Organisatie | Wijk bij Duurstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2022 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2020.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-03-2022 | nieuwe regeling | 25-01-2022 |
De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 21 december 2021,
gelet op de artikelen 147 en 149 van de gemeentewet;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7 en 2.3.6 derde lid en 2.6.6 eerste lid, van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
In deze Verordening wordt verstaan onder:
Bedrijf of organisatie die Wmo-ondersteuning en/of Jeugdhulp levert naar aanleiding van een door het College verstrekte Beschikking.
Het verzoek van Inwoner/Cliënt om in aanmerking te komen voor één of meerdere Maatwerkvoorzieningen of Individuele voorzieningen teneinde een resultaat van Jeugdhulp en/of Maatschappelijke ondersteuning te bereiken.
1.3. Afwegingskader (Jeugdhulp)
Het afwegingskader dat als hulpmiddel fungeert bij het bepalen of de hulpvraag van de jeugdige en/of de ouder(s) onder de jeugdhulp valt of niet.
Activiteiten gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van een Inwoner opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2022 gemeente Wijk bij Duurstede of de sindsdien geldende versie zoals door het College vastgesteld.
Een Beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht afgegeven door het College aan een Inwoner, waarmee die Inwoner in aanmerking komt voor een Maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of een Individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.
Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
1.8. Bijdrage (Wmo): bijdrage in de kosten van de te bereiken hulp- en ondersteuning als
bedoeld in artikel 2.1.4., eerste lid van de Wmo, te betalen door de Cliënt.
Een Inwoner van Wijk bij Duurstede aan wie een Maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo is verstrekt, of een Individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet of door/namens wie een Melding is gedaan.
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede.
(Technische) hulpmiddelen die Inwoners en hun Mantelzorgers ondersteunen bij het langer zelfstandig thuis wonen.
Zorg die geleverd wordt door een person die werkzaam is bij een formele organisatie of die:
1.13. Gebruikelijke hulp of zorg
Gebruikelijke hulp of zorg: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (Wmo). In de Jeugdwet is dit omschreven als ‘redelijkheid jeugd’, rekening houdend met het normale ontwikkelingsprofiel van een kind.
Het contact door of namens het College na een Melding en onderdeel van het Onderzoek, waarin met degene die Maatschappelijke ondersteuning en/of Jeugdhulp zoekt zijn/haar gehele situatie wordt geïnventariseerd en vraagverheldering plaatsvindt om duidelijk te krijgen wat een Inwoner nodig heeft om het gewenste resultaat van de ondersteuning te bereiken, overeenkomstig de vereisten van het Onderzoek in de Wmo en/of de Jeugdwet.
1.16. Hulp- of ondersteuningsvraag
Behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid, van de Wet dan wel behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan Jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3,
Zorg en/of ondersteuning die wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk van de Client/inwoner of geleverd wordt vanuit vrijwillige inzet ten behoeve van de Client/Inwoner. Hieronder valt ook een zorgverlener die niet werkt bij een formele organisatie, niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, niet beschikt over een AGB-code, niet beschikt over de bij de zorgverlening behorende registratie ((bij voorbeeld SKJ /BIG bij Jeugdhulp).
Persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede en als ingezetene van deze gemeente beschouwd wordt.
Ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders zoals omschreven in artikel 1.1. van de Jeugdwet.
Wet van 1 maart 2014 of zoals nadien gewijzigd inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Tijdelijk verblijf in een instelling ter ontlasting van de Mantelzorger (niet zijnde kortdurend eerstelijnsverblijf dat medisch noodzakelijk is zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet) en wel maximaal 21 etmalen per jaar per client.
Een leefeenheid voldoet aan de onderstaande voorwaarden:
Centrale plek waar mensen terecht kunnen voor informatie over voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg en voor ondersteuning op grond van de Wmo en de Jeugdwet, en waar ook de toegang tot Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) geregeld is vanuit het Mandaat. In Wijk bij Duurstede: stichting Binding.
Onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Besluit van het College van per 1 januari 2015 of zoals nadien gewijzigd, om alle publiekrechtelijke bevoegdheden aangaande aanvragen voor Voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet over te dragen aan stichting Binding alsmede aan de bij deze stichting in dienst zijnde coördinatoren en medewerkers.
Hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van professionele ondersteuning of zorg en die gegeven wordt ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en/of het opvoeden en opgroeien van jeugdigen.
Melding die door de Inwoner/Cliënt gedaan wordt van een behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp bij stichting Binding.
Plan waarin de gewenste doelen en resultaten van de ondersteuning staan en de wijze waarop deze behaald kunnen worden.
De periode van 6 weken waarin onderzocht wordt hoe de Inwoner/Cliënt bij zijn vraag en behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp zo goed mogelijk kan worden geholpen en wel overeenkomstig de vereisten van de Wmo en de Jeugdwet. Bij de Jeugdwet: de periode van 6 weken waarbinnen samen met de Inwoner Vraagverheldering plaatsvindt en een Ondersteuningsplan wordt opgesteld.
Gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.
1.31. Persoonlijk plan (Wmo) of Familiegroepsplan (Jeugd)
Plan waarin een Cliënt en/of ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de Cliënt behoren, de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3. beschreven is en waarin aangegeven wordt welke Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp naar de eigen mening het meest is aangewezen.
1.32. Persoonsgebonden budget (pgb)
Bedrag waaruit namens het College betalingen plaatsvinden voor Maatwerkvoorzieningen die in het kader van de Wmo toegekend zijn, of voor Individuele voorzieningen die in het kader van de Jeugdwet toegekend zijn. Het betreft voorzieningen die een Cliënt van derden betrekt.
1.33. Pgb-beleid Sociaal Domein
Het pgb-beleid Sociaal Domein 2022 van de gemeente Wijk bij Duurstede of de sindsdien geldende versie door het College vastgesteld.
1.34. Primaat van verhuizen (Wmo)
Beoordeling op een Aanvraag van een Cliënt voor een Woonvoorziening in het kader van de Wmo, waarbij het College bepaalt dat de Cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een op een eenvoudige wijze of tegen lagere kosten geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het verminderen of verhelpen van de ervaren belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie.
Zorg om de Mantelzorger tijdelijk te ontlasten die thuis of buitenshuis gegeven kan worden en waarbij voorzieningen vanuit andere wetten (Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg) voorliggend zijn.
(Voorheen creatieve therapie) is de overkoepelende naam voor dramatherapie, beeldende therapie, muziektherapie, danstherapie, speltherapie en psychomotorische therapie.
Deze ‘Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2022’.
Schriftelijke weergave van het Gesprek, waarin de gemaakte afspraken en bevindingen naar aanleiding van het Onderzoek zijn vastgelegd door stichting Binding.
Een aanbod van diensten of activiteiten waarvan de Inwoner gebruik kan maken. De volgende soorten Voorzieningen zijn beschikbaar:
Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat gericht is op lichte ondersteuning in het kader van Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp.
1.39.2 Algemeen gebruikelijke voorziening (Wmo)
Een dienst, hulpmiddel woningaanpassing of andere maatregel die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van een Client en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Dit laatste is het geval als voldaan wordt aan de criteria voor verlening van bijzondere bijstand bij aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen: als binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan de voorziening gedragen worden met een inkomen op minimum niveau.
Voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de Jeugdwet.
1.39.4 Collectieve voorziening
Een Algemene voorziening die specifiek gericht is op een bepaalde doelgroep en gedefinieerd is als dienst of activiteit, gericht op het versterken van zelfredzaamheid, participatie of opvang, en die zonder voorafgaand Onderzoek toegankelijk is en waarvoor geen Beschikking nodig is.
1.39.5 Individuele voorziening (Jeugdwet)
Een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden niet vrij-toegankelijke voorziening die alleen na zorgvuldig onderzoek toegankelijk is voor jeugdigen en ouders zoals bedoeld in de Jeugdwet, en waarvoor een Beschikking nodig is.
1.39.6 Maatwerkvoorziening (Wmo)
Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere mogelijkheden zoals bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo en waarvoor een Beschikking nodig is.
1.39.7 Wettelijk voorliggende voorziening
Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling, anders dan ingevolge de Wmo of Jeugdwet, waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. Deze wordt eerst ingezet voordat een Maatwerkvoorziening (Wmo) of Individuele voorziening (Jeugdwet) toegekend wordt.
Zorg of ondersteuning die na afloop van de hulp- of ondersteuningsperiode op indicatie extra verstrekt kan worden op verzoek van de Client.
Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015.
De bepalingen in Jeugdwet waaruit blijkt welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten en financieren van jeugdhulp of het uitvoeren van een jeugdreclasserings- of jeugdbeschermings-maatregel.
Zorg of ondersteuning die in persoon geleverd wordt door een zorgaanbieder die een contract heeft met de Gemeente.
Hoofdstuk 2 Toegang, Melding, Onderzoek
Artikel 2.3. Persoonlijk plan en Familiegroepsplan
Het College informeert de Cliënt en zijn ouders over de mogelijkheid tot het indienen van een Familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. Jeugdwet en stelt hem gedurende zeven werkdagen na de Melding in de gelegenheid dit plan te overhandigen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het College zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het Familiegroepsplan.
