Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geertruidenberg

Reglement van orde van de raad van Geertruidenberg houdende bepalingen over de vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeertruidenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReglement van orde van de raad van Geertruidenberg houdende bepalingen over de vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2019
CiteertitelReglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad gemeente Geertruidenberg 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBestuur en recht, organisatie en beleid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 16 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-09-2019nieuwe regeling

26-09-2019

gmb-2022-114460

Tekst van de regeling

Intitulé

Reglement van orde van de raad van Geertruidenberg houdende bepalingen over de vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2019

De raad van de gemeente Geertruidenberg

 

Gelezen het voorstel van het presidium van 20 augustus 2019

 

Gelet op artikel 16 van de Gemeentewet

 

Besluit de volgende verordening vast te stellen:

 

Reglement van orde van de raad van Geertruidenberg houdende bepalingen over de vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2019

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • Voorzitter: voorzitter van de raad of diens plaatsvervanger.

  • Besluitvormende raad: laatste vergadermoment in het besluitvormingsproces van de raad, waarbij fracties hun definitieve standpunt innemen en via stemming tot een beslissing komen.

  • Discussieraad: vergadermoment van de raad waarbij de fracties tot een voorlopig oordeel komen over het voorliggende voorstel of onderwerp.

  • Rondetafelgesprek: vergadermoment van de raad waarbij de dialoog wordt aangegaan met burgers, instellingen en/of bedrijven over zaken die leven in de gemeenschap.

  • Burgerlid: iedere fractie kan maximaal twee burgerleden aanwijzen. Burgerleden dienen voor te komen op de kandidatenlijst van de laatst gehouden gemeenteraadsverkiezingen. Burgerleden kunnen het woord voeren c.q. de plaats innemen van een raadslid in de discussieraad of in het rondetafelgesprek bij één of meerdere onderwerpen. Bij de aanvang van de vergadering wordt dit gemeld. Zij hebben geen toegang tot besloten vergaderingen of geheime c.q. vertrouwelijke stukken. Zij worden voorgedragen door de fracties voor benoeming c.q. ontslag door de gemeenteraad. Zij leggen de eed of verklaring en belofte af.

  • Amendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing

  • Griffier: griffier van de raad of diens plaatsvervanger

  • Initiatiefvoorstel: voorstel van een raadslid voor een verordening of ander voorstel

  • Motie: verklaring waarmee een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken

  • Subamendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een aanhangig amendement

  • Wet: Gemeentewet

 

Artikel 2. Het presidium

  • 1.

    Er is een presidium dat bestaat uit de voorzitter van de raad en de fractievoorzitters. Alleen zij nemen deel aan de vergadering.

  • 2.

    Fractievoorzitters wijzen elk een raadslid aan dat hen bij afwezigheid in het presidium zal vervangen.

  • 3.

    Het presidium kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.

  • 4.

    Het presidium heeft de volgende taken:

  • a.

    Het presidium doet aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad.

  • b.

    Het voorbereiden en vastleggen van voorlopige agenda’s voor raadsvergaderingen.

  • c.

    het vaststellen van de vergadercyclus van de raad .

  • d.

    Het vaststellen van vergaderingen als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de wet.

  • e.

    Iedere vergadering wordt structureel teruggekeken naar de voorgaande vergadercyclus.

  • f.

    Het presidium wordt afgesloten met een rondvraag die enkel gebruikt kan worden voor het stellen van procedurele vragen.

 

Artikel 3. De griffier

  • 1.

    De griffier is aanwezig in raadsvergaderingen en vergaderingen van het presidium.

  • 2.

    Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een plaatsvervanger die door de raad is aangewezen.

  • 3.

    De griffier kan op uitnodiging van de voorzitter aan beraadslagingen in raadsvergaderingen deelnemen.

 

Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

  • 1.

    Bij de benoeming van nieuwe raadsleden stelt de raad een commissie in bestaande uit drie raadsleden.

  • 2.

    Deze onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden en brengt vervolgens advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden tot de raad. Indien van toepassing wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.

  • 3.

    Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste raadsvergadering in oude samenstelling na de raadsverkiezingen.

  • 4.

    Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten raadsleden op om in de eerste raadsvergadering in nieuwe samenstelling de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 5.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd raadslid op voor de raadsvergadering waarin over diens toelating wordt beslist en om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

 

Artikel 5. Benoeming wethouders

De raad gaat niet eerder over tot het benoemen van wethouders nadat de burgemeester onderstaand stappenplan “integriteitstoets kandidaat-wethouders” heeft doorlopen:

  • a.

