Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hendrik-Ido-Ambacht

Nota VTH-beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHendrik-Ido-Ambacht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota VTH-beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid
CiteertitelNota VTH beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlagenNota VTH beleid gemeentelijke taken Nota RUN

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-04-202201-01-2022nieuwe regeling

29-03-2022

gmb-2022-159583

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota VTH-beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid

Het COLLEGE van BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft op 29 maart 2022 besloten om de 'Nota VTH beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid 2018 – 2022, uitvoeringskaders en strategieën voor Wabo-taken vergunningverlening, toezicht en handhaving in Zuid-Holland Zuid' te verlengen voor de periode van 2022-2025 en besloten dat deze van toepassing is op de omgevingstaken die de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid voor de gemeente uitvoert.

 

Het komen tot een nieuw toekomstbestendig en regionaal uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid voor VTH-taken vraagt om een zorgvuldig proces, tezamen met keten- en kennispartners. Dit impliceert een meerjarig traject. Daarom is verlenging van de huidige nota noodzakelijk. Een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid voor VTH-taken is wettelijk verplicht volgens het Besluit omgevingsrecht en maakt formele verlenging daarmee noodzakelijk.

 

Dit verlengingsbesluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het digitale gemeenteblad en werkt terug tot 1 januari 2022.

 

De tekst van de 'Nota VTH beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid 2018 – 2022, uitvoeringskaders en strategieën voor Wabo-taken vergunningverlening, toezicht en handhaving in Zuid-Holland Zuid' is te vinden op de website van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid: www.ozhz.nl.

 

Samenvatting

 

Voorliggende Nota VTH-beleid gemeentelijke taken Zuid-Holland Zuid 2018-2022 (hierna: Nota VTH ZHZ) bevat de uitvoeringskaders en strategieën voor de gemeentelijke Wabo 1 -taken vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) in Zuid-Holland Zuid.

 

De Nota VTH ZHZ brengt de actuele en herijkte VTH-beleidskaders voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving in Zuid-Holland Zuid overzichtelijk bij elkaar. Vernieuwd zijn de Nota RUN2 , waarin de evaluatie is verwerkt, en de preventiestrategie. Het bundelen van de beleidskaders is geen wettelijke verplichting, maar geeft overzicht en samenhang. Het VTH-beleid sluit aan op het motto "OZHZ draagt bij aan een veilige, gezonde, duurzame en leefbare omgeving!", met als doel het bevorderen van naleving op de bestuurlijke doelen.

 

De uitvoeringskaders en strategieën, zoals beschreven in deze nota, vormen het raamwerk voor de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s per opdrachtgever en het collectieve programma voor Generiek Toezicht. De Nota VTH beleid gemeenten 2018-2022 is geldig voor gemeentelijke Wabo-taken. Voor de provinciale taken die OZHZ uitvoert, geldt de provinciale Nota VTH.

 

De Nota VTH bevat beleidskaders voor zowel Wabo-milieu, als voor Wabo-brede taken. Dit betekent dat de colleges van de gemeenten - bij de vaststelling van de nota - de nota van toepassing kunnen verklaren voor die taken die bij OZHZ zijn belegd.

 

De Nota VTH zal vierjaarlijks worden geëvalueerd. Hiermee ontstaat de mogelijkheid om mee te groeien met de ontwikkelingen.

 

1 Inleiding

 

Doel en aanleiding

De voorliggende Nota VTH-beleid gemeenten 2018-2022 (hierna: Nota VTH ZHZ) bevat de uitvoeringskaders en strategieën voor de gemeentelijke Wabo-taken vergunningverlening, toezicht en handhaving in Zuid-Holland Zuid.

 

De actuele en herijkte VTH-beleidskaders worden in dit document gebundeld, waardoor overzicht en samenhang ontstaat. Het VTH-beleid sluit aan op het motto "OZHZ draagt bij aan een veilige, gezonde, duurzame en leefbare omgeving!" en heeft als hoofddoel het bevorderen van naleving om effect te bereiken op deze bestuurlijke doelen. Binnen de beleidskaders verschilt op onderdelen de beleidsruimte voor de gemeente. Zo gelden voor handhaving en gedogen landelijke kaders. Voor de uitvoering van toezicht is de beleidsruimte risicogericht ingevuld met het RUN. De meeste vrijheid zit in de preventieve aanpak, zie de preventiestrategie.

 

De huidige Nalevingsstrategie (NLS) uit 2004, gericht op milieuhandhaving is op onderdelen verouderd of reeds vervangen (gezien de toepassing van de Landelijke handhavingsstrategie, het nieuwe RUN Wabo-breed en de herijking van RUN Wabo-milieu) en daarmee aanleiding voor het bundelen van de geactualiseerde uitvoeringskaders en strategieën voor Wabo-VTH-taken.

 

Voorliggende Nota VTH ZHZ dient voor een groot deel voor het bundelen en vastleggen van huidig beleid. De onderdelen Nota RUN en de preventiestrategie zijn vernieuwd. Met de regionaal collectieve aanpak van het RUN Wabo-milieu en de gezamenlijk met de veiligheidsregio ontwikkelde integrale aanpak van het RUN-Wabo-breed lopen de betrokken gemeenten en OZHZ landelijk voorop.

 

De uitvoeringskaders en strategieën, zoals beschreven in deze nota, vormen het raamwerk voor de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s per opdrachtgever en het collectieve programma voor Generiek Toezicht conform het Regionaal uitvoeringsniveau (RUN).

 

Voor zover nu mogelijk is in de Nota VTH ZHZ rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling richting de Omgevingswet. Zo is het gedachtengoed van de Omgevingswet zichtbaar in de doelgerichte en nalevingsbevorderende aanpak.

 

Afbakening

De Nota VTH beleid gemeenten 2018-2022 is geldig voor gemeentelijke Wabo-taken. Voor de provinciale taken die OZHZ uitvoert, geldt de provinciale Nota VTH.

 

De Nota VTH ZHZ bestaat uit uitvoeringskaders en strategieën voor zowel Wabo-milieu als Wabo-brede (bouw, brandveiligheid en milieu) taken. Deze nota is dan ook vast te stellen voor de taken die OZHZ voor de gemeente uitvoert.

 

De Nota VTH ZHZ gaat voorts uit van uitvoeringsbeleid met een regionaal karakter. Lokaal beleid zoals APV, welstand, monumenten of lokale prioriteiten zijn geen onderdeel van deze nota. Daarnaast is verdere uitwerking van het uitvoeringsbeleid in protocollen en werkinstructies geen onderdeel van dit document.

 

Status

Uit het Besluit Omgevingsrecht volgt dat de bestuursorganen die deelnemen in de gemeenschappelijke regeling van OZHZ, binnen het algemeen bestuur gezamenlijk zorg moeten dragen voor een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid. Na vaststelling in het algemeen bestuur is voor de inwerkingtreding van de Nota VTH ZHZ van belang dat de colleges van de deelnemende gemeenten in Zuid-Holland Zuid zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de Nota VTH ZHZ, in ieder geval voor die taken die OZHZ voor de betreffende gemeente uitvoert.

 

Geldigheid document

De Nota VTH ZHZ geldt voor de periode 2018 - 2022. Deze nota vervangt de Nalevingsstrategie (definitieve versie november 2004, vastgesteld door de gemeenten), de Nota RUN (vastgesteld door de gemeenten na afstemming in de toenmalige Bestuurscommissie op 28 juni 2012), het beleid actualisatie vergunningen (vastgesteld door gemeenten n.a.v. de RUN-evaluatie) en de Nota RUN Wabo-breed (vastgesteld door de gemeenten met Wabo-brede taken).

 

De Nota VTH ZHZ wordt vierjaarlijks geëvalueerd zodat geanticipeerd kan worden op toekomstige ontwikkelingen. Waar noodzakelijk, kan een onderdeel van de nota ook binnen deze termijn van vier jaar worden geactualiseerd.

 

Indien wijzigingen in wet- en regelgeving optreden, blijft de Nota VTH ZHZ onverminderd van kracht, voor zover de strekking en omvang van de wijziging(en) van de wettelijke regeling(en) niet wezenlijk veranderen.

 

Opbouw document

Hoofdstuk 2 beschrijft de relatie van voorliggende Nota met de Nota Uitvoering en de plaats van de Nota in de beleidscyclus. Ook wordt helder gemaakt welke kaders en strategieën gelden voor welke Wabo-taakvelden. In hoofdstuk 3 zijn de uitvoeringskaders VTH samengebracht en de VTH-strategieën zijn beschreven in hoofdstuk 4.

2 Overzicht

 

De Nota VTH-beleid gemeenten 2018-2022 bevat de uitvoeringskaders en strategieën voor gemeentelijke Wabo-taken vergunningverlening, toezicht en handhaving in Zuid-Holland Zuid. In onderstaand schema is de relatie met de Nota Uitvoering 2015-2018 weergegeven. De Nota Uitvoering beschrijft de manier van werken van OZHZ voor alle opdrachtgevers en is geen beleidsdocument. Het beleid voor de gemeentelijke Wabo-taken is met de voorliggende Nota VTH beleid gemeenten overzichtelijk gebundeld.

 

 

Figuur 1: Schematische weergave Nota Uitvoering en de relatie met de Nota VTH beleid gemeenten.

 

De V van VTH staat voor vergunningverlening, maar het is beter om te spreken over regulering aangezien het gaat over vergunningen, meldingen en besluiten (ontheffingen, maatwerk, gelijkwaardigheid).

 

In het omgevingsrecht worden regels gesteld waar de overheden zich aan moeten houden bij het uitvoeren van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De zogenaamde beleidscyclus BIG-8 geldt hiervoor als uitgangspunt. Voorliggende Nota bevat de onderdelen strategisch en operationeel beleidskader. Schematisch weergegeven:

 

 

Figuur 2: Beleidscyclus VTH-taken omgevingsrecht

 

Het strategisch beleidskader bevat de uitvoeringskaders, waarbinnen op basis van risicoanalyse en prioriteitstelling keuzes worden gemaakt voor de uitvoering. Het operationeel beleidskader bestaat uit de strategieën die beschrijven de uitgangspunten voor de uitvoering.

3 Uitvoeringskaders VTH

3.1 Algemeen

OZHZ voert regulering, toezicht en handhaving uit op basis van de door de opdrachtgevers vastgestelde uitvoeringskaders. Daarin is vastgelegd welke keuzes zijn gemaakt voor de uitvoering op basis van risicoanalyses en prioriteitstellingen, vaak per taakveld. Het RUN Wabo-breed is voor de gebruiksfase het integrale afwegingskader voor taakvelden milieu, bouw en brandveilig gebruik. De uitvoeringskaders zijn onderdeel van het strategische beleidskader uit de beleidscyclus. In dit hoofdstuk zijn de uitvoeringskaders beschreven.

 

 

Figuur 3: Schematische weergave uitvoeringskaders voor regulering, toezicht en handhaving

Afkortingen: RUN = Regionaal Uitvoeringsniveau / VT = Vernieuwend Toezicht Dordrecht (integrale aanpak milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw). In afwachting van invoering Wet kwaliteitsborging bouwen wordt deze aanpak gevolgd voor de oprichtingsfase.

 

In de volgende paragrafen worden het RUN Wabo-milieu (§3.2) en RUN Wabo-breed (§3.3) beschreven. Gevolgd door de beschrijving van de overige uitvoeringskaders voor regulering en toezicht en handhaving, respectievelijk in § 3.4 en §3.5.