Voor of tijdens het Gesprek verschaft de Cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het College alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het College nodig zijn en waarover de Cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De Cliënt verschaft in ieder geval een identificatiedocument ter inzage, als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 2.5. Gesprek en Vraagverheldering
Een Gesprek maakt deel uit van het Onderzoek. Bij Mandaat door het College aan stichting Binding verstrekt, wordt het Gesprek gevoerd door stichting Binding met de Cliënt/Inwoner, desgewenst in het bijzijn van haar/zijn vertegenwoordiger/cliëntondersteuner, en zoveel mogelijk in het bijzijn van zijn/haar Mantelzorger en/of desgewenst zijn/haar familie/ouder.
Het College onderzoekt in het Gesprek de mogelijkheid om een Maatwerkvoorziening (Wmo) of een Individuele voorziening (Jeugdwet) te verstrekken, dan wel de mogelijkheid om de ondersteuningsvraag op een andere wijze op te lossen, een en ander in het belang van behoud en versterking van de draagkracht van de Cliënt.
Het College Onderzoekt in het gesprek hoe de gewenste samenhang in de versterking van de draagkracht en beperking van de draaglast tot stand kan komen door mede te kijken naar mogelijkheden die lokale Voorzieningen bieden op het terrein van welzijn, sport en bewegen, cultuur, onderwijs, vrijwilligerswerk etc.
Ingeval het Gesprek betrekking heeft op de uitvoering van de Wmo zijn de bepalingen als volgt:
Het College onderzoekt in het Gesprek overeenkomstig artikel 2.3.2, 4e lid van de Wmo:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een Algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een Algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemd Ondersteuningsplan om te voorzien in een oplossing voor de ondersteuningsvraag die bijdraagt aan versterking van de draagkracht of beperking van de draaglast van de Cliënt.
de mate waarin Cliënt of iemand uit zijn sociale netwerk in staat is om eventueel een Maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget te beheren en de benodigde ondersteuning of zorg zelf in te kopen waarbij in begrijpelijke woorden wordt toegelicht wat de voorwaarden daarvoor zijn en wat de gevolgen zijn.
Het College kan een door het College daartoe aangewezen deskundige adviesinstantie om advies vragen indien:
het een Melding of Aanvraag betreft van een persoon aan wie eerder een Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening is verstrekt of met wie eerder een Gesprek zoals bedoeld in artikel 2.5 is gevoerd, maar waarvan de medische of psychosociale omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden aard of omvang van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening kunnen beïnvloeden.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen in natura en via een Persoonsgebonden budget
Artikel 3.2. Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)
Iedere persoon die een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening krijgt toegekend, heeft volgens de Wmo en de Jeugdwet de keuze tussen Zorg in natura en een pgb, mits de Client of verantwoordelijke de bijbehorende taken uit kan voeren, de Client kan aantonen waarom de zorg vanuit een pgb voldoet en hoe de kwaliteit gewaarborgd is. Bij Jeugdhulp dient men bij een niet-gecontracteerde aanbieder aan te tonen waarom het aanbod vanuit de gecontracteerde aanbieders Zorg in natura niet toereikend is.
Het Persoonsgebonden budget dient door de Cliënt bij voorkeur binnen 3 maanden maar in ieder geval binnen 6 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Indien dat niet gebeurt, vervalt de beschikking op de toegekende Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening.
Alle in deze Verordening genoemde pgb’s zijn gebaseerd op prijspeil 2022. Het College kan besluiten de pgb-bedragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen (Wmo) en Individuele voorzieningen (Jeugdwet) te indexeren. Basis daarvoor is de wijze van indexering die is opgekomen in de contracten met Aanbieders die in de regio Zuidoost Utrecht Zorg in natura voor de desbetreffende Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening leveren.
De hoogte van een pgb voor Wmo-Maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld voor:
Een zaak of hulpmiddel: op basis van de kostprijs van de zaak die de Cliënt zou hebben ontvangen als de zaak of hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten. De kostprijs wordt aangepast bij verstrekking van een tweedehands voorziening.
Voor de volgende Wmo-Maatwerkvoorzieningen wordt geen pgb verstrekt indien de ondersteuning verzorgd wordt door een niet daartoe opgeleid persoon die niet in dienst is bij een zorginstelling of die afkomstig uit het sociale netwerk van de Client (Informele zorg): huishoudelijke ondersteuning 3, begeleiding individueel specialistisch, begeleiding groep en bemoeizorg.
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning zijn als volgt:
Voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid en die valt onder de definitie van Formele zorg: 60% van het tarief dat geldt voor Ho1 of Ho2 in natura of voor een eventueel combinatie-tarief Ho in natura op basis van de door de gemeente afgesloten contracten. Voor het onderscheid tussen Ho1 en Ho2 wordt verwezen naar de definities in de contracten met de desbetreffende zorgaanbieders. Basis: uurtarief.
Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is (Formele zorg): 90% van het tarief dat geldt voor Ho1 of Ho2 in natura of voor een eventueel combinatie-tarief op basis van de door de gemeente afgesloten contracten. Basis: uurtarief.
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf zijn als volgt:
Voor een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager) (Informele zorg):
Voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief dat geldt voor zorg in natura (Formele zorg): per etmaal:
Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is (Formele zorg): 90% van het tarief dat geldt voor zorg in natura: per etmaal:
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening Vervoer (basis of rolstoelvervoer) naar- en van een geïndiceerde dagbestedingslocatie zijn als volgt:
Via inzet van een persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager):
Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is: 90% van het tarief dat geldt voor zorg in natura: per retourrit naar de dagbestedingslocatie, zowel regulier- als rolstoelvervoer.
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening Individuele begeleiding zijn als volgt:
Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die daartoe de juiste opleiding heeft voltooid (Formele zorg): 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het desbetreffende contract tussen de Gemeente en zorgaanbieders die Begeleiding bieden: per uur begeleiding:
Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling (Formele zorg): 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding: per uur begeleiding:
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening Begeleiding groep of dagbesteding zijn als volgt:
Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid (Formele zorg): 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding: per dagdeel van 4 uur:
Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling (Formele zorg): 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding: per dagdeel van 4 uur:
De pgb’s voor de Wmo-Maatwerkvoorziening bemoeizorg zijn als volgt:
Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die daartoe de juiste opleiding heeft voltooid (Formele zorg): 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het desbetreffende contract tussen de Gemeente en zorgaanbieders die Begeleiding bieden: per uur:
Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling (Formele zorg): 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding: per uur:
De hoogte van een pgb voor Jeugdhulp wordt vastgesteld voor:
Zelfstandige zonder personeel: jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel met een passende AGB-code en erkenning (in het Algemeen Gegevens Beheer-register van zorgverleners): maximaal tarief 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in de contracten met Aanbieders die zorg in natura voor de desbetreffende Individuele voorziening leveren.
Het College kan nadere regels stellen omtrent toekenning, besteding, kwaliteitsvereisten en verdere spelregels rond besteding van pgb’s en wel in de vorm van de beleidsregels ‘PGB-beleid Jeugd en Wmo 2021’ of de sindsdien door het College herziene- of vastgestelde regels of richtlijnen ten aanzien van pgb’s.
Artikel 3.3. Weigeringsgronden voor toekenning van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)
Het College kan weigeren dat een bepaalde zorgaanbieder voor het leveren van pgb-zorg- of ondersteuning wordt ingezet, als gebleken is dat de kwaliteit niet gegarandeerd is. Dit kan bij voorbeeld blijken uit het feit dat een aanbieder bij een inkooptraject geweigerd is omdat deze niet voldoet aan de gestelde kwaliteitsvereisten. Het College kan hierover nadere regels stellen.
Artikel 3.4. Beëindiging of terugvordering pgb’s
Het College kan het eerder toegekende pgb stopzetten en/of terugvorderen als blijkt dat:
Artikel 3.5. Opschorting betaling uit het pgb
Het College kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een Cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo of artikel 8.1.4.van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Ondersteuning
Artikel 4.1. Criteria voor toekenning Maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo algemeen
De Maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde Onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de Cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie, tot versterking van zijn draagkracht en beperking van zijn draaglast en tot het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven, en sluit aan op de beperkingen en de mogelijkheden van de Cliënt.
De Maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde Onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de Cliënt aan begeleiding, beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de Cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op een Cliënt met chronische en ernstige psychische- of psychosociale problemen en/of een Cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
4.3. Criteria huishoudelijke ondersteuning
4.4. Criteria Maatwerkvoorziening Begeleiding
Deze Maatwerkvoorziening is in de regel gericht op inwoners met (ernstige en chronische) psychische- en psychosociale aandoeningen, niet-aangeboren-hersenletsel, een psychiatrische aandoening of beperking, een psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, lichamelijke- of zintuiglijke beperking of een combinatie daarvan.