    De burgemeester gaat een gesprek aan met de afdelingsvoorzitters van de politieke partijen in de periode naar de gemeenteraadsverkiezingen. Tijdens dit gesprek onderstreept de burgemeester het belang van integriteit. De afdelingsvoorzitters zijn immers samen met de politieke partijen verantwoordelijk voor de verkiezingslijst en kandidaat-wethouders die zij voordragen.

  • b.

    De burgemeester spreekt met kandidaat-wethouders over integriteit en stelt hiervan een verslag op.

  • c.

    De kandidaat-wethouder overhandigt een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG).

  • d.

    De burgemeester laat een screeningsonderzoek uitvoeren door een extern bureau en stelt de kandidaat-wethouder daarvan op de hoogte.

  • e.

    Indien er twijfels over de integriteit zijn bij de kandidaat-wethouder, gaat de burgemeester een gesprek aan met de kandidaat. Mogelijk leidt dit tot terugtrekking van kandidatuur.

  • f.

    De burgemeester komt terug bij de afdelingsvoorzitter indien de uitkomsten van het integriteitsgesprek en/of screeningsonderzoek daar aanleiding voor geven of een VOG niet verkregen wordt.

     

Artikel 6. Fracties

  • 1.

    Raadsleden die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij aanvang van de zittingsperiode als één fractie beschouwd.

  • 2.

    Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Als daar geen aanduiding was geplaatst, deelt de fractie in de eerste raadsvergadering aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad zal voeren.

  • 3.

    De namen van de fractievoorzitters en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.

    Als één of meer raadsleden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling gedaan aan de voorzitter.

  • 5.

    Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3, vierde lid van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.

 

Hoofdstuk 2 Raadsvergaderingen

Paragraaf 1. Voorbereiding

Artikel 7. Oproep en agenda

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste 7 dagen voor een raadsvergadering de raadsleden een schriftelijke oproep en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van een schriftelijke oproep een aanvullende agenda opstellen. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de raadsvergadering wordt deze met de daarbij behorende stukken aan de leden verzonden.

  • 3.

    Op de stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid, is eventueel artikel 8, derde lid, van toepassing.

  • 4.

    De agenda wordt bij aanvang van een raadsvergadering door de raad vastgesteld.

 

Artikel 8. Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op een agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep op het gemeentehuis ter inzage gelegd. Als na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk door middel van openbare kennisgeving.

  • 2.

    Elektronische beschikbare stukken worden op de website van de gemeente geplaatst.

  • 3.

    Stukken waaromtrent op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de wet geheimhouding is opgelegd, blijven in afwijking van het eerste of tweede lid onder berusting van de griffier en verleent deze raadsleden op verzoek inzage c.q. worden hen elektronisch beschikbaar gesteld in een afgesloten omgeving.

 

Artikel 9. Openbare kennisgeving

Raadsvergaderingen worden ter openbare kennis gebracht langs elektronische weg.

 

Paragraaf 2 Ter vergadering

 

Artikel 10. Presentielijst

1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raadsvergaderingen.

2. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen raadsleden de presentielijst die aan het einde van elke raadsvergadering door de voorzitter en de griffier door ondertekening wordt vastgesteld.

 

Artikel 11. Aantal spreektijden

  • 1.

    Beraadslagingen over onderwerpen of voorstellen geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    Spreektermijnen worden door de voorzitter afgesloten.

  • 3.

    Raadsleden voeren in een termijn niet meer dan één maal het woord over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op een raadslid dat een amendement, een subamendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend ten aanzien van de beraadslaging daarover.

  • 5.

    Bij de bepaling hoeveel keer een raadslid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

 

Artikel 12. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Onverminderd artikel 21, eerste en tweede lid, van de wet kan de raad besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

 

Artikel 13. Voorstellen van orde

Raadsleden kunnen tijdens een raadsvergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raad beslist hier terstond over.

 

Artikel 14. Handhaving orde, schorsing

  • 1.

    Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij

    • a.

      De voorzitter het nodig oordeelt hem aan het in acht te nemen van dit reglement herinnert.

    • b.

      Een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

    • c.

      Interrupties worden in de regel pas toegestaan in de laatste termijn.

    • d.

      Als regel worden, per aan de beraadslaging deelnemend lid, twee interrupties toegestaan per onderwerp.

  • 2.

    Indien een spreker zich in beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen uitlaat, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering waarin dit plaats heeft, over het betreffende onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3.

    De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en – indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord- de vergadering sluiten.

 

Paragraaf 3 Stemmingen

Artikel 15 Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag toelichten.

 

Artikel 16. Beslissing

  • 1.

    1.De voorzitter sluit de beraadslaging als hij vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    2.Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel voor de te nemen beslissing.

