| Organisatie | Renswoude |
|---|---|
| Organisatietype | Gemeente |
| Officiële naam regeling | Nadere subsidieregels gemeente Renswoude 2021 |
| Citeertitel | |
| Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
| Onderwerp | algemeen |
| Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
|---|---|---|---|---|---|
| 23-03-2022 | 22-12-2021 | Nadere subsidieregeling | 21-12-2021 |
1.1 Beschikbare middelen voor subsidies
De financiële kaders die de raad via de begroting stelt zijn leidend. Op grond van artikel 5 lid 5 wordt subsidie namelijk alleen verleend onder voorwaarde dat er door de raad voldoende middelen op de begroting beschikbaar worden gesteld. Voor elke subsidie die wordt verleend zonder dat de begroting is vastgesteld, wordt in de beschikking een begrotingsvoorbehoud opgenomen. Dit betekent voor de uitvoering van de nadere subsidieregels dat de subsidieaanvragen die niet passen binnen de beschikbaar gestelde middelen, altijd worden voorgelegd aan de gemeenteraad.
Elke subsidieaanvraag wordt op basis van de in te dienen stukken, kritisch beoordeeld door het college. Ten eerste wordt gekeken of de subsidieaanvraag voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Algemene Subsidieverordening. Vervolgens is het essentieel bij de beoordeling, hoe en hoeveel de te subsidiëren activiteit bijdraagt aan de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen. Verder is bij de beoordeling belangrijk of de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag redelijk is in relatie tot de te verrichten activiteiten, te leveren prestaties en de overige financieringsbronnen. Uit de inhoudelijke beoordeling kan blijken dat een subsidie verlaagd of stopgezet dient te worden. Op basis van de Awb geldt echter dat voor een subsidies die 3 jaar of langer is versterkt, er een redelijke termijn moet zijn om de ontvanger de kans te geven om te participeren op de lagere of stopgezette subsidie. In de uitvoering betekent dit dat er tijdig een gesprek moet plaatsvinden met de subsidieaanvrager en er een eerlijke afbouwregeling moet worden voorgesteld.
Uitgangspunt is dat een jaarlijkse subsidie alleen wordt geïndexeerd als de aanvrager kan onderbouwen dat indexatie nodig is. De aanvrager dient hiervoor een korte uitleg te geven waarom er geïndexeerd zou moeten worden, dit kan bijvoorbeeld door te verwijzen naar het verschil in de begroting tussen het komende jaar (subsidieaanvraagjaar) en het voorgaande jaar. Professionele instellingen met personeelskosten die meer dan 50% van de totale kosten uitmaken, geven aan met welke wettelijke en CAO-loonstijgingen zij te maken hebben. De subsidie voor deze professionele instellingen wordt namelijk geïndexeerd op basis van de loonstijgingen. De overige subsidieaanvragers, die te maken hebben met hogere kosten vanwege prijsstijgingen, verwijzen in hun onderbouwing naar de Consumentenprijsindex (CPI). Voor hen wordt de CPI van het voorafgaande jaar van het moment van aanvragen toegepast. Er vindt geen verrekening plaats op basis van de werkelijke prijsindex van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Op grond van artikel 10 lid 3 van de Algemene Subsidieverordening kan een subsidie geweigerd worden indien het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen van de aanvrager te laag is. Deze weigeringsgrond geldt bij een solvabiliteit onder de 0,3. Deze weigeringsgrond is bedoeld om het risico te verkleinen dat publiek geld verloren gaat, doordat een aanvrager failliet gaat. De beoordeling kan dan uitgevoerd worden op basis van de jaarstukken (jaarrekening, accountantsverklaring, begroting etc.). Als er een gegronde reden is om aan te nemen dat de aanvrager niet in staat zal zijn om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen gedurende de looptijd van de subsidie, kan de subsidie dus geweigerd worden.
Op grond van artikel 11 lid 5 van de Algemene Subsidieverordening, is de norm dat bij subsidies vanaf € 50.000,- een uitvoeringsovereenkomst afgesloten wordt. Bij subsidies tussen € 5.000 en
€ 50.000,- is het de norm om geen uitvoeringsovereenkomst af te sluiten, tenzij het college dit als noodzakelijk of zinvol acht.
Wanneer een subsidieaanvrager de gesubsidieerde activiteiten niet uitvoert, of wanneer niet voldaan wordt aan de verplichtingen, kan de voorlopige subsidie worden ingetrokken en kunnen voorschotten teruggevorderd worden. Zonder een uitvoeringsovereenkomst, kan een aanvrager echter niet verplicht worden gesubsidieerde activiteiten uit te voeren. Als het van groot belang is dat de activiteit wel uitgevoerd wordt, sluit het college een uitvoeringsovereenkomst af. In deze overeenkomst wordt de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten uitvoert.
De uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten is dan afdwingbaar via de burgerlijke rechter.
Het college kan besluiten dat zij, bij uitzondering, het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst bij subsidies boven de € 50.000,- niet noodzakelijk achten, bijvoorbeeld wanneer:
Het college kan, ook bij uitzondering, besluiten dat zij het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst bij subsidies boven de tussen de € 5.000,- en € 50.000,- wel noodzakelijk achten, bijvoorbeeld wanneer:
1.6 Afwijkingen t.o.v. Algemene Subsidieverordening
Op grond van diverse artikelen van de Algemene Subsidieverordening mag het college in nadere subsidieregels afwijkende criteria opstellen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om wijzigingen op het gebied van indientermijnen, verantwoording en aanvullende weigeringsgronden. Al deze afwijkingen worden benoemd in deel 2 ‘specifieke bepalingen’. Indien er geen nadere verplichtingen, aangepaste verantwoording of overige afspraken vermeld staan bij de specifieke subsidies, vinden er geen afwijkingen of aanvullingen plaats ten opzichte van de Algemene Subsidieverordening.
Artikel 2 Artikel met tekst en meerdere opsommingen
Deel 2: Specifieke bepalingenCOMPENSATIE OZB-HEFFING 2021
Let op: deze regeling betreft een eenmalige corona-gerelateerde compensatie over 2021, die geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021.
MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING, ZORG EN WELZIJN