de huidige dijk. We kijken ook naar de dijk zoals die eruit ziet in de toekomst. Bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering. De afmetingen van de toekomstige dijk zijn vastgelegd in het ‘profiel van vrije ruimte’. Het zijn de afmetingen die de dijk moet hebben in het jaar 2100, bij een versterking zonder constructies. Een nieuwe dijk vraagt in de regel meer ruimte dan de huidige. We houden namelijk rekening met hogere rivierafvoeren en zeespiegelstijging.
Figuur 3: Schematische weergave profiel van vrije ruimte
In bijlage 1 ‘Profiel van vrije ruimte’ is per dijkvak de vrije ruimte beschreven. Met de ‘begrenzing van het profiel van vrije ruimte’ (zie figuur 3) bedoelen we het gebied waarbinnen het profiel ligt. Daarbuiten stellen we geen aanvullende eisen aan de bebouwing.
Of er gebouwd mag worden en onder welke voorwaarden, hangt af van de plek en van de bebouwing. Bijlage 2 ‘Voorbeelden van PVVR’ toont verschillende plaatsen binnen de vrije ruimte waar bebouwing kan voorkomen.
5.4.1. Algemene toetsingscriteria
De volgende criteria zijn van toepassing op alle vergunningaanvragen voor bebouwing:
5.4.2. Semipermanente bebouwing
Semipermanente bebouwing mag in principe alleen buiten de kernzone (zie figuur 3). Kan dat niet, dan is bebouwing alleen toegestaan minimaal 0,5 meter uit de onderranden van de dijk (teen), tenzij het onderhoud van de dijk daardoor belemmerd wordt.
5.4.3. Nieuwbouw permanente bebouwing
Nieuwbouw buiten het profiel van vrije ruimte komt in aanmerking voor een vergunning (zie Bijlage 2 afbeelding 1).
5.4.4. Herbouw permanente bebouwing
Herbouw binnen het profiel van vrije ruimte maar niet in de dijk is onder strikte voorwaarde toegestaan. Dit geldt alleen als herbouw buiten of boven het profiel van vrije ruimte niet mogelijk is. In dat geval komt de herbouw zo hoog mogelijk en op een zo groot mogelijke afstand van de dijk. De constructie van de bebouwing mag de waterkerende functie niet verminderen (zie Bijlage 2 afbeelding 2).
Bij het beoordelen of herbouw buiten of boven het profiel van vrije ruimte onmogelijk is, spelen de volgende criteria een rol:
5.4.6. Verbouw van bestaande permanente bebouwing
Verbouw van permanente bebouwing is zowel binnen als buiten het profiel van vrije ruimte toegestaan. Wel is er een uitzondering. Wijziging van de kelder, de fundering of het vloerpeil beschouwen we niet als verbouw, maar als herbouw van permanente bebouwing.
6. Beleidsregel kabels en leidingen
U heeft een vergunning nodig voor het leggen en hebben van kabels en leidingen in, op, boven, over en onder een dijk en beschermingszone. Dat geldt ook voor het herstellen, wijzigen of opruimen van kabels en leidingen. Kabels en leidingen zijn bijvoorbeeld elektriciteitskabels, drinkwaterleidingen, gasleidingen en datakabels. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (6.3).
6.2. Motivering van de beleidsregel
Kabels en leidingen kunnen de dijk aantasten. Voor de aanleg moet er in de dijk gegraven of geboord worden. Schade en lekkages komen regelmatig voor en kunnen grote gevolgen hebben voor de veiligheid. Wanneer bijvoorbeeld vloeistof uit een leiding lekt, stroomt de grond mee en ontstaat erosie. Schade en lekkages zijn bovendien moeilijk op tijd te constateren. Is er schade dan vraagt dat vaak veel hersteltijd. Daarom zijn we terughoudend bij het toestaan ervan.
