Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage Nadere regels jeugdhulp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-04-2022 | 01-01-2022 | nieuwe regeling | 29-03-2022 | 449336 |
In artikel 1.1 van de Jeugdwet en in artikel 1 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022 wordt een aantal begrippen omschreven. Deze begrippen zijn voor zover zij voorkomen in dit besluit ook van toepassing op deze nadere regels.
Indien de jeugdige en/of ouder(s) gebruik maakt van de mogelijkheid zoals bedoeld in lid 2 worden de aanvullingen toegevoegd als bijlage aan het onderzoeksrapport. Wanneer deze aanvullingen leiden tot een herziening van de conclusies uit het onderzoeksrapport kunnen de stappen van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.3 van de verordening worden herhaald.
Onverminderd de voorgaande bepalingen wordt van de ouder(s) geen gebruikelijke hulp verwacht indien er een direct verband is tussen de (dreiging van) overbelasting van de ouder(s) en de zorg die de ouder(s) aan de jeugdige biedt waarbij de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen onvoldoende zijn om de overbelasting op te heffen.
Artikel 10 Aanvullende criteria voor het resultaatgebied herstel, vermindering, stabilisatiestoornis jeugdige
Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen in aanmerking komen voor een individuele voorziening binnen het resultaatgebied herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige, als bij de jeugdige in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten aanwijzingen zijn voor een tijdelijke of blijvende stoornis of beperking, of delict gedrag als gevolg van een stoornis of beperking waarvoor behandeling noodzakelijk is:
Artikel 11 Aanvullende criteria voor het resultaatgebied opvoeding en versterking mogelijkheden ouders
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze regeling, indien toepassing voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Deze nadere regels jeugdhulp bieden een uitwerking van specifieke bepalingen in de verordening.
Artikel 2 Aanvang aanvraag na melding
Een melding van een jeugdige zal in sommige gevallen juridisch als een aanvraag te kwalificeren zijn. Wanneer op het datum van de melding wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van een aanvraag, geldt de datum van de melding als aanvraagdatum. De wettelijke vereisten waaraan een aanvraag ten minste moet voldoen zijn opgenomen in artikel 4:2 lid 1 en 2 Awb.
Wettelijke verwijzers hebben op grond van de jeugdwet recht om te verwijzen naar een algemene en individuele voorziening voor jeugdhulp. Niet wettelijke verwijzers hebben zonder tussenkomst van het college geen recht om te verwijzen naar een individuele voorziening voor jeugdhulp. Als een niet wettelijke verwijzer (bijvoorbeeld een zorgaanbieder) zonder tussenkomst van het college naar een individuele voorziening voor jeugdhulp verwijst, heeft dit gevolgen voor de financiering die niet als direct gevolg vanuit de jeugdwet kan worden gefinancierd. Dit kan betekenen dat de kosten voor de zorg voor rekening van de jeugdige en/of de ouder(s) komt.
Artikel 5 Externe deskundigheid
Lid 1 en 2: Het college kan hulp inschakelen van een externe adviseur (artikel 3:3 Awb en artikel 3:5 Awb). Het college blijft verantwoordelijk voor het onderzoek, het te nemen besluit en voor de onderbouwing daarvan. Het college kan bij het vragen van een advies aan de adviseur een termijn stellen waarbinnen het advies moet worden uitgebracht. Die termijn moet zodanig zijn dat de adviseur zijn taak naar behoren kan vervullen (artikel 3:6 lid 1 Awb). Hierdoor kan het college beslissen om de beslistermijn voor de beschikking te verlengen. Het college doet hiervan mededeling aan de jeugdige en/of de ouder(s).
Lid 2: Nadat het college het onderzoeksrapport naar de jeugdige en/of de ouder(s) heeft gestuurd, kunnen de jeugdige en/of ouder(s) opmerkingen en/of aanvullingen geven op het onderzoeksrapport.