 

3.2 RUN Wabo-milieu

Het Regionaal Uitvoeringsniveau (RUN) Wabo-milieu betreft het uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken, dat OZHZ hanteert voor alle gemeenten in Zuid-Holland Zuid. Het RUN Wabo-milieu geldt voor de domeinen Vergunningen & Meldingen (regulering) en Toezicht & Handhaving (inclusief klachten, meldingen en voorvallen).

 

Het in 2012 bestuurlijk geaccordeerde en in 2016 geëvalueerde RUN Wabo-milieu gaat uit van een risicobenadering waarbij de effecten (outcome) centraal staan. Het RUN richt zich niet op alle risico’s, maar juist op de risico’s ‘die er het meest toe doen’, die een grote impact op het leefmilieu kunnen veroorzaken. De inzet wordt primair gericht op het borgen van veiligheid en gezondheid. Het doel van het RUN is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de burger op eenzelfde acceptabel risiconiveau in de regio Zuid-Holland Zuid.

 

Toepassing van het RUN Wabo-milieu leidt tot een uniforme, regionale en efficiënte aanpak van de VTH-taken Wabo-milieu. Voor een nadere toelichting van het RUN Wabo-milieu wordt verwezen naar de Nota RUN in bijlage 1.

 

3.3 RUN Wabo-breed

Voor de integrale aanpak van de gebruiksfase geldt het Regionaal Uitvoeringsniveau Wabo-breed, dat bestaat uit de integrale Wabo-risicoanalyse en een daaraan gekoppelde prioriteitstelling. Het RUN Wabo-breed is aanvullend op het RUN Wabo-milieu, dat ook kaders stelt voor regulering. Het doel en de uitgangspunten zijn nagenoeg gelijk aan het RUN Wabo-milieu. Dit betekent dat het RUN Wabo-breed zich, aanvullend op het RUN Wabo-milieu, richt op het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de 'argeloze' burger.

 

Toepassing ervan leidt tot een uniforme en efficiënte aanpak van het integrale Wabo-toezicht in de gebruiksfase voor de onderdelen milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw.

 

Het RUN Wabo-breed is, samen met het RUN Wabo-milieu, opgenomen in de Nota RUN. Voor een nadere toelichting van het RUN Wabo-breed wordt verwezen naar bijlage 1.

 

3.4 Uitvoeringskaders Regulering overig

Wabo-brede toetsing

Los van de wettelijk gecoördineerde integrale aanpak van omgevingsvergunningen is de rode draad voor alle vergunningverleners en toetsers van OZHZ: de Wabo-brede blik. Juist bij enkelvoudige taken is dit van belang. Door goede interne en externe afstemming en onderlinge signaalfunctie wordt bijgedragen aan de integraliteit en effectiviteit. Dit sluit aan op het doel van de Wabo om naast een eenvoudigere en snellere vergunningverlening juist ook te zorgen voor een betere dienstverlening door de overheid aan burgers en bedrijven op het terrein van bouwen, ruimte en milieu.

 

Bouwplantoetsing

Als uitvoeringskader voor het toetsen van bouwplannen geldt het Beleidskader bouwplantoetsing. Dit beleid wordt sinds 2012 toegepast voor de gemeenten die het Wabo-brede takenpakket bij OZHZ hebben belegd. Gezien de toekomstige ontwikkelingen (Wet kwaliteitsborging bouwen), waarbij het toetsen en toezicht op bouwplannen gefaseerd aan de markt zelf wordt overgedragen, blijft dit beleid ongewijzigd van toepassing.

 

Het beleidskader bouwplantoetsing in het kort:

  • aanvragen worden getoetst met de BRIS-toets3

  • aanvragen voor activiteiten in en rond de woning die aansluiten op vergunningsvrije activiteiten worden niet inhoudelijk getoetst (uitzondering hierop: dakopbouwen worden wel getoetst)

  • aanvragen voor bouwwerken die aansluiten op vergunningsvrije activiteiten worden niet inhoudelijk getoetst

  • aanvragen die niet inhoudelijk worden getoetst worden wel getoetst aan welstand en bestemmingsplan

  • onderdelen van de aanvraag die niet worden getoetst worden buiten beschouwing gelaten bij de ontvankelijkheidstoets

  • brandveiligheid wordt getoetst met in achtneming van de met de Veiligheidsregio gemaakte afspraken.

Het vastgestelde beleid betekent dat de volgende bouwplannen niet aan het Bouwbesluit worden getoetst:

  • -

    Het verbouwen van grondgebonden woningen zoals het bouwen van serre, dakkapel, berging of garage.

  • -

    Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals reclame-uitingen en steigers.

Voor deze aanvragen beperkt de behandeling zich tot toets bestemmingsplan, bouwverordening en redelijke eisen van welstand.

 

Toetsing sloopmeldingen en - vergunningen

Voor het toetsen van sloopmeldingen en -vergunningen is het wettelijk kader afdoende. Aanvullende vergunningplicht voor sloopactiviteiten kan gelden op grond van de Monumentenwet of bestemmingsplan.

 

BRIKS4 -overig

In deze nota is uitvoeringsbeleid met een regionaal karakter gebundeld. Bij het beoordelen van aanvragen om een omgevingsvergunning voor reclame, inrit of kap wordt aangesloten bij het bestaande gemeentelijke beleid.

 

Regulering brandveilig gebruik

Voor het toetsen van meldingen en vergunningen voor brandveilig gebruik is het wettelijk kader afdoende. De wet maakt op basis van risico's onderscheid in melding- of vergunningplicht.

De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid adviseert OZHZ in het geval van complexe zaken.

 

3.5 Uitvoeringskaders Toezicht en Handhaving overig

Integrale Wabo-brede aanpak

Los van de integrale aanpak op basis van het RUN Wabo-breed is de rode draad voor alle toezichthouders van OZHZ: de Wabo-brede blik. Juist bij enkelvoudige taken is dit van belang. Door goede interne en externe afstemming en onderlinge signaalfunctie wordt bijgedragen aan de integraliteit en effectiviteit. Dit sluit aan op het doel van de Wabo te zorgen voor een betere dienstverlening door de overheid aan burgers en bedrijven op het terrein van bouwen, ruimte en milieu.

 

Toezicht Bouwfase

Uitvoeringskader voor het toezicht tijdens de oprichtingsfase van een gebouw of bouwwerk is het beleidskader Vernieuwend Toezicht. Dit beleid wordt sinds 2010 toegepast voor de gemeenten die het Wabo-brede takenpakket bij OZHZ hebben belegd5 . Gezien de toekomstige ontwikkelingen (Wet kwaliteitsborging voor het bouwen), waarbij het toetsen en toezicht op bouwplannen gefaseerd aan de markt zelf wordt overgedragen, blijft dit beleid hiervoor ongewijzigd van toepassing.

 

Het beleidskader Vernieuwend Toezicht in het kort:

  • De risico’s van de ‘omgevingsactiviteiten’ zijn integraal benaderd.

  • Per activiteit en per levensfase is aan de hand van een integraal afwegingsmodel (DBC-model)6 een risicoprofiel opgesteld.

  • De risicoafweging leidt tot een integrale prioriteitsvolgorde van de activiteiten die in of vanuit een inrichting, gebouw of bouwwerk worden uitgevoerd.

  • De prioriteiten zijn vertaald naar geïntegreerde controles per activiteit. Controles bouwfase zijn inclusief RO en indien het aan de orde is wordt aandacht besteed aan milieu en brandveilig gebruik.

  • Voor de bouwfase geldt dat bouwplannen, met een risicoscore van hoger dan 2.6, worden gecontroleerd op de uitvoering van het bouwplan. Bij bouwplannen met een laag risico vindt geen toezicht tijdens de bouw plaats.

  • Controle vindt plaats conform het toezichtprotocol. Dat betekent dat per gebouwtype is vastgelegd op welke toetsmomenten welke controleaspecten de aandacht krijgen en wat de diepgang van deze controle is.

Het vastgestelde beleid betekent dat bij bouwplannen met een risicoscore van 2.6 of lager geen toezicht tijdens de bouw plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    het bouwen van grondgebonden woningen, ongeacht het aantal woningen per bouwplan

  • -

    het verbouwen of renoveren van woningen

  • -

    het bouwen van serre of dakopbouw

  • -

    het plaatsen van kleine windmolens

  • -

    het plaatsen van reclame

Het risicogerichte beleidskader Vernieuwend Toezicht sluit voor het toezicht op het Bouwbesluit overigens aan op de Wet kwaliteitsborging bouwen (Wkb). Na invoering van de Wkb blijft de gemeente verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit, welstand, het bestemmingsplan en de omgevingsveiligheid. Binnen de Wkb valt alleen het voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. De nieuwe wet zal in eerste instantie alleen voor gevolgklasse 1 gelden. Gevolgklasse 1 zijn de bouwwerken met het laagste risico voor gebruikers. Deze groep bouwwerken komt grotendeels overeen met de bouwplannen met een risicoscore van 2.6 of lager. Hierbij vindt op basis van het beleidskader Vernieuwend Toezicht geen toezicht tijdens de bouw plaats.

 

Toezicht sloopfase en verwijdering van asbest

De controlefrequentie van toezicht op sloop is afgestemd op het risico. Het hoogste risico ligt bij de combinatie van bouwkundige sloop en asbestverwijdering. Controle op deze sloopplannen krijgt prioriteit. Ook toezicht op asbestverwijderingsplannen waarbij geen bouwkundige sloop plaatsvindt, krijgen aandacht. Het laagste risico en daarmee de laagste controlefrequentie geldt voor asbestverwijdering in het kader van mutatieonderhoud van sociale woningbouw. De vertaling vindt plaats in de jaarprogramma's per opdrachtgever. Voor de uitvoering van toezicht sloopfase vindt afstemming met de gemeente plaats m.b.t. monumenten/beschermd stadsgezicht en RO. Voor het toezicht op asbestverwijdering geldt de ketenaanpak op grond van het Handboek ketentoezicht asbest en bouw- en sloopafval Zuid-Holland Zuid.

4 VTH-Strategieën

4.1 Algemeen

OZHZ hanteert voor de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving de door de opdrachtgevers vastgestelde strategieën. In hoofdstuk 3 zijn de uitvoeringskaders beschreven, waarin de beleidskeuzes zijn vastgelegd op basis van risicoanalyse en prioriteitstelling. Dit hoofdstuk beschrijft op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze VTH-strategieën zijn onderdeel van het operationele beleidskader.

 

De strategieën voor de wettelijke VTH-taken worden onderverdeeld in een reguleringstrategie, voor vergunningverlening en toetsing, en een nalevingstrategie voor de taken toezicht en handhaving.

De reguleringstrategie geeft de uitgangspunten die gelden voor regulering. De nalevingstrategie beschrijft de strategieën die OZHZ hanteert om naleving van regels door bedrijven, instellingen en burgers te bereiken.

 

 

4.2 Reguleringstrategie

Speerpunten van de Reguleringstrategie zijn de kwaliteit en doorlooptijd van de producten.

 

De Reguleringstrategie beschrijft de basisprincipes die worden gehanteerd bij het verlenen van vergunningen, opstellen van maatwerk en beoordelen van meldingen. Het gaat om de volgende uitgangspunten:

  • -

    Bedrijven, instellingen en burgers zijn in eerste aanleg zelf verantwoordelijk voor het indienen van goede en volledige aanvragen en meldingen.

  • -

    Vergunningen en besluiten voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving en zijn afgestemd op landelijke standaarden. Ze zijn van zodanige kwaliteit dat ze de toets bij de rechter kunnen doorstaan.