Na afloop van de periode van begeleiding kan het College besluiten nog Waakvlamzorg in te zetten. De maximale omvang daarvan bedraagt 10 uur binnen een looptijd van maximaal een jaar, aansluitend op de afloop van de eerder verstrekte Maatwerkvoorziening begeleiding. De ondersteuning of zorg wordt flexibel en op afroep verstrekt.
4.5. Criteria begeleiding groep/dagbesteding
Deze Maatwerkvoorziening is in de regel gericht op inwoners met (ernstige en chronische) psychische- en psychosociale aandoeningen, niet-aangeboren-hersenletsel, een psychiatrische aandoening of beperking, een psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, lichamelijke- of zintuiglijke beperking of een combinatie daarvan.
4.10 Criteria Woonvoorzieningen specifiek
De aanvraag voor een Woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:
de noodzaak tot het verstrekken van de Maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarbij de Cliënt niet is verhuisd naar de, gelet op de (te verwachten) beperkingen, op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;
4.14. Criteria financiële tegemoetkoming
Het College kan bij hoge uitzondering op aanvraag aan een Inwoner met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie of ter versterking van hun draagkracht of verlaging van hun draaglast, indien er geen andere oplossingen voorhanden zijn in de situatie van de Cliënt, of andersoortige Voorzieningen of mogelijkheden vanuit het sociale netwerk geen oplossing bieden. Vergoeding vindt dan plaats op basis van het principe ‘goedkoopst adequaat’.
Verhuiskosten: de vergoeding bedraagt maximaal € 3.167 éénmalig waarbij het daadwerkelijk verstrekte budget afhankelijk is van de persoonlijke situatie, de mate van mogelijke inzet vanuit het eigen sociale netwerk van de cliënt of inzet van vrijwilligers en zo nodig de offerte van een verhuisbedrijf.
De vergoedingen voor sportvoorzieningen zijn als volgt: sportvoorzieningen/sportrolstoel: het laagste tarief voor een sportvoorziening in natura, opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen tot maximaal € 2.850 per drie jaar. Voor een andere voorziening dan een sportrolstoel worden alleen de meerkosten in verband met de handicap verstrekt tot maximaal € 2.850 per drie jaar en op voorwaarde dat de toekennen van de Voorziening noodzakelijk geacht wordt voor de participatie van de Client en er geen voorliggende oplossingen vanuit andere wetten mogelijk zijn.
Niet voor vergoeding voor Domotica komen in aanmerking: technische- en digitale hulp- en ondersteuningsmiddelen die bedoeld zijn voor medische zorg, toegangsverlening voor medische zorg of hulpmiddelen ter bevordering van de eigen gezondheid, persoonlijke verzorging of in het kader van leefstijlmonitoring en dergelijke. Hetzelfde geldt voor Domotica die onder de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullend pakket) (kunnen) vallen.
In zeer bijzondere gevallen kan het College een auto in bruikleen geven. De Bijdrage door Cliënt te betalen overeenkomstig artikel 4.4. (prijspeil 2022) is daarop van toepassing. Gebruik van de auto door (familie van) Cliënt tot een maximum van 8.000 kilometer per auto per jaar valt onder de toegekende Maatwerkvoorziening. Indien meerdere Cliënten van de auto gebruikmaken, komt daar 2.000 kilometer per persoon per jaar bij. De auto wordt verstrekt voor gebruik binnen Nederland. Voor gebruik boven het aangegeven aantal kilometers en voor gebruik in het buitenland betaalt Cliënt extra per kilometer en wel als volgt: in 2021 € 0,22, in 2022 e.v. € 0,30.
4.15. Criteria Beschermd wonen of Maatschappelijke opvang
Een Cliënt kan in aanmerking komen voor deze Maatwerkvoorziening wanneer hij zich door chronische- en ernstige psychische- of psychosociale problemen niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving waardoor er een risico ontstaat op:
Artikel 4.18. Criteria voor het verlenen van Wmo-ondersteuning aan Cliënten door personen uit het eigen sociale netwerk
Artikel 4.19. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van Voorzieningen.
Een Cliënt kan een Bijdrage verschuldigd zijn in de kosten voor het gebruik van een Voorziening zoals bedoeld in artikel 1.33, niet zijnde een Individuele Voorziening (Jeugdwet).
Artikel 4.20. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van Maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo
De Bijdrage, dan wel het totaal van de Bijdragen is gebaseerd op de regels die daartoe van Rijkswege zijn opgelegd en bedraagt maximaal € 19 per maand (prijspeil 2022) voor de Cliënt of de gehuwde Cliënten tezamen, onafhankelijk van inkomen of vermogen van de Cliënt en onafhankelijk van het aantal Maatwerkvoorzieningen dat aan een Cliënt is toegekend. Wijzigingen van rijkswege worden toegepast voor lokale Cliënten.
De termijn gedurende welke de Cliënt een Bijdrage moet betalen, hangt af van de kostprijs van de Maatwerkvoorziening zoals bepaald door een aanbesteding/inkoop, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder(s). Het College houdt rekening met een redelijke afschrijvingstermijn van Maatwerkvoorzieningen. Deze bedraagt bij trapliften 20 jaar en bij de overige Voorzieningen 7 jaar, tenzij het College anders bepaalt op goede gronden. Het College kan nadere regels stellen m.b.t. redelijke afschrijftermijnen.
Op de Maatwerkvoorzieningen Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang is de Bijdrage van € 19 per maand (prijspeil 2022) niet van toepassing. Hiervoor blijven inkomensafhankelijke eigen bijdragen gelden, die door het CAK worden vastgesteld. Wijzigingen in het rijksbeleid kunnen tot aanpassingen leiden.
Artikel 4.21. Bijdragen voor Maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo
De Bijdragen voor Maatwerkvoorzieningen zijn als volgt:
Maatwerkvoorziening hulpmiddelen en individueel vervoer (o.a. scootmobielen, driewielfietsen, sportrolstoelen): de Bijdrage is gebaseerd op de kostprijs van hetgeen als gebruikelijk uit het assortiment van de door de Gemeente gecontracteerde leverancier in rekening wordt gebracht aan de Gemeente, inclusief onderhoud: € 19 per maand totdat de kostprijs betaald is (prijspeil 2022). Indien het een voorziening betreft die niet in het kernassortiment is opgenomen, is de kostprijs leidend. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.
Maatwerkvoorziening Woonvoorziening (niet-bouwkundige of niet-woontechnische Woonvoorziening in de vorm van een losse of roerende woonvoorziening: € 19 per maand totdat de aanschafprijs betaald is, inclusief onderhoud (prijspeil 2022). Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.
Artikel 4.23. Verhouding prijs – kwaliteit levering diensten door derden (Wmo)
Artikel 5.1. Toekenning Individuele voorziening vanuit de Jeugdwet
Een Cliënt komt in aanmerking voor een Individuele voorziening onder de voorwaarden zoals in de Jeugdwet vermeld, artikel 1.1., definitie Jeugdhulp en overeenkomstig het gestelde in de Jeugdwet, artikel 2.3.
Artikel 5.3. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het College houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren Jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Hoofdstuk 6 Kwaliteit , klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 6.3. Verklaring omtrent gedrag (Wmo en Jeugdhulp)
Een Aanbieder, die een Maatwerkvoorziening Begeleiding vanuit de Wmo biedt of een Individuele voorziening vanuit de Jeugdwet, is in het bezit van een Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkenen voor de aanbieder ging werken. In het geval een aanbieder een solistisch werkende natuurlijk persoon is, is hij in het bezit van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afgegeven op een tijdstip dat niet langer dan drie jaar is verstreken.
Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor beroepskrachten en andere personen die zijn aangesteld omdat zij ervaringsdeskundige zijn. Aanbieder dient dan op andere wijze aan te tonen dat de veiligheid en de kwaliteit van de dienstverlening geborgd is. Het College kan hierover nadere regels stellen.
Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van Cliënten ten aanzien van gedragingen van de Aanbieder jegens een Cliënt en maken deze regeling bekend aan Cliënten en mantelzorger(s).
Artikel 6.6. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het College stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffendemaatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 7 Toezicht, handhaving, voorkomen en bestrijden ten onrechte ontvangen voorzieningen
Artikel 7.1. Toezicht en handhaving met betrekking tot de kwaliteit van Wmo-voorzieningen
Ter uitvoering van het gestelde in artikel 6.1. van de Wmo wijst het College een toezichthouder aan die toezicht houdt op de naleving van de Wet en deze Verordening.
Artikel 7.3. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van Maatwerkvoorzieningen (Wmo), Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en van pgb’s
Artikel 7.4. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en misbruik of oneigenlijk gebruik
Het College informeert Cliënten of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een Maatwerkvoorzieningen, een Individuele Voorziening of Persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo, Jeugdwet of van deze Verordening.
Artikel 7.5. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo of artikel 8.1.2. van de Jeugdwet doet een Cliënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan het College op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een Maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening.
Als het College de Beschikking op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de Cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het College van de Cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening.
