Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Best 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Best 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Best 2021.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Best 2020
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-04-2022 | nieuwe regeling | 29-03-2022 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best,
gelet op de artikelen 8, 9, en 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Best 2020;
besluit vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Best 2022
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna te noemen de wet, gaat ervan uit dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.
Deze nadruk op de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5 van de wet. Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, zoals ouderen en inwoners met een beperking, kunnen een beroep doen op ondersteuning door de gemeenten.
In de verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Best 2020 is het kader voor het lokale beleid vastgesteld. Deze beleidsregels zijn opgesteld als uitwerking van de verordening. Op deze manier wordt transparant op welke manier er uitvoering wordt gegeven van de verordening maatschappelijk ondersteuning in de praktijk.
Hoofdstuk 2: Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening
Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp), en de gemeentelijke verordening, die ook criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet.
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de cliënt ingezetene is van de gemeente, dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft.
2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt bedoeld te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een inkomen op minimumniveau is een inkomen op bijstandsniveau. Gemeenten hanteren in het kader van de bijzonder bijstand een rekensom om te bepalen of bepaalde kosten gedragen kunnen worden met een minimuminkomen. Dit houdt in dat iets financieel draagbaar is als de kosten binnen een termijn van 36 maanden terugbetaald kunnen worden bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Rekensom: bijstandsnorm x 5% x 36 maanden. Deze richtlijn zal gebruikt worden om te bepalen of een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau is en daarmee als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden. Hierbij zal gerekend worden met de bijstandsnorm zoals die op het moment van de melding van toepassing is.
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop. Een bestaande reguliere hulp in het huishouden kan als algemeen gebruikelijk worden gezien.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van CVV. Dat wil zeggen dat er in eerste instantie wordt gekeken naar de collectieve voorziening, in dit geval het CVV. Alleen wanneer is aangetoond dat CVV niet geschikt is voor de belanghebbende, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.
2.4 Goedkoopst passende maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten de meest goedkoop passende voorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.
2.5 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
De cliënt komt niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking:
Van inwoners mag worden verwacht dat zij tijdig anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, of rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet bijvoorbeeld degene die weet dat traplopen binnen voorzienbare tijd niet meer mogelijk zal zijn, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening of woningaanpassing.
2.6 Regresrecht en schadevergoedingen
Wanneer beperkingen in de zelfredzaamheid of participatiemogelijkheden zijn ontstaan als gevolg van een ongeval waarbij een andere partij schuldig is bevonden worden de mogelijkheden voor regres en/of een schadevergoeding onderzocht. Op het moment dat een inwoner daadwerkelijk en binnen een aanvaardbare termijn een beroep kan doen op een verzekeringsuitkering, is er vanuit de Wmo geen noodzaak tot ondersteuning. Het probleem wordt dan immers op basis van eigen kracht ondervangen. Een inwoner is niet verplicht om aanspraak te maken op een schade-uitkering. Op het moment dat hij dat wel doet, mag verwacht worden dat hij alle noodzakelijke schade en gevolgschade in zijn claim meeneemt.
2.7 Eerder verstrekte voorziening
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt of als de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld:
Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.
Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:
Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.
Hoofdstuk 3: Vaststellen gebruikelijke hulp Wmo
Gebruikelijke hulp is de hulp die redelijkerwijs mag worden verwacht van de huisgenoten, zoals de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Het gaat bijvoorbeeld om het helpen met eten koken, stofzuigen, kinderen aankleden en naar school brengen.
3.2 Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp
In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:
De huisgenoot is regelmatig 1 niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter;
3.3 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning
Als de inwoner zijn/haar huishoudelijke taken niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen.
Taken van een 18-jarige of oudere leeftijd
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Vanaf 18 jaar kan een eenpersoons huishouden worden gerund en vanaf 21 jaar een meerpersoonshuishouden. De huishoudelijke taken zijn:
3.4 Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Bij volwassenen onderling kan van partners en andere volwassen huisgenoten ten opzichte van elkaar worden gevraagd dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is. Inwonende volwassenen waaronder partner, huisgenoot of volwassen kinderen (> 18 jaar) worden verondersteld de praktische, ondersteunende begeleiding in het normale maatschappelijke verkeer te verzorgen2 .
