Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Súdwest-Fryslân

Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSúdwest-Fryslân
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel toetsingskader kleine windturbines
CiteertitelBeleidsregel toetsingskader kleine windturbines
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerptoetsingskader kleine windturbines

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening
  2. artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-04-202220-04-2022nieuwe beleidsregels

22-03-2022

gmb-2022-174526

20-04-2022geconsolideerde beleidsregels

22-03-2022

gmb-2022-488467

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân;

 

Heeft overwogen dat:

  • zij op 22 maart 2022 de Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines hebben vastgesteld;

  • het wenselijk is dit beleidsdocument ook in geconsolideerde vorm te publiceren en daarmee uitvoering te geven aan artikel 6 van de Bekendmakingswet;

 

Gelet op artikel 3.1, lid 1, in samenhang met artikel 3.6, lid 1, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Hoofdstuk 1 Inhoudsopgave

 

  • 1.

    Inhoudsopgave

  • 2.

    Inleiding

    • 2.1

      Aanleiding

    • 2.2

      Doel

    • 2.3

      Burgerforumadvies en Omgevingsvisie

    • 2.4

      Leeswijzer

  • 3.

    Toetsingskader

    • 3.1

      Deel 1: begrippen

    • 3.2

      Deel 2: wijze van meten

    • 3.3

      Deel 3: begrenzing plangebied

    • 3.4

      Deel 4: ruimtelijke randvoorwaarden

    • 3.5

      Deel 5: randvoorwaarden wet- en regelgeving

    • 3.6

      Deel 6: overige randvoorwaarden

  • 4.

    Beeldkwaliteitscriteria

    • 4.1

      Ambitie en aanpak landschappelijke inpassing

    • 4.2

      Beeldkwaliteitscriteria

  • 5.

    Toelichting randvoorwaarden

  • 6.

    Slotbepalingen

    6.1 Bijlagen

    6.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  •  

Hoofdstuk 2 Inleiding

 

 

2.1 Aanleiding

De beleidsregel heeft betrekking op het toestaan van kleine windturbines in de gemeente Súdwest-Fryslân bij agrarische percelen. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om bij vrijwel alle bestaande agrarische bedrijven (ongeveer 770) in de gemeente Súdwest-Fryslân door middel van een omgevingsvergunning een kleine windturbine te bouwen.

De nu geldende bestemmingsplannen laten dit soort windturbines niet toe.

De gemeente Súdwest-Fryslân wil windturbines met een ashoogte van maximaal 15,00 meter onder voorwaarden toestaan. De voorwaarden staan in deze beleidsregel en het bijbehorende paraplubestemmingsplan. Zo kan de gemeente op een goede manier omgaan met duurzame initiatieven en het opwekken van hernieuwbare energie bevorderen.

 

2.2 Doel

Het doel van deze beleidsregel is het bieden van een toetsingskader om kleine windturbines mogelijk te maken bij bestaande agrarische bedrijven in de gemeente Súdwest-Fryslân. Omdat deze windturbines een ruimtelijk effect hebben, stelt de gemeente een paraplubestemmingsplan op. Dat bestemmingsplan vormt samen met deze beleidsregel het afwegingskader om te komen tot een goede ruimtelijke ordening in de gemeente voor het inpassen van de kleine windturbines. Indien niet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en deze beleidsregel kan worden voldaan, verleent de gemeente Súdwest-Fryslân geen omgevingsvergunning, uitzonderingen daargelaten.

Gemeente Súdwest-Fryslân kiest bewust voor de systematiek dat het paraplubestemmingsplan verwijst naar een beleidsregel. Het paraplubestemmingsplan, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân, maakt de bouw van kleine windturbines mogelijk door middel van een vergunningstelstel maar verwijst voor de afweging van de toelating van deze windturbines naar deze beleidsregel. Deze beleidsregel bevat het concrete toetsingskader voor de kleine windturbines en wordt toegepast door het college van burgemeester en wethouders. Doordat een beleidsregel eenvoudiger en sneller is te wijzigen dan een bestemmingsplan behoudt Súdwest-Fryslân flexibiliteit. Dit is wenselijk in relatie tot de gehele energie-transitie. Op die manier kan de gemeente adequaat meegaan met wijzigende behoeftes ten aanzien van het plaatsen van kleine windturbines.