6.2.1. Invloed op de overstromingskans parallel aan de waterkering
Kabels en leidingen kunnen de overstromingskans vergroten. Bij de beoordeling daarvan kijken we of het gaat om leidingen die parallel aan de dijk lopen of om kruisende leidingen. Ontwerp, aanleg, bedrijfsvoering en bedrijfsbeëindiging dienen zo te zijn, dat de kans op schade aan dijk en leiding zo klein mogelijk is.
Explosie of lekkage van een leiding kan leiden tot schade aan de dijk. Een deel van de dijk kan verdwijnen of verweken, met stabiliteitsverlies tot gevolg. Uitgangspunt is dan ook dat leidingen worden aangelegd buiten de dijk en de beschermingszone. We wijken daar alleen vanaf als het niet anders kan.
Het kruisen van de dijk door een leiding of kabel kan schade veroorzaken, bijvoorbeeld doordat de kwelweglengte afneemt.
Wie kabels en leidingen wil aanleggen, moet de veiligheid en beheerbaarheid ervan aantonen, ook voor de toekomst. Hetzelfde geldt voor de bijbehorende randvoorwaarden, zoals uitvoeringsaspecten, inspectie en onderhoud. Het aantonen moet van adequaat niveau zijn. Daaronder verstaan we dat het geheel voldoet aan de normen van NEN3650/NEN3651 of een gelijkwaardige methode.
7. Beleidsregel bomen en overige beplanting
Voor het planten of behouden van bomen of andere beplanting in, op, boven, over of onder een dijk en beschermingszone is een vergunning nodig. Dat geldt ook voor het verwijderen ervan. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (7.3).
7.2. Motivering van de beleidsregel
Bomen en beplantingen kunnen invloed hebben op de sterkte en stabiliteit van een dijk. Verschillende factoren spelen daarbij een rol. Bijvoorbeeld de boomhoogte. Een hoge boom waait sneller om dan een lage boom. Een boom die omvalt trekt een wortelpakket mee en kan zo de dijk beschadigen. Aan de andere kant kan een wortelpakket een dijk juist versterken. Dat is alleen lastig aan te tonen. Vandaar dat we dat niet mee wegen bij het beoordelen van een vergunningaanvraag.
Bomen en planten kunnen ook een belemmering vormen voor het onderhoud en beheer van de dijk. Bijvoorbeeld omdat ze dijken minder toegankelijk maken voor onderhoudsmaterieel.
7.2.1. Invloed op de overstromingskans
Bomen en planten kunnen invloed hebben op de erosiebestendigheid, de sterkte en stabiliteit en de gevoeligheid voor piping van de dijk.
Dijken moeten bestand zijn tegen erosie. Bomen en planten hebben daar invloed op. De bekleding van gras of harde materialen beschermt de dijk tegen erosie. Andere materialen of vormen zijn niet geschikt. Zo zorgen bomen en planten voor schaduw en bladafval. Daardoor groeit de taludbekleding minder goed, wat de kans op erosie vergroot. En een boom kan omvallen, waardoor een gat ontstaat in de dijkbekleding. Erosie kan ook optreden als onder een struik geen gras groeit. Struiken, schaduw en bladafval maken bovendien inspectie van de dijk moeilijk, zo niet onmogelijk.
We maken voor de eisen aan erosiebestendigheid geen onderscheid tussen een situatie met en zonder voorland. Als er voorland aanwezig is stellen we minder strenge eisen aan de hoogte van de dijk. Hierdoor is overslaand water nog steeds mogelijk.
Om de stabiliteit van de dijk te garanderen, zijn minimale afmetingen nodig. Een wortelkluit van een boom, en in mindere mate van een struik, maakt de dijk minder stabiel. Omgewaaide bomen die een wortelkluit meetrekken, veroorzaken een gat en beschadigen daarmee de dijk, waardoor deze niet meer zijn minimale afmetingen heeft. Ook kunnen wortels een aanwezige constructie aantasten. Bomen kunnen bij harde wind bovendien kracht uitoefenen op de dijk, waardoor de stabiliteit vermindert.