  • -

    Vergunning- en maatwerkvoorschriften zijn helder, uitvoerbaar en handhaafbaar.

  • -

    Bij het milieudeel van de omgevingsvergunning zijn de Beste Beschikbare Technieken (BBT) het uitgangspunt.

  • -

    Bij de taakuitvoering gelden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

  • -

    Conform het RUN Wabo-milieu wordt bij vergunningplichtige bedrijven ten minste eens per 10 jaar beoordeeld of revisie dan wel actualisatie van de omgevingsvergunning noodzakelijk is. Als een actualisatie noodzakelijk is en betrekking heeft op de onderwerpen 'veiligheid' en 'gezondheid', wordt deze uiterlijk in het eerstvolgende kalenderjaar uitgevoerd. Daarnaast zal eenmaal in de drie jaar een algehele bedrijfsinventarisatie worden uitgevoerd. Een kloppend bedrijvenbestand is een noodzakelijke voorwaarde voor adequate regulering en toezicht op naleving.

 

4.3 Nalevingstrategie

Het uitgangspunt van de Nalevingstrategie:

Burgers, bedrijven en instellingen zijn in eerste aanleg zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet- en regelgeving.

De rol van de overheid is om dit te stimuleren, controleren en zo nodig handhaven.

 

Het totaal aan strategieën dat gericht is op het bevorderen of afdwingen van het naleven van wet- en regelgeving wordt de nalevingstrategie genoemd. In hoeverre gestelde regels ook daadwerkelijk worden nageleefd, wordt door een groot aantal factoren bepaald. Dit varieert van kennis en acceptatie van regels tot de inschatting van de kans op controle en sancties. De naleving van de regels is van groot belang. Vooral daar waar niet naleving loont (zoals bij financieel gewin), blijkt naleving niet vanzelf te gaan. Controle op naleving is noodzakelijk en moet met een intensiteit en in een vorm uitgevoerd worden die past bij de betekenis van de regel. De nalevingstrategie beschrijft het kader waarmee een specifieke aanpak per taakveld, branche, doelgroep of thema wordt ontwikkeld.

 

 

De nalevingstrategie bestaat uit de volgende onderdelen, die ook in combinatie kunnen worden ingezet:

 

  • Preventiestrategie

Deze strategie is erop gericht te voorkomen dat overtredingen (hernieuwd) ontstaan. Door vooraf een analyse te maken van de oorzaken van de mogelijke overtredingen in een branche kan gericht worden ingezet op het voorkomen van overtredingen door gedragsverandering. Dit is een effectieve wijze om de toezichtdruk te verminderen en het spontane naleefgedrag te bevorderen. Er zijn verschillende preventieve instrumenten. Uit een gerichte analyse moet blijken welk instrument of mix van instrumenten in een bepaalde situatie het meest geëigend is. Voorbeelden zijn instrumenten op het gebied van communicatie, voorlichting, meting van veiligheidscultuur of beloning.

 

  • Toezichtstrategie

De toezichtstrategie is gericht op het verkrijgen van inzicht in de mate van naleving. De strategie beschrijft de wijze waarop het toezicht op naleving wordt uitgevoerd. De verschillende vormen van toezicht worden beschreven, zoals preventief routinematig toezicht, projectmatig toezicht, administratief toezicht en reactief ad-hoc toezicht.

 

  • Sanctiestrategie

De sanctiestrategie beschrijft de aanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij geconstateerde overtredingen. De Landelijke handhavingstrategie is hiervoor de basis. Op basis van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder wordt informerend, waarschuwend of bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijk opgetreden.

 

  • Gedoogstrategie

Slechts in uitzonderlijke situaties wordt afgezien van handhavend optreden. In de gedoogstrategie wordt conform het landelijk geldende beleidskader omschreven in welke situaties en onder welke condities sanctionering van overtreders achterwege kan blijven.

 

Preventie, toezicht en sanctie kunnen zowel na elkaar als naast elkaar worden ingezet om naleefgedrag te bevorderen. Het is wel aannemelijk dat preventieve instrumenten meer zullen (kunnen) domineren bij welwillend gedrag en toezicht en sanctie meer bij calculerend en bewust overtredend gedrag. Dat laat onverlet dat preventieve instrumenten ook bij calculerend gedrag kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.

 

4.4 Preventiestrategie

Het doel van de preventiestrategie is het voorkomen van (hernieuwde) overtredingen en het bevorderen van spontane naleving

 

De preventiestrategie is, net als de hele nalevingstrategie, gericht op het bevorderen van naleving, maar dan specifiek op het voorkomen van overtredingen en het stimuleren van bedrijven, instellingen en burgers om zich langdurig aan de regels te houden. Dit past geheel in de gedachte van de Omgevingswet, waarbij toezichthouders steeds meer specialist in naleving worden in plaats van sec controleur van de regels.

 

De gedragscomponent is belangrijk bij het bevorderen van naleving. De laatste jaren levert kennis vanuit de gedragswetenschappen een steeds belangrijkere bijdrage aan de effectiviteit van de handhaving. Door vooraf een analyse te maken van de oorzaken van mogelijke overtredingen kan gericht worden ingezet op het voorkomen van overtredingen.

 

De preventiestrategie biedt een kapstok voor specifieke aanpak van branches, denk aan Generiek Toezicht en specifieke aanpak van aandachtvragende bedrijven. Een doelgroepanalyse geeft zicht op het nalevings- en overtredingsgedrag en vormt de basis voor de keuze van nalevingsbevorderende instrumenten.

 

Inzicht in nalevings- en overtredingsgedrag

Om inzicht te krijgen in de redenen waarom de regels worden overtreden, is als basis de systematiek van de 'Tafel van Elf' (T11)7 beschikbaar. De Tafel van Elf is in de jaren '90 ontwikkeld om de sterke en zwakke kanten van naleving en handhaving in kaart te brengen. Het model is gebaseerd op gedragswetenschappelijk onderzoek en ondersteunt de handhaver om er achter te komen waarom de doelgroep een regel wel of niet naleeft.

 

De elf dimensies voor naleving van wetgeving zijn ondergebracht in twee groepen.

 

Dimensies van spontane naleving

Handhavingsdimensies

  • 1.

    kennis van regels

  • 2.

    kosten en baten

  • 3.

    mate van acceptatie

  • 4.

    normgetrouwheid doelgroep

  • 5.

    niet-overheidscontrole

  • 6.

    meldingskans

  • 7.

    controlekans

  • 8.

    detectiekans

  • 9.

    selectiviteit

  • 10.

    sanctiekans

  • 11.

    sanctie-ernst

 

De Tafel van Elf is grotendeels gebaseerd op beredeneerd gedrag (rationeel). Vanuit de gedragswetenschappen is bekend dat gedrag niet alleen gestuurd wordt door beredeneerde, weloverwogen keuzes, maar ook door automatische, intuïtieve oordelen. Dit geldt ook voor nalevings- of overtredingsgedrag. Bij het in kaart brengen van motieven voor naleving of overtreding is het dus van belang om naast de beredeneerde, weloverwogen motieven ook de onbewuste, automatische, intuïtieve motieven in kaart te brengen. In het zogenaamde duale model voor naleving en overtreding worden deze bewuste en onbewuste motieven voor regelnaleving en –overtreding in kaart gebracht. Zie onderstaand schema.

 

 

Figuur 4: Het duale model voor bewuste en onbewuste naleving en overtreding

 

Het CCV ontwikkelde op basis van dit duale model het InterventieKompas8 , dat de opvolger is van de Tafel van Elf. Het Interventiekompas is een digitaal instrument dat naast rationeel gedrag ook een kijk biedt op onbewust gedrag. In een aantal stappen kan hiermee worden geanalyseerd waarom een bepaalde groep zich niet aan de regels houdt. Het InterventieKompas onderzoekt welke gedragsmechanismen een rol spelen bij de regelovertreding. Het gedrag verschilt per (sub)doelgroep, denk aan burgers, zorginstellingen of horecaondernemers. Tot slot geeft het instrument voorbeelden van (gedrags)interventies die kunnen worden gebruikt voor een passende aanpak9 .

 

Uit onderzoek in opdracht van het ministerie van Economische zaken blijkt dat bedrijven zich rationeler gedragen dan individuen, maar wel gevoelig zijn voor dezelfde invloeden als individuen 10 . Uit dit onderzoek blijkt dat bedrijven de volgende motieven hebben tot al dan niet naleven van de regelgeving:

  • -

    Er bestaat beperkt begrip van de regels en beperkte kennis van de risico’s die een bedrijf loopt.

  • -

    Bedrijven maken niet enkel een monetaire kosten-batenanalyse bij de beslissing tot al dan niet naleven, maar betrekken ook non-monetaire kosten zoals imagoschade in hun overwegingen.

  • -

    Bedrijven lijken gevoelig te zijn voor de sociale norm en vergelijkingen met concurrenten.

Het is belangrijk om de daadwerkelijke reden van mogelijke niet naleving te achterhalen. Hoe concreter de beschrijving van de doelgroep en het gewenste gedrag, hoe helderder het beeld wordt van de motieven en de passende strategieën.

 

Nalevingsbevorderende instrumenten

Als de motieven voor naleving of overtreding bekend zijn, is de volgende stap om (een mix van) bijpassende nalevingsbevorderende instrumenten te kiezen. Het Interventiekompas geeft naast inzicht in het gedrag van de doelgroep ook handvatten voor een effectieve aanpak. Het bevat de nodige praktijkvoorbeelden, toegesneden op de geanalyseerde situatie.

 

Instrumenten voor het bevorderen van naleving worden onderscheiden in klassieke instrumenten (toezicht en handhaving) en minder traditionele instrumenten zoals communicatie, voorlichting, stimuleren en belonen. De inzet van de klassieke instrumenten wordt beschreven in de toezichtstrategie en de sanctiestrategie.

 

Hieronder volgt een niet limitatieve opsomming van preventieve instrumenten, met als doel het vergroten van de acceptatie van de regelgeving, het faciliteren van de uitvoering of het stimuleren van gewenst gedrag. Natuurlijk kunnen andere problemen om nieuwe, hier niet beschreven oplossingen vragen.

  • -

    Nalevingscommunicatie 11

  • -

    Voorlichting om kenbaarheid en duidelijkheid van de regels te vergroten, zoals bijvoorbeeld het geven van voorlichtingsbijeenkomsten

  • -

    Communicatie gericht op bewustwording of overtuiging

  • -

    Publiciteit, zoals communicatie over handhavingsresultaten

  • -

    Afspraken met branchepartijen over zelfregulering en eigen verantwoordelijkheid

  • -

    Beoordelen van de veiligheidscultuur bij een bedrijf

  • -

    Beïnvloeden van belangrijke actoren voor de doelgroep (klanten, leveranciers, branchevereniging, verzekeraars)

  • -

    Informatie-uitwisseling met certificerende instanties

  • -

    Beïnvloeding van onbewust gedrag door toepassen van nudges (psychologische gedragsinterventies, letterlijk 'duwtje in de rug') 12

Daarnaast heeft goede ruimtelijke inpassing van activiteiten ook een belangrijke preventieve werking.

 

Deze preventiestrategie is de leidraad voor specifieke aanpak van branches, denk aan Generiek Toezicht en specifieke aanpak van aandachtvragende bedrijven. Een analyse van de doelgroep / het bedrijf geeft zicht op het nalevings- en overtredingsgedrag en vormt de basis voor de keuze van nalevingsbevorderende instrumenten.