 

2.3 Burgerforumadvies en Omgevingsvisie

De gemeente Súdwest-Fryslân (SWF) heeft haar inwoners in 2020 om advies gevraagd over de verduurzaming van energie, mede gezien vanuit de Regionale Energiestrategie van Fryslân (RES). Dat leidde tot een advies van een burgerforum aan de gemeenteraad. Het forum adviseert om vijf leidende principes te hanteren bij het ontwikkelen van plannen, om op terug te kunnen vallen in lastige besluitvormingsprocessen. Dit advies is overgenomen door de gemeenteraad en verwerkt in het paraplubestemmingsplan en deze beleidsregel.

Leidend zijn de volgende 5 principes:

  • 1.

    “wij willen ons geluk behouden”;

  • 2.

    versterk de zelfbeschikking van de Mienskip;

  • 3.

    help ons om het samen te doen; van zelfbeschikking naar ‘samenbeschikking’;

  • 4.

    heb oog voor rechtvaardigheid en een eerlijke verdeling;

  • 5.

    wees toekomstgericht.

Deze zijn uitgewerkt in adviezen, waarvan 5 relevant zijn voor het mogelijk maken van kleine windturbines:

  • 1.

    de gemeente ontzorgt door de regie te voeren en een duidelijk beleid af te geven; een duidelijke visie van de gemeente en één aanspreekpunt;

  • 2.

    de mienskip krijgt de ruimte om het -binnen die visie- zelf te doen, zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen. Daarbij hebben wij [de mienskip] het nodig dat de overheid faciliterend optreedt, in de zin van het leveren van kennis, organisatiekracht en middelen. En ook helpt om barrières in regelgeving te slechten die eigen initiatief in de weg staan;

  • 3.

    biedt ruimte aan de stem van inwoners;

  • 4.

    houd rekening met wat is gebeurd op locaties in de afgelopen jaren; als een gebied al veel lasten heeft (gehad) van eerdere projecten, belast dit gebied dan niet nog verder;

  • 5.

    houd rekening met de natuur en het landschap. Bewoners van SWF hechten veel waarde aan het Friese landschap met weidse vergezichten en vinden het belangrijk dat dit zo min mogelijk wordt verstoord.

Ook in de omgevingsvisie 1.0 van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn uitgangspunten meegegeven vanuit de mienskip, die hiermee overlappen. Daarmee zijn ze richtinggevend. Aanvullend wil de gemeente bovendien meer werken vanuit een ja, mits houding en kijken hoe ze initiatieven vanuit de mienskip mogelijk kan maken.

 

2.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk bevat het toetsingskader van deze beleidsregel. Het vormt daarmee het hart van de beleidsregel. Hoofdstuk 4 omvat de beeldkwaliteitscriteria voor de inpassing, plaatsing en ruimtelijke verschijningsvorm. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het toetsingskader als omschreven in hoofdstuk 3.

 

3. Toetsingskader

 

Dit hoofdstuk bevat de randvoorwaarden waaraan een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleine windturbine moet voldoen. Een dergelijke omgevingsvergunning kan een indiener aanvragen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ook wel een zogeheten binnenplanse afwijkingsprocedure. De randvoorwaarden zijn opgedeeld in vier onderdelen. Deel 1 bepaalt in welke gebieden een kleine windturbine gebouwd kan worden. Deel 2 geeft de ruimtelijke randvoorwaarden waaraan een aanvraag moet voldoen. Deel 3 bevat voorwaarden die afkomstig zijn uit wet- en regelgeving. Tot slot geeft deel 4 overige randvoorwaarden.

3.1 Deel 1: Begrippen

  • 1.

    agrarisch bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van een ruimtelijk plan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

  • 2.

    bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

  • 3.

    bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  • 4.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • 5.

    buisleiding: leiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met de daarbij behorende voorzieningen, waarop het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van toepassing is;

  • 6.

    denkbeeldige rechthoek: een denkbeeldig vlak dat niet geometrisch is bepaald, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten, met dien verstande dat de afstand van de denkbeeldige bouwgrens tot woningen (van derden) niet minder mag bedragen dan:

    • a.

      30 meter bij akkerbouw en fruitteelt bedrijven;

    • b.