Door erosie kunnen onder een dijk tunnels (piping) ontstaan. Kleilagen in, onder en op de dijk voorkomen dit. Wortels van bomen en struiken kunnen door deze kleilagen heendringen. Daardoor groeit de kans op piping. Daarom is het belangrijk om bij het verwijderen van bomen het hele wortelenstelsel uit te graven.
We verlenen geen vergunning voor een andere vorm van taludbekleding dan gras-, asfalt of steenbekleding, ook niet in combinatie met een bodembedekker.
7.2.4. Waterkerende constructies
In een dijk kan een waterkerende constructie zitten, bijvoorbeeld een betonwand of damwand. Het is dan feitelijk niet alleen de dijk zelf, maar ook de constructie in de dijk die voor de veiligheid zorgt. Waterkerende constructies in de dijk hebben dan ook grote invloed op de overstromingskans. Wat wel en niet kan en mag staat beschreven in bijlage 3.
7.3.4. Verwijderen bestaande bomen en/of (hout)beplanting
Dode, zieke, (gedeeltelijk) omgewaaide, zwaar beschadigde of gerooide bomen en beplanting moeten worden verwijderd, inclusief de wortelresten. De wortelgaten moeten worden gevuld en gedicht met kleigrond van dezelfde samenstelling als de dijkbekleding. Daarbovenop dienen geschikte graszoden te worden gelegd.
8. Beleidsregel op- en afritten en aanbermingen voor parkeerplaatsen
U heeft een vergunning nodig voor werkzaamheden in, op, boven, over en onder een dijk en beschermingszone. Dat geldt ook voor op- en afritten en aanbermingen (verbreding) voor parkeerplaatsen. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (8.2).
8.1. Motivering van de beleidsregel
Op- en afritten en bermen aan de voet van de dijk (aanbermingen) leiden tot een groter grondlichaam. Dat kan zorgen voor extra stabiliteit van de dijk, maar ook voor extra belasting. Transport over op- en afritten en bermen kan de stabiliteit van de dijk negatief beïnvloeden. Bermen en op- en afritten kunnen bovendien een extra belasting vormen voor leidingen.
U heeft een vergunning nodig voor werkzaamheden in, op, boven, over en onder een dijk en beschermingszone. Dat geldt ook voor het plaatsen van objecten, bijvoorbeeld trappen. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (9.2).
Treden moeten als losse elementen in of op het talud in de klei worden aangebracht en de aansluiting moet erosiebestendig worden afgewerkt. Een trap kan ook als zwevend element boven het talud worden aangebracht op een erosiebestendige ondergrond, zoals steenzetting. In dat geval moet ook de erosiebestendige bekleding te inspecteren zijn.
10. Beleidsregel bodemenergiesystemen
U heeft een vergunning nodig voor werkzaamheden in, op, boven, over en onder een dijk en beschermingszone. Dat geldt ook voor werkzaamheden aan bodemenergiesystemen. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag hanteren we criteria (10.3).
We gaan uit van twee typen bodemenergiesystemen:
Hierbij wordt diep grondwater opgepompt en teruggevoerd in de bodem. De warmteoverdracht gebeurt boven de grond.
Gesloten systeem of bodemwarmtewisselaar
Hierbij wordt vloeistof door lussen rondgepompt in een gesloten systeem in de bodem. Warmteoverdracht gebeurt in de bodem.
10.2. Motivering van de beleidsregel
Bodemenergiesystemen brengen ingrijpende werkzaamheden met zich mee. Een bodemenergiesysteem bestaat uit een meestal fors boorgat, met betrouwbare afdichtingen tussen boorbuis en bodem. In de buis lopen leidingen. Aan het eind van de levensduur van het bodemenergiesysteem moet de constructie weer afgedicht worden. Het bodemenergiesysteem mag de werking van de waterkering niet aantasten. Daarom zijn er toetsingscriteria en vergunningvoorschriften nodig.