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen en tegemoetkomingen voor Mantelzorgers
Artikel 8.1. Waardering en ondersteuning van Mantelzorgers
Jaarlijks ontvangen Mantelzorgers een blijk van waardering in de vorm van een verwendag, een cadeaubon of een andere blijk van waardering. De jaarlijkse blijk van waardering voor Mantelzorgers heeft een waarde van maximaal € 100 per jaar (prijspeil 2022). Het College kan, gehoord de adviesraad sociaal domein en het lokale steunpunt Mantelzorg, een ander bedrag vaststellen als de begroting dit toelaat.
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen en overgangsbepalingen
Artikel 9.2. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening in het eerste lid genoemd en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de oude verordening tenzij een Beschikking op een Aanvraag op grond van de nieuwe Verordening voor de Cliënt gunstiger zou uitvallen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 januari 2022,
de raad voornoemd,
griffier,
voorzitter,
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2022 gemeente Wijk bij Duurstede
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2022
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) en aan de Jeugdwet. Het vaststellen van een lokale verordening is een wettelijke verplichting vanuit beide wetten. De wetten schrijven een aantal verplichte onderdelen voor. Daarnaast is er ruimte voor lokaal maatwerk.
Hoofddoel van de verordening is om op basis van de wettelijke bepalingen vast te leggen via welke procedure en onder welke voorwaarden inwoners in aanmerking kunnen komen voor Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet). Daarnaast is de gemeente onder andere verplicht om zaken als de kwaliteit van de voorzieningen, medezeggenschap van cliënten en toezicht op de uitvoering in de verordening vast te leggen. Uiteindelijk doel van beide wetten is dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig of met inzet van hun directe omgeving in de eigen leefomgeving kunnen functioneren en zich ontwikkelen naar vermogen.
Deze toelichting bevat op hoofdlijnen informatie over de verschillende onderdelen van de verordening en op wijzigingen ten opzichte van de verordening 2020.
Toelichting op aanpassingen in deze verordening
In december 2019 heeft de raad een nieuwe, integrale verordening vastgesteld die per 1 januari 2020 in werking trad. Inmiddels is het nodig een nieuwe versie vast te stellen. Dat heeft een aantal redenen:
1. De regionale inkoop ambulante Jeugdhulp en Wmo-begeleiding:
Per 1 juli 2021 zijn nieuwe contracten ingegaan met toegelaten zorgaanbieders. Ter voorbereiding daarop zijn de producten die we als regio inkopen opnieuw beschreven. Belangrijke wijzigingen zijn:
Wmo: bemoeizorg en respijtzorg zijn producten die nieuw beschreven zijn. Ook is de zgn. waakvlamzorg opgenomen: cliënten die na beëindiging van hun begeleidingstraject wellicht nog een steuntje in de rug kunnen gebruiken, krijgen de gelegenheid om gedurende een jaar maximaal 10 uur begeleiding aan te vragen.
2. Pgb-tarieven (Wmo en Jeugdwet):
De meeste pgb-tarieven zijn direct afgeleid van de tarieven voor levering van zorg in natura. De benodigde aanpassingen zijn opgenomen. De bedragen zijn in de verordening opgenomen; dit is verplicht vanuit jurisprudentie. In de verordening is nu ook opgenomen waarop de bedragen gebaseerd zijn. Een dergelijke toelichting is ook vereist vanuit jurisprudentie. Zie artikel 3.2. Toegevoegd zijn pgb-tarieven voor Wmo-vervoer en Wmo-bemoeizorg.
3. Weigeringsgronden pgb’s (Wmo en Jeugdwet):
Deze zijn aangevuld. Bij de inkoop is sterk ingezet op controle van de kwaliteit bij zorg in natura aanbieders. Het is wenselijk om ook de kwaliteit van pgb-zorgaanbieders meer te checken. Toegevoegd in artikel 3.3. zijn daarom weigeringsgronden die met kwaliteit te maken hebben. Artikel 3.6. is nieuw en bevat bepalingen waaraan het pgb-budget niet besteed mag worden. Doel hiervan is dat het totaal beschikbare budget aan de ondersteuning besteed wordt.
De verordening bevatte al een aantal producten waarvan bepaald was dat daarvoor geen eigen bijdrage betaald hoeft te worden. Deels is dat wettelijk bepaald (bijvoorbeeld voor rolstoelen of clientondersteuning), deel zijn dat eigen keuzes van de gemeente. Zie artikel 4.4., 6e en 7e lid.
Onderbouwing: dit is zorg voor maximaal 10 uur die bij wijze van ‘strippenkaart’ aan een cliënt verstrekt wordt na afloop van de begeleiding/ondersteuning. De cliënt kan deze zorg het eerste jaar zelf op afroep inzetten. Het is niet reëel om voor een dergelijke beperkte indicatie een eigen bijdrage op te leggen en administratief erg lastig te regelen.
5. Criteria voor toekenning van Maatwerkvoorzieningen (Wmo)
In jurisprudentie ronde de Wmo wordt steeds meer aangedrongen op het opnemen van de ‘essentialia’ van het beleid in de verordening en niet in beleidsregels. Tijdens een recente rechtspraak waar onze gemeente bij betrokken was, bleek dat de rechtbank ook criteria in de verordening opgenomen wenst te zien voor afwegingen bij aanvragen per mogelijk toe te kennen Maatwerkvoorziening opgenomen. Deze zijn daarop toegevoegd in de artikelen 4.2. – 4.19.
6. Financiële tegemoetkomingen
In uitzonderlijke casussen kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als aannemelijk is dat een client structurele meerkosten heeft die zijn te herleiden tot de chronische aandoening of beperking en die niet op een andere manier zijn op te lossen.
De meeste vergoedingen waren al jaren niet geïndexeerd. Bovendien was niet goed meer te herleiden waarop de hoogte van de vergoeding gebaseerd was. Daarom zijn de volgende aanpassingen opgenomen:
Wmo: éénmalige vergoeding voor verhuiskosten: dit is opgehoogd van maximaal € 2.700 in de oude verordening naar € 3.167 (artikel 4.7., 5e lid). Toelichting: Daarmee is de eventuele vergoeding op hetzelfde niveau gebracht als woningcorporaties verstrekken in voorkomende gevallen van gedwongen verhuizing.
Wmo (artikel 4.7., 6e lid): vergoedingen voor aangepaste sportvoorzieningen zijn gewijzigd in een maximaal bedrag van € 2.850 per vijf jaar naar hetzelfde bedrag per drie jaar.
Toelichting: de ervaring leert dat dergelijke voorzieningen snel slijten. Een vergoeding per drie jaar (indien nodig) is dan reëel.
Voorheen ontvingen mantelzorgers jaarlijks en een verwendag, en een cadeaubon. Dat is via de Begroting 2022 gewijzigd in of een verwendag of een cadeaubon per jaar, of een andere blijk van waardering. Zie artikel 8.1., 2e lid.
8. Nadere regels door het college
Het is belangrijk dat in de verordening duidelijk staat opgenomen over welke onderwerpen de raad het toestaat dat het college ‘nadere regels’ te stellen. In diverse artikelen staat daarom een verwijzing opgenomen. Het gaat onder andere over de volgende lokale beleidsregels:
Toelichting op de verordening algemeen
Deze verordening is opgesteld met de modelverordeningen Jeugd en Wmo van de VNG als basis. Daarnaast is gebruik gemaakt van lokale ervaringen in de praktijk, regionale ontwikkelingen en jurisprudentie.
Deze verordening vervangt de verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2020.
Met het toekennen van nieuwe taken in 2015 aan gemeenten (Jeugdwet en Wmo begeleiding) was er de noodzaak om nieuwe verordeningen op te stellen. Sinds 2020 beschikken we over een integrale verordening voor Wmo en Jeugdhulp. Niet alleen om praktische redenen -de modelverordeningen bevatten veel artikelen die letterlijk hetzelfde zijn- maar vooral op inhoudelijke gronden: de gedachte van ‘één gezin, één plan’ komt in de uitvoeringspraktijk beter tot zijn recht als het lokale afwegingskader integraal is opgesteld. In de praktijk wordt al bij zowel aanvragen vanuit de Wmo als de Jeugdwet door loket Wijk zoveel als nodig en mogelijk is de integrale situatie van de cliënt en zijn familie/huishouden/gezin bezien. Waar nodig zoeken we naar integrale oplossingen, vaak in de vorm van arrangementen die verschillende voorzieningen omvatten. Eén integrale verordening vergemakkelijkt dit proces aanmerkelijk en komt de inhoudelijke toetsing ten goede.
Zo zwaar als het moet, zo licht al het kan
De uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo vergt jaarlijks een omvangrijk budget. Zowel bij beleid (gemeente) als bij de uitvoering (stichting Binding) richten we ons op het toekennen van voorzieningen die nodig zijn om de draagkracht van onze inwoners te herstellen/op peil te houden en hun draaglast te beperken. Waar mogelijk ook met inzet van algemene voorzieningen (bij voorbeeld sport, bibliotheek, scholing) of met inzet van vrijwilligers (bij voorbeeld ouderen- en jongerenwerk bij Binding maar ook eet- en bezoekprojecten, voorlichting en educatie, taalmaatjes etc.).