      50 meter bij grondgebonden veehouderijen;

    • c.

      de afstand opgenomen in de Geurverordening d.d. 12-11-2015 dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

  • 7.

    erf: het ruimtelijk totaal van bebouwing, opstallen, groen en water;

  • 8.

    gebouw: elke bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 9.

    gevoelige objecten: gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen;

  • 10.

    gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • 11.

    gevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige terreinen, met uitzondering van die terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • 12.

    horizontale As Turbine (HAT type): een traditionele windturbine met drie wieken aan een horizontale as. Bij een Horizontale As Turbine (HAT type) ligt de as evenwijdig aan de richting van de wind, terwijl de wieken loodrecht op de richting van de wind staan;

  • 13.

    kleine windturbine: een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 15,00 m;

  • 14.

    peil: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

  • 15.

    verticale As Turbine: bij een Verticale As Turbine (VAT type) staat de as loodrecht op de richting van de wind, terwijl de wieken/bladen evenwijdig aan de as zijn bevestigd. Deze turbine vangt de wind die loodrecht op de wieken komt, ongeacht de richting. Bijzondere horizontale as-turbines zonder wieken vallen hier ook onder.

3.2 Deel 2: Wijze van meten

Bij toepassing van de ruimtelijke randvoorwaarden wordt als volgt gemeten:

3.2.1 de ashoogte van een windturbine

vanaf het middelpunt vanaf de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

 

3.2.2 de tiphoogte van een windturbine

de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;

 

3.2.3 de rotordiameter

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;

 

3.2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

 

3.3 Deel 3: Begrenzing plangebied

3.3.1 begrenzing plangebied

De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op figuur 1 (niet opgenomen, wel in de bijlagen. Zie artikel 6.1).

 

3.3.2 Uitsluitingsgebieden

  • 1.

    Kleine windturbines zijn niet toegestaan:

    • a.

      binnen een straal van 1500 meter van een windturbine die deel uitmaakt van het windpark Nij Hiddum-Houw op Kop Afsluitdijk, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1: voor agrarische bedrijven die maximaal 150 m binnen de grens van het uitsluitingsgebied zijn gevestigd, wordt maatwerk verricht;

    • b.

      in Natura 2000 gebieden, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2.

 

 

3.4 Deel 4: Ruimtelijke voorwaarden

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine moet aan de volgende ruimtelijke voorwaarden voldoen:

  • 1.

    de betreffende gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch-Glastuinbouw’ of ‘Agrarisch-Paardenhouderij’ of ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’ of ‘Agrarische doeleinden’ of ‘Agrarisch gebied’ of ‘Agrarisch – Stadsboerderij’;

  • 2.

    de kleine windturbine betreft een op de grond staande turbine van het HAT type met 3 wieken; turbines van het VAT type en dakturbines zijn niet toegestaan;

  • 3.

    de kleine windturbine(s) voldoe(t)(n) aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in hoofdstuk 4;

  • 4.

    De afstand van een kleine windturbine tot:

    • a.

      een andere kleine windturbine hangt samen met de erfgrootte en erfopbouw;

    • b.

      erfgrens is maximaal ongeveer 25 m, hierbij dient een plek in de luwte te worden voorkomen;

    • c.

      buisleidingen bedraagt niet minder dan 25,00 m, tenzij de leidingbeheerder dichterbij toestaat;

    • d.

      hoogspanningsinfrastructuur bedraagt ten minste de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de kleine windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;

    • e.

      de meest nabijgelegen gevoelige objecten bedraagt niet minder dan vier maal de ashoogte van de windturbine;

    • f.

      openbaar gebied is zodanig dat de wieken of de constructie van de kleine windturbine niet overhangt boven openbaar gebied.

  • 5.

    Bij de plaatsing van een kleine windturbine kunnen aanvullende eisen aan de landschappelijke inpassing gesteld worden, zoals:

    • a.

      versterking van herkenbaarheid van het erf, bijvoorbeeld door het toevoegen van erfbeplanting;

    • b.

      het versterken van de ecologische waarde van de erfbeplanting;

    • c.

      compenserende maatregelen om zichthinder en/of verrommeling van het erf tegen te gaan;

    • d.

      maatregelen om de omgevingskwaliteit te verhogen, bijvoorbeeld door het toevoegen van versterkende landschapselementen of verwijderen van storende elementen.

 

 

3.5 Deel 5: Randvoorwaarden wet- en regelgeving

Op Kleine windturbines moeten aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de kleine windturbine voldoet aan:

  • 1.

    de eisen van het Bouwbesluit 2012;

  • 2.

    de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer;

  • 3.

    de overige regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan(nen);

  • 4.

    de regels van de Wet natuurbescherming en de daaruit volgende voorwaarden;

  • 5.

    de gestelde eisen van de welstandsnota Súdwest-Fryslân. Indien de kleinschalige windturbine(s) word(t)(en) geplaatst bij een Rijksmonument, wordt advies gevraagd aan de monumentencommissie;

  • 6.

    de planschadeovereenkomst die de initiatiefnemer verplicht moet aangaan met de gemeente Súdwest-Fryslân;

  • 7.

    de NEN-EN-IEC norm 61400-2 danwel aan Handreiking miniwind en kleine windmolens van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA).