 

4.5 Toezichtstrategie

Vertrouwen is belangrijk en daar is inzicht via toezicht voor nodig

 

Toezicht houdt in dat gecontroleerd wordt of wet- en regelgeving wordt nageleefd. Op basis van de geldende regels houdt OZHZ namens de gemeenten toezicht op de naleving. Ook bij de inzet van toezichtinstrumenten geldt dat inzicht in de redenen van niet-naleving van belang zijn. Zie hiervoor §4.4. De Toezichtstrategie geeft aan welke vormen van toezicht worden onderscheiden en wat daarbij de basiswerkwijze is. Het toezicht- en handhavingsproces is te verdelen in de volgende drie stappen:

 

 

  • 1.

    Waarnemen: het verzamelen van informatie door onder andere het uitoefenen van toezicht. Soorten waarnemingen zijn het toetsen van de fysieke wereld, het analyseren van de gedocumenteerde wereld, bulktoetsing van registraties en het interview.

  • 2.

    Oordelen: het toetsen van waarnemingen aan de norm, vastgelegd in wet- en regelgeving.

  • 3.

    Interveniëren: bij passend optreden bij iedere overtreding (zie de Sanctiestrategie, beschreven in de volgende paragraaf)

Om effectief en doelmatig te werk te gaan is het nodig om verschillende vormen van toezicht te hanteren. Deze vormen van toezicht kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden.

Bij toezicht kan onderscheid gemaakt worden tussen preventief en repressief toezicht.

 

Preventieve controles

Dit zijn controles die op basis van de risicomethodiek in de diverse planningen worden opgenomen. Dit houdt in, dat voor dergelijke controles keuzes zijn gemaakt en voor periodieke inspecties een controlefrequentie is bepaald. Het kenmerk van een preventieve controle is het planmatige karakter. Onder preventieve controles vallen bijvoorbeeld de controles in bouw- en sloopfase, reguliere integrale controles, periodieke milieucontroles en administratieve controles.

 

Repressieve controles

Deze kenmerken zich door een specifieke aanleiding zoals signalen, klachten, meldingen maar ook de bevindingen van eerdere controles en gegeven hersteltermijnen (hercontroles).

 

Bij zowel preventieve als repressieve controles kunnen diverse toezichtinstrumenten of combinaties van instrumenten worden ingezet. Voorbeelden van instrumenten zijn fysieke controles, quick scan, systeemtoezicht, monstername, metingen en gebiedsgerichte controles.

 

Naast genoemd onderscheid kan ook worden gesproken over:

 

Projectmatig toezicht

Toezicht kan projectmatig worden uitgevoerd uit het oogpunt van efficiency. Dit kan betrekking hebben op een branche, bepaalde wetgeving of een bepaald thema. In dat geval wordt gewerkt volgens een opgesteld projectplan. De projecten in het kader van Generiek Toezicht zijn projectmatig, risico- en informatiegestuurd en outcomegericht. Veelal heeft het de verschijningsvorm van een themacontrole.

 

Administratief toezicht

Administratief toezicht is het inspecteren van administratieve processen en meet- en registratieplicht op basis van wet- en regelgeving ten aanzien van de afvoer van (gevaarlijk) afval, emissierapportages over lucht, bodem, water, geluid en energiebeheer, veiligheidsrapportages, keuringsrapportages, bedrijfsmilieuplannen en andere (verplichte) uitvoeringsrapportages.

 

Toezicht op het bereiken van milieukwaliteitsnormen

Het toezicht op het bereiken van milieukwaliteitsnormen voor stoffen, trillingen, geluid of warmte wordt normaal gesproken uitgevoerd binnen preventieve of projectmatige controles. Daarnaast geldt het piepsysteem, dat wil zeggen dat controle plaats vindt n.a.v. klachten of meldingen.

 

Signaaltoezicht

Signaalcontroles, waarbij toezichthouders in een bepaalde mate voor een andere instantie controleren en de bevindingen doorgeven, bijvoorbeeld voor de BRIKS-taken maar ook in de samenwerking met ketenpartners als inspectie SZW en de veiligheidsregio

 

Ketentoezicht

Ketentoezicht is het op elkaar afgestemde toezicht van één of meer toezichthoudende instanties op de naleving, de kwaliteit of de veiligheid van een handeling of zaak, dat zich uitstrekt tot alle partijen die achtereenvolgens betrokken zijn bij deze handeling of zaak. Ketentoezicht richt zich op processen waar verschillende organisaties als schakels in een keten bij betrokken zijn. Ketentoezicht krijgt in de praktijk vorm doordat de betrokken toezichthoudende instanties afspraken maken over de aanpak en deze vastleggen in vaste werkafspraken en/of een projectopzet. Op goederenstromen (afval, grond, asbest, dierlijke vetten, enzovoort) wordt ketentoezicht verricht op regionale of bovenregionale schaal. Toezichtbevindingen of klachten ten aanzien van individuele bedrijven kunnen aanleiding zijn om een ketenonderzoek op te starten.

 

4.6 Sanctiestrategie

Na constatering van overtredingen volgt een passende interventie op basis van de Landelijke handhavingstrategie

 

De sanctiestrategie beschrijft de aanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij geconstateerde overtredingen. Het landelijk kader hiervoor ligt vast in de Landelijke handhavingstrategie (LHS) 13 . De LHS is door alle gemeenten in Zuid-Holland Zuid vastgesteld.

 

De Landelijke handhavingstrategie heeft als doel dat overheden interveniëren op een wijze die passend is bij iedere bevinding. Dat wil zeggen dat zij weloverwogen kiezen - afhankelijk van de situatie - voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- en strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. Op basis van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder wordt informerend, waarschuwend of bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijk opgetreden. In vergelijkbare situaties worden vergelijkbare keuzes gemaakt en interventies op vergelijkbare wijze gekozen en toegepast.

 

 

Figuur 5: Schematische weergave Landelijke handhavingstrategie

 

De term ‘handhavingstrategie’ drukt uit dat interveniëren breder is dan het opleggen van sancties. Interveniëren kan ook tijdens het toezicht plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van aanspreken en informeren. Daarnaast erkent de Landelijke handhavingstrategie dat er omstandigheden kunnen zijn om tijdelijk van (bestuursrechtelijk) handhaven af te zien, ofwel te gedogen (zie de gedoogstrategie in de volgende paragraaf). Dit laat eventuele strafvervolging door het OM overigens onverlet. Figuur 5 maakt, naast het bovenstaande, duidelijk dat er specifieke strategieën onder de Landelijke handhavingstrategie kunnen hangen voor doelgroepen (zoals BRZO-bedrijven), gebieden of speciale thema’s (zoals energiebesparing). Indien een met de Landelijke handhavingstrategie sporende specifieke strategie voorhanden en bestuurlijk vastgesteld is, wordt deze specifieke strategie gevolgd.

 

Samenvatting van de aanpak conform de LHS

Met de LHS wordt d.m.v. het doorlopen van de volgende stappen een passende interventie bij iedere overtreding bepaald.

 

Stap 1 – Positionering bevinding in de interventiematrix

Aan de hand van het gedrag van de overtreder en de (mogelijke gevolgen) van de overtreding wordt de uitgangspositie in de interventiematrix bepaald (zie figuur 6). Bij verzachtende argumenten (zoals legalisatie) wordt de in de interventiematrix gepositioneerde bevinding één segment naar links en vervolgens één segment naar onder verplaatst. Bij verzwarende argumenten (waaronder recidive) is de verplaatsing één segment naar rechts en vervolgens één segment naar boven. Als er meer verzachtende of verzwarende argumenten zijn, levert dit toch maar één verplaatsing op.

 

Stap 2 – Bepalen verzwarende aspecten

Onderstaande aspecten worden betrokken bij de afweging om het bestuurs- en/of strafrecht toe te passen. Hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven.

 

  • Verkregen financieel voordeel

  • Status verdachte / voorbeeldfunctie

  • Financiële sanctie heeft vermoedelijk geen effect

  • Combinatie met andere relevante delicten

  • Medewerking van deskundige derden

  • Normbevestiging

  • Waarheidsvinding

Stap 3 – Bepalen of overleg met politie en OM noodzakelijk is

De handhaver bepaalt of overleg over de toepassing van het bestuurs- en/of strafrecht nodig is op basis van de beoordeling van de bevinding met de interventiematrix (stap 1) en de afweging van verzwarende aspecten (stap 2). Dit overleg beoogt een weloverwogen inzet van het bestuursrecht, het bestuurs- én strafrecht of alleen het strafrecht.

 

Stap 4 – Optreden met de interventiematrix

De landelijke handhavingstrategie gaat uit van het in principe zo licht mogelijk starten met interveniëren gericht op herstel en het vervolgens snel inzetten van zwaardere interventies als naleving uitblijft.

Stap 5 – Vastlegging

De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden verifieerbaar en transparant vastgelegd

 

 

Figuur 6: De interventiematrix

 

Aanpak eigen organisatie en andere bestuursorganen

De status van de overtreder en het feit of diegene een voorbeeldfunctie heeft, geldt als verzwarend aspect in de LHS. Het gaat bijvoorbeeld om een regionaal of landelijk maatschappelijk aansprekende of bekende (rechts)persoon, een overheid, een toonaangevend brancheonderdeel, een certificerende instelling, een persoon die een openbaar ambt bekleedt, de eigen organisatie.

De LHS-matrix maakt het, afhankelijk van de ernst van de overtreding, mogelijk te starten met een bestuurlijk gesprek als interventie bij de aanpak van de eigen organisatie en andere bestuursorganen.

 

4.7 Gedoogstrategie

Voorop staat dat het handhavingsprincipe geldig is:

Bij constatering van overtredingen wordt in principe handhavend opgetreden.

 

Gedogen is slechts mogelijk als wordt voldaan aan de criteria genoemd in het landelijk beleidskader gedogen.

 

Gedogen kan alleen in uitzonderingsgevallen aanvaardbaar zijn. De afweging die de wetgever heeft gemaakt, mag niet op uitvoerend en handhavend niveau worden overgedaan. Gewaarborgd moet zijn dat van de bevoegdheid tot gedogen een terughoudend, zorgvuldig en verantwoord gebruik wordt gemaakt. In het landelijk beleidskader gedogen worden dan ook uitdrukkelijk grenzen gesteld aan gedogen.

 

Onder gedogen wordt verstaan: de met handhaving belaste overheidsinstantie treedt na constatering van de overtreding niet (of nog niet) handhavend op. Constatering van de overtreding vloeit daarbij voort uit de toezichthoudende taken van de overheidsinstantie. Benadrukt wordt dat het, volgens deze definitie, noodzakelijk is dat een overtreding wordt geconstateerd alvorens kan worden gesproken van gedogen. Het niet constateren van overtredingen valt niet onder de definitie van gedogen.

 

OZHZ volgt het gedoogbeleid zoals geformuleerd in het kabinetsstandpunt Gedogen in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 085). Hieronder volgt een samenvatting van het landelijk beleidskader gedogen.

 

Kort samengevat geldt dat gedogen slechts in de volgende mate aanvaardbaar is:

  • a.

    slechts in uitzonderingsgevallen

  • b.

    mits tevens beperkt in omvang en/of tijd

Voorts dient gedogen:

  • c.

    expliciet en na zorgvuldige kenbare belangenafweging plaats te vinden

  • d.

    aan controle te zijn onderworpen

 

Nadere uitleg a. slechts in uitzonderingsgevallen:

  • a.1

    Als handhaving, bijvoorbeeld de uitoefening van bestuursdwang, tot overduidelijke onrechtvaardigheid zou leiden. Gedogen kan in deze situaties aanvaardbaar of zelfs geboden zijn, mits de andere betrokken belangen door het gedogen niet onevenredig worden geschaad. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in overmachtsituaties en soms ook in overgangssituaties, bijvoorbeeld bij de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving.