Hoofdstuk 4: Afwegingen bij maatwerkvoorzieningen
4.1. Huishoudelijke ondersteuning in natura.
Huishoudelijke ondersteuning (eventueel met overname wasverzorging) en/of ondersteuning bij de maaltijdverzorging kan worden ingezet wanneer een inwoner als gevolg van objectiveerbare beperkingen niet in staat is om bepaalde huishoudelijke taken uit te voeren. Bij het bepalen van de inzet wordt gekeken naar wat de inwoner nog zelf kan, wat diens netwerk eventueel op kan pakken en wat middels voorliggende voorzieningen opgelost kan worden. Alleen de taken die dan nog overblijven komen in aanmerking voor overname/compensatie. Ook kan ondersteuning tijdelijk worden ingezet om iemand taken aan te leren met als doel de zelfredzaamheid te bevorderen. Wanneer mensen een particuliere hulp hebben wordt dit gezien als voorliggend.
De maatwerkvoorziening die de gemeente kan verstrekken als huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura bestaat uit:
Deze taken hebben als resultaat een schoon en leefbaar huis. De benodigde frequentie per activiteit om tot een schoon en leefbaar huis te komen is opgenomen in bijlage 1 Normering Huishoudelijke Ondersteuning. Hierin staat ook van welke norm (gemiddelde situatie) wordt uitgegaan en welke factoren hierop van invloed zijn. Over de daadwerkelijke frequentie per activiteit worden door zorgaanbieder en inwoner afspraken gemaakt. Deze worden opgenomen in het Ondersteuningsplan (zie bijlage 1).
Deze module kan worden ingezet als het een inwoner niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden3
. De inzet van deze productcategorie is afhankelijk van de ondersteuningsvraag en kan ook los van de andere productcategorieën huishoudelijke ondersteuning worden ingezet.
Als een inwoner die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt er contact opgenomen met partner/huisgenoot zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam.
Een leefbaar huishouden voeren, impliceert een geschikte woning waarin de inwoner zijn alledaagse levenshandelingen kan verrichten. Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er voorzieningen die dit mogelijk maken.
Wanneer een beperking optreedt, dan zijn 2 mogelijkheden aan de orde:
Primair moet de inwoner over een woning beschikken, hetzij in huur of eigendom. Het is in principe aan de inwoner om een woning te zoeken, als de situatie daarom vraagt. Een (woon)boot of een woonwagen met vaste lig- of standplaats staat gelijk met een woning.
Er moet een direct verband bestaan tussen de beperkingen die de cliënt ondervindt en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, bijvoorbeeld de trap, het bad, drempels, de keuken of de breedte van de deuropeningen. Daarnaast moeten de beperkingen hem of haar belemmeren in het toegang verkrijgen tot en/of gebruik van essentiële woonruimten. Hobby en recreatieruimten vallen hier niet onder, tenzij de woning of een van de essentiële woonruimten uitsluitend via (een van) deze ruimten te bereiken is. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutische baden.
Allereerst beoordeelt de Wmo-klantmanager of voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen of verhuizing naar een geschiktere woning het probleem kunnen oplossen. Vervolgens beoordeelt zij welke voorzieningen tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Dat kunnen losse voorzieningen zijn maar ook bouwkundige of woontechnische aanpassingen.
Het beschikken tot een woonvoorziening
Leidt de afweging tot één van voornoemde richtingen, dan volgt een kostenraming. Losse voorzieningen gaan doorgaans vóór op bouwkundige aanpassingen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen. In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
Er wordt altijd in het individuele geval bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Huurders van woningcorporaties wordt gewezen op de mogelijkheden van het oppluspakket van de betreffende verhuurder. Ook dit wordt als voorliggend beschouwd.
Onder losse woonvoorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die niet nagelvast aan het huis vast zitten en dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een tillift). Dit wordt ook wel “roerende woonvoorzieningen” genoemd. Voor het aanschaffen van een roerende woonvoorziening kan op verzoek van de cliënt een Persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor de hoogte van dat budget geldt:
Trapliften worden, in de naturavariant, altijd in bruikleen verleend. Deze zijn her inzetbaar waardoor kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Het college vergoedt de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie indien deze verstrekking heeft plaatsgevonden in het kader van de Wmo. De hoogte van het onderhoud en reparatie is gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar. De cliënt kan ook een pgb aanvragen voor een traplift.