 

3.6 Deel 6: Overige randvoorwaarden

Voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine gelden, naast de bovenstaande randvoorwaarden, ook de volgende regels:

  • 1.

    de energieopwekking van de kleine windturbine is niet bestemd voor commerciële doeleinden maar enkel ten behoeve van het eigen gebruik waarbij de mogelijkheden voor zonnepanelen op de gebouwen moeten zijn verkend;

  • 2.

    de aanvraag wordt door bevoegd gezag voor een beoordeling aan de provincie voorgelegd;

  • 3.

    bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een kleine windturbine moet een rapport van een akoestisch onderzoek en een rapport van een slagschaduwonderzoek ingediend worden;

  • 4.

    de kleinschalige windturbine is, voor zover mogelijk, voorzien van het Kleinwindkeurmerk of een daarmee gelijk te stellen keurmerk;

  • 5.

    het college van burgemeester en wethouders wijst een verzoek om een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine af indien voor een of meer belanghebbenden een toewijzing van de omgevingsvergunning wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doel.

     

  •  

4. Beeldkwaliteitscriteria

 

 

4.1 Ambities en aanpak landschappelijke inpassing

 

4.1.1 Ambities landschappelijke inpassing

Gemeente Súdwest-Fryslân wil de inpassing van kleine windturbines mogelijk maken op agrarische bouwpercelen. Ze wil daarbij rekening houden met de natuur en het landschap. Inwoners en bezoekers van Súdwest-Fryslân hechten veel waarde aan het Friese landschap met weidse vergezichten en willen zo min mogelijk visuele verstoring. Het uitgangspunt is daarom een rustig beeld in het landschap en het voorkomen van verrommeling. Randvoorwaarden zijn (1) eenduidigheid van alle turbines in de gemeente qua hoofdvorm en kleurstelling en (2) dat de kleine windturbine deel uitmaakt van het agrarisch bouwperceel. Turbines in Súdwest-Fryslân hebben in de toekomst drie wieken. Grote windturbines in het open landschap zijn wit van kleur en vallen bij veel weersomstandigheden weg tegen de lucht of ogen grijs. Kleine erfturbines hebben dezelfde hoofdvorm als grotere turbines in Súdwest-Fryslân, zodat ze familie zijn. Ze staan niet in het open landschap, wel nabij of op agrarische bouwpercelen en hebben bij voorkeur een grijstint, waardoor ze minder tegen de erfbeplanting en bebouwing afsteken en deel zullen uitmaken van het agrarisch bouwperceel.

 

4.1.2 Circulaire ambities

Súdwest-Fryslân stimuleert een lokale circulaire economie. Ze vraagt aan leveranciers, bouwers, ontwikkelaars, architecten en initiatiefnemers aan te geven waarom de producten, die zij leveren of waarvoor zij een vergunning aanvragen, circulair en biobased zijn. Dat doet ze ook bij kleine windturbines. Zij hanteert de Friese definitie voor circulair inkopen: “Een product is circulair ingekocht wanneer een product technisch-inhoudelijk (op energie en materialen) circulair is, of wanneer er procesmatige afspraken zijn gemaakt over het borgen van circulariteit.” Zij verzoekt de turbines losmaakbaar te maken. Ze wil dat onderdelen/materialen herbruikbaar, na afloop beter op te ruimen en bij schade eenvoudig te vervangen zijn. De gemeente wil met stakeholders onderzoeken hoe en wanneer een materialenpaspoort onderdeel kan worden van de vergunningaanvraag. Dit bijvoorbeeld voor dezelfde types. Zij wil tevens met stakeholders de kansen onderzoeken voor biobased windturbines. Dit zijn “turbines van hernieuwbare of recyclebare stoffen, waarbij de productie onafhankelijk is van fossiele brandstof”.

 

4.1.3 Aanpak: co-creatie aan de keukentafel en een vlotte vergunningverlening

Súdwest-Fryslân wil met oor voor de ambities van initiatiefnemers en oog voor ‘het verhaal en kernwaarden’ van de plek, maatwerk leveren aan initiatiefnemers. Daarnaast wil ze de vergunningverlening zo vlot mogelijk laten verlopen. De gemeente hanteert daarom een klantgerichte maatwerkaanpak in de vorm van de ‘erfturbinetafel’. Drie consulenten (duurzame energie, landschap en architectuur/erfgoed) komen naar de initiatiefnemer om te kijken wat er mogelijk is en hoe, in een gesprek. De initiatiefnemer hoeft vooraf geen plan te (laten) maken. Wel is het raadzaam om voor het gesprek de buren (direct omwonenden in een straal van 200 meter) te raadplegen en technisch advies te vragen over de positioneringsmogelijkheden t.a.v. de windopbrengst. De conclusies uit het keukentafelgesprek leggen de consulenten vast voor de initiatiefnemer. Deze zijn leidend bij de vergunningsaanvraag. De gemeente hanteert een testperiode, waarna kan worden geëvalueerd met de stakeholders.