  • a.2

    Als het achterliggende belang evident beter is gediend met gedogen. Met afspraken over de termijn waarbinnen en de wijze waarop naleving zal plaatsvinden, kan soms meer worden bereikt ten behoeve van het door de wettelijke norm te beschermen belang dan met strikte handhaving. Dergelijke afspraken kunnen inhouden dat een deel van de normovertredingen (tijdelijk) zal worden gedoogd onder de voorwaarde dat op een bij de gedoogtoestemming bepaalde termijn volledige naleving wordt bereikt.

  • a.3

    Als een zwaarder wegend belang gedogen rechtvaardigt. Rechtsbeginselen kunnen er toe leiden dat ook andere belangen dan het door de norm te beschermen belang moeten worden meegenomen in de afweging. Als bijvoorbeeld van overheidswege inlichtingen of toezeggingen zijn verstrekt, die bij betrokkene de verwachting wekten dat niet zou worden gehandhaafd, kan onder omstandigheden het vertrouwensbeginsel zwaarder wegen dan het belang dat met handhaving is gediend.

Nadere uitleg b. mits beperkt in omvang en/of tijd

Gedogen moet zoveel mogelijk in omvang en/of tijd worden beperkt. Indien zich één van de onder a. omschreven uitzonderingsgevallen voordoet, is dit gedogen uiteraard slechts aanvaardbaar zolang en voor zover de betreffende uitzonderingssituatie zich voordoet. Doet de uitzonderingssituatie zich niet meer voor dan moet alsnog tot handhaving worden overgegaan.

Ook kan de noodzaak om te gedogen in bepaalde gevallen worden weggenomen door de gedoogde overtreding alsnog te legaliseren zoals via vergunningverlening, het verlenen van ontheffing of door aanpassing van de regelgeving indien daar aanleiding toe bestaat. Waar (tijdelijk) legalisering van de overtreding mogelijk is verdient dit altijd de voorkeur boven gedogen.

 

Nadere uitleg c. expliciet en na zorgvuldige kenbare belangenafweging

Elk gedoogbesluit dient door het bestuur, expliciet, schriftelijk en na zorgvuldige kenbare belangenafweging te worden genomen. Het gedoogbesluit dient uiteraard ook te voldoen aan de andere eisen die de Algemene wet bestuursrecht aan besluiten stelt, zoals de motiveringseisen. Alleen dan kan voor betrokkene(n) duidelijk zijn waar deze aan toe is/zijn en kunnen eventuele derdebelanghebbenden in staat worden gesteld daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Verder zal het gedoogbesluit volstrekt duidelijk moeten zijn over de gedragingen die gedoogd worden, de termijn gedurende welke dat het geval zal zijn, en zo mogelijk voorwaarden moeten bevatten die aan het gedogen worden gesteld. Dit alles teneinde de afwijking van de wet zo beperkt mogelijk te houden.

 

Nadere uitleg d. aan controle onderworpen

Voor een geloofwaardig overheidshandelen is het van belang dat de gedogende instantie zelf controle uitoefent op de gedoogde activiteiten. Een actieve houding van de overheid is daarvoor vereist. Regelmatig moet worden gecontroleerd of de overwegingen die hebben geleid tot de beslissing af te zien van handhaving, nog actueel zijn. Indien aan de gedoogbeslissing voorwaarden zijn verbonden, dient te worden gecontroleerd of deze worden nageleefd. Zo niet, dan moet onmiddellijk tot handhaving worden overgegaan.

BIJLAGE 1 Nota RUN 2018-2022

 

Nota RUN beschrijft het uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken en Wabo-brede taken in Zuid-Holland Zuid.

 

Samenvatting

Voorliggend document is de Nota Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) voor de periode 2018 - 2022. Deze nota beschrijft het uitvoeringskader voor zowel Wabo 1 -milieutaken, als voor Wabo-brede taken die de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) hanteert voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid. De Nota RUN is enkel van toepassing op gemeenten in Zuid-Holland Zuid en niet op de provincie Zuid-Holland.

 

Voor milieutaken wordt het RUN Wabo-milieu toegepast. In de gemeenten waar OZHZ brede Wabo-taken uitvoert, wordt het RUN Wabo-breed gehanteerd. Het RUN Wabo-breed omvat het integrale Wabo-toezicht in de gebruiksfase voor de onderdelen milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw. Het RUN Wabo-breed is aanvullend op het RUN Wabo-milieu, dat ook kaders stelt voor regulering.

 

Het doel van het RUN is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de burger op eenzelfde acceptabel risiconiveau in de regio Zuid-Holland Zuid.

 

Het RUN gaat uit van een risicobenadering waarbij de effecten (outcome) centraal staan. Het RUN richt zich niet op alle risico’s, maar juist op de risico’s ‘die er het meest toe doen’, die een grote impact op het leefmilieu kunnen veroorzaken.

 

In 2012 is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid en secundair op duurzaamheid en leefbaarheid. Binnen het RUN heeft het thema duurzaamheid - middels generiek toezicht - een grotere plaats gekregen dan bij de start van het RUN. Gemeenten kunnen de lokale afweging maken om in te zetten op leefbaarheid.

 

Voor de risicobenadering wordt uitgegaan van het DBC-risicomodel.2 Voor het RUN Wabo-milieu zijn voor de risicobenadering enkel de milieutaken zijn beschouwd. Voor het RUN Wabo-breed zijn voor de integrale risicobenadering de taken milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw betrokken.

 

Voor de prioriteitsstelling wordt in het RUN Wabo-milieu uitgegaan van de volgende risicoklassen en de daarbij horende handelswijze per taakveld:

  • -

    Bij een hoog risico, inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 4.0, vindt integraal periodiek toezicht plaats. Veiligheid en gezondheid bepalen de score, maar ook duurzaamheid en leefbaarheid worden in de uitvoering meegenomen. Bij vergunningen is sprake van adequate afdoening en maatwerk. Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning. AMvB-meldingen worden adequaat en tijdig afgehandeld;

  • -

    Bij een gemiddeld risico, inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9, vindt regiobreed, uniform en generiek programmatisch toezicht plaats. Naast veiligheid en gezondheid maakt duurzaamheid hiervan onderdeel uit. Bij vergunningen is sprake van adequate afdoening en maatwerk. Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning. AMvB-meldingen worden vereenvoudigd afgedaan;

  • -

    Bij een laag risico, inrichtingen/activiteiten met een risicoscore lager dan 2.0, wordt alleen gecontroleerd in geval van klachten en meldingen (piepsysteem). AMvB-meldingen worden marginaal afgedaan.

Voor de integrale toezichtstrategie gaat het RUN Wabo-breed uit van dezelfde risicoklassen en handelswijze voor zover het betrekking heeft op toezicht.

 

Een belangrijke dimensie van het RUN is dat het een regionale, minimale ondergrens en uniforme aanpak en budgettering veronderstelt. Alle gemeenten verplichten zichzelf en elkaar om het RUN mogelijk te maken. Dit betekent dat deelnemende gemeenten gehouden zijn om voor uitvoering van het RUN een financieel minimum garant te stellen. Daarnaast is van belang dat elke gemeente bepaalt welke werkzaamheden met het budget lokale prioriteiten worden uitgevoerd, zoals leefbaarheidsvraagstukken.

 

1Inleiding

 

Doel en aanleiding

De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voert voor en namens de gemeenten in Zuid-Holland en de provincie Zuid-Holland wettelijke milieu- en omgevingstaken (vergunningverlening, toezicht en handhaving) uit en adviseert rondom (duurzaam) ruimtelijk beheer en ruimtelijke ontwikkeling.

 

Voorliggend document is de Nota Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) voor de periode 2018 - 2022. Deze nota beschrijft het uitvoeringskader voor zowel Wabo-milieutaken, als voor Wabo-brede taken, die OZHZ hanteert voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid.

 

Sinds 2013 wordt het RUN als uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken toegepast. De looptijd van de Nota RUN eindigt in 2018. In 2014, alsmede in 2016, heeft een evaluatie plaatsgevonden van het RUN. Voorliggende Nota RUN Wabo is derhalve een herziene nota. Hierin zijn wijzigingen naar aanleiding van de evaluaties verwerkt.

 

OZHZ voert voor een aantal gemeenten tevens Wabo-brede taken uit (milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik). Hiertoe is het RUN Wabo-breed opgesteld. Dit uitvoeringskader ziet op het integrale toezicht in de gebruiksfase (milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw) en is aanvullend op het RUN Wabo-milieu, dat ook kaders stelt voor regulering.

 

Afbakening

De Nota RUN is een uitvoeringskader voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid en geldt niet voor de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland kent een eigen Nota VTH en is het uitvoeringskader voor provinciale taken voor alle omgevingsdiensten binnen Zuid-Holland.

 

Daarnaast wordt opgemerkt dat de Nota RUN geldt voor de periode 2018 - 2022. Aan het eind van de looptijd zal een evaluatie plaatsvinden. Waar nodig, zal tussentijds worden geëvalueerd.

 

2Uitvoeringskader RUN Wabo-milieu

 

2.1Aanleiding

 

In 2012 werd geconstateerd dat het toenmalige uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken voor de taakvelden Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving aanpassing behoefde.

 

Vanwege ontwikkelingen in wetgeving, de heroverweging van de rol van de overheid en bezuinigingen was het op dat moment geldende uitvoeringsniveau deels achterhaald en werd het in niet alle gemeenten in Zuid-Holland Zuid meer gehaald. Voorts waren in de loop der tijd grote verschillen in het uitvoeringsniveau tussen gemeenten ontstaan. Daarnaast was herijking nodig om te voldoen aan de door gemeenten opgelegde taakstelling aan OZHZ.

 

Dit heeft geresulteerd in een nieuw, bestuurlijk geaccordeerd uitvoeringskader voor milieutaken voor gemeenten: het Regionaal UitvoeringsNiveau voor Wabo-milieutaken (hierna aangeduid als: RUN Wabo-milieu). Vanaf 2013 is het RUN Wabo-milieu door OZHZ toegepast.

 

2.2Doel en uitgangspunten

 

Doel

Het doel van het RUN is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de burger op eenzelfde acceptabel risiconiveau in de regio Zuid-Holland Zuid. Het RUN leidt tot een uniforme en efficiënte aanpak van de VTH-Wabo taken.

 

Algemene uitgangspunten

Algemene reikwijdte

Het RUN Wabo-milieu is een uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken binnen de domeinen Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving (inclusief klachten, meldingen en voorvallen).

 

Voor integrale toezicht in de gebruiksfase (milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw) geldt het uitvoeringskader RUN Wabo-breed. Zie hiertoe § 3 Uitvoeringskader RUN Wabo-breed.

 

Risicobenadering

Het RUN gaat uit van een risicobenadering waarbij de effecten (outcome) centraal staan. Het RUN richt zich niet op alle risico’s, maar juist op de risico’s ‘die er het meest toe doen’, die een grote impact op het leefmilieu kunnen veroorzaken.

 

Welke thema's?

In 2012 is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid en secundair op duurzaamheid en leefbaarheid. Uit de evaluatie van het RUN in 2016 is gebleken dat de gekozen bestuurlijke thema's, alsook de prioritering, ongewijzigd kunnen blijven.