Onder bouwkundige voorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die nagelvast aan het huis vast zitten.
Het college kan in geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning een tegemoetkoming verlenen aan de woningeigenaar in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De periode van vijf maanden, zoals genoemd kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode een belanghebbende voor de woning in aanmerking komt.
Indien een woning ten gevolge van het realiseren van een woningaanpassing voor een nieuwe bewoner leeg staat, kan het college een tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woonruimte voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, en is ten hoogste de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.
4.Woningaanpassing of verhuizing
De Wmo-klantmanager beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden.
Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.
Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
Volgt de cliënt het verhuisadvies dan ontvangt hij of zij een verhuiskostenvergoeding. Daar horen ook eventuele kleine aanpassingen in de nieuwe woning bij.
Niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Indien een verhuizing de beste oplossing is, maar de cliënt (en zijn gezin) kiest ervoor niet te verhuizen dan stelt het college voor de noodzakelijke aanpassingen een beperkt bedrag beschikbaar. Dit wordt verstrekt via een tegemoetkoming waarmee aanpassingen kunnen worden gedaan van bouwkundige of woontechnische aard. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten tot een maximum van € 3.000,004 . Het resterende komt voor rekening van de cliënt. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat alle benoemde aanpassingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. De gemeente zal dit steekproefsgewijs controleren.De cliënt heeft naderhand géén recht meer op toekenning van een voorziening die tijdens de initiële afweging behoorde.
Voor kleinere woningaanpassingen, zoals het plaatsen van beugels of aanpassing van de badkamer, heeft de gemeente Best afspraken gemaakt met een vaste aannemer. Op basis van het advies voor een noodzakelijke aanpassingen geeft de klantmanager de opdracht, of stelt de aannemer een offerte op. Na goedkeuring door de gemeente worden de aanpassingen uitgevoerd.
Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Uitgangspunt is dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning worden gehuurd. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
Grenzen aan de woonvoorziening
Het niveau voor sociale woningbouw zonder achterstallig onderhoud is de standaard voor het treffen van woonvoorzieningen. Wenst de cliënt een hoger kwaliteitsniveau, dan kan dat in samenspraak met de woningeigenaar worden gerealiseerd, maar komen de meerkosten voor zijn rekening.
2.Algemeen gebruikelijke levensduur
Heeft een aanvraag voor een voorziening betrekking op het geheel of gedeeltelijk vervangen van een badkamer of keuken in de woning die eigendom is van de cliënt5 , dan houdt de omvang van de toe te kennen voorziening verband met de algemeen gebruikelijke levensduur van die voorzieningen. Hiervoor volgen we het ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’ van de Huurcommissie6 .
De afschrijvingstermijn voor een badkamer is daarin bepaald op 25 jaar, die voor een keuken op 15 jaar. In voorkomende situaties wordt de hoogte van de verstrekking als volgt begrensd:
Conform de geldende verstrekkingsvormen in de verordening beschikt het college de woonvoorziening in natura, door middel van een pgb, of een tegemoetkoming.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt bepaald in relatie tot de vastgestelde levensduur van de maatwerkvoorziening:
In het geval van verstrekking wordt de kostprijs van de maatwerkvoorziening bepaald op basis van de restwaarde.
Als een cliënt die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt ernaar gestreefd om contact op te nemen met partner/huisgenoot, zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een traplift.
3.Aanpassingen in wooncomplexen
Aanpassingen in wooncomplexen die ten goede komen aan alle gebruikers, zoals elektrische deurdrangers in algemene ruimten, worden niet beschouwd als maatwerkvoorzieningen voor een enkele bewoner van het complex. De kosten komen voor rekening van de eigenaar, zoals een woningcorporatie of commerciële verhuurder, of voor de vereniging van eigenaren.
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien(bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk).
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.
Ook hier kan voorzienbaarheid een rol spelen. Mogelijk komt de vraag om een vervoersvoorziening naar voren, omdat de aanvrager niet meer van een eigen vervoermiddel (fiets of auto) gebruik kan maken. Mogelijk was dit te voorzien en heeft de aanvrager rekening kunnen houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die zijn gemaakt. De aanvrager kan verder de kosten die hij of zij in het verleden maakte voor een persoonlijk vervoermiddel inzetten voor een alternatief.
