Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uitvoeringsorganisatie Laborijn

Besluit beleidsregels taaleis

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUitvoeringsorganisatie Laborijn
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBesluit beleidsregels taaleis
CiteertitelBesluit beleidsregels taaleis
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 18b van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-07-2016nieuwe regeling

08-07-2016

Blad gemeenschappelijke regeling 2016, 376

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit beleidsregels taaleis

Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Laborijn

 

Gelet op:

 

artikel 18b van de Participatiewet,

 

de gemeenschappelijke regeling Laborijn;

 

Besluit:

 

vast te stellen:

Besluit beleidsregels taaleis

Artikel 1: Begripsbepalingen

Artikel 1 van de gemeenschappelijke regeling uitvoeringsorganisatie Laborijn is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. In dit besluit wordt daarnaast verstaan onder:

  • a.

    het bestuur: het Algemeen Bestuur van Laborijn, bedoeld in artikel 6,van de regeling;

  • b.

    educatie: educatie zoals bedoeld in artikel 7.3.1, lid 1 aanhef en onder b tot en met f van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • c.

    taalplan: het plan waarin de afspraken over het taaltraject zijn opgenomen.

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1.

    Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd en dat daarmee wordt voldaan aan de taaleis.

  • 2.

    Een belanghebbende wordt eveneens geacht te voldoen aan de taaleis indien hij één van de volgende documenten kan overleggen:

    • a.

      een diploma of een inschrijvingsbewijs van een Nederlandstalige middelbare school in Nederland, de Nederlandse Antillen, Suriname of Vlaanderen;

    • b.

      rapporten tot en met groep 8 van een basisschool in Nederland;

    • c.

      een diploma van een MBO-, HBO- of universitaire opleiding in Nederland of Vlaanderen;

    • d.

      een diploma van een opleiding Nederlands in het buitenland;

    • e.

      een diploma inburgering als bedoeld in artikel 7 lid 2 onderdeel a Wet inburgering;

    • f.

      een ander document waaruit blijkt dat de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet wordt beheerst.

Artikel 3. Taaltoets

  • 1.

    Het bestuur kan binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag en voor het zittende bestand op een nader te bepalen moment een toets bij belanghebbende afnemen, indien belanghebbende niet voldoet aan hetgeen hiervoor is vermeld in artikel 2.

  • 2.

    De toets als bedoeld in het vorige lid dient te voldoen aan het besluit taaltoets Participatiewet.

Artikel 4. Geen taaltoets

In de volgende gevallen wordt geen taaltoets afgenomen:

  • 1.

    Er is een ontheffing in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Er is sprake van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • 3.

    Belanghebbende is door in de persoon gelegen factoren niet in staat om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de wet machtig te worden;

  • 4.

    Er is een ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

  • 5.

    Bij herhaling:

    • a.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet beheerst;

    • b.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal niet op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet machtig te worden.

  • 6.

    Als belanghebbende een taaltraject in het kader van de Wet inburgering volgt;

  • 7.

    Als er sprake is van kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke of terminale ziekte.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

  • 1.

    Het bestuur kan ondersteuning bieden met als doel mensen met een uitkering ingevolge de Participatiewet te ondersteunen bij het bereiken van een taalniveau dat minimaal op het niveau ligt zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet.

  • 2.

    Onder ondersteuning wordt verstaan:

    • a.

      het onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde gericht op het binnen drie jaar kunnen beheersen van de Nederlandse taal op minimaal het niveau als bedoeld in het vorige lid (de diagnose);

    • b.

      het aanbieden, uitvoeren, organiseren, aan-, bijsturen en/of begeleiden van het op basis van de diagnose gekozen traject.

  • 3.

    Indien het bestuur ondersteuning biedt, worden de doelen en voortgang in een taalplan vastgesteld. Het taalplan beschrijft in ieder geval:

    • a.

      de manier waarop de uitkeringsgerechtigde de vereiste taalvaardigheden gaat leren;

    • b.

      de doelen, voortgang en inspanningen die van de uitkeringsgerechtigde worden verwacht;

    • c.

      op welke momenten de voortgang en inspanningen worden gemonitord.

Artikel 6. Inhoud van de ondersteuning

Het bestuur stemt de in artikel 5 genoemde ondersteuning af op:

  • a.

    de capaciteiten van belanghebbende;

  • b.

    de mogelijkheden van belanghebbende voor reguliere arbeid;

  • c.

    het gemeentelijke re-integratie- en educatiebeleid;

  • d.

    het aanbod aan taalondersteuning.

Artikel 7. Geen ondersteuning

Er wordt geen ondersteuning geboden indien belanghebbende:

  • a.

    niet langer uitkeringsgerechtigd is;

  • b.

    een inburgeringstraject volgt;

  • c.

    een taaltraject in het kader van de Wet educatie volgt;

  • d.

    leerplichtig of kwalificatieplichtig is;

  • e.

    zelfstandig binnen 3 jaar het benodigde taalniveau kan bereiken;

  • f.

    een Europees paspoort heeft en met een tijdelijk doel in Nederland verblijft.

Artikel 8. Niet nakomen verplichtingen

  • 1.

    Als de aanvrager niet voldoet aan de medewerkingsplicht van het tweede lid van artikel 17 van de Participatiewet, dan geldt het maatregelregime van artikel 18b van de Participatiewet.

  • 2.

    Belanghebbende wordt na uitkomst van de toets waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst binnen een termijn van 8 weken na het bekend worden van de uitkomst van de toets door het bestuur schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst.

  • 3.