 

De thema's gezondheid en veiligheid hebben betrekking op de inwoners van de gemeente/het leefgebied. Het gaat hier om meetbare/fysieke effecten bij een verstoring of calamiteit. Leefbaarheid heeft betrekking op de beleving van de inwoners/sociale veiligheid in geval van een calamiteit of verstoring. Het thema duurzaamheid ziet op milieuschade bij een verstoring of calamiteit, los van de schade aan de mens.

 

Voorts wordt leefbaarheid niet als regionale prioriteit aangemerkt. Desgewenst kunnen gemeenten de lokale afweging maken om in te zetten op leefbaarheid. Binnen het RUN heeft het thema duurzaamheid - middels generiek toezicht - een grotere plaats gekregen dan bij de start van het RUN.

 

Methodiek en risicoklassen

Voor de risicoprioritering wordt in basis het DBC-risicomodel gebruikt (zie bijlage 1).

 

Voor de prioriteitstelling van de door OZHZ uit te voeren milieutaken wordt uitgegaan van de volgende risicoklassen:

  • -

    een hoog risico (inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 4.0);

  • -

    een gemiddeld risico (inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9) en;

  • -

    een laag risico (inrichtingen/activiteiten met een risicoscore lager dan 2.0).

Voor een nadere toelichting van de opzet waaronder de risicoklassen en de bijbehorende handelswijze per taakveld wordt verwezen naar § 2.3.

 

Regionale uniforme aanpak en budgettering

Een belangrijke dimensie van het RUN is dat het een regionale, minimale ondergrens en uniforme aanpak en budgettering veronderstelt. Alle gemeenten verplichten zichzelf en elkaar om het RUN mogelijk te maken. Dit betekent dat deelnemende gemeenten gehouden zijn om voor uitvoering van het RUN een financieel minimum garant te stellen.

 

Met het RUN worden budgetten gerichter ingezet, waardoor per gemeente ruimte ontstaat voor additionele lokale uitvoering. Het is van belang dat gemeenten zelf bepalen welke werkzaamheden met het budget lokale prioriteiten worden uitgevoerd, zoals leefbaarheidsvraagstukken of bestuurlijke aandachtsdossiers.

 

Inventarisatie bedrijvenbestand

Een kloppend bedrijvenbestand is een noodzakelijke voorwaarde om het RUN optimaal te kunnen laten functioneren. Daarom zal eenmaal in de drie jaar een algehele bedrijfsinventarisatie worden uitgevoerd.

 

2.3Opzet RUN Wabo-milieu

 

De opzet van het RUN Wabo-milieu is als volgt samen te vatten:

 

 

Figuur 1. Opzet RUN Wabo-milieu

 

De RUN-methodiek is gebaseerd op een risicobenadering. Hiertoe wordt het DBC-risicomodel als basis gebruikt (zie Bijlage 1 voor een nadere toelichting van het DBC-risicomodel). Elke activiteit of inrichting heeft een ander risicoprofiel. Deze risico's zijn als volgt te karakteriseren:

 

 

Risico

Risico laag

Risico middel

Risico hoog

Thema

 

 

 

Veiligheid

Geen of gering letsel

Ernstig gewond

Doden

Gezondheid

Irritatie

Gezondheidsproblemen

Doden

Leefbaarheid

Ergernis

Tijdelijke ernstige overlast

Permanent ernstige overlast

Duurzaamheid

Beperkte milieuschade

(omkeerbare) Aantasting van het milieu

Vernietiging (onomkeerbaar)

Tabel 1. Karakterisering van risico’s

 

Voor het bepalen van risicoprioritering binnen het RUN Wabo-milieu worden de volgende stappen doorlopen:

  • Het vaststellen van de risicoscore per branche (risicoanalyse);

  • Het vaststellen van de risicoklassen en de bijbehorende handelswijze per taakveld (strategie);

Vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats:

  • Het bepalen van de kwantitatieve inzet per taakveld (aantal producten en uren) op basis van kentallen, frequenties en overige aannames;

  • Het vastleggen in programma's: individuele jaarprogramma's van gemeenten en een regiobreed programma generiek toezicht, waarna gestart wordt met de uitvoering.

2.3.1Risicoanalyse

 

Gestart wordt met het uitvoeren van een risicoanalyse. De risicoscore per branche wordt als volgt vastgesteld:

  • Per branche zijn er verschillende milieutaken. Per milieutaak moet de maximale geloofwaardige calamiteit worden bepaald;

  • Vervolgens wordt bekeken wat de gevolgen zijn voor de thema's gezondheid, veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid door te bepalen wat de frequentie, omvang en de impact van deze maximale geloofwaardige calamiteit is. Binnen het RUN ligt de primaire focus op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Het gemiddelde van de scores op veiligheid en gezondheid bepaalt de risicoscore van de taak. De milieutaak met de hoogste risicoscore is bepalend voor de branche;

  • In bijlage 2 is de risicoscore per branche opgenomen, zoals deze voor het RUN Wabo-milieu - dus enkel voor de milieutaken - is bepaald.

2.3.2Strategie

 

Nadat de risicoscore per branche is bepaald, is van belang om de risicogrenzen te bepalen, met daaraan gekoppeld de bijbehorende inzet en handelswijze binnen de domeinen Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving. Op basis van expert-judgement van eigen en landelijke ervaringen wordt door OZHZ binnen het RUN Wabo-milieu de volgende indeling gehanteerd:

 

Taakveld

Vergunningen & Meldingen

Toezicht & Handhaving

Risicoklasse

Diepgang

Soort controle

Hoog risico:

Inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 4.0

  • Maatwerk en adequate afdoening bij vergunningen

  • Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning

  • AMvB-meldingen worden adequaat en tijdig afgehandeld

Periodiek toezicht

Integrale periodieke controles conform planningssystematiek

Gemiddeld risico:

Inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9

  • Maatwerk en adequate afdoening bij vergunningen

  • Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning

  • AMvB-meldingen worden vereenvoudigd afgedaan

Generiek toezicht

Thematisch regiobreed toezicht per branche en/of per thema

Laag risico:

Inrichtingen/activiteiten met een risicoscore lager dan 2.0

AMvB-meldingen worden marginaal afgedaan

Piepsysteem

Toezicht vindt enkel plaats in geval van signalen, klachten of meldingen

Tabel 2. Risicoklasse met handelswijze per taakveld

 

Hoog risico

  • Taakveld Vergunningen & Meldingen

Binnen het taakveld Vergunningen & Meldingen wordt bij inrichtingen/activiteiten met een hoog risico (risicoscore vanaf 4.0) als volgt gehandeld:

  • -

    AMvB-meldingen worden adequaat en tijdig afgehandeld. Meldingen worden binnen de wettelijke termijn beoordeeld. Bij de behandeling van de AMvB-melding wordt vastgesteld of de activiteit die gemeld is inderdaad niet vergunningplichtig is. Voorts wordt beoordeeld of het nodig is om maatwerkvoorschriften op te leggen;

  • -

    Vergunningaanvragen worden in behandeling genomen en binnen de wettelijke termijnen afgedaan, tenzij hierover met de bedrijven een separate schriftelijke afspraak is gemaakt. Maatwerk is mogelijk. Om de kwaliteit te waarborgen, wordt elk besluit op juridische kwaliteit en handhaafbaarheid getoetst.

 

  • Taakveld Toezicht & Handhaving

Binnen het taakveld Toezicht & Handhaving worden inrichtingen/activiteiten met een hoog risico (risicoscore vanaf 4.0) integraal periodiek gecontroleerd.

 

Veiligheid en gezondheidsaspecten bepalen de score, maar ook duurzaamheid en leefbaarheid worden in de uitvoering meegenomen. Meer bedrijfsspecifiek zal de focus ook afhangen van (de ligging van) de inrichting, de activiteit, of de ervaringen met het individuele bedrijf (naleefgedrag).

 

Voor de controlediepgang worden twee niveaus onderscheiden: beoordelen op hoofdlijnen en volledig diepgaand controleren.

 

Gemiddeld risico

  • Taakveld Vergunningen & Meldingen

Binnen het taakveld Vergunningen & Meldingen wordt bij inrichtingen/activiteiten met een gemiddeld risico (risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9) als volgt gehandeld:

  • -

    AMvB-meldingen worden vereenvoudigd afgedaan. Meldingen worden getoetst op juistheid en volledigheid waarbij enkel wordt bekeken of de gemelde activiteit binnen het kader van het Activiteitenbesluit past;

  • -

    Vergunningaanvragen worden in behandeling genomen en binnen de wettelijke termijnen afgedaan, tenzij hierover met de bedrijven een separate schriftelijke afspraak is gemaakt. Maatwerk is mogelijk. Om de kwaliteit te waarborgen, wordt elk besluit op juridische kwaliteit en handhaafbaarheid getoetst.

 

  • Taakveld Toezicht & Handhaving

Bedrijven met een gemiddeld risico (risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9) worden regiobreed themagewijs of branchegewijs aan toezicht onderworpen. Jaarlijks wordt een regionaal programma generiek toezicht opgesteld met verschillende projecten. Het algemeen bestuur van OZHZ stelt elk jaar dit programma vast.

 

Generiek toezicht betekent niet dat er geen borging meer is, maar wel dat er een grotere kans bestaat dat niet wordt voldaan aan bepaalde regels, alsmede een grotere kans bestaat op lichte vormen van gevaar, schade of hinder en aantasting van milieu en natuur. Toezicht op de risico’s van deze activiteiten is mogelijk door inzet van andere generieke instrumenten.

 

Los van generiek toezicht, worden steekproefsgewijs integrale controles uitgevoerd om te monitoren of, en zo ja, welke risico's ontstaan als alleen generiek toezicht wordt toegepast.

 

In het generiek programmatisch toezicht wordt, naast ruimte voor veiligheid en gezondheid, ook ruimte gemaakt voor het borgen van duurzaamheidsdoelen.

 

Laag risico

  • Taakveld Vergunningen & Meldingen

Bij bedrijven met een laag risico (risicoscore lager dan 2.0) worden AMvB-meldingen marginaal afgedaan. Meldingen worden globaal beoordeeld op volledigheid.

 

  • Taakveld Toezicht & Handhaving

Bedrijven met een laag risico (risicoscore lager dan 2.0) worden niet planmatig gecontroleerd. Alleen naar aanleiding van signalen, klachten of meldingen wordt het betreffende bedrijf gecontroleerd. OZHZ verzorgt de wachtdienst voor milieuzaken namens de gemeenten en de provincie. Bij de milieuwachtdienst komen verschillende signalen, klachten of meldingen binnen van particulieren, bedrijven of handhavingspartners. Inzet door de milieuwachtdienst vindt primair plaats bij veiligheid en gezondheid en planmatig in geval van leefbaarheid en duurzaamheid.

 

Voor de groep bedrijven met een laag risico wordt gezocht naar mogelijkheden om de bekendheid van de milieuregels op peil te houden en het draagvlak voor naleving te bevorderen.

 

2.3.3Vertaling naar uitvoering

 

Vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats. Deze omvat:

  • 1.

    Het bepalen van de kwantitatieve inzet per taakveld (aantal producten en uren) op basis van kentallen, frequenties en overige aannames;

  • 2.

    Vastlegging in programmering: individuele jaarprogramma's van gemeenten en een regiobreed programma generiek toezicht;

  • 3.

    Uitvoering en verantwoording.

Ad. 1 Kwantitatieve inzet per taakveld

Nadat de risicoscores per branche en de risicoklassen zijn bepaald, wordt de gemiddelde ureninzet per product (periodieke controle, melding, vergunning, klacht/melding) per taakveld vastgesteld. Hiertoe liggen kentallen (ureninzet), frequenties (een controle jaarlijks, eens per x-jaar etc.) en overige aannames aan ten grondslag.