 

4.1.4 Ambitie landschappelijke inpassing gevisualiseerd

Huidige situatie

Afbeelding 1: agrarische bouwpercelen liggen in Súdwest-Fryslân als ‘eilanden’ in het open landschap (voorbeeld zonder windturbine). Dit is een sterke kernwaarde. Een hoofduitgangspunt voor de inpassing van kleine windturbines is daarom dat de kleine windturbine deel gaat uitmaken van het erf; het totaal van bebouwing, opstallen, groen en water.

 

Hoe inpassen?

 

Kleine windturbines kunnen op verschillende manieren worden ingepast, mits ze deel gaan uitmaken van het bouwperceel en ‘rugdekking’ hebben van erfbeplanting of bebouwing. Hieronder zijn twee opties gevisualiseerd:

Afbeelding 2: de windturbine wordt op het erf geplaatst .

Afbeelding 3: de windturbine maakt onderdeel uit van het erf door aanvullende beplanting, die zo is gesitueerd dat ze geen of nauwelijks luwte veroorzaakt .

 

Wat voorkomen?

Voorkom verrommeling of verstoring van het landschap. Zorg dat kleine windturbines niet ‘los’ in het landschap komen te staan (Afb. 4), want dan maakt de windturbine geen deel uit van het erf.

Afbeelding 4

Afbeelding 5: Plaats geen witte windturbines, want die steken af tegen de erfbeplanting en bebouwing .

 

4.2 Beeldkwaliteitscriteria

 

4.2.1 Plaatsing

De kleine windturbine(s) kan/kunnen worden geplaatst binnen een bouwperceel, binnen een denkbeeldige rechthoek of direct grenzend aan het bouwperceel of de denkbeeldige rechthoek (Afb. 8). Bij de plaatsing is er sprake van maatwerk. Hierbij is het doel om een verstorend of verrommelend effect op het landschap en voor omwonenden te voorkomen. Daarbij gelden de volgende criteria:

  • 1.

    de turbine(s) staat/staan op een ondergeschikte positie ten opzichte van het historische en typologische voorerf (Afb. 9);

  • 2.

    de turbine(s) vormt/vormen een eenheid met het ensemble van het erf (gebouwen, opstallen, beplanting en water) (Afb. 2,3,5);

  • 3.

    de turbine(s) vormen geen storend element en veroorzaken geen visuele verrommeling ten opzichte van omliggende wegen, bebouwing, stad- en dorpssilhouetten en bestaande windturbines in de omgeving;

  • 4.

    het aantal turbines domineert de maat en schaal van het erf niet;

  • 5.

    er is bij meerdere kleine windturbines:

    • a.

      sprake van een onderlinge relatie en logische structuur ten opzichte van het erf en de omgeving;

    • b.

      sprake van hetzelfde type, kleur en dezelfde uitvoering. Dit geldt voor windturbines op één erf of ruimtelijk samenhangende erven;

    • c.

      sprake van samenhang tussen de erfgrootte en erfopbouw en de onderlinge afstand van de turbines;

  • 6.

    een turbine dient altijd ‘rugdekking’ te hebben van opgaande elementen op het erf, zoals gebouwen, opstallen en/of erfbeplanting (Afb. 2,3);

  • 7.

    de afstand tot de bestaande erfgrens is maximaal ongeveer 25 meter. Hierbij dient plaatsing van turbines in de luwte te worden voorkomen en is maatwerk het uitgangspunt;

  • 8.

    bij monumentale boerderijen en erven schaden turbines de monumentale waarden van de boerderijplaats als geheel niet. Qua maat en schaal zijn de turbines passend bij de rest van het agrarisch ensemble. Ze houden voldoende afstand tot de monumentale boerderij;

  • 9.

    er ontstaat voldoende afstand tot cultuurhistorisch of landschappelijke waardevolle elementen en structuren zoals dijken of karakteristieke waterlopen. De windturbine beïnvloedt de waardevolle elementen niet nadelig;

  • 10.

    het plaatsen van een windturbine mag niet ten koste mag gaan van bestaande erfbeplanting;

  • 11.

    tijdens het gesprek is de houding mogelijk maken door een goede landschappelijke inpassing. Een landschappelijke inpassing met en door nieuwe/aanvullende erfbeplanting wordt daarbij gestimuleerd. Er geldt wel: een slechte plek kun je niet oplossen door beplanting.

