Organisatie | Bodegraven-Reeuwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 (Beleidsregels sociaal domein 2022) |
Citeertitel | Beleidsregels sociaal domein 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | sociaal domein |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-04-2022 | 01-01-2022 | Nieuwe regeling | 08-03-2022 | Z/22/123411 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
gelezen het voorstel van 9 februari 2022;
overwegende, dat het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent de uitleg van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020;
gelet op Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020;
vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels sociaal domein 2022 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk
Artikel 1. Voorwaarden van het persoonsgebonden budget
Het college kan een persoonsgebonden budget verstrekken indien:
de cliënt dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Artikel 2. Beheer van het persoonsgebonden budget
Om na te gaan of de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het persoonsgebonden budget om kan gaan, wordt de bekwaamheid van de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger beoordeeld.
is de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgverlener, het voeren van een sollicitatiegesprek, het laten opstellen van een correcte zorgovereenkomst, het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg en het aansturen en aanspreken van de zorgverlener op diens verplichtingen.
Degene die het onderzoek uit voert moet zich een oordeel vormen of de cliënt op eigen kracht de belangen kan waarderen. In het belang van het onderzoek houdt dit in dat de cliënt alleen, eventueel met iemand uit het sociale netwerk, een (wettelijk) vertegenwoordiger of een onafhankelijk cliëntondersteuner, wordt gesproken.
De mogelijke zorgverlener wordt in het stadium van het onderzoek naar aanleiding van de melding niet betrokken, tenzij dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. In beginsel komt de mogelijke zorgverlener in beeld nadat het ondersteuningsplan is opgesteld en het de gemotiveerde wens is van de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger de verstrekking te laten plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Indien cliënt zich laat vertegenwoordigen geldt dat de persoon/organisatie die de cliënt vertegenwoordigt, niet tevens uitvoerder van de ondersteuning en/of jeugdhulp is die met het pgb wordt ingekocht, tenzij dit naar het oordeel van het college aanvaardbaar is.
Artikel 3. Ondersteuning uit het sociaal netwerk
Het betrekken van ondersteuning en/of jeugdhulp uit het sociale netwerk behoort tot de mogelijkheden. Het is daarbij wel van belang dat deze passend is. Er worden daarom een aantal voorwaarden gesteld alvorens dit wordt toegelaten:
In aanvulling op het voorgaande, wordt inzet van het sociaal netwerk uit een persoonsgebonden budget in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:
Artikel 4. Persoonlijk plan inzet persoonsgebonden budget Sociaal Domein
Van een cliënt wordt verwacht dat die goed heeft nagedacht over de keuze voor de inzet van een persoonsgebonden budget. Dat wil zeggen niet alleen over de keuze zelf maar ook over de wijze waarop ondersteuning en/of jeugdhulp wordt verkregen en hoe kwaliteit wordt gewaarborgd. De cliënt moet daarom een plan indienen waarin de overwegingen zijn opgenomen. Het format van het plan is opgenomen in bijlage 1.
Bij de aanvraag wordt een plan overgelegd over de besteding van het persoonsgebonden budget en hoe deze toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning en/of jeugdhulp in te kopen. In dit plan worden de volgende zaken vastgelegd:
de ondersteuner, hulpverlener en/of zorgverlener die diensten verleent binnen de Jeugdwet en verbonden is aan een professionele organisatie dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van de functie, dat hij ingezetene is van Nederland en beschikt over een BurgerServiceNummer.
Indien er sprake is van ondersteuning en/of jeugdhulp door een persoon uit het sociaal netwerk dient uit het plan te blijken dat deze in staat is de gevraagde ondersteuning en/of jeugdhulp gedurende de afgesproken periode te leveren en hoe, indien nodig, vervanging geregeld is bij vakantie of ziekte. Tevens dient deze persoon daarin aan te geven dat de ondersteuning en/of jeugdhulp aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt.
Indien binnen drie maanden na toekenning het persoonsgebonden budget niet wordt ingezet wordt het besluit tot toekenning ingetrokken, tenzij voor het niet inzetten van het toegekende budget gegronde redenen zijn.
