Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veldhoven

Raadsbesluit Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Veldhoven 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeldhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRaadsbesluit Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Veldhoven 2022
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2022nieuwe regeling

08-02-2022

gmb-2022-138682

22.005

Tekst van de regeling

Intitulé

Raadsbesluit Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Veldhoven 2022

volgnummer : 22.006

datum raad : 8 februari 2022

agendapunt : 7.1

onderwerp : vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Veldhoven 2022

 

De raad van de gemeente Veldhoven;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 december 2021;

 

overwegende dat ;

 

De gemeente Veldhoven in 2020 een Integraal Huisvestingsplan heeft vastgesteld.

 

Dit Integraal huisvestingsplan en de andere regelgeving op het gebied van onderwijshuisvesting goed op elkaar moeten aansluiten.

 

De prijsstijgingen in de bouwsector gevolgen hebben voor de normbedragen op het gebied van onderwijshuisvesting.

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende verordening, inclusief bijlagen:

 

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Veldhoven 2022

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;

b. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

c. advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

d. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

e. Integraal huisvestingsplan (IHP): door de gemeenteraad vastgesteld beleidsdocument dat de koers uitzet voor de (middel)lange termijn waarin de aard, omvang en financiële vertaling van de huisvestingsbehoefte van één of meerdere scholen en/of onderwijssoorten in onderlinge samenhang wordt beschreven;

f. lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs of een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

g. medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

h. minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

i. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

j. overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

k. permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

l. programma: programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

m. school:

1°. school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor

basisonderwijs] als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

2°. school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

3°. school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

n. tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

o. tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

p. verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

q. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

r. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II tenminste 4 jaar en maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

s. voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

 

Artikel 2. Verhouding verordening met het Integraal Huisvestings-plan (IHP)

Deze verordening en de bijlagen zijn niet van toepassing op de voorzieningen die zijn opgenomen in het Integraal Huisvestings-plan (IHP). Afspraken zoals vastgelegd in het Integraal huisvestingsplan voor het basis en speciaal (voortgezet) onderwijs en de vastgestelde financiële dekking hiervoor gaan in hiërarchische volgorde voor op afspraken zoals opgenomen in deze verordening. Zijn zaken niet of niet volledig geregeld in het IHP dan gelden aanvullend de regels uit deze verordening en de bijlagen.

 

Artikel 3. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

2. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3. het geheel of gedeeltelijk in gebruik neming van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

4. verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

5. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in sub 1 tot en met sub 4;

6. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

7. inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

8. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

b. herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

c. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

d. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

 

Artikel 4. Voorbereidingskrediet

1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1,2,3, en 4 kan maximaal 10 % van de totale kosten van de investering kunnen worden aangemerkt als voorbereidingskrediet.

2. Om in aanmerking te komen voor een voorbereidingskrediet dient hiervoor een aanvraag te worden ingediend.

 

Artikel 5. Vaststelling vergoeding voorzieningen

1. a. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1, 2, 5, 6, 7 en onderdeel d, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de normbedragen zoals de zijn genoemd in de bijlagen van deze verordening.

b. Wanneer een voorziening is opgenomen in het IHP wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de normbedragen die zijn vastgesteld in het Integraal Huisvestingsplan (IHP).

2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

 

Artikel 6. Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

 

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

2.1 Aanvragen programma

 

Artikel 7. Indiening aanvraag

1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 1 februari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen.

 

2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

 

3. Het college is bevoegd om het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een nader door hen te bepalen datum.

 

Artikel 8. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

d. de voorziening die wordt aangevraagd;

e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 6°, 7° en 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven.

2°. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

3°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening;

4°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening.

5°. als de aanvraag betrekking heeft op het voorbereidingskrediet, een begroting waarin de geraamde kosten van de investering zijn opgenomen.

f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

g. als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft de aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 9. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 7 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

 

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

 

Artikel 10. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten.