 

Binnen toezicht is de controlefrequentie afhankelijk van de risicoscore. Bij hogere risico's, en dus hogere prioriteit, neemt de controlefrequentie toe. Schematisch:

 

Risicoscore

Controlefrequentie

Vanaf 8.1

2 x per jaar

6.0 t/m 8.0

1 x per jaar

4.0 t/m 5.9

1 x per 2 jaar

2.0 t/m 3.9

projectmatig

kleiner dan 2.0

piepsysteem

Tabel 3. Risicoscores met bijbehorende controlefrequenties voor toezicht

 

Het RUN biedt de mogelijkheid om - waar nodig - op dossierniveau de controlefrequentie aan te passen. Dit kan aan de orde zijn op het moment dat een bedrijf een afwijkende omvang en/of naleefgedrag heeft ten opzichte van de bedrijven in dezelfde branche.

 

Bij overige aannames kan onder meer worden gedacht aan:

  • -

    Het uitgangspunt dat voor het generiek toezicht 50% van de tijd die voor periodiek toezicht benodigd is, noodzakelijk is;

  • -

    Het uitgangspunt dat bij vergunningplichtige bedrijven ten minste eens per 10 jaar beoordeeld wordt of revisie dan wel actualisatie van de vergunning noodzakelijk is. Uit de actualisatietoets komt naar voren of, en zo ja, op welke termijn een vergunning moet worden geactualiseerd. Als een actualisatie betrekking heeft op de onderwerpen 'veiligheid' en 'gezondheid', wordt de actualisatie uiterlijk in het eerst volgende kalenderjaar uitgevoerd;

  • -

    Standaard wordt na het verlenen van een vergunning een opleveringscontrole uitgevoerd.

Ad. 2Vastlegging in programmering

Nadat de kwantitatieve inzet per taakveld is bepaald, vindt vertaling in een tweetal programma's plaats: 1. individueel jaarprogramma per gemeente en 2. regionaal programma generiek toezicht.

 

Per gemeente wordt jaarlijks een programma opgesteld voor de uitvoering van de Wabo-milieutaken. In dit werkprogramma wordt vastgelegd wat de verwachte producten, diensten, alsmede de verwachte bestedingen zijn. Het financieel kader van het jaarprogramma is vastgelegd in de begroting van OZHZ. Uit het Besluit omgevingsrecht volgt dat het jaarprogramma moet worden vastgesteld en bekend worden gemaakt door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.

 

Voor bedrijven die vallen onder generiek toezicht (bedrijven met een gemiddeld risico) wordt een regionaal programma generiek toezicht opgesteld. Deze bedrijven worden aan regiobreed themagewijs of branchegewijs toezicht onderworpen. Jaarlijks wordt regionaal een programma generiek toezicht opgesteld met verschillende projecten. Het algemeen bestuur van OZHZ stelt elk jaar dit programma vast.

 

Ad. 3Uitvoering en verantwoording

Na bestuurlijke vaststelling van de individuele jaarprogramma's en het programma generiek toezicht kan worden gestart met de uitvoering.

 

Verantwoording over het individueel jaarprogramma vindt rechtstreeks aan de desbetreffende gemeente plaats. Aan het algemeen bestuur van OZHZ wordt de jaarlijkse verantwoording van het programma generiek toezicht ter vaststelling voorgelegd.

 

3Uitvoeringskader RUN Wabo-breed

 

3.1Aanleiding

 

De gemeenten die Wabo-brede taken (milieu, bouw en brandveilig gebruik) bij OZHZ hebben belegd, hebben de wens uitgesproken om te gaan werken met een afwegingskader voor het integraal afwegingskader voor het stellen van Wabo-brede toezichtprioriteiten. Hiertoe is het RUN Wabo-breed voor toezicht in de gebruiksfase opgesteld. Dit integrale beleidskader bestaat uit een risicoanalyse, die gezamenlijk met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid tot stand is gekomen, en een toezichtstrategie.

 

3.2Positionering

 

Het RUN Wabo-breed kan in relatie tot de overige uitvoeringskaders als volgt gepositioneerd worden.

 

 

Tabel 4. Positionering RUN Wabo-breed i.r.t. uitvoeringskaders voor regulering en preventief toezicht.

 

Afkortingen:

  • RUN = Regionaal Uitvoeringsniveau

  • VT = Vernieuwend Toezicht Dordrecht (integrale aanpak milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw).

In afwachting van invoering Wet kwaliteitsborging bouwen wordt deze aanpak gevolgd voor de oprichtingsfase.

 

3.3Doel en uitgangspunten

 

Het doel en de uitgangspunten van RUN Wabo-breed zijn nagenoeg gelijk aan het RUN Wabo-milieu.

 

Dit betekent dat het RUN Wabo-breed zich, aanvullend op het RUN Wabo-milieu, eveneens richt op het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de 'argeloze' burger.

 

Voorts heeft het RUN Wabo-breed als belangrijke dimensie dat het, synchroon aan het RUN Wabo-milieu, leidt tot een regionaal uniforme aanpak van het integrale Wabo-toezicht in de gebruiksfase voor de onderdelen milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw.

 

Samengevat:

  • -

    De inzet wordt primair gericht op het borgen van veiligheid en gezondheid;

  • -

    Iedere gemeente kan in aanvulling kiezen voor de aanpak van specifieke lokale prioriteiten, zoals de aanpak van leefbaarheid;

  • -

    Het RUN Wabo-breed is aanvullend op het RUN voor milieutaken, dat ook kaders stelt voor regulering;

  • -

    Voor de risicobenadering wordt in basis gebruik gemaakt van het DBC-risicomodel;

  • -

    De integrale risicoanalyse is opgebouwd uit de risicoscore voor milieu en de risicoscore voor de taak brandveilig gebruik, waarvan per branche de hoogste risicoscore telt;

  • -

    Voor de integrale toezichtstrategie is aangesloten bij de uitgangspunten van het RUN Wabo- milieu. Hiermee is het minimale uitvoeringsniveau op het gebied van milieu regiobreed gelijk, ongeacht de sectorale of integrale aanpak.

3.4Opzet RUN Wabo-breed

 

De opzet van het RUN Wabo-milieu is als volgt samen te vatten:

 

 

Figuur 2. Opzet RUN Wabo-breed

 

3.4.1Risicoanalyse

 

Het RUN Wabo-breed is gebaseerd op een risicobenadering. Hiertoe wordt het DBC-risicomodel als basis gebruikt (zie bijlage 1 voor een nadere toelichting van het DBC-risicomodel). Tezamen met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is de integrale Wabo-risicoanalyse tot stand gekomen.

 

Voor het toezicht in de gebruiksfase is onderscheid gemaakt naar branches met ieder een eigen risicoprofiel. Per branche is de risicoscore bepaald aan de hand van de maximaal geloofwaardige calamiteit per Wabo-taak. Hierbij is het negatieve effect van deze maximaal geloofwaardige calamiteit op de veiligheid en gezondheid in beeld gebracht. De Wabo-taak bestaande bouw is in samenhang met de onderdelen milieu en brandveilig gebruik een belangrijke taak. In het risicomodel blijken de risico's voor milieu en brandveilig gebruik echter telkens hoger. De taken milieu en/of brandveilig gebruik hebben dus een bepalende invloed. De integrale risicoscore per branche is de hoogste van de sectorale scores milieu en brandveilig gebruik.

 

In bijlage 2 zijn de integrale risicoscores per branche opgenomen, zoals deze voor het RUN Wabo-breed (milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik) gehanteerd worden.

 

3.4.2Toezichtstrategie

 

Voor de integrale toezichtstrategie is aangesloten bij de uitgangspunten van het RUN Wabo-milieu. Dit betekent dat dezelfde risicoklassen en bijhorende toezichtaanpak worden gehanteerd. Samengevat:

 

Risicoklasse Integraal toezicht

Toezichtaanpak

Hoog risico (> 4)

Periodiek toezicht

Middel risico (2-4)

Programmatisch / thematisch toezicht

Laag risico (< 2)

Piepsysteem

Tabel 5. Risicoklasse Integraal Toezicht en bijbehorende toezichtpak

 

Voor een nadere beschrijving van de toezichtaanpak wordt verwezen naar § 2.3.2

 

3.4.3Vertaling naar uitvoering

 

Synchroon aan het RUN Wabo-milieu vindt vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats. Samengevat:

  • 1.

    Het bepalen van de kwantitatieve inzet voor toezicht op basis van kentallen, frequenties en overige aannames. Van de volgende controlefrequentie voor toezicht wordt uitgegaan:

  •  

  • Risicoscore

    Controlefrequentie

    Vanaf 8.1

    2 x per jaar

    6.0 t/m 8.0

    1 x per jaar

    4.0 t/m 5.9

    1 x per 2 jaar

    2.0 t/m 3.9

    projectmatig

    kleiner dan 2.0

    piepsysteem

  • Tabel 6. Risicoscores met bijbehorende controlefrequenties voor toezicht

  • 2.

    Vastlegging in programmering: individuele jaarprogramma's van gemeenten en een regiobreed programma generiek toezicht;

  • 3.

    Uitvoering en verantwoording.

Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar § 2.3.3.

 

BIJLAGE 1 DBC-risicomodel

 

A.Inleiding

In het DBC- risicomodel3 wordt uitgegaan van een risicobenadering, waarbij ongewenste maatschappelijke ontwikkelingen de basis vormen voor de prioriteitstelling. De prioriteit ligt dus niet daar waar sprake is van wetsovertreding, maar daar waar dit leidt tot ongewenste maatschappelijke gevolgen.

 

Als hoofdindeling van de prioriteitstelling wordt uitgegaan van de verschillende ‘fasen’ van een gebouw of inrichting: oprichten, gebruiken en beëindigen. Van de activiteiten wordt in een matrix afgezet wat de maximale geloofwaardige calamiteit is en welke wettelijke taak de gemeente heeft om activiteiten in de verschillende fasen te beïnvloeden. Voor het vaststellen van de meest karakteristieke calamiteit is uitgegaan van de vraag: “Wat gaat er mis als de betreffende taak niet of onvoldoende wordt uitgevoerd?”. Het antwoord op deze vraag bepaalt de score in het risicomodel. Hoe groter het negatief effect, des te hoger de betreffende taak op de prioriteitenlijst komt te staan.

 

B.Opzet DBC-risicomodel

De risicobenadering van OZHZ conform het DBC-risicomodel ziet er als volgt uit.

 

Figuur 1. Risicobenadering OZHZ conform het DBC-risicomodel.

 

Toelichting: voor de maximale calamiteit is bij het RUN Wabo-milieu enkel milieu beschouwd en bij het RUN Wabo-breed de aspecten milieu, bestaande bouw en brandveiligheid.

 

C.Toelichting DBC-risicomodel

 

Kern werkwijze

In de kern wordt als volgt gehandeld. Per branche zijn er verschillende taken. Per taak moet de maximale geloofwaardige calamiteit worden bepaald. Vervolgens wordt bekeken wat de gevolgen zijn voor de thema's gezondheid, veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid door te bepalen wat de frequentie, omvang en de impact van deze maximale geloofwaardige calamiteit is. De ranking loopt van 1 (geen negatief effect) tot 5 (zeer sterk negatief effect). Binnen het RUN is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Het gemiddelde van de scores op veiligheid en gezondheid bepaalt de risicoscore van de taak. De taak met de hoogste risicoscore is bepalend voor de branche.