1.Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Het collectief vervoersysteem heeft primaat, zodat eerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een individuele oplossing worden gezocht. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
2.Individuele vervoersvoorziening in de vorm van een hulpmiddel
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden.
Als een cliënt zonder auto-aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kan overwogen worden of een auto-aanpassing wordt vergoed. Bij auto-aanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen. Bij verstrekking van auto-aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is. De auto mag niet ouder dan 3 jaar oud zijn.
De volgende autoaanpassingen gelden als algemeen gebruikelijk (niet limitatief):
3. Individuele vervoersvoorzieningen
Bij een vervoersbehoefte voor korte afstanden in de directe woonomgeving waarbij ook een eventueel recreatief aspect een rol speelt kan een individuele vervoersvoorziening toegekend worden. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de maximale loopafstand en wordt tevens bekeken of de inwoner in staat is om veilig aan het verkeer deel te nemen. Wanneer dit onvoldoende objectiveerbaar is kan er een onafhankelijk medisch advies worden opgevraagd.
Afhankelijk van de situatie en de mogelijkheden van de inwoner kunnen de volgende vervoersvoorzieningen worden ingezet:
Het primaat ligt bij bovenstaande indivuele vervoersvoorzieningen. Alleen wanneer aantoonbaar is dat deze voorzieningen niet adequaat zijn kan gekeken worden naar een andere maatwerkvoorziening. Ook hierbij zal altijd onderzocht worden of de betreffende voorziening veilig, passend en het goedkoopst compenserende middel is.
4.4 Rolstoelen en hulpmiddelen voor sportbeoefening
Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidenteel’ gebruik vallen niet onder alledaagse verplaatsingen. Incidenteel betekent ‘niet structureel’ en ‘weinig voorkomend’. In deze situaties verwijst de Wmo-klantmanager naar de thuiszorgwinkels. Gebruikt de cliënt de rolstoel regelmatig, dan is een verstrekking vanuit de Wmo mogelijk. De Wmo-klantmanager stelt op grond van het indicatieadvies een programma van eisen op.
De Wmo-klantmanager houdt rekening met de mantelzorger. Is deze bijvoorbeeld niet in staat de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, dan kan een ondersteunende motorvoorziening verschaft worden.
Het gaat om verplaatsingen die betrokkene maakt in of direct vanuit de woning, m.a.w. hij is voor deze alledaagse verplaatsingen aangewezen op een rolstoel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende rolstoelvoorzieningen:
In het geval van verhuizing van de cliënt naar Best, dan kan de gemeente de rolstoel overnemen tegen de vast te stellen restwaarde, en voor zover deze is opgenomen in het kernassortiment van de gemeente. In het omgekeerde geval kan de rolstoel ook door een andere gemeente worden overgenomen. Als een rolstoel niet wordt overgenomen, dient de gemeente een vergelijkbaar middel te leveren.
Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Uitgegaan wordt van de maximale fysieke mogelijkheden (dus alleen als het medisch noodzakelijk is een sportvoorziening wordt uitgerust van elektrische ondersteuning).
Begeleiding betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Aanbieders die hebben ingeschreven om de maatwerkvoorziening begeleiding te bieden, mogen dit aanpassen op basis van de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Dit kan bestaan uit een afgestemd geheel van diensten, waaronder begrepen:
Algemene voorliggende voorzieningen
Gebruikelijke hulp: Begeleiding is gebruikelijke hulp als het gaat om begeleiding bij maatschappelijke participatie en het bezoeken van familie, vrienden etc., als het gaat om het overnemen van taken die behoren tot een gezamenlijk huishouden (zoals het doen van de administratie) en als het gaat om het leren omgaan van derden met de cliënt.
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, dan is behandeling voorliggend. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of ineen revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
In 2022 is van 1 april de nieuwe aanbesteding van kracht en gelden de volgende producten7 :
B1. Individuele begeleiding (productcode B1 / 02B01)
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt.
De productspecificaties individuele begeleiding zijn opgebouwd uit drie producten (1,2,3) waarbij het vereiste ondersteuningsniveau (de mate van deskundigheid, specialisatie en complexiteit) van categorie 1 tot categorie 3 toeneemt.
Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de Wmo klantmanager de intensiteit bepaald (de vereiste omvang van de ondersteuning).
B2 Individuele begeleiding 2 (productcode B2 / 02B02)
Begeleiding bedoelt voor iedere cliënt die een matige beperking op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of maatschappelijke participatie ervaart/heeft. Er is weinig of onvoldoende compensatie vanuit de omgeving. Ondersteuning is nodig op meerdere levensgebieden. Begeleider biedt sturing op de levensgebieden waar mogelijk, maar kan de regie op enkele levensgebieden ook overnemen. Ondersteuning is deels planbaar.
B3 Individuele begeleiding 3 (productcode B3 / 02B03)
Voor iedere cliënt die ernstige beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie ervaart/heeft. De ondersteuning richt zich voornamelijk op het verkrijgen en behouden van een stabiele situatie. Cliënt heeft een complexe hulpvraag op meerdere levensdomeinen en ontvangt hierbij niet of weinig ondersteuning vanuit het netwerk. De begeleiding neemt regie over op de levensdomeinen waar dit noodzakelijk is. Er is specialistische inzet noodzakelijk. De ondersteuning is vaak onplanbaar. Dit betekent dat ondersteuning vaak snel ingezet moet worden door gebeurtenissen in het leven van de cliënt.
G1 Groepsbegeleiding (productcode G1 / 02G01)
Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals door opdrachtgever vastgesteld bij de indicatie voor begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. De aanbieder overlegt samen met de cliënt of groepsbegeleiding effectief is. Groepsbegeleiding valt binnen de totaal geïndiceerde tijd voor begeleiding (individueel en groep) van een cliënt.
Dagbesteding is een vorm begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd. Bij dagbesteding wordt gewerkt met dagdelen van drie uur waarbij de cliënt daadwerkelijk op locatie aanwezig is. Er wordt gestreefd naar passende dagbesteding op maximaal 10 km reisafstand vanaf het huisadres van de cliënt. Zie verdere informatie bij het product vervoer.
Indien een cliënt twee dagdelen op één dag komt, brengt de cliënt zelf de lunch mee, of aanbieder biedt de mogelijkheid om tegen een redelijke vergoeding voor de cliënt een lunch te verzorgen. Een combinatie is ook mogelijk door bijvoorbeeld naast de zelf meegebrachte lunch soep aan te bieden of een andere versnapering tegen een geringe vergoeding ten laste van de cliënt.
D1 Dagbesteding 1 (productcode D1 / 07D01)
Deze vorm van dagbesteding is bedoeld voor volwassenen die door de aard van hun beperking, ondersteunings - of zorgbehoefte niet kunnen deelnemen aan (betaald of vrijwilligers-) werk, geen perspectief hebben op gewoon of begeleid werk én geen gebruik kunnen maken van dagactiviteiten die toegankelijk zijn voor iedereen in het voorliggend veld.
D2 Dagbesteding 2 (productcode D2 / 07D02)
Deze vorm van dagbesteding is bedoeld voor volwassenen die onder de kenmerken van Dagbesteding 1 vallen, maar daarnaast meer specialistische ondersteuning behoeven. Meer gericht op de geestelijke gezondheidszorg en complexere casuïstiek op één of meerdere leefgebieden.
V1 Vervoer Dagbesteding (V1 / 08V01 t/m 08V14)
Het vervoer naar de dagbesteding wordt apart geïndiceerd en is gebaseerd op de kortste afstand tussen het woonadres van de inwoner en de dagbestedingslocatie. De prijzen zijn in een staffel geordend met een onderscheid tussen regulier en rolstoel vervoer.
Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorgen, toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Het permanent toezicht kan een vorm van actieve observatie zijn, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld.
Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat de mantelzorger op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor CVV, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als CVV (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
Hoofdstuk 5 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)
5.1 Voorwaarden voor toekenning persoonsgebonden budget
De inwoner kan zelf het budget beheren: zelf de ondersteuning inkopen en hulpverleners aansturen. De inwoner mag ook iemand machtigen om dit voor hem of haar te doen. Voor de toetsing worden de 10 punten van pgb-vaardigheid gebruikt (VNG / VWS) (zie bijlage 3). Wanneer de inwoner op basis van deze toetsing niet in staat wordt geacht om het budget zelfstandig te beheren is het noodzakelijk dat er iemand gemachtigd wordt. Ook bij deze persoon zal de PGB-vaardigheid worden getoetst.