    Van een verlaging van de bijstand wordt afgezien indien:

    • a.

      belanghebbende zich bereid heeft verklaard taalonderwijs te volgen binnen een maand na de kennisgeving bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      belanghebbende de afspraken als beschreven in het taalplan nakomt;

    • c.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • d.

      belanghebbende in de vijf jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling, gedurende een periode van minimaal 3 jaar, aantoonbaar inspanningen heeft geleverd om de Nederlandse taal in voldoende mate te gaan beheersen;

    • e.

      een Europees paspoort heeft en met een tijdelijk doel in Nederland verblijft

  • 4.

    Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde is verlaagd op grond van artikel 18b Participatiewet en de uitkeringsgerechtigde aantoont weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het bestuur dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.

Artikel 9. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur kan, indien de toepassing van dit besluit in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, afwijken van deze beleidsregels.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het Dagelijks Bestuur.

Artikel 10. Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag nadat het is bekendgemaakt.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsregels taaleis.

Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van Laborijn op 8 juli 2016.

De secretaris,

Drs. J.E. Talstra

De voorzitter,

F.H.T. Langeveld

Toelichting

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op algemene bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. De belanghebbende dient zich in te spannen om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid;

  • Luistervaardigheid;

  • Gespreksvaardigheid;

  • Schrijfvaardigheid;

  • Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

 

Belangrijk: de taaleis geldt alleen voor algemene bijstand en niet voor bijzondere bijstand. Dit omdat de taaleis is bedacht met het oog op de arbeidsinschakeling (en de arbeidsinschakeling wordt niet beoogd bij bijzondere bijstand).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepaling

Behoeft geen nadere uitleg.

 

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast ligt bij de belanghebbende.

Lid 1:

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2:

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Omdat de taaleis gericht is op de arbeidsinschakeling, kan bijvoorbeeld het CV van de belanghebbende ook aanknopingspunten bieden om te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst.

 

Artikel 3. Taaltoets

Lid 1: Als een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag van de uitkering niet kan bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, neemt het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag een taaltoets af. Allereerst wordt de lees- en schrijfvaardigheid getoetst. Indien de betrokkene deze twee onderdelen niet haalt, hoeven de andere onderdelen niet getoetst te worden.

 

Lid 2: De toets die het bestuur laat afnemen om te beoordelen of de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende door de betrokkene beheerst worden, voldoet aan de regels die in het Besluit taaltoets Participatiewet zijn vastgelegd.

 

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1:

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen.

Lid 2:

Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexieverklaring.

 

Lid 3:

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

 

Lid 4:

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan door een medisch of psychologisch advies is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.

 

Lid 5 t/m 7: Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

Lid 1: In lid 1 wordt het doel van de ondersteuning aangegeven, namelijk het binnen drie jaar bereiken van het taalniveau zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet. Hierbij is de term “minimaal” gebruikt om het bereiken van een hoger taalniveau niet uit te sluiten. Ondersteuning geschiedt bij voorkeur middels informeel leren (bijvoorbeeld via een bibliotheek of taalmaatje).

Lid 2: In lid 2 wordt onder sub a een periode van drie jaar aangegeven om bij de diagnose een tijdscomponent in te bouwen. Onder diagnose wordt zowel het onderzoek door de gemeentelijke medewerker verstaan als ook een eventueel in te schakelen externe deskundige.

Lid 3:

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 6. Inhoud van de ondersteuning

De Wet Taaleis is geen op zichzelf staande wet, maar maakt onderdeel uit van de Participatiewet. Omdat Laborijn geen extra budget krijgt voor de uitvoering van de wet, anders dan een budget voor het afnemen van toetsen, dient bij het bepalen van de actieve ondersteuning aangesloten te worden bij het re-integratie- en educatiebeleid.

 

Artikel 7. Geen ondersteuning

Los van de soort ondersteuning als bedoeld in artikel 6, worden in dit artikel groepen beschreven die niet ondersteund hoeven te worden. Dat kan zijn omdat zij zelf in staat zijn Nederlands te leren of omdat zij op basis van een andere wetgeving (leerplicht of inburgering) al verplicht zijn om Nederlands te leren. Of als zij maar kort in Nederland zullen zijn.

 

Artikel 8. Niet nakomen verplichtingen

Als de uitkomst van de toets onvoldoende is, moet het bestuur de uitkeringsgerechtigde binnen 8 weken na de uitkomst van de toets schriftelijk op de hoogte brengen van het redelijk vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst.

 

Vanaf deze schriftelijke kennisgeving vindt in beginsel de verlaging van de uitkering plaats, tenzij de uitkeringsgerechtigde zich bereid verklaart binnen een maand vanaf de kennisgeving te starten met een taaltraject, de afspraken uit het taalplan nakomt, slechts tijdelijk in Nederland verblijft of als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De schriftelijke kennisgeving kan indien gewenst mondeling worden toegelicht.

Bij de beoordeling of de verwijtbaarheid volledig ontbreekt als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, Participatiewet, kunnen in ieder geval de volgende omstandigheden meespelen:

  • Belanghebbende is ontheven of vrijgesteld voor zijn inburgeringsplicht en deze omstandigheden zijn nog onverkort van toepassing;

  • Belanghebbende heeft ondanks voldoende inspanningen, (nog) niet het vereiste taalniveau bereikt;

  • Belanghebbende de was vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat om te voldoen aan de inspanningsverplichting.

Artikel 9

De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels met betrekking tot de aan Laborijn overgedragen taken berust bij het Algemeen Bestuur. Op grond van artikel 33 a Wet gemeenschappelijke regelingen kan het Algemeen Bestuur deze bevoegdheid overdragen aan het Dagelijks Bestuur. In artikel 9 is van is van deze overdrachtsbevoegdheid gebruik gemaakt.

 

Artikel 10

Het onderhavige besluit bevat algemeen verbindende voorschriften. Deze treden pas in werking nadat ze elektronisch bekend zijn gemaakt. Laborijn heeft hiervoor een eigen publicatieblad.