Het tarief voor een persoonsgebonden budget is inclusief een aantal, eventueel, met het budget samenhangende kosten. Deze staan opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de Verordening jeugdhulp Bodegraven-Reeuwijk 2020 en de toelichting daarop. Deze komen niet apart voor een budget in aanmerking.
Het tarief betreft een maximaal tarief van 100% van de tarieven in natura. Voor inzet van het sociaal netwerk is bij verordening een uitzondering gemaakt op het te hanteren tarief. De inwoner laat middels het plan zien welk tarief met de aanbieder is overeengekomen. De hoogte van het budget volgt dit tarief maar is op een maximum gesteld.
Voor het uitbetalen wordt aangesloten bij de voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij het betaalbaar stellen van een persoonsgebonden budget. Door het proces bij de SVB is het niet langer nodig dat de besteding van de genoemde budgetten achteraf wordt verantwoord en gecontroleerd. De SVB geeft aan dat zij vooralsnog alleen persoonsgebonden budgetten behandelen waar een arbeidsrelatie aan vast hangt. Bevoegdheden om éénmalige persoonsgebonden budgetten te behandelen mandateren zij sinds 1 januari 2015 aan de gemeenten.
Artikel 5. Budget voor hulpmiddelen of woningaanpassingen en beleid primaat van verhuizen
Bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen of woningaanpassing gelden de volgende voorwaarden:
De voorziening wordt niet als algemeen gebruikelijk gezien (artikel 1 en artikel 6 lid 2 onder a van de verordening maatschappelijke ondersteuning Bodegraven-Reeuwijk 2020). Met betrekking tot een fiets met elektrische ondersteuning geldt dat deze in beginsel als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Ook wanneer het een jongere met een beperking in de leeftijd van 12 tot 16 jaar betreft. Het college is van mening dat een fiets dermate is ingeburgerd in het reguliere straatbeeld, ook waar het jongeren betreft die de fiets gebruiken voor het vervoer naar het voortgezet onderwijs, dat deze in zijn algemeenheid als een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden gezien.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
De voorziening of aanpassing moet voldoen aan het programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente en, indien van toepassing, aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen.
Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen wordt betaald aan de client dan wel op verzoek van de client aan de eigenaar van de woning na overlegging van de nota en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten beoordeeld aan de hand van de in bijlage 2 opgenomen standaardprijslijst.
Artikel 6. Budget voor tegemoetkoming in de vervoerskosten
Het budget voor gebruik van een eigen auto wordt in twee gelijke delen halfjaarlijks vooraf verstrekt
Het budget voor gebruik van een (rolstoel)taxi wordt betaalbaar gesteld na ontvangst van de originele nota. Het uit te keren bedrag kan, indien gewenst, direct worden over gemaakt aan het taxibedrijf. Declaraties kunnen maandelijks worden ingediend.
Artikel 7. Beleid auto-aanpassing
De hoogte van een budget voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Als er sprake is van aanpassingskosten van de eigen auto geldt als afschrijvingstermijn van de voorziening ten minste zeven jaar. De opties met betrekking tot de uitrusting van de auto, zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging en airco, alsmede de kosten verbonden aan het overzetten van eerder verstrekte overzetbare voorzieningen zijn van vergoeding uitgesloten.
Artikel 8. Beleid collectief vraagafhankelijk vervoer
Collectief vervoer bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen aangepast tarief maximaal 2000 kilometer en/of 500 zones openbaar vervoer kan worden gereisd.
Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het collectief vervoer gelden de volgende voorwaarden:
De gebruiker van het collectief vervoer moet in staat zijn zelfstandig te reizen. Wanneer dit niet mogelijk is omdat medische handelingen tijdens de rit nodig (kunnen) zijn en/of sprake is gedragsproblematiek die tijdens de rit om aandacht vraagt en/of de gebruiker als gevolg van de beperking, naar het oordeel van de gemeente, een onvoldoende beoordelingsvermogen heeft om voor de eigen veiligheid zorg te dragen wordt de gebruiker in staat gesteld gebruik te maken van het collectief vervoer door reizen onder (medische) begeleiding te indiceren.