 

2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

 

3. Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

 

a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

 

Artikel 11. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

 

2. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

 

3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

 

4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

 

5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

 

6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

 

7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

 

8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

 

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

 

Artikel 12. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

 

2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

 

Artikel 13. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

 

2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

 

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

 

Artikel 14. Overleg wijze van uitvoering

1. Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening.

 

2. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag bepalen dat het overleg zoals genoemd in lid 1 niet plaatsvindt, indien zij het overleg niet noodzakelijk achten in verband met de aard of de inhoud van de gevraagde voorziening.

 

Artikel 15. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

 

1. Het bevoegd gezag dient het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 14, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

 

2. Het college beslist binnen 13 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start

hiervan schriftelijk in kennis.

 

3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Ingeval naar het oordeel van het college sprake is van bedoelde wijziging, vervalt hiermee de aanspraak op vergoeding van de onderhavige voorziening.

 

4. Nadat het college het bouwplan van een voorziening, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, heeft goedgekeurd, dient het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk bij het college de offertes in voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen negen weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening. De laatste volzin van het tweede lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

 

5. In afwijking van lid 4 mag het bevoegd gezag de in lid 4 genoemde offertes ook gelijktijdig met het bouwplan als genoemd in het eerste lid indienen.

 

6. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

 

Artikel 16. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start, bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

 

Artikel 17. Vervallen aanspraak op bekostiging

1.Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een onherroepelijke bouwopdracht of sluit hij een onherroepelijke koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

 

2. Het college is bevoegd om het bepaalde in het eerste lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een ander door hen te bepalen datum.

 

HOOFDSTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

 

 

Paragraaf 3.1 Aanvraag

 

Artikel 18. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt ingediend bij het college.

 

Artikel 19. Inhoud aanvraag

1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 18 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 8, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

 

2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

 

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

 

Artikel 20. Tijdstip beslissing

1. Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

 

2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

 

3. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

 

4. In afwachting van de beslissing als bedoeld in het eerste lid en voor zover noodzakelijk in het belang van de voortgang van het onderwijs, is het college bevoegd om in overleg met het bevoegd gezag tijdelijke voorzieningen te treffen.

 

Artikel 21. Uitvoeren beslissing

1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 14, 15, 16 en 17, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

 

2. Binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-,huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij zo spoedig mogelijk een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

 

 

HOOFDSTUK 4 INTEGRAAL HUISVESTINGSPLAN

 

 

Artikel 22. Vaststelling integraal huisvestingsplan

1. De gemeenteraad stelt een integraal huisvestingsplan vast.

2. Een integraal huisvestingsplan bevat tenminste:

a. Een visie op onderwijshuisvesting;

b. Een visie op de spreiding van onderwijsvoorzieningen binnen de gemeente;

c. De scholen waarvoor het integraal huisvestingsplan is opgesteld;

d. De leerlingaantallen (telgegevens en prognose);

e. De ruimtebehoefte (o.b.v. actuele en geprognotiseerde leerlingaantallen);

f. De beschikbare huisvestingscapaciteit;

g. De bouwaard (permanent of tijdelijk);

h. Een analyse van knelpunten in kwantiteit en kwaliteit;

i. Een lange-termijnoverzicht van de huisvestingsvoorzieningen en/of overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken alsmede de daaruit voortvloeiende kosten die naar verwachting noodzakelijk zijn om:

1e. de onder h. genoemde knelpunten op zodanige wijze op te lossen dat daarmee voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt;

2e. de onder a. en b. genoemde visie te verwezenlijken.

j. Een toedeling naar jaar van realisatie van de onder i. genoemde huisvestingsvoorzieningen en/of overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken;

k. De termijn waarvoor het integraal huisvestingsplan wordt vastgesteld;

 

3. Het integraal huisvestingsplan wordt periodiek geactualiseerd.

 

Artikel 23. Participatie bevoegde gezagsorganen bij vaststellen en actualiseren integraal huisvestingsplan

1. De bevoegde gezagsorganen participeren in en leveren een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen of actualiseren van het integraal huisvestingsplan om te komen tot een zo breed mogelijk gedragen integraal huisvestingsplan.