5.2 Eenmalige PGB’s en uitbetaling PGB door de Sociale Verzekeringsbank
Eenmalige PGB’s voor voorzieningen worden uitgekeerd aan de inwoner op basis van een factuur en betalingsbewijs. Ook kan de factuur (welke gelijk moet zijn aan de offerte waarop toestemming is gegeven) direct naar de gemeente worden gestuurd zodat de factuur direct voldaan kan worden bij de leverancier.
PGB’s voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding/dagbesteding worden via de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerd. De budgethouder wordt bij de SVB aangemeld en het budget wordt beschikbaar gesteld. De budgethouder of diens vertegenwoordiger stelt samen met de zorgaanbieder/zorgverlener een zorgovereenkomst op. Deze overeenkomst moet voldoen aan de voorwaarden:
Nadat de gemeente de zorgovereenkomst heeft geaccordeerd is het voor de budgethouder of diens vertegenwoordiger mogelijk om geleverde ondersteuning te declareren. De gemeente heeft inzicht in de ingediende declaraties via de portal van de SVB. Bij beëindiging of verlenging van de beschikking zal het declaratiegedrag onderdeel zijn van het onderzoek naar rechtmatigheid en doelmatigheid van de geboden ondersteuning.
5.3 Voorwaarden pgb ten behoeve van inzet sociaal netwerk
De persoon die hulp gaat bieden heeft aangegeven dat de zorg voor hem/haar niet tot overbelasting leidt. Deze overbelasting moet worden vastgesteld door een onafhankelijke arts. Wanneer er sprake is van overbelasting (vastgesteld door een onafhankelijk arts) bij een persoon uit het sociale netwerk kan deze geen ondersteuning bieden vanuit een PGB.
Het college stelt nadere regels op over de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld en onder welke voorwaarden de cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Hoofdstuk 6: Eigen bijdrage (abonnementstarief)
De bedragen per maand, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage zijn:
voor cliënten met een inkomen tot 110% van het sociale minimum bedraagt de eigen bijdrage € 0,00; uitzondering hierop zijn de inwoners die een Beschermd wonen indicatie hebben vanuit de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven de grens van 100% van het sociaal minimum. Voor de cliënten tussen 100% en 110% betaalt de gemeente Best de eigen bijdrage Beschermd wonen.
Aldus besloten in de vergadering van 29 maart 2022.
burgemeester en wethouders van Best
Hans Ubachs
Burgemeester
Jolie Hasselman
Secretaris
Bijlage 1. Normenkader en ondersteuningsplan Huishoudelijke ondersteuning
De Centrale Raad van Beroep oordeelde op 16 mei 2016 dat gemeenten hun basisvoorziening ‘schoon en leefbaar huis’ moeten baseren op een onafhankelijk vastgestelde normensystematiek. Een onafhankelijk empirisch onderzoek van Bureau HHM in samenwerking met KPMG Plexis resulteerde in een normenkader voor de inrichting van de Huishoudelijke Ondersteuning van gemeenten. Het normenkader is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Definitie van het resultaat: Een huis is ‘schoon en leefbaar’ indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader: Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon en leefbaar huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.
Met het normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Door uit te gaan van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’ en de mogelijkheid tot meer of minder inzet, kan het normenkader in elke gemeente en voor elke cliënt kan worden toegepast.
Factoren die van invloed zijn op de norm
huisdieren; Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen;
Tabel 1.Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning: Frequentie per activiteit
Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten en incidentele activiteiten). Bron: Bureau HHM - Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’.
Bijlage 4. Beschrijving productcodes begeleiding
B1. Individuele begeleiding (productcode B1 / 02B01)
Begeleiding is bedoeld voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische problematiek, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen/verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag.
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de .
De productspecificaties individuele begeleiding zijn opgebouwd uit drie producten (1,2,3) waarbij het vereiste ondersteuningsniveau (de mate van deskundigheid, specialisatie en complexiteit) van categorie 1 tot categorie 3 toeneemt.
Binnen iedere productspecificatie wordt vervolgens door de Wmo klantmanager de intensiteit bepaald (de vereiste omvang van de ondersteuning).