Lid 3: De opmerkingen en/of aanvullingen op het onderzoekrapport worden als bijlage bij het onderzoeksrapport gevoegd. Indien het college besluit dat de aanvullingen leiden tot een herziening van de conclusies van het onderzoek, kunnen de stappen van het onderzoek (zoals bedoeld in artikel 4.3 van de verordening) worden herhaald.
Artikel 7 Intensief vrijwillig hulpverleningstraject
Bij het jeugdbeschermingsplein worden kinderen en gezinnen gemeld waarover zorgen bestaan gerelateerd aan hun ontwikkeling en/of hun veiligheid. Tijdens het overleg bij het jeugdbeschermingsplein kan worden besloten of er een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming nodig is of dat dit met een voorziening kan worden voorkomen. Een voorbeeld van zo’n voorziening is de inzet van het intensief vrijwillig hulpverleningstraject. De inzet van intensief vrijwillig hulpverleningstraject vanuit het wijkteam betreft een algemene voorziening. Hiervoor is geen beschikking nodig.
Het intensief vrijwillig hulpverleningstraject vanuit het wijkteam wordt enkel ingezet nadat dit in het jeugdbeschermingsplein is besproken. Een melding bij een wijkteam kan daarmee niet rechtstreeks leiden tot inzet van het intensief vrijwillig hulpverleningstraject. Dit verschilt met de inzet van andere algemene voorzieningen die wel direct beschikbaar zijn vanuit het wijkteam.
Ouders hebben een wettelijke zorgplicht voor hun kinderen. Ouders dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, waarbij zij zorgen voor de geestelijke en het lichamelijke welzijn van hun kinderen en het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van hun kinderen (en naar draagkracht voorzien in de kosten hiervan). Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:
Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Het kan ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van deze leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van dagelijkse zorg van kind tot kind. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig.
Bij het vaststellen van de zorgbehoefte wordt rekening gehouden met wat van de ouders kan worden verwacht in het kader van de gebruikelijke hulp. Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend is (artikel 2.3 van de Jeugdwet). Dat wordt ook wel eigen kracht genoemd. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep kan worden afgeleid dat bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden ook van ouders kan worden verwacht, en dus onder ‘eigen kracht’ kan vallen1 . Om dat vast te stellen moet het college goed onderzoeken of er sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden.
Uitval of overbelasting van een ouder
De zorg voor een jeugdige kan zo zwaar worden, dat overbelasting bij de ouder(s) ontstaat. Om voor jeugdhulp in aanmerking te komen, moet er een direct verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die de ouder(s) aan de jeugdige biedt waarbij de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen onvoldoende zijn om de overbelasting op te hebben. Bij overbelasting door een drukke baan en/of nevenactiviteiten, ligt de verantwoordelijkheid voor een oplossing hier in eerste instantie bij de ouders zelf.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder, als dat mogelijk is, aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar andere voorliggende voorzieningen (zoals kinderopvang, opvang na school en naschoolse opvang). Daarbij wordt gekeken wat er in redelijkheid met mantelzorg (sociaal netwerk van het gezin) kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een individuele voorziening vanuit de jeugdhulp mogelijk. Hetzelfde geldt voor de uitval van de ouder in een éénoudergezin. Is er geen hulp vanuit het netwerk mogelijk, dan kan jeugdhulp worden ingezet, tenzij er alternatieven zijn in de vorm van algemene voorzieningen.
Wanneer de uitval van de ouder naar verwachting langer gaat duren en een langdurige oplossing nodig is, wordt naar een alternatieve en meer blijvende oplossing gezocht. Hierbij wordt ook de aanwezigheid van mantelzorg betrokken.
Het kan zijn dat er sprake is van andere factoren waardoor ouders geen of niet voldoende gebruikelijke hulp kunnen leveren, zoals bij jeugdigen met ernstige verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek, of wanneer de ouders zelf een licht verstandelijke beperking hebben. In alle gevallen zal eerst naar de eigen mogelijkheden en een voorliggend aanbod gekeken worden.
Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie
Het in de bijlage opgenomen schema biedt een objectief afwegingskader om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van gebruikelijk hulp. Het schema dient als richtlijn, waarbij rekening gehouden dient te worden met de kalenderleeftijd van een jeugdige binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel. De beoordeling van de zorgbehoefte blijft altijd maatwerk.