Bijlage 1 Profiel van vrije ruimte
Achtergrond profiel van vrije ruimte
Voor het bepalen van het profiel van vrije ruimte is een dijkversterkingsvariant vastgesteld, waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. Uitgangspunt daarbij is dat de dijk vierkant naar binnen wordt verschoven om de extra hoogte van de dijk (waar nodig) te realiseren. Omdat in veel gevallen opdrijven van het binnendijkse maaiveld een probleem is, is ook rekening gehouden met een oplossing in de vorm van een berm aan de binnenzijde van de dijk. Het profiel van vrije ruimte wordt voor circa dertig locaties vastgesteld. Voor het bepalen van de benodigde dijkhoogte in het jaar 2100 is uitgegaan van het middenscenario met een zeespiegelstijging van 0,6 m en een maximale afvoer van de Rijn bij Lobith van 17.600 m3/s. Het profiel van vrije ruimte is enkel van toepassing bij de afweging voor de mogelijkheden van nieuwbouw en herbouw.
De ligging van de dijkvakken met de dijkvakcode voor uw situatie vind u in de legger. Klik hier voor de legger.
1. Buiten profiel van vrije ruimte
2. Binnen profiel van vrije ruimte
Er wordt onderscheid gemaakt in 3 typen constructies. Elk type constructie brengt mogelijkheden en beperkingen met zich mee.
Type 1-constructies bepalen de sterkte en hoogte van de dijk. Type 1-constructies zijn vaak een diepwand (betonnen wand diep in de dijk) of een kistdam (twee aan elkaar verankerde damwanden parallel in dijk). In plaats van een diepwand kan ook een zeer zwaar uitgevoerde damwand als type 1-constructie worden gebruikt.
Figuur 5: Voorbeelden van een type 1-constructie. In de eerste afbeelding een diepwand in de tweede afbeelding een kistdam.
Bij type 1-constructies gelden minder strenge eisen aan de erosiebestendigheid van het binnentalud. Voorbeeld van wat eventueel wel mag, is een lage smalle heg (hoogte <1m, breedte <0,5m). De inrichting van het binnentalud moet wel zodanig zijn dat het grondlichaam van de dijk in stand blijft. Dat betekent dat het talud niet uit losse aarde mag bestaan, te inspecteren is en ook bereikbaar voor onderhoud is. Het buitentalud moet wel volledig erosiebestendig blijven om het ontwerp van de dijk in stand te houden. Er moet rekening worden gehouden met een overgangszone van 5 meter tussen een gronddijk en een type 1-constructie. In principe blijft de vrije ruimte achter een type 1-constructie behouden voor toekomstige aanpassingen/versterkingen van de dijk. Dat is conform het bebouwingsbeleid voor gronddijken.
Type 2-constructies worden aangebracht, omdat er onvoldoende ruimte is om de dijk in de grond te versterken. Type 2-constructies vormen samen met de gronddijk de waterkering en hebben alleen invloed op de stabiliteit van de waterkering.
Figuur 6: Voorbeeld van type 2-constructie
Omdat type 2-constructies alleen invloed hebben op de stabiliteit, gelden dezelfde eisen voor erosiebestendigheid als voor een gronddijk. Het hoogheemraadschap streeft op termijn naar dijkprofielen, waarbij deze constructies niet meer nodig zijn. Daarom biedt het beleid geen extra mogelijkheden bij type 2-constructies.
Het gebied van 3 meter rondom een type 2-constructie moet vrij blijven van permanente objecten, bomen en houtbeplanting. Klimop en andere eenvoudige, niet diepwortelende beplanting is wel toegestaan. Wel is daar vooraf onze toestemming voor nodig. Aanwezige drainagevoorzieningen moeten bereikbaar blijven.
Erosieschermen zijn aangebracht om te voorkomen dat de dijk van buitenaf erodeert. Het schermt vervangt op voorland (een deel van) de buitenbekleding.
Aan de rivierzijde van het scherm kan het voorland op een niet-erosiebestendige wijze worden ingericht. Wel moet rekening worden gehouden met een overgangszone van 5 meter naar het voorland waar geen scherm is aangebracht.
Er gelden geen aanvullende beperkingen.
Overige waterstaatkundige constructies moeten hun functie altijd kunnen blijven uitoefenen. Medegebruik van een constructie wordt per geval beoordeeld.