 

4.2.2 Hoofdvorm

De vorm en maatvoering van de kleine windturbine voldoen aan de volgende regels:

  • 1.

    de kleine windturbines zijn rank en hebben dezelfde hoofdvorm als overige windturbines in Súdwest-Fryslân (Afb. 10);

  • 2.

    de mast is dicht en heeft een ronde doorsnede, of bij benadering een ronde doorsnede (Afb. 11);

  • 3.

    de rotordiameter is maximaal 16 meter (Afb. 12).

     

4.2.3 Opmaak, materialisatie en detaillering

  • 1.

    de kleur van de turbine is bij voorkeur grijs, opdat de turbine familie is van de andere turbines in Súdwest-Fryslân. Afwijkende kleuren en hout zijn mogelijk door maatwerk, waarbij de turbine onopvallend in de omgeving wegvalt, niet afsteekt en visueel deel uitmaakt van het agrarisch bouwperceel;

  • 2.

    alle onderdelen hebben bij voorkeur dezelfde of een aanverwante kleur, het transformatorkastje is bij voorkeur donkergrijs/antraciet;

  • 3.

    het is wenselijk zoveel mogelijk recyclebare materialen toe te passsen en dit aan te tonen (polyester is bijvoorbeeld slecht te recyclen);

  • 4.

    biobased windturbines zijn wenselijk, houten wieken zijn toegestaan.

  •  

4.2.4 Opties qua plaatsing en landschappelijke inpassing gevisualiseerd

Afb. 6: Bij plaatsing direct grenzend aan het bouwperceel of de denkbeeldige rechthoek is versterking van het erf nodig. Dit om de turbine onderdeel te maken van het erf. Dit kan bijvoorbeeld door compenserende lage beplanting. Zo wordt de turbine onderdeel van het erf.

 

Afb. 7: Bij plaatsing direct grenzend aan het bouwperceel of de denkbeeldige rechthoek is versterking van het erf nodig. Dit om de turbine onderdeel te maken van het erf. Dit kan bijvoorbeeld door compenserende boombeplanting/boomsingels. Zo wordt de turbine onderdeel van het erf.

 

Artikel 4.2.5  Opties qua plaatsing en hoofdvorm gevisualiseerd  

Afb. 8: Mogelijke plaatsingsopties binnen een bouwperceel of denkbeeldige rechthoek. De exacte positionering vraagt maatwerk. (De schema’s zijn niet persé noord-zuid georiënteerd.)

 

 

Afb. 9: de turbine(s) staat/staan op een ondergeschikte positie ten opzichte van het voorerf, ontsluitingswegen en omwonenden (verbeeld door een huisje in de schema’s). De exacte positionering vraagt maatwerk. (De schema’s zijn niet persé noord-zuid georiënteerd.)

Afb. 10: ranke vorm, taps toelopend

Afb. 11: de mast is dicht en heeft een ronde doorsnede, of bij benadering een ronde doorsnede.

 

Afb. 12: maximale Rotordiameter 16m.

 

5. Toelichting randvoorwaarden

 

In dit hoofdstuk worden de in hoofdstuk 3 genoemde randvoorwaarden toegelicht.

 

Uitsluitingsgebieden (paragraaf 3.3)

  • Kop Afsluitdijk

Bij de Kop van de Afsluitdijk wordt windpark Nij Hiddum-Houw (NHH) gerealiseerd. Dit windpark bestaat uit 9 identieke windturbines; ze hebben dezelfde rotordiameter, ashoogte en uiterlijk verschijningsvorm. Ook de draairichting van de rotorbladen zijn gelijk.

In het “Inpassingsplan ‘Windpark Nij Hiddum-Houw’“ dat op 18 juli 2018 door Provinciale Staten van Fryslân is vastgesteld staat het volgende vermeld: “De windturbines in het windpark sluiten wat betreft schaal van het windturbinetype (hoogte en rotordiameter) niet aan bij de andere turbines in de omgeving. Daarnaast is de parkinrichting niet duidelijk doordat deze is gebaseerd op het aspect radar. Dit leidt tot een grotere diversiteit aan windturbines, windturbinehoogtes en draaisnelheden. Dit resulteert in een rommelig en onrustig effect. Daarom is er voor gekozen om naast de sloop van het oude windpark Hiddum-Houw (10 windturbines) 6 extra windturbines in de direct omgeving te saneren. Dit komt ten goede aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.”.