B2 Individuele begeleiding 2 (productcode B2 / 02B02)
Begeleiding bedoelt voor iedere die een matige beperking op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of maatschappelijke participatie ervaart/heeft. Er is weinig of onvoldoende compensatie vanuit de omgeving. Ondersteuning is nodig op meerdere levensgebieden. Begeleider biedt sturing op de levensgebieden waar mogelijk, maar kan de regie op enkele levensgebieden ook overnemen. Ondersteuning is deels planbaar.
B3 Individuele begeleiding 3 (productcode B3 / 02B03)
Voor iedere die ernstige beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid, zelfregie of participatie ervaart/heeft. Er is sprake van:
De ondersteuning richt zich voornamelijk op het verkrijgen en behouden van een stabiele situatie. heeft een complexe hulpvraag op meerdere levensdomeinen en ontvangt hierbij niet of weinig ondersteuning vanuit het netwerk. De begeleiding neemt regie over op de levensdomeinen waar dit noodzakelijk is. Er is specialistische inzet noodzakelijk. De ondersteuning is vaak onplanbaar. Dit betekent dat ondersteuning vaak snel ingezet moet worden door gebeurtenissen in het leven van de .
G1 Groepsbegeleiding (productcode G1 / 02G01)
Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals door opdrachtgever vastgesteld bij de indicatie voor begeleiding van de betreffende . Het is mogelijk dat een zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. De aanbieder overlegt samen met de of groepsbegeleiding effectief is. Groepsbegeleiding valt binnen de totaal geïndiceerde tijd voor begeleiding (individueel en groep) van een .
Dagbesteding is een vorm begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/ het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Het bieden van enige persoonlijke ondersteuning en/of begeleiding bij verzorgingstaken (bijv. ondersteuning bij de toiletgang) behoort tot deze ondersteuning. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de georganiseerd. Bij dagbesteding wordt gewerkt met dagdelen van drie uur waarbij de daadwerkelijk op locatie aanwezig is. Er wordt gestreefd naar passende dagbesteding op maximaal 10 km reisafstand vanaf het huisadres van de . Zie verdere informatie bij het product vervoer.
Dagbesteding is opgebouwd uit twee producten (1 en 2) en kan worden uitgebreid met het aanvullend product vervoer.
Indien een twee dagdelen op één dag komt, brengt de zelf de lunch mee, of aanbieder biedt de mogelijkheid om tegen een redelijke vergoeding voor de een lunch te verzorgen. Een combinatie is ook mogelijk door bijvoorbeeld naast de zelf meegebrachte lunch soep aan te bieden of een andere versnapering tegen een geringe vergoeding ten laste van de .
D1 Dagbesteding 1 (productcode D1 / 07D01)
Deze vorm van dagbesteding is bedoeld voor volwassenen die door de aard van hun beperking, ondersteunings - of zorgbehoefte niet kunnen deelnemen aan (betaald of vrijwilligers-) werk, geen perspectief hebben op gewoon of begeleid werk én geen gebruik kunnen maken van dagactiviteiten die toegankelijk zijn voor iedereen in het voorliggend veld.
De ervaart/heeft beperkingen, soms op meerdere leefgebieden, ten gevolge van psychiatrische/psychische/psychogeriatrische problematiek, en/of (licht)verstandelijke beperking, ouderdom, NAH, gedragsproblematiek. Er is sprake van:
D2 Dagbesteding 2 (productcode D2 / 07D02)
Deze vorm van dagbesteding is bedoeld voor volwassenen die onder de kenmerken van Dagbesteding 1 vallen, maar daarnaast meer specialistische ondersteuning behoeven. Meer gericht op de geestelijke gezondheidszorg en complexere casuïstiek op één of meerdere leefgebieden.
V1 Vervoer dagbesteding (productcodes: V1 / 08V01 t/m 08V14)
Het (voor)bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden valt onder de Wmo 2015. Ondersteuning bij maaltijden valt onder de Zorgverzekeringswet als:
- Een cliënt niet in staat is zelfstandig te eten en te drinken (in zijn mond doen);
- Maaltijdondersteuning medisch noodzakelijk is (bijv. bijvoeding);
De Huurcommissie is een landelijke, onafhankelijke, onpartijdige commissie van huurders en verhuurders. Zie ook www.huurcommissie.nl.