Sinds het opstellen van de Wijkse Maatschappelijke agenda is preventie belangrijker: een wijkhuiskamer, beweegactiviteiten door buurtsportcoaches, spreekuren ‘grip op de knip’, vroegsignalering bij schulden etc. kunnen erger helpen voorkomen.
Bij de regionale inkoop Jeugdhulp en Wmo-begeleiding hebben we eveneens oog gehad voor het beperken van uitgaven. Voorbeelden hiervan zijn:
Wettelijke grondslag verordening: Wmo
In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3 tweede tot en met vierde lid, 2.1.4 derde en zevende lid, 2.1.6 en 2.6.6. eerste lid van de Wmo 2015 in ieder geval vastgelegd te worden:
op welke wijze inwoners, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
Wettelijke grondslag verordening: Jeugdhulp
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Ruimte voor eigen beleid van de gemeente
Veel is wettelijk vastgelegd. Er zijn wel onderdelen waarop als gemeente eigen beleid gevoerd kan worden:
Eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen (artikel 4.20 e.v.): hoewel het rijk sinds 2019 alle eigen bijdragen gemaximaliseerd heeft op een vast bedrag, kan de gemeente besluiten nog lagere eigen bijdragen te vragen aan cliënten of helemaal geen eigen bijdrage te vragen. De gemeente kan ook bepalen voor welke duur een eigen bijdrage betaald moet worden, tot maximaal de kostprijs van een voorziening. In deze verordening is daarvoor gekozen (artikel 4.5.).
Persoonsgebonden budgetten: wettelijk is verplicht de mogelijkheid van een pgb te bieden. De tarieven die daarvoor betaald worden aan cliënten, zijn vrij te bepalen, maar dienen uiteraard wel reëel te zijn bij zowel Wmo- als Jeugdwet cliënten. Artikel 3.2. geeft weer waarop de tarieven gebaseerd zijn. Gemeentelijk beleid bepaalt ook wat de weigeringsgronden voor een PGB zijn. Deze zijn in artikel 3.3. opgenomen. Artikel 3.6. bepaalt daarnaast waaraan pgb-budgetten niet besteed mogen worden.
Mandaatverlening van de uitvoering en integrale aanpak
De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De gemeenteraad is aan zet om op voorhand de kaders vast te leggen, zoals deze verordening. De daadwerkelijke toekenning van Wmo- en Jeugdvoorzieningen gebeurt namens het college in mandaat door deskundigen van stichting Binding. Daarbij kunnen indien nodig experts op medisch- of psychosociaal gebied geraadpleegd worden.
In de praktijk vindt een integrale toetsing van de situatie van de cliënt en diens familie plaats. Groot voordeel daarvan is dat achterliggende vragen opgespoord worden, en tegelijk gekeken wordt naar andere oplossingen bij voorbeeld in de vorm van algemeen toegankelijke voorzieningen. De inbedding van de indicatiestelling bij stichting Binding draagt in hoge mate bij aan deze integrale aanpak. Zo beschikt Binding ook over capaciteit voor kortdurende hulpverlening op onder andere jeugdhulp en algemeen maatschappelijk werk.
Zowel de Wmo als de Jeugdwet zijn zgn. ‘open-einde regelingen’. Dat betekent dat een eventueel tekort in het gemeentelijk budget geen reden kan zijn om aangevraagde voorzieningen te weigeren.
Met name bij de Wmo is als gevolg van jarenlange jurisprudentie ontstaan dat aan de ‘voorkant’ (bij de beoordeling van de Aanvraag) er steeds minder ruimte is om gemeentelijk beleid op te stellen dat strenger en beperkter indiceren mogelijk maakt. Een bekend voorbeeld daarvan betreft de huishoudelijke ondersteuning: landelijke regelgeving vraagt van gemeenten dat aan zorgaanbieders reële prijzen betaald worden voor hun inzet, terwijl tegelijkertijd een nieuwe cao voor het betrokken personeel de tarieven onder druk zet. Ook de ingrepen van het rijk in de eigen bijdragen die gemeenten mogen opleggen voor het benutten van Wmo-voorzieningen, zijn zeer beperkend.
Het is van groot belang een zorgvuldige toetsingsprocedure te doorlopen om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Jurisprudentie wijst voortdurend op de noodzaak van maatwerk: wat is nodig en haalbaar in een bepaalde casus. Daarbij behoort ook de toets hoe het ervoor staat met de betrokken mantelzorgers.
In de Wijkse praktijk komen zorgvuldigheid en maatwerk o.a. tot stand door bij nieuwe aanvragen altijd een huisbezoek af te leggen voor het eerste gesprek. Dit gesprek gaat verder dan de oorspronkelijke hulpvraag en kan ook leiden tot het besluit geen voorziening vanuit de Wmo of Jeugdwet toe te kennen maar Inwoners te verwijzen naar andere mogelijkheden die zij zelf kunnen benutten (zoals welzijnswerk, opvoedcursussen, tafeltje dekje, een verstrekker van (tweedehands) hulpmiddelen etc.). Cliënten kunnen tijdens dit proces gratis een beroep doen op een onafhankelijke cliëntondersteuner.
De wetten stellen ook nadrukkelijk dat cliënten in staat gesteld moeten worden een persoonlijk plan (Wmo) of een familiegroepsplan (Jeugdwet) in te dienen.
In bijzondere gevallen, als toepassing van de regels zou leiden tot ‘onbillijkheden van overwegende aard’ kan de zgn. hardheidsclausule uit artikel 9.1. van de verordening toegepast worden.
Bij de beoordeling van een vraag vindt altijd de afweging plaats of er andere wettelijke aanspraken zijn die de cliënt kan benutten, bij voorbeeld wijkverpleging of persoonlijke verzorging (Zorgverzekeringswet) of opname in een instelling (Wet langdurige zorg). Wettelijk gezien zijn deze voorzieningen voorliggend. Dat wil zeggen dat het college geen voorziening hoeft toe te kennen als er andere wettelijke mogelijkheden beschikbaar zijn.
In de praktijk werken we veel samen met uitvoerders van zowel Zorgverzekeringswet (huisartsen, wijkverpleging, casemanagers dementie) als vanuit de Wet langdurige zorg (verpleeghuis). Grensvlakken tussen wetten zijn soms vaag, en vragen goed overleg.
Het proces van melding en aanvraag tot beschikking
Deze verordening bevat in hoofdstuk 2 de bepalingen met betrekking tot het proces van melding tot eventuele toekenning van een voorziening. Daarbij is onder andere ook geregeld dat het mogelijk is, na toestemming van de cliënt, een externe deskundige te vragen een advies uit te brengen over een aanvraag. Zo heeft de gemeente onder andere een contract met een objectief adviesorgaan voor sociaal-/medische advisering. De artsen van dit adviesorgaan zijn bevoegd en in staat om eventueel met behandelend artsen van de cliënt in contact te treden. Uiteraard gebeurt dit met inachtneming van de privacy wetgeving.
De toekenning van een voorziening en weigeringsgronden
Zowel de Wmo als de Jeugdwet geven aan wat de criteria zijn voor toekenning van een maatwerkvoorziening (Wmo, zie artikel 4.1.) of een individuele voorziening (Jeugdwet, zie artikel 5.1.). Deze bepalingen bieden ruimte voor enig lokaal beleid. Door middel van jurisprudentie wordt de juiste interpretatie van de wetteksten langzamerhand steeds verder ingevuld. De Jeugdwet kent geen weigeringsgronden. Deze zouden eventueel moeten blijken uit het gesprek en de vraagverheldering.
De Wmo kent een lange uitvoeringspraktijk die wel toestaat dat op voorhand weigeringsgronden vastgesteld worden door een gemeente. In deze verordening zijn deze opgenomen in artikel 4.2. Deze meeste weigeringsgronden spreken voor zich.
Intrekken of wijzigen van een voorziening
Beide wetten bevatten bepalingen waarin geregeld is dat cliënten verplicht zijn melding te doen van (gewijzigde) omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ze aanleiding kunnen zijn tot aanpassing of intrekking van de toegekende voorziening.
Het college kan ook zelf een toegekende voorziening intrekken, bij voorbeeld als deze niet meer toereikend is of de cliënt de voorziening voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze is toegekend. Zie hiervoor de Wmo artikel 7.5. en de Jeugdwet artikel 8.1.2.
Indien de Cliënt niet kan instemmen met het uiteindelijke resultaat van dit proces, kan bezwaar (bij het college) en beroep (rechter)aangetekend worden. Dit komt in Wijk bij Duurstede overigens zelden voor omdat tijdens het proces veel aandacht wordt besteed aan een toelichting op een eventuele negatieve beschikking.
De Wmo spreekt van maatwerkvoorzieningen die toegekend kunnen worden, de Jeugdwet van individuele voorzieningen. Wmo-maatwerkvoorzieningen zijn er op het gebied van huishoudelijke ondersteuning, wonen, rollen, vervoer, begeleiding, respijtzorg, bemoeizorg en (soms) persoonlijke verzorging.