Gelet hierop ligt het niet voor de hand om in het gebied nieuwe windturbines toe te staan, ongeacht de grootte van de turbine(s).

Daarnaast speelt ook gezondheid een rol, niet alleen fysiek maar ook mentaal. Hoewel het windpark NHH kan voldoen aan alle wettelijke eisen, weten we nog niet welke gevolgen het windpark met zich meebrengt wanneer het in bedrijf is. Het voldoen aan de eisen van de wet betekent namelijk niet automatisch dat mensen geen overlast ondervinden.

Voor de omvang van het gebied is gekeken naar de zogenoemde ‘dorpenregeling’ die voortvloeit uit het windpark NHH. Dit betekent concreet dat binnen 1500 meter van één van de windturbines van het windpark geen kleine windturbines zijn toegestaan. Voor agrarische bedrijven die binnen 150 m vanaf de grens van het uitsluitingsgebied zijn gelegen geldt een uitzondering. Indien de eigenaren van deze bedrijven een kleine windturbine willen plaatsen zal per geval bekeken worden wat de mogelijkheden hiertoe zijn.

Andere uitsluitingsgebieden rondom bestaande clusters van windturbines worden niet nodig geacht. Kleine windturbines worden zodanig ingepast dat deze zo weinig mogelijk visuele verstoring veroorzaken.

 

  • Natura 2000 gebieden

Om aantasting van natuurgebieden te voorkomen worden hier geen kleinschalige windturbines toegestaan.

 

Ruimtelijke voorwaarden (paragraaf 3.4)

  • Type turbine

Alleen turbines van het HAT type worden toegestaan. HAT turbines zijn vooral geschikt voor open gebied, waar de wind van één kant komt.

In tegenstelling tot turbines van het HAT type zijn turbines van het VAT type en dakturbines er in vele vormen en maten. Het risico op hinder of een negatieve impact op de ruimtelijke kwaliteit van dit soort turbines is daarmee veel groter dan bij erfturbines van het HAT type. Uitgangspunt bij plaatsing is een rustig beeld in het landschap. Daarom worden alleen turbines van het HAT type toegestaan.

 

  • Afstandscriteria

Er moet een koppeling zijn tussen de turbine en de aanwezige bebouwing. Op deze manier vormt de erfturbine een eenheid met de bebouwing en kunnen erfturbines niet verstrooid over het erf en ver daarbuiten geplaatst worden.

De afstand tussen een kleine windturbine en gasinfrastructuur (buisleidingen) bedraagt minimaal 25 meter. Indien een kleine windturbine buiten de 25 meter afstand wordt gerealiseerd, heeft de plaatsing van de windturbine geen effect op de veilige ligging en integriteit van de gasinfrastructuur. Wanneer de leidingbeheerder ermee instemt is een kleinere afstand dan 25 meter ook mogelijk.

Voor hoogspanningsinfrastructuur is ook een afstandseis opgenomen. Dit betreft de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleine windturbine als deze twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Dit is een voorwaarde die door Tennet wordt gesteld. Met instemming van Tennet kan van deze afstand worden afgeweken.

Om mensen tegen geluidhinder en tegen gezondheidseffecten door geluid te beschermen is de voorwaarde opgenomen dat een kleine windturbine op minimaal 4 x de hoogte van de turbine geplaatst moet worden van een gevoelig object zoals beschreven in de Wet geluidhinder. Het gaat hier bijvoorbeeld om gevoelige gebouwen zoals woningen en kinderdagverblijven.

 

Randvoorwaarden wet- en regelgeving (paragraaf 3.5)

  • Voldoen aan Bouwbesluit

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) getoetst worden aan het Bouwbesluit. Dit geldt voor alle bouwwerken en dus ook voor de kleine windturbines.

 

  • Voldoen aan Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling

Een kleine windturbine valt in veel gevallen onder de werking van het Activiteitenbesluit met bijbehorende regeling. In het Activiteitenbesluit en de regeling zijn onder andere geluidsnormen en normen over slagschaduw opgenomen. hiermee wordt hinder voor omwonenden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de onderzoeksresultaten van een akoestisch onderzoek en een slagschaduw onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de gestelde geluidsvoorschriften en voorschriften voor slagschaduw in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor windturbines. Wanneer hier aan voldaan wordt is de kans op hinder beperkt. Wanneer de bovengenoemde wettelijke geluidsnormen overschreden worden, kan de gemeente handhaven door bijvoorbeeld het laten stilzetten van windturbines bij bepaalde windsnelheden of gedurende bepaalde tijdsperiodes. Ook kan een maatwerkvoorschrift voor de windturbine opgelegd worden.