 

Voor het RUN Wabo-milieu is enkel gekeken naar milieutaken. Voor het RUN Wabo-breed zijn milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik beschouwd.

 

Definities

Bij de uitvoering van de risicoafweging zijn de volgende definities van frequentie, omvang en impact gehanteerd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de risicoanalyse voor het RUN Wabo-breed het DBC-model op een aantal punten is aangepast. Zo is bij de branches onder meer onderscheid gemaakt in aanwezigheid van het aantal personen en is bij de beoordeling van de omvang van de gevolgen de definitie voor taken op het gebied van brandveilig gebruik aangevuld.

 

  • Frequentie

Bij de frequentie van de verstoring/calamiteit gaat het om de vraag hoe vaak de aanleiding voor de verstoring/calamiteit voorkomt. De frequentie is in veel gevallen de hoogste score aangezien de aanleiding voor veel verstoring of calamiteiten dagelijks voorkomen. Met name als het gaat om de fase gebruik zal de frequentie (bijna) altijd een 5 zijn: de aanleiding is het gebouw of gebruik en dus permanent aanwezig. Bij de fasen 'oprichten' en 'beëindigen' is de frequentie meer afhankelijk van het aantal keren dat een activiteit voorkomt. Ook bij bijvoorbeeld evenementen is de frequentie gelijk aan het aantal keren dat een evenement voorkomt.

De frequentie is als volgt gedefinieerd:

  • -

    De aanleiding voor de verstoring/calamiteit komt niet of nauwelijks voor (één maal per jaar of minder);

  • -

    De aanleiding voor de verstoring/calamiteit komt enkele malen per jaar voor (tot maximaal 10 maal per jaar);

  • -

    De aanleiding voor de verstoring/calamiteit komt maandelijks voor (10 tot 25 keer per jaar);

  • -

    De aanleiding voor de verstoring/calamiteit komt 1 à 2 keer per week voor (25 tot 100 keer per jaar);

  • -

    De aanleiding voor de verstoring/calamiteit komt (vrijwel) dagelijks voor (meer dan 100 keer per jaar).

 

  • Omvang

De omvang van de verstoring/calamiteit hangt af van de mate van verspreiding van het negatieve effect binnen een gebied (lokaal, wijk of straat, in één of twee gemeenten of in het gehele gebied).

In veel gevallen is het aandeel van de ‘omvang’ in het risicoprofiel voor veel thema's gelijk.

 

De omvang is - voor het RUN Wabo-milieu - als volgt gedefinieerd:

  • -

    Het negatieve effect is niet of nauwelijks merkbaar;

  • -

    Het negatieve effect is alleen merkbaar ter plaatse van de locatie van de verstoring/calamiteit (en de locatie heeft een beperkte grootte);

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in de directe omgeving van de verstoring/calamiteit (enkele straten, op wijkniveau);

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in een ruim gebied rondom de bron van de verstoring/ calamiteit (enkele dorpen, stedelijk niveau);

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in het gehele gebied (de gehele gemeente, provincie, etc.).

De omvang is - voor het RUN Wabo-breed - als volgt gedefinieerd:

  • -

    Het negatieve effect is niet of nauwelijks merkbaar. In geval van taken op het gebied van brandveilig gebruik is het negatieve effect beperkt tot de brandruimte.

  • -

    Het negatieve effect is alleen merkbaar ter plaatse van de locatie van de verstoring/calamiteit (en de locatie heeft een beperkte grootte). In geval van taken op het gebied van brandveilig gebruik is het negatieve effect beperkt tot de grenzen van het brandcompartiment.

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in de directe omgeving van de verstoring/calamiteit (enkele straten, op wijkniveau). In het geval van taken op het gebied van bouwen/brandveilig gebruik is het negatieve effect merkbaar in belendende panden.

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in een ruim gebied rondom de bron van de verstoring/ calamiteit (enkele dorpen, stedelijk niveau). In het geval van taken op het gebied van bouwen/brandveilig gebruik is het negatieve effect ook direct naast de belendende panden merkbaar.

  • -

    Het negatieve effect is merkbaar in het gehele gebied (de gehele gemeente, provincie, etc.). In het geval van taken op het gebied van bouwen/brandveilig gebruik is het negatieve effect merkbaar op straatniveau.

 

  • Impact

De impact van een verstoring of calamiteit is afhankelijk van het thema. Onderstaand wordt daarom de omvang in samenhang met het betreffende thema weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende definities per thema:

  • -

    Gezondheid: Schade aan de gezondheid van de mens;

  • -

    Veiligheid: Fysiek letsel (gewonden/doden) dat direct ontstaat;

  • -

    Leefbaarheid: Gevoel van onveiligheid/beleving van bewoners;

  • -

    Duurzaamheid: Schade aan het milieu, los van schade aan de mens.

Gezondheid en veiligheid hebben dus betrekking op de inwoners van de gemeente/het gebied.

Het gaat hier om meetbare/fysieke effecten. Leefbaarheid heeft betrekking op de beleving/sociale veiligheid. Duurzaamheid betreft de milieuschade.

 

  • Impact – gezondheid

De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens leidt. Hierbij gaat het om de te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit of waterkwaliteit. Te denken valt aan toename van fijnstof of andere luchtvervuiling of afname van de waterkwaliteit die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloeden. De score ziet er als volgt uit:

  • -

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot mogelijke gezondheidsproblemen;

  • -

    Gezondheidsproblemen bij één of enkele personen (niet blijvend). Denk hierbij lokale vervuiling/overlast waardoor stank bestaat of die stress oplevert;

  • -

    Algehele (niet blijvende) gezondheidsproblemen. Denk hierbij aan ernstige lucht, water of andere vervuiling waardoor long of oogirritaties ontstaan;

  • -

    Blijvende gezondheidsproblemen voor meerdere personen, bijvoorbeeld permanente aantasting van luchtwegen, blindheid of langdurige psychische problemen;

  • -

    Zware gezondheidsproblemen met de dood als gevolg, bijvoorbeeld langdurige blootstelling aan radioactieve straling of asbest.

 

  • Impact – veiligheid

De centrale vraag is in hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel. Hierbij gaat het om de te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier zowel om direct lichamelijk letsel, als om letsel op de langere termijn. Te denken valt aan lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling en rug/wervelbeschadigingen. De score ziet er als volgt uit:

  • -

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot enig persoonlijk letsel;

  • -

    Pijn of gering letsel bij één of meerdere personen. Denk hierbij aan één of meerdere lichtgewonden;

  • -

    Zwaar letsel bij één of meerdere personen. Denk hierbij aan één of meerdere zwaargewonden;

  • -

    Eén of meerdere dodelijke slachtoffers. Zodra de inschatting is dat de verstoring/calamiteit dodelijke slachtoffers tot gevolg kan hebben moet minimaal een 4 worden aangehouden;

  • -

    Zwaar letsel bij meerdere personen en meerdere dodelijke slachtoffers over een groot gebied. Denk hierbij aan meerdere doden verspreid over een wijk of stad.

 

  • Impact - Leefbaarheid

De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het sociale leefmilieu (verloedering, gevoel van onveiligheid, etc.) leidt. Het gaat hier om de te verwachten afbreuk en schade aan de beleving van de leefomgeving door de burger als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende van een taak door de overheid. Voorbeelden: toename gevoel van onveiligheid en geen gehoor vinden bij klachten. De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:

  • -

    Er is geen sprake van een negatief effect op het maatschappelijk welbevinden of het effect is verwaarloosbaar klein;

  • -

    De te verwachten afbreuk is minimaal/verwaarloosbaar. Hierbij valt te denken aan beperkte overlast in de vorm van stank, geluid of trillingen (zintuiglijke waarneming).

  • De (beleving van) de veiligheid in de directe woonomgeving is niet in het geding;

  • -

    De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zullen zijn. Hierbij valt te denken aan een geringe afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast of een permanente overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden;

  • -

    De te verwachten afbreuk heeft ernstige gevolgen die echter niet permanent zijn. Hierbij valt te denken aan een afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden;

  • -

    De te verwachten afbreuk is evident en heeft permanente grote gevolgen. Hierbij valt te denken aan een sterke afname van (het gevoel van) veiligheid in de directe omgeving en/of ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden of blijvende gezondheidsklachten veroorzaken.

 

  • Impact - Duurzaamheid

De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit het milieu onomkeerbaar aantast. Hierbij gaat het om de te verwachten optredende afbreuk en schade aan de kwaliteit van het leefmilieu (milieuvervuiling) als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden zijn: stank (zintuiglijke overlast), vervuiling van bodem, lucht of water. De score ziet er als volgt uit:

  • -

    De verstoring/calamiteit leidt niet tot achteruitgang van het milieu/de leefomgeving;

  • -

    De te verwachten afbreuk is gering. Hierbij valt te denken aan beperkte milieuschade als gevolg van (geringe) illegale stort, lozing of emissie van stoffen die slechts tijdelijk schade veroorzaken. Veelal betreft het kleine milieuovertredingen door particulieren of kleine bedrijven;

  • -

    Er is sprake van een duidelijke aantasting van het milieu, doch deze is omkeerbaar en heeft geen effecten op de lange termijn;

  • -

    De te verwachten milieuaantasting is evident en heeft permanente gevolgen. Hierbij valt te denken aan illegale lozing, stort of emissie van sterk vervuilende/giftige stoffen;

  • -

    De te verwachten milieuaantasting is evident en heeft permanente gevolgen. Hierbij valt te denken aan illegale lozing, stort of emissie van sterk vervuilende/giftige stoffen in een kwetsbare omgeving.

BIJLAGE 2 Risicoscore branches RUN Wabo-milieu en RUN Wabo-breed

 

 


1

Wabo = Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

2

RUN = Regionaal Uitvoeringsniveau

3

M.b.v. de BRIS-methode is de gewenste of benodigde diepgang van toetsing van de toetselementen per bouwactiviteit vastgelegd.

4

BRIKS staat voor bouw, reclame, inrit, kap en sloop

5

Voor de gebruiksfase is het beleidskader Vernieuwend Toezicht niet meer van toepassing sinds de komst van het RUN Wabo-breed.

6

Het DBC-risicomodel is een systematiek waarbij de risico's worden beoordeeld aan de hand van het effect op bestuurlijke doelen. Dit model is ook de basis voor het RUN.

7

Bron 'De Tafel van Elf – een veelzijdig instrument', uitgave van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en veiligheid (CCV).

8

Het InterventieKompas is een digitaal product van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) 2016. Zie https://interventiekompas.nl/#/ 

10

Zie het Rapport gedragsbeïnvloeding bij bedrijven (2016, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken). Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/01/11/rapport-gedragsbeinvloeding-bij-bedrijven en de uitgave van het CCV 'Invloeden op regelnaleving door bedrijven' 2007.

11

Zie de uitgave 'Nalevingscommunicatie, Hoe bevorderen we dat mensen zich aan de regels houden?' van de Inspectieraad

12

Publicatie 'Nudging wint terrein onder gemeenten', VNG Magazine (2015). www.vngmagazine.nl/nudging

13

Het document van de Landelijke handhavingstrategie is hier te vinden: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/introductie/

1

Wabo staat voor Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

2

DBC staat voor Damen BouwCentrum, het toenmalige bedrijf waar de ontwikkelaars van het model werkten bij het maken ervan.

3

DBC staat voor Damen BouwCentrum, het toenmalige bedrijf waar de ontwikkelaars van het model werkten bij het maken ervan.