Individuele voorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn er in de vorm van ambulante hulp, (kortdurend) verblijf, dagbehandeling, pleegzorg, jeugd GGZ, crisisopvang, essentiële functies (24-uurs opvang voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen zoals Jeugdzorg +, en driemilieuvoorzieningen) en landelijke ingekochte zorg in het kader van het Landelijk Transitie Arrangement.
In de afwegingen die vooraf gaan bij het wel/niet toekennen van een voorziening, is altijd de vraag relevant of er algemene voorzieningen voorhanden zijn, die de ondersteuningsvraag van de cliënt kunnen oplossen of daaraan een bijdrage kunnen leveren. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die zonder individuele toetsing of onderzoek toegankelijk zijn voor alle inwoners. Het kan voorkomen dat Inwoners voor het gebruik van dergelijke voorzieningen een bijdrage moeten betalen. Uit jurisprudentie blijkt dat dergelijke bijdragen ook in de verordening opgenomen dienen te worden zodat de gemeenteraad daarop inbreng heeft. Het rijk heeft aangekondigd ook regelingen te treffen voor de eigen bijdragen op algemene voorzieningen. Daartoe is artikel 4.6. opgenomen.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
Bij de Wmo is daarnaast het begrip algemeen gebruikelijke voorzieningen relevant. Dit zijn voorzieningen die niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een functiebeperking en algemeen verkrijgbaar zijn. Dergelijke voorzieningen behoeven niet vanuit de Wmo verstrekt te worden. Voorbeelden hiervan zijn: een fiets met trapondersteuning, brandmelders en eenvoudige hulpmiddelen die bij lokale winkels verkrijgbaar zijn.
Vanuit jurisprudentie zijn er criteria waaraan een voorziening moet voldoen om het predikaat ‘algemeen gebruikelijk’ te verdienen: is daadwerkelijk beschikbaar, levert een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie van de client, en is financieel bereikbaar voor een client met een inkomen op bijstandsniveau.
Domotica (technische en/of digitale hulpmiddelen) vormen een apart soort voorzieningen. Ze komen in toenemende mate beschikbaar om zelfstandig thuis wonen veilig en comfortabel te houden. Ze bieden goede aanvullende ondersteuning maar zijn vaak ook prijzig. Tot dusverre komen ze zelden voor vergoeding in aanmerking vanuit bij voorbeeld de Zorgverzekeringswet. Dat betekent dat geschikte domotica niet altijd toegankelijk zijn voor alle inwoners die daaraan behoefte hebben.
In deze Verordening is daarom artikel 4.7. 8e lid toegevoegd. Dat biedt mogelijkheden om in gevallen waarin inwoners gebaat zouden zijn bij domotica, deze vanuit de Wmo toe te kennen. Echter wel met de beperking dat het gaat om zelfredzaamheid bij thuiswonende cliënten met een ernstige beperking of ondersteuning van hun mantelzorgers. Een beperking is ook dat het alleen cliënten betreft die zelf niet kunnen voorzien in aanschaf of abonnement. Daarnaast zijn er domotica gericht op gezondheidsbevordering of medische zorg, persoonlijke verzorging, comfort etc. Deze komen niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking omdat ze niet onder het regime van de wet vallen.
Zorg in natura of zorg via een persoonsgebonden budget
Zowel Wmo als Jeugdwet bepalen dat cliënten de keuze moeten hebben tussen de levering van toegekende zorg ’in natura’ of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zorg in natura houdt in dat de gemeente de zorg inkoopt via contracten met zorgleveranciers. De cliënt krijgt met een beschikking toegang tot de levering van zorg. Cliënten kunnen dan een keuze maken uit de gecontracteerde aanbieders. Stichting Binding zorgt voor informatie over de verschillende aanbieders en toeleiding van de cliënt naar de gekozen aanbieder. De rekening voor de geleverde zorg wordt door de aanbieder naar Binding gestuurd.
Voor een pgb is eveneens een beschikking nodig om toegang te krijgen tot hulp of ondersteuning. De cliënt kiest vervolgens zelf een zorgverlener, treedt op als werkgever, is verantwoordelijk voor de kwaliteit en regelt aard en inhoud van de zorg zelf. Om fraude te voorkomen wordt het desbetreffende zorgbudget door Binding overgemaakt naar de Sociale Verzekeringsbank die zorgt voor uitbetaling van de lonen aan de zorgverlener. De cliënt zelf krijgt het budget dus niet in handen (het zgn. ‘trekkingsrecht’). Voordeel van deze constructie is de hoge mate van eigen betrokkenheid, keuze en verantwoordelijkheid bij de cliënt. Deze kan ook kiezen voor zorgverleners die niet door de gemeente gecontracteerd zijn.
De verordening bevat in artikel 3.2., 5e lid b een opsomming voor producten waarvoor wij geen pgb wensen te verstrekken. Het gaat voor om informele (niet opgeleide) hulp uit het eigen netwerk van de client voor zware huishoudelijke ondersteuning met begeleiding, specialistische individuele begeleiding en bemoeizorg. Omdat dit vormen van ondersteuning voor zware cliënten betreft, achten we inzet vanuit het eigen, informele netwerk niet gewenst. Voor begeleiding groep is dat evenmin wenselijk.
In zowel de Wmo (artikel 2.3.6.) als de Jeugdwet (artikel 8.1.1.) staan vereisten opgenomen die getoetst moeten worden alvorens toekenning van een pgb aan de orde is. Zo is onder andere vastgelegd dat de cliënt gemotiveerd moet aantonen waarom de keuze voor een pgb gemaakt is en daarnaast dat toetsing moet plaatsvinden of de cliënt (eventueel met hulp van iemand uit zijn sociale netwerk) bekwaam genoeg is om het pgb te beheren en als opdrachtgever/werkgever voor de eigen zorg of ondersteuning te fungeren.
Om de kans op misbruik of problemen rond de bestedingen van pgb’s te beperken, zijn in artikel 3.3. specifieke omstandigheden opgenomen die ertoe kunnen leiden dat een pgb niet wordt toegekend. Het kan bij voorbeeld gaan om eerdere verslavingsproblematiek of dakloosheid, eerdere fraude of misbruik etc. In dergelijke casussen kan eventueel noodzakelijke hulp of ondersteuning nog altijd wel als zorg in natura toegekend worden.
De bepalingen rond zorg in natura en persoonsgebonden budget zijn in deze verordening opgenomen in Hoofdstuk 3. Daarin staat opgenomen wat de bedragen zijn voor pgb-toekenningen per product en waarop deze gebaseerd zijn. Voor de Wmo is het naar aanleiding van jurisprudentie verplicht om dit in de verordening op te nemen. Voorheen werd dit door het College bepaald. De rechter heeft uitgesproken dat dit niet meer mag omdat sprake zou zijn van ‘verboden delegatie’. Om dezelfde reden is het wenselijk om een toelichting op de pgb-bedragen en -percentages op te nemen in de verordening zelf.
Voor pgb’s die vanuit de Jeugdwet toegekend worden, is er geen verplichting om de grondslag van de budgetten in de verordening op te nemen. Omwille van de overzichtelijkheid hebben wij ervoor gekozen dat wel te doen. De pgb-budgetten worden in de meeste gevallen berekend als een percentage van de tarieven die betaald worden voor zorg in natura. Dat is een normale gang van zaken, ervan uitgaande dat de pgb-houder en de Sociale Verzekeringsbank een groot deel van de werkzaamheden uitvoeren, die bij een reguliere aanbieder met ‘zorg in natura’ vanuit de overhead geregeld en bekostigd zou moeten worden.
Toetsen van de resultaten van beschikkingen
Toekenning van Maatwerk- of Individuele voorzieningen gebeurt altijd met het doel om bepaalde resultaten te behalen. Voorbeelden hiervan zijn een schoon en leefbaar huis, leren om zelfstandig een huishouden te voeren bij een inwoner met een beperking, herstel of stabilisering van de zelfredzaamheid, herstel van de veiligheid van een jeugdige, etc.
Toetsing van de beoogde resultaten kan in de praktijk op verschillende manieren gebeuren. Door nabellen bij de cliënt of zijn verzorgers, via herindicaties en door middel van cliënttevredenheidsonderzoeken. Ook tussentijds overleg vindt plaats tussen de cliënt, de zorgaanbieder en Binding om te kijken of de toegekende zorg of ondersteuning goed verloopt en er zicht is op het behalen van de beoogde resultaten.
Maar ook gecontracteerde zorgaanbieders toetsen de mening van hun cliënten. De rapporten daarvan zijn voor de gemeente in te zien. Tenslotte komen er incidenteel ook klachten binnen. Ook dat is input voor toetsing. Artikel 6.4. biedt bepalingen die klachtenregelingen bij zorgpartijen verplicht stellen.
Kwaliteit van de geleverde zorg
In de Wmo en in de Jeugdwet is de verplichting opgenomen om de eisen met betrekking tot de kwaliteit van de voorzieningen in de verordening op te nemen. Deze zijn in hoofdstuk 6 weergegeven, tezamen met bepalingen over klachtenrecht en medezeggenschap van cliënten.