Artikel 13 Voorwaarden voor verstrekking pgb
Lid 1: Het college weigert een pgb als het pgb beheerd gaat worden door degene die de hulp ook zelf gaat bieden. De reden is dat de zorgverlener niet met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken zal kunnen vervullen. Een uitzondering hierop is indien het de ouder of voogd van de jeugdige betreft. In dat geval kan de ouder of de voogd enerzijds het pgb beheren en anderzijds ook de hulp aan de jeugdige verlenen. Dit laat onverlet dat de ouder of voogd moet voldoen aan artikel 15 van de nadere regels.
Lid 2: Om een pgb te kunnen krijgen, moet de budgethouder kunnen aantonen dat de te bestede jeugdhulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Dit moet de budgethouder onderbouwen in het zorg-en budgetplan.
Artikel 14 Voorwaarden beheer pgb
De VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo hebben het 'Kader pgb-vaardigheid' opgesteld. Hierin is een lijst van 10 punten opgenomen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of iemand pgb-vaardig is. Het doel van het kader is om potentiële pgb-houders te informeren over welke taken, kennis en vaardigheden er zoal komen kijken bij een pgb. Door hen goed te informeren, zijn zij beter toegerust om een bewuste keuze voor een pgb.
In dit artikel wordt onder (potentiële) pgb-houder verstaan de persoon die met het pgb jeugdhulp gaat inkopen en gaat beheren. In verreweg de meeste gevallen is dit een ouder. Daar waar in dit artikel jeugdhulpverlener staat, wordt ook verstaan iemand uit het sociale netwerk. In dit artikel worden 10 eisen gesteld om als 'pgb-vaardig' te kunnen worden gekwalificeerd.
Onderdeel a: De pgb-houder weet welke zorg hij, of de persoon voor wie het budget bestemd is, nodig heeft. Als hij dat niet weet, is zorg in natura mogelijk meer aangewezen.
Onderdeel b: De pgb-houder moet weten welke regels er horen bij een pgb, of weet waar hij die regels kan vinden. Bijvoorbeeld op de website van de verstrekker die het pgb geeft.
Onderdeel c: De pgb-houder is in staat een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en weet ook welk deel van het pgb al uitgegeven is.
Onderdeel d: De pgb-houder moet uit zichzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de jeugdhulpverlener beantwoorden of telefoongesprekken voeren met jeugdhulpverleners. Als er iets verandert, moet hij dat zelf aangeven. Die verplichting geldt altijd en volgt uit de wet en de verordening.
Onderdeel e: Als de pgb-houder een pgb krijgt, moet hij zelf jeugdhulpverleners uitzoeken en afspraken maken over de jeugdhulp die ze gaan geven en over hun uurtarief en hun uren.
Onderdeel f: De pgb-houder moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de jeugdhulpverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet hij kunnen laten zien dat hij de jeugdhulp inkoopt waarvoor hij het geld gekregen heeft.
Onderdeel g: De pgb-houder moet beoordelen of de jeugdhulp die met het pgb wordt ingekocht passend is en of de kwaliteit van de jeugdhulp in orde is. Als hij de zorg niet goed vindt, kan hij uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, grijpt hij zelf in. Dit vraagt in het geval van ouder en voogd dat zij in staat zijn op hun eigen handelen kunnen reflecteren en hun eigen houding en gedrag aan te passen wanneer nodig.
Onderdeel h: De pgb-houder moet zelf de jeugdhulp regelen met één of meer jeugdhulpverleners en dat zo regelen dat er altijd jeugdhulp is en dat de hulp juist wordt ingezet. Ook als de jeugdhulpverlener ziek is of op vakantie gaat. Hij moet zelf jeugdhulpverleners kunnen kiezen die goed bij zijn situatie passen en hij moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de jeugdhulpverlener ziek is, moet hij zelf vervanging regelen.