 

  • Voldoen aan aanvullende regels bestemmingsplan

Op grond van het geldende bestemmingsplan kunnen er op een locatie regels gelden, gericht op het veiligstellen van bepaalde ruimtelijke belangen, die plaatsing van een kleine windturbine ongewenst maken of waarvoor nader onderzoek en/of toestemming van derden nodig is. Voorbeelden zijn regels op het gebied van externe veiligheid, archeologie en/of cultuurhistorie.

 

  • Voldoen aan Wet natuurbescherming

Deze voorwaarde komt rechtstreeks voort uit de Wet natuurbescherming.

 

  • Voldoen aan welstandsnota

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) getoetst worden aan de welstandseisen. Dit geldt voor alle bouwwerken en dus ook voor de kleine windturbines.

Een Rijksmonument is beeldbepalend in de omgeving en heeft een bijzonder karakter. Dit beeld moet niet verstoord worden door het plaatsen van een kleine windturbine. Een positief advies van de monumentencommissie is dan ook een pre. Bij een negatief advies beslist het college.

 

  • Planschade overeenkomst

Indien een plan afwijkt van het geldende bestemmingsplan wordt standaard een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleine windturbines.

Wanneer de aanvrager geen planschadeovereenkomst wil aangaan, wordt er niet afgeweken van het geldende bestemmingsplan en geen vergunning verleend. Dit om financiële risico’s te vermijden.

 

  • Keurmerk

De veiligheid van de omgeving mag, door de oprichting van een kleinschalige windturbine, niet in het geding komen. Door het ontbreken van een officiële certificering bestaan er nog geen veiligheidsrichtlijnen. Een eerste aanzet tot certificering wordt gegeven door de Nederlandse Beoordelingsrichtlijn. Deze richtlijn geeft onder andere inzicht in de veiligheid en de geluidsemissies van een kleinschalige windturbine. Wanneer een turbine de richtlijn kan doorstaan, ontvangt de turbine het zogenaamde Kleinwind-keurmerk. Het voldoen aan het Kleinwind-keurmerk of een ander vergelijkbaar keurmerk geeft de gemeente handvat om aan te nemen dat het product veilig is en aan alle technische eisen van deze tijd voldoet.

 

Overige randvoorwaarden (paragraaf 3.6)

  • Eigen behoefte

Uit landschappelijke overwegingen wil de provincie het aantal windturbines beperkt houden. Ook moet extra druk op het net worden voorkomen. Om deze redenen heeft de provincie besloten om alleen windturbines bij agrarische bedrijven toe te staan als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf.

Overeenkomstig het advies van de provincie houden we voor het bepalen van het eigen gebruik het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aan. Dit zal middels een energieplan aangetoond moeten worden. Wanneer er plannen zijn die leiden tot meer energieverbruik dan zal hiermee rekening worden gehouden.

Daarnaast vraagt de provincie van gemeenten om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte. In de beeldkwaliteitscriteria komt dit aspect ook aan de orde.

Ook een combinatie van zon en wind behoort tot de mogelijkheden. Als het hard waait schijnt de zon meestal niet en als de zon volop schijnt waait het vaak veel minder hard.

Zon en wind vullen elkaar daarom goed aan om in de eigen energiebehoefte van het bedrijf te kunnen voorzien.

Er kan niet altijd voorkomen worden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net. Zolang gebruik gemaakt kan worden van de bestaande netaansluiting is dat acceptabel. Hier is maatwerk mogelijk. In sommige gevallen kan netverzwaring toch nodig zijn. In uitzonderingsgevallen kan daaraan medewerking worden verleend.

 

6. Slotbepalingen

6.1 Bijlagen  

Het vastgestelde document Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking. Daarin zijn ook op genomen:

  • *

    Figuur 1: zie pagina 7

  • *

    Bijlage 1: uitsluitingsgebied windturbines rondom windpark Nij Hiddum-Houw

  • *

    Bijlage 2: uitsluitingsgebieden Natura-2000

     

6.2 Inwerkingtreding en citeertitel  

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 22 maart 2022,

Mr. drs. J.A. de Vries, burgemeester

G. Heeg, gemeentesecretaris