De basis wordt gevormd door de bepaling dat de zorg veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt.
Met name de Jeugdwet zelf bepaalt in hoofdstuk 4 een groot aantal zaken met betrekking tot de kwaliteit van een zorgverlener. Het college dient ook te voldoen aan het zgn. kwaliteitskader Jeugd. Dat beschrijft in welke situaties, omstandigheden en/of voor welke werkzaamheden en verantwoordelijkheden een geregistreerde professional moet worden ingezet (of een beroepsbeoefenaar die werkt in combinatie met, of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional), én het bakent af in welke gevallen en/of voor welke werkzaamheden een niet-geregistreerde professional kan worden ingezet. In de Jeugdwet is beroepsregistratie geïntroduceerd als een middel om verantwoorde hulp te borgen. In bepaalde situaties of voor bepaalde werkzaamheden moeten professionals op hbo-, hbo-plus, wo- en wo-plus niveau geregistreerd zijn. Registratie in het BIG-register (artikel 3 beroepen: artsen, verpleegkundigen, psychotherapeuten, GZ psychologen) of in de te onderscheiden kamers binnen het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) biedt een herkenbaar kwaliteitskeurmerk en erkenning van een niveau van de vakbekwaamheid van professionals.
Bij de inkoop van ambulante jeugdhulp en Wmo-begeleiding in 2021 is veel aandacht besteed aan toetsing van de kwaliteit van toegelaten zorgaanbieders: Vog’s, diploma’s, gebruikte methoden etc. zijn bij alle inschrijvers gecheckt.
In de lokale pgb-beleidsregels zijn nadere kwaliteitsvereisten bij pgb’s uitgewerkt. Dit om te voorkomen dat aanbieders die vanwege gebrek aan kwaliteit bij de inkoop van 2021 niet zijn toegelaten, alsnog via een pgb zorg gaan leveren.
Voor de Jeugdwet en (delen van) de Wmo (begeleiding, sociaal-medische advisering, levering van hulpmiddelen, regiotaxi) vindt inkoop, contractbeheer en toetsing van kwaliteit in verschillende samenwerkingsverbanden binnen de regio plaats. Dat is efficiënt voor de gemeenten en voor de zorgaanbieders. Bij andere voorzieningen vindt het contractbeheer vanuit de eigen gemeente plaats.
Toezicht van- en handhaving op de kwaliteit van de geleverde zorg
Het toezicht op de kwaliteit verschilt per wet. Bij de Wmo is het de gemeente zelf die dit moet
regelen. Daartoe is de GGD regio Utrecht aangesteld om de kwaliteit van de zorg te controleren. De gezamenlijke gemeenten hebben een controle- en handhavingsprotocol opgesteld. Tevens is met aanbieders contractueel vastgelegd dat zij melding moeten doen van bijzondere calamiteiten en geweldsincidenten.
De controle en handhaving met betrekking tot de kwaliteit van Jeugdvoorzieningen wordt uitgevoerd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en is dus geen gemeentelijke verantwoordelijkheid. Deze verordening bevat in de artikelen 7.1. en 7.2. de benodigde bepalingen.
Voorkomen en bestrijden van fraude
De afgelopen jaren is meer bekend geworden over fraude in de dienstverlening en facturering door aanbieders van voorzieningen die ofwel via zorg in natura, ofwel via een pgb verstrekt zijn. Onderzoek wijst uit dat dit soms gebeurt in samenwerking met cliënten, soms op manieren waarvan de cliënten de dupe worden. Vooral zeer kwetsbare cliënten of cliënten die zelf de zorg via een persoonsgebonden budget inkopen, lopen meer risico. De bepalingen uit de VNG-modelverordening op dit onderwerp zijn daarom overgenomen en van toepassing verklaard op zowel Jeugdhulp als Wmo-ondersteuning.
In deze verordening heeft dat geleid tot de artikelen 7.3., 7.4. en 7.5. die bepalen dat cliënten geïnformeerd worden over rechten, plichten en de gevolgen van misbruik. Tevens is opgenomen dat betalingen bij de Sociale verzekeringsbank op persoonsgebonden budgetten tijdelijk opgeschort kunnen worden bij vermoeden van fraude of misbruik. Het artikel 7.3. dat onderzoek naar gebruik en bestedingen van voorzieningen voorschrijft, was ook al in de oude Wmo-verordening opgenomen. Hoe dan ook zal bij het toegangsproces in overleg met cliënten en hun naasten toetsing plaatsvinden of men over de vaardigheden beschikt om met een persoonsgebonden budget om te gaan en zelf de regie op de zorgverlening in handen te hebben.
De verdere aanpak daarvan blijft de komende tijd aandacht vragen. Landelijk is voorzien in een Ondersteuningsteam Fraude en de VNG levert handreikingen, bijeenkomsten en ledenbrieven. Daarmee wordt lokaal verder gewerkt aan een doelmatige en praktische aanpak op preventie en bestrijding.
Artikel 6.2. bevat in dit kader nog aanvullende regels over zorgaanbod voor jeugdigen in het buitenland. Voor zover deze wordt toegestaan door het college, is het uitgangspunt dat de zorg wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse zorgaanbieder. De kwaliteitsnormen die van toepassing zijn op het zorgaanbod van de Jeugdhulp in Nederland gelden ook voor het buitenlands zorgaanbod waarin door Nederlandse zorgaanbieders jongeren zijn geplaatst. Voor het buitenlands zorgaanbod komen daar een aantal extra kwaliteitsnormen bij. Deze hebben vooral te maken met:
Deze verordening bevat bepalingen met het oog op de privacy van de cliënt. In artikel 2.10 is opgenomen dat het college gedurende het gehele proces de regels vanuit de privacywetgeving in acht neemt. In de oude jeugdverordening was daarin niet voorzien. Gezien het belang van cliënten in dit verband, is de privacyregeling in deze integrale verordening van toepassing verklaard voor alle cliënten.
Beide wetten stellen dat er voor de cliënt iets te kiezen moet zijn. Allereerste de keuze tussen een voorziening in de vorm van ‘zorg in natura’ of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Daarnaast moet de cliënt kunnen kiezen tussen verschillende aanbieders. De gemeente heeft daartoe contracten met verschillende aanbieders, zowel lokaal als in de regio. Daarnaast is er de mogelijkheid om via een pgb een aanbieder naar keuze in te huren door de client zelf.
‘Gebruikelijke hulp’ (Wmo) en ‘redelijke hulp’(Jeugdwet)
Al langere tijd is de inzet van gebruikelijke hulp een criterium dat meeweegt bij de beoordeling van een aanvraag. De Wmo 2015 verstaat onder gebruikelijke hulp ‘Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.’ Het gaat dus om normale, dagelijkse hulp die gezinsleden of leden van een leefeenheid elkaar bieden. Een huisgenoot is bij voorbeeld een partner, een inwonend kind, of inwonende ouders. Uitwonende kinderen vallen hier buiten.
Overstijgt de hulp- en ondersteuningsvraag deze gebruikelijke hulp dan kan dat reden zijn om een voorziening toe te kennen. Daarbij wordt ook gekeken naar eventuele (dreigende) overbelasting of mogelijke ondersteuningsmogelijkheden voor de mantelzorger, zoals bij voorbeeld respijtzorg of (tijdelijke) toekenning van huishoudelijke ondersteuning. Jurisprudentie wijst uit dat mantelzorg niet verplicht gesteld kan worden. In de praktijk is dit altijd maatwerk. Daarbij wordt veelal teruggegrepen op het zgn. ‘Protocol gebruikelijke zorg’ dat ooit is opgesteld door het CIZ. Daarin staan algemene richtlijnen met betrekking tot hetgeen van gezinsleden van een bepaalde leeftijd verwacht mag worden.
Bij toepassing van de Jeugdwet is mede-beoordeling van aanvragen op ‘gebruikelijke hulp’ niet toegestaan. Bij de beoordeling wat nodig is aan eventuele ondersteuning in een gezin in het kader van de Jeugdwet is het begrip ‘redelijke hulp’ gebruikelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van onderstaande tabel die een normaal ontwikkelingsprofiel van een kind weergeeft. IN het regionale afwegingskader jeugdhulp is hiermee rekening gehouden.
Reële prijzen bij inkoop van diensten
In juni 2017 is door het rijk een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld die geleid heeft tot wijzigingen in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit heeft gevolgen voor de verordening. Doel van de AMvB is dat bij inkoop van Wmo-diensten een goede verhouding tot stand komt tussen de prijs voor de levering van een voorziening of dienst en de gevraagde kwaliteit. Dit dient de continuïteit van de geleverde diensten ten goede te komen. Daartoe is -verplicht- een aantal kostprijselementen in de verordening opgenomen in artikel 4.8., in navolging van de modelverordening van de VNG.
Een dergelijke AMvB is niet vastgesteld voor de Jeugdwet. Wel is in deze verordening opgenomen in artikel 5.3. dat het college bij de inkoop van jeugdhulp eveneens een goede prijs-kwaliteitsverhouding in het oog moet houden. Er zijn landelijk plannen om dit bij hulp vanuit de Jeugdwet ook verplicht te stellen.