Onderdeel i: De pgb-houder moet ervoor zorgen dat de jeugdhulpverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen en hij durft daarover een gesprek te beginnen als zij hun werk niet goed doen. Als de pgb-houder een overeenkomst met een jeugdhulpverlener is aangegaan, dan is hij juridisch gezien werkgever of opdrachtgever. Hij moet dan goed kunnen vertellen wat de jeugdhulpverlener moet doen. Dit vraagt in het geval van ouder en voogd dat zij in staat zijn op hun eigen handelen kunnen reflecteren en hun eigen houding en gedrag aan te passen wanneer nodig.
Onderdeel j: De pgb-houder hoeft niet alle regels over hoe een werkgever of opdrachtgever zijn taak moet vervullen te kennen, maar hij moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. De publicatie ‘Handreiking voor toetsing op (minimale) pgb-vaardigheid’ van de Rijksoverheid biedt meer informatie.
Lid 1: De Sociale Verzekeringsbank voert namens het college de betalingen en het budgetbeheer van pgb’s uit. De jeugdige en zijn ouders zijn verantwoordelijk voor het aangaan van een rechtsgeldige zorgovereenkomst met degene die de jeugdhulp levert (artikel 8a lid 1 Regeling jeugdwet).
Lid 2: De Sociale Verzekeringsbank heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. De budgethouder en degenen die de jeugdhulp gaan leveren moeten gebruikmaken van deze modelovereenkomsten (artikel 8a lid 2 Regeling jeugdwet). De zorgovereenkomst moet vervolgens worden goedgekeurd door het college en de Sociale Verzekeringsbank (artikel 8a lid 3 Regeling jeugdwet).
Artikel 16 pgb in het buitenland
Lid 1: Als vaststaat dat de inzet van de jeugdhulp voor de jeugdige voor individuele begeleiding of persoonlijke verzorging noodzakelijk is, mag de geïndiceerde hulp voor maximaal vier weken per jaar ook tijdens vakantie in het buitenland worden ontvangen. Bij de maximale termijn van vier weken per jaar hoeft er geen toestemming door het college te worden gegeven.
Lid 2: Het pgb kan tijdens een vakantie in het buitenland enkel worden ontvangen voor de kosten van de hulpverlening. Overige kosten dienen zijn voor rekening van de cliënt.
3. Onder cliënt wordt verstaan: de persoon aan wie de individuele voorziening is toegekend.
denk hierbij aan de gezinssamenstelling, de situatie van uzelf, uw kind of andere gezinsleden, wat gaat er goed en wat gaat er minder goed? |
Nadat uw aanvraag compleet is ontvangen voert u één of meerder gesprekken met een wijkteammedewerker toegang. Deze wijkteammedewerker bepaalt of u een jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet ontvangt. In dat geval geven wij uw persoonsgegevens door aan de gekozen zorgaanbieder zodat de hulp daadwerkelijk gestart kan worden. Als u op basis van de gesprekken met de wijkteammedewerker toegang gebruik gaat maken van een persoonsgebonden budget (pgb), dan geven wij voor de uitbetaling van het pgb uw gegevens door aan de Sociale Verzekeringsbank.
Uw aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als de gezaghebbende ouder(s) en / of voogd dit aanvraagformulier ondertekenen. Is uw kind 16 jaar of ouder? Dan is hij of zij verplicht om dit aanvraagformulier ook te ondertekenen.
U kunt de aanvraag met bijlagen opsturen naar [postadres] of mailen naar [e-mailadres].
Als u hulp wilt bij de gesprekken volgend op deze aanvraag kunt u gratis cliëntondersteuning aanvragen bij MEE Rotterdam Rijnmond. U kunt bellen naar 010 - 282 11 11 of u stuurt een mail naar toegang@blijfmeedoen.nl met uw vraag.
Referentiekader gebruikelijke hulp
Uit: Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, bijlage 3; Gebruikelijke zorg, 2014
Referentiekader ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen:
Jong volwassenen van 18 tot 23 jaar:
Bijlage IV Tarievenlijst inclusief beschrijving