 

2. Voordat de gemeenteraad besluit over het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan, worden de bevoegde gezagsorganen door het college in de gelegenheid gesteld in een overleg hun reacties op het concept integraal huisvestingsplan naar voren te brengen.

 

3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun reacties schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze reacties in kennis.

 

4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte reacties. De overeenkomstig het vorige lid ingediende reacties en het commentaar van het college hierop worden opgenomen in het verslag.

 

5. De bevoegde gezagsorganen geven na toezending aan of zij al dan niet kunnen instemmen met het verslag en het concept integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan. Het college zal zorgdragen dat de gemeenteraad kennis kan nemen van de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

 

HOOFDSTUK 5. MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

 

 

Paragraaf 5.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

 

Artikel 24. Aanduiden omstandigheden

1. Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 7 of 18 heeft ingediend;

b. sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

2. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering, als bedoeld in het eerste lid, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand wordt gevorderd, alsmede met het bevoegd gezag waarvoor de voorziening is bestemd.

Artikel 25. Omschrijving leegstand

1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

a. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

 

b. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

 

c. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 26. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

 

Paragraaf 5.2. Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

 

Artikel 27. Overleg en mededeling

1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

c. of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

d. wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

 

3. Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

 

Paragraaf 5.3. Verhuur

Artikel 28. Verzoek toestemming college

1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

4. Ingeval de huur wordt beëindigd, stelt het bevoegd gezag hiervan het college binnen vier weken in kennis.

 

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 29. Staat van onderhoud

1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

2. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

 

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS EN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 30. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

 

1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

a. het verwachte aantal groepen 6-12 jarigen;

b. de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

c. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

 

2. Het gewenste onderwijsgebruik wordt afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

 

3. Bij inroostering wordt het volgende in acht genomen:

a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in standgehouden school, dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de desbetreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

 

4. Het bevoegd gezag kan verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

 

5. Het verzoek als bedoeld in het vorige lid wordt uitsluitend in behandeling genomen als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

 

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

 

 

Artikel 31. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

 

Artikel 32. Ontheffingsbepaling

Het college kan in bijzondere gevallen van een of meerdere bepalingen uit deze verordening afwijken of buiten beschouwing laten.

 

Artikel 22. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de indexering.

Hierbij hanteren wij de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

 

Artikel 34. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs wordt ingetrokken.

 

Artikel 35. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2022.

 

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Veldhoven 2022.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Veldhoven in zijn openbare vergadering van 8 februari 2022.

mr. G.M.W.M. Wasser M.J.A. Delhez

griffier voorzitter

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1. Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen wor­den verwacht, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

A.2. Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar.

b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

d. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

e. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

A.3. UitbreidingA.3.1. Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

b. daarnaast:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

A.3.2. Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs met een speellokaal

De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:

a. tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan;

c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en

e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.

A.4. In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen wor­den verwacht, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw of uitbreiding.

A.5. Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

b. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

c. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voor­ziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6. Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

A.7. Eerste inrichting

1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen ontstaat wanneer deze niet eerder voor 1 januari 2015 is bekostigd.

2. De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal.

3. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer‑ en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

A.8. Medegebruik

1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C.

2. Voordat het college besluit tot medegebruik dient inzicht verkregen te worden in:

a. de periode waarvoor medegebruik noodzakelijk is overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose, en

b. de periode van medegebruik in het schoolgebouw waar leegstand is vastgesteld.

A.9. Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

A.10. Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs B.1. Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw, en

e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

1°. een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

a. ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed

b. ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed, of

c. ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km hemelsbreed of

2°. een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

a. ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 km hemelsbreed

b. ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 km hemelsbreed

c. ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 km hemelsbreed, of

d. ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen 7,5 km hemelsbreed, of

3°. een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 km hemelsbreed , en

een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

B.2. Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3. Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

B.4. Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs

De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.

B.5. Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs op basis van het aantal groepen 6-12 jarigen zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

B.6. Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

B.7. Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.