Mantelzorgondersteuning en vragen om medewerking van mantelzorgers
De Wmo verplicht gemeenten om in de verordening op te leggen op welke wijze mantelzorgers ondersteund worden. Voor jeugdhulpcliënten is dat eveneens zeer relevant. In artikel 8.1. is hieraan invulling gegeven.
Standaard bij het keukentafelgesprek is dat gevraagd wordt naar de mogelijke inzet van het eigen netwerk van de cliënt. Onderzoek wijst uit dat dit voor een cliënt erg onaangenaam kan zijn en lang niet altijd tot daadwerkelijke (extra) inzet van mantelzorgers leidt omdat zij al heel veel doen. Er zijn redenen om er wel naar te vragen: s werk het beoogde resultaat van ondersteuning. Tenslotte is ook inzicht wenselijk in de mogelijke (dreigende) overbelasting van mantelzorgers.
Nadere toelichting op een aantal aspecten van Wmo-ondersteuning
a. Bijdragen door de Cliënt te betalen
In de Jeugdwet is vastgelegd dat cliënten en hun ouders geen eigen bijdragen verschuldigd zijn. Bij Wmo-voorzieningen is dat wel toegestaan op een aantal uitzonderingen na: rolstoelen en cliëntondersteuning. Ook voor toegekende maatwerkvoorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar is het opleggen van een bijdrage niet mogelijk. Zie de artikelen 4.4 en 4.5.
Deze bijdragen mogen niet hoger mogen zijn dan de kostprijs van een voorziening. Het Rijk heeft ook vastgelegd dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de bijdragen int.
Het Rijk bepaalt eveneens de maximale omvang van de gecumuleerde bijdragen over de Wmo en de Wet langdurige zorg.
Sinds 2019 zijn de inkomensafhankelijke eigen bijdragen vervangen door een zgn. ‘abonnementstarief’ van € 19 per maand. Een dergelijk tarief is dan van toepassing op alle inwoners, onafhankelijk van leeftijd, gezinssituatie, vermogen of inkomen. De groep meerpersoonshuishoudens onder de AOW-leeftijd is helemaal vrijgesteld.
Om de grote inkomstendaling voor de gemeente enigszins te compenseren, is in artikel 4.5. opgenomen dat cliënten het abonnementstarief bij een aantal voorzieningen blijven betalen totdat deze geheel is terugbetaald. De resterende, beperkte beleidsvrijheid voor gemeenten bestaat bij het vaststellen van eigen bijdragen uitsluitend nog uit de mogelijkheid om deze nog lager vast te stellen of helemaal af te schaffen.
Voor een beperkt aantal voorzieningen bevat artikel 4.21., 6e en 7e en 8e lid lokale bepalingen om af te zien van het innen van eigen bijdragen: voor respijtzorg of kortdurend verblijf en voor een verhuis- of inrichtingsvergoeding. Respijtzorg en kortdurend verblijf worden bij uitstek ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. Om die reden willen wij geen drempel opleggen door bijdragen te vragen. Verhuis- en inrichtingskosten worden verstrekt in bijzondere gevallen, bij voorbeeld bij toepassing van het ‘Primaat van verhuizen’. Ook dan achten wij het vragen van een eigen bijdrage door de inwoners niet reëel; een dergelijk primaat wordt immers opgelegd om te besparen op de kosten van een omvangrijke woningaanpassing.
Nieuw in deze verordening is het voorstel om ook geen bijdrage te vragen bij:
Het gevolg van jurisprudentie is dat het verplicht is om de eigen bijdragen in de verordening op te nemen. Het gaat dan om de grondslagen op basis waarvan de eigen bijdragen bepaald worden, en de daadwerkelijke hoogte van de eigen bijdragen.
Het is aan cliënten zelf om de afweging te maken of zij bij de geboden ondersteuning het betalen van een bijdrage waard vinden. Alternatief is dat zij zelf een voorziening aanschaffen of regelen. Binding kan daarin bemiddelen, bij voorbeeld door te verwijzen naar goede tweedehands voorzieningen.
In een beperkt aantal casussen kan besloten worden om cliënten een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag toe te kennen. Dit gebeurt alleen als er geen andere oplossing is en wordt dus maar heel zelden toegepast.
De maximale vergoedingen zijn in artikel 4.15. opgenomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat de daadwerkelijk omvang van het toe te kennen bedrag maatwerk moet zijn in plaats van een vast bedrag. De in dit artikel genoemde bedragen zijn dus richtinggevend en sluiten aan op bedragen die woningcorporatie Viveste zo nodig verstrekt bij gedwongen verhuizingen.
Verhuisvergoedingen bij voorbeeld zijn vooral aan de orde als het zgn. ‘primaat van verhuizen’ is toegepast. Dat gebeurt een enkele keer als omvangrijke woningaanpassingen nodig zijn zoals een aanbouw. Als op dat moment elders (binnen de gemeente) een geschikte woning voorhanden is, kan het college besluiten de gevraagde woningaanpassing af te wijzen en in plaats daarvan toe te werken naar verhuizing van de cliënt. Met de woningcorporaties zijn om die reden afspraken gemaakt om reeds aangepaste woningen tijdelijk vrij te houden om doorstroming van de doelgroep naar reeds aangepaste woningen te bevorderen.
Van oudsher is bij Wmo-jurisprudentie de term ‘goedkoopst-adequaat’ gebruikelijk. Dat houdt in dat een verstrekte voorziening gepast moet zijn in de situatie van de cliënt, en niet duurder dan strikt noodzakelijk.
Voor de Wmo is in dit hoofdstuk een nieuwe bepaling opgenomen in artikel 6.3. Daarmee worden zorgaanbieders op Wmo-begeleiding verplicht gesteld om ervoor te zorgen dat hun medewerkers in het bezit zijn van een ‘Verklaring omtrent het Gedrag’(VOG). Uitgezonderd zijn particulieren die informele (niet-professionele) pgb-hulp bieden. Het is niet aan de gemeente om daarop eisen te stellen. De cliënt kan dat desgewenst zelf regelen met zijn hulpverlener. Tevens is personeel van een zorgaanbieder uitgezonderd dat juist is aangesteld vanuit hun achtergrond als ervaringsdeskundigen. Vanuit cliëntperspectief kan dat zeer wenselijk zijn, bij voorbeeld in geval van ervaringsdeskundigen psychiatrie, verslavingszorg etc. Deze mensen zullen in de praktijk niet altijd over een VOG kunnen beschikken, terwijl hun inzet wel gewenst is. Het is dan aan de zorgaanbieder om veiligheid en kwaliteit op een andere wijze te waarborgen. De gemeente kan navragen hoe dat geregeld is.
Voor aanbieders van Jeugdhulp is een dergelijke bepaling niet opgenomen; de wet zelf heeft dit al geregeld.
De wet maakt melding van de noodzaak om ook beschermd wonen en maatschappelijke opvang te bieden aan inwoners die om diverse redenen hun woning hebben verlaten dan wel dakloos zijn geworden. De uitvoering van deze taken berust nu nog bij centrumgemeente Utrecht. Vanaf 2022 worden taken en budgetten op dit terrein (deels) overgeheveld naar alle gemeenten. Het gaat dan niet alleen om huisvesting maar ook om een verbinding tussen de domeinen welzijn, zorg en ondersteuning, inkomensondersteuning, werk en zinvolle dagbesteding, wonen en veiligheid.
Nadere toelichting op een aantal aspecten van Jeugdhulp
a. Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken bepalen ook hoe de gemeente haar regierol waarmaakt. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter en het openbaar ministerie
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering)en het openbaar ministerie. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.
De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt.
Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling
Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
b. Woonplaatsbeginsel bij jeugd
In het woonplaatsbeginsel wordt geregeld welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten en financieren van jeugdhulp of het uitvoeren van een jeugdreclasserings- of jeugdbeschermingsmaatregel. Het woonplaatsbeginsel verandert met ingang van 1 januari 2022.
Bij jeugdhulp zonder verblijf geldt als uitgangspunt dat de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Wet BRP (wet Basisregistratie Personen), verantwoordelijk is.
Bij jeugdhulp met verblijf geldt als uitgangspunt dat de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres in de zin van de Wet BRP had, verantwoordelijk is.
De Jeugdwet bevat ook de verplichting om te zorgen voor een onafhankelijke vertrouwenspersoon voor jeugdigen, ouders en pleegouders. Dit is artikel 5.4. van deze verordening opgenomen. Landelijk is geregeld dat het AKJ (Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg) deze functie vervult voor alle gemeenten.
Kinderen, ouders en verzorgers kunnen bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) terecht met vragen of klachten over de jeugdhulp. Het AKJ informeert, adviseert en ondersteunt jongeren, kinderen en ouders die met de jeugdhulp te maken krijgen. Het AKJ beantwoordt vragen over de jeugdhulp. Ook geeft het AKJ ondersteuning bij het opstellen, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp. De hulp van het AKJ is gratis.