Artikel 9. Vervoersvoorziening GGZ jeugd (op basis van zorgverzekeringswetrichtlijn)
Een jeugdige of de ouder van een jeugdige die in behandeling is bij een jeugd GGZ instelling kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening naar deze jeugd GGZ instelling, indien binnen een periode van 12 maanden minimaal 2.000 kilometer gereisd moet worden van en naar een specialistische behandeling in de specialistische GGZ en er niet een behandellocatie dichter in de buurt aanwezig is.
Artikel 10. Beleid voor het bepalen van de omvang hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met toepassing van onderstaande tabel:
Met ingang van 1 januari 2019 heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk haar beleid gewijzigd inzake de hulp bij het huishouden. Het beleid dat zij heeft gevoerd sinds de invoering van de Wmo 2015 wordt los gelaten. Voor lichte en zware taken wordt de norm van de gemeente Utrecht van 105 uren per jaar gevolgd, ook inhoudelijk met betrekking tot de werkzaamheden. De lokale vorm van inkoop maakt dat we niet met een jaarurennorm kunnen werken maar de norm van 105 uren per jaar vertalen naar een norm van 125 minuten per week.
Het is te allen tijde van belang om voor ogen te houden dat wordt gesproken van een kadering waarin ‘regulier toe te passen normen’ zijn verwoord. Met behulp van het individuele gesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die normen. Individuele afwijkingen zijn altijd mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten.
Indien de ondersteuning en/of de jeugdhulp door een persoon uit het sociale netwerk wordt verleend zijn de ondersteuning en/of jeugdhulp beperkt tot die activiteiten die de gebruikelijke zorg overstijgen.
Artikel 11. Beleid gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden
Van iedereen wordt verwacht dat deze bijdraagt aan het huishouden. Daar waar rollen veranderen is het aan de huisgenoten dit op te vangen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Zowel van volwassen als jonge huisgenoten wordt een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot verstrekking van hulp bij het huishouden. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Uitzondering op toepassing gebruikelijke zorg
Er zijn situaties denkbaar waar gebruikelijke hulp niet geleverd kan worden. Bijvoorbeeld wanneer iemand vanwege werk langdurig van huis is. Dan is men feitelijk niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen en gebruikelijke hulp te bieden. Het gaat dan om afwezigheid met een verplichtend karakter. Te denken valt aan chauffeurs die op het buitenland rijden, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn en die door weigering van hulp indirect gedwongen worden een andere functie te zoeken. Wel kan verwacht worden dat de huisgenoot met zijn werkgever bespreekt welke mogelijkheden er zijn om toch de gebruikelijke hulp te kunnen leveren. Te denken valt bijvoorbeeld aan het opnemen van zorgverlof. In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal met de afwezigheid geen rekening worden gehouden. Dat zal per situatie beoordeeld worden.
Niet-inwonende kinderen vallen niet onder de definitie van huisgenoot. Natuurlijk kunnen zij als mantelzorger ook een helpende hand bieden. Per casus moet onderzocht worden of deze mantelzorg voldoende is voor de cliënt om voldoende zelfredzaam te zijn of in staat te zijn tot participatie.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg van de inwoner met een beperking, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld door de medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger hulp bij het huishouden worden ingezet.
Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
Soms is het bieden van hulp aan en zorgen voor een kind, partner of andere inwonende huisgenoot zo zwaar dat sprake is van overbelasting. Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de huisgenoot. Vaak is het overnemen van de bovengebruikelijke zorg voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat deze gebruikelijke hulp geboden kan blijven worden. In de gevallen waar ook de gebruikelijke hulp door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden kan deze gebruikelijk hulp volledig of deels geïndiceerd worden binnen de maatwerkvoorziening Wmo indien er geen andere oplossingen mogelijk zijn. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate er gebruikelijke hulp geboden kan worden of dat er juist sprake is van (dreigende) overbelasting. De vraag is dus of in individuele situaties er sprake is van een uitzondering op grond waarvan toch gebruikelijke zorgtaken moeten worden overgenomen.
Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:
Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:
Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook medisch advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot verder te onderbouwen. Een eventuele vragenlijst maakt altijd onderdeel uit van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast.
Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossingen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de indicatie verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Een maatwerkvoorziening ter vervanging van de gebruikelijke hulp van de overbelaste huisgenoot kan niet worden ingevuld door middel van een PGB dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste huisgenoot of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de huisgenoot door het door anderen laten uitvoeren van de gebruikelijke hulp. Daarnaast wordt ook onderzocht of de cliënt een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een PGB, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
Artikel 12. Afbakening jeugdhulp in relatie tot passend onderwijs
Een onderwijs-zorg-arrangement richt zich op leerlingen met specifieke onderwijs- en ondersteuningsbehoeften in minimaal twee leefmilieus, waaronder onderwijs. Het gaat om een arrangement waarin onderwijs en één (of meerdere) zorgpartner(s) samenwerken in uitvoering, op basis van één kind, één gezin, één plan. Doel is dankzij deze gecombineerde inzet, vormgegeven in een samenhangende aanpak voor school, vrije tijd en thuis, onderwijsdeelname mogelijk te maken, dan wel te behouden, met als uitgangspunt de ondersteuningsbehoefte van de leerling/doelgroep. Onderdeel van een onderwijszorgarrangement kan in een aantal gevallen zijn dat de jeugdhulp op school wordt geboden.
Afbakening jeugdhulp geboden op schoolWat is jeugdhulp op school
Jeugdhulp op school betreft het bieden van jeugdhulp op de school zelf. Daarbij gaat het om de jeugdhulpvormen begeleiding en persoonlijke verzorging. Jeugdhulp op school kan een onderdeel van een onderwijszorgarrangement zijn.
Als een kind een grondslag heeft voor Jeugdhulp, kan het binnen het onderwijs in aanmerking komen voor de functie Begeleiding als er sprake is van matige of zware beperkingen op het terrein van:
In algemene zin geldt daarbij het volgende: als een kind, vanwege een aandoening, stoornis en beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Een concentratieprobleem of wegloopgedrag van een kind leidt op zich dus niet tot een indicatie voor de functie Begeleiding individueel tijdens het onderwijs. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht vallen (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16).
Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan begeleiding individueel in de vorm van toezicht zijn aangewezen. Hierbij valt te denken aan begeleiding bij ’vrije‘ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym, bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel.
Een school voorziet in het kader van passend onderwijs in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. In relatie tot de functie Begeleiding betreft het de activiteiten (1) ondersteunen en aanbrengen van structuur of het voeren van regie en (2) ondersteuning bij praktische vaardigheden en handelingen voor zelfredzaamheid en (4) oefenen met het aanbrengen van structuur, of het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die de zelfredzaamheid tot doel hebben.
Er kan, ten laste van de Jeugdhulpfunctie Begeleiding, wel activiteit (3) toezicht worden geïndiceerd voor de tijd dat het kind deelneemt aan onderwijs (zie hiervoor de activiteitentabel Begeleiding eerder in deze paragraaf en het hoofdstuk AWBZ-zorg in het onderwijs).
Er is geen jeugdhulpaanspraak op Begeleiding mogelijk tijdens de middagpauze. De opvang van kinderen tussen de middag wordt als een vorm van kinderopvang beschouwd. De afwezigheid van ouders door werk of studie kan niet leiden tot een aanspraak op de functie BG in de middagpauzes.
De volgende omvang is als maximum beschikbaar voor begeleiding:
Bron: CIZ indicatiewijzer juli 2014
Onder de Jeugdwet valt de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Bedoeld wordt de zorg die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een medewerker van het jeugdteam of de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet valt. Bijvoorbeeld zorg bij: wassen, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging en hand- en voetverzorging. De persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop' valt onder de zorgverzekeringswet.
Bij de bepaling van de omvang van Persoonlijke Verzorging wordt de omvang van de persoonlijke verzorging die al onderdeel is van de clusterindicatie (zie tabel) in mindering gebracht.De tijd voor Persoonlijke Verzorging die onderdeel is van de clusterindicatie, kan uitsluitend in mindering worden gebracht op de hoeveelheid PV en VP die een kind tijdens de schooluren nodig heeft. De geldigheidsduur van de indicatie die is gericht op het ‘aanleren en begeleiden’ is 6 weken. Als ten gevolge van cognitieve beperkingen, onzekerheid of onhandigheid sprake is van vertraagde leerbaarheid, kan een indicatie voor maximaal drie maanden gesteld worden.
Ten aanzien van de jeugdhulpvoorzieningen is onder andere door jurisprudentie in de afgelopen periode meer duidelijk geworden over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeentelijke verantwoordelijkheid van uit de Jeugdwet en onderwijsverantwoordelijkheid van uit de Wet op het Passend Onderwijs. Onderstaand zijn een aantal functies opgenomen die vaak aanleiding zijn voor discussie maar waarover ondertussen vanuit rechtspraak en wetgeving meer duidelijkheid is.
Diagnostiek valt alleen onder de Jeugdwet als het onderdeel is van diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp. Bijvoorbeeld als de gemeente onderzoek doet naar een hulpvraag van een jeugdige en in het kader van dat onderzoek een intelligentie of persoonlijkheidsonderzoek nodig is. Onderzoek bedoelt om het onderwijs daarop af te stemmen, valt het onder de zorgplicht van scholen.
Huiswerkbegeleiding / ondersteuning op structureren en plannen
Huiswerkbegeleiding ziet op het begeleiden van de leerling bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk. Deze hulp is primair gericht op het leerproces en valt onder de zorgplicht van scholen. Huiswerkbegeleiding kan niet gezien worden als jeugdhulp. (zie ook Rechtbank Rotterdam 1-7-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5711, nr. 19/2763 ROT).
Eventuele extra behoeften van hoogbegaafde kinderen tijdens het onderwijs (bijvoorbeeld een andere manier van stof overbrengen en het bieden van verrijkendere stof) valt onder de zorgplicht van de school.
Een intelligentie onderzoek naar hoogbegaafdheid valt als eerder aangegeven alleen onder de Jeugdwet als het onderdeel is van diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp.
Eventuele extra behoeften van hoogbegaafde kinderen tijdens het onderwijs (bijvoorbeeld een andere manier van stof overbrengen en het bieden van verrijkendere stof) valt daarom ook onder de zorgplicht van de school.
Dyslexiezorg is met de Jeugdwet onder verantwoordelijkheid van de gemeente gekomen. Dyslexiezorg is alleen voor kinderen met EED tussen de 7 en 12 jaar die basisonderwijs volgen. Deze afbakening is bevestigd in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Om in aanmerking te komen voor vergoede Dyslexiebehandeling moet voldaan worden aan de criteria vastgelegd in het ‘Administratief proces EED’. Dit betekent dat voordat vergoede dyslexiezorg kan worden gestart:
Ondersteuning primair gericht op leerproces
Als de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. Voorbeelden van ondersteuning van een leerling zijn:
observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog
Daarnaast gaat het ook over professionalisering van leerkrachten om te leren omgaan met verschillen tussen leerlingen. Ook kan de leerkracht worden ondersteund in het geven van aangepast onderwijs of bij het “handelen” in contact met de leerling door bijvoorbeeld video-interactie coaching. (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16; MvT wetsvoorstel passend onderwijs):
In het geval door een andere verwijzer een bepaling is afgegeven voor jeugdhulp op school of een onderwijszorgarrangement die niet overeenkomt met de afbakening maakt het sociaal team een definitieve afweging.
Artikel 13. Intrekking oude beleidsregels
De beleidsregels sociaal domein 2021 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2022.
2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels sociaal domein 2022.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in de vergadering van 8 maart 2022.