 

Artikel 17. Stemming; procedure hoofdelijke stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt de raadsleden of zij stemming verlangen. Is dit niet het geval dan stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aangenomen.

  • 2.

    Als een voorstel zonder stemming wordt aangenomen, kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich overeenkomstig artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming te hebben onthouden.

  • 3.

    Als een raadslid om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad.

  • 4.

    Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid.

  • 5.

    Bij hoofdelijke stemming brengen ter vergadering aanwezige raadsleden, die zich niet ingevolge artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, hun stem uit door zich “voor” of “tegen” te verklaren, zonder enige toevoeging.

  • 6.

    Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen tot het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.

  • 7.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee en doet daarbij mededeling van het genomen besluit.

Artikel 18. Volgorde stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Als op een aanhangig voorstel amendementen zijn ingediend, wordt eerst over die amendementen gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2.

    Als een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop dat betrekking heeft.

  • 3.

    Als meerdere amendementen of subamendementen op eenzelfde gedeelte van een aanhangig voorstel zijn ingediend, wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, eerst over het meest verstrekkende amendement of subamendement gestemd.

  • 4.

    Als aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie. De raad kan besluiten van deze volgorde af te wijken.

 

Artikel 19. Stemming over personen

  • 1.

    Bij stemming over personen voor benoemingen of het opstellen van voordrachten of aanbevelingen, benoemt de voorzitter drie raadsleden tot stembureau.

  • 2.

    Aanwezige raadsleden die zich niet ingevolge artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, zijn verplicht een door het stembureau verstrekt stembriefje in te leveren.

  • 3.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van het stembureau beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 4.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad op voorstel van het stembureau.

 

Artikel 20. Herstemming over personen

  • 1.

    Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2.

    Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatsvinden.

  • 3.

    Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

     

Paragraaf 4. Verslaglegging; ingekomen stukken

 

Artikel 21. Verslag en besluitenlijst

  • 1.

    De griffier draagt zorg voor verslagen en besluitenlijsten van raadsvergaderingen.

  • 2.

    Uit een verslag blijkt in ieder geval:

  • a.

    de namen van de voorzitter, de griffier, de wethouders en de raadsleden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben.

  • b.

    een aantekening van welke raadsleden afwezig waren.

  • c.

    een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest.

  • d.

    een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen van de sprekers.

  • e.

    een overzicht van het verloop van elke stemming met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de raadsleden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de raadsleden die zich overeenkomstig de wet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist.

  • f.

    de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen en

  • g.

    bij het desbetreffende agendapunt , de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van artikel 13 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

  • 3.

    Een conceptverslag wordt gelijktijdig met de verzending aan de raadsleden verzonden aan de overige personen die het woord hebben gevoerd in de raadsvergadering waarop het betrekking heeft.

  • 4.

    Vastgestelde verslagen worden ondertekend door de voorzitter en griffier.

  • 5.

    Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, wordt de besluitenlijst zo spoedig mogelijk na de raadsvergadering openbaar gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 6.

    Elektronisch beschikbare verslagen en besluitenlijsten worden op de website van de gemeente geplaatst.

 

Artikel 22. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst die aan de raadsleden wordt toegezonden en ter inzage wordt gelegd.

  • 2.

    Na de vaststelling van het verslag stelt de raad op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

 

Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen

 

Artikel 23. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Op besloten raadsvergaderingen is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.

 

Artikel 24. Verslag besloten vergadering

  • 1.

    Conceptverslagen- en besluitenlijsten van besloten vergaderingen worden niet openbaar verspreid maar uitsluitend voor de raadsleden ter inzage gelegd bij de griffier c.q. digitaal beschikbaar gesteld aan enkel de raadsleden in een afgesloten omgeving.

  • 2.

    Deze verslagen en besluitenlijsten worden zo spoedig mogelijk in een raadsvergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van het vastgestelde verslag en de besluitenlijst.

  • 3.

    De vastgestelde verslagen en besluitenlijsten worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.

 

Artikel 25. Opheffing geheimhouding

Als de raad op grond van de artikelen 25, derde en vierde lid, 55, tweede en derde lid, of 86, tweede en derde lid, van de wet, voornemens is de geheimhouding op te heffen dan wel niet te bekrachtigen wordt, als het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, daarover in een besloten raadsvergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

 

Paragraaf 6 Toehoorders en pers

Artikel 26. Toehoorders en pers

  • 1.

    Toehoorders en vertegenwoordigers van de pers wonen raadsvergaderingen uitsluitend bij op de voor hen bestemde plaatsen.

  • 2.

    Het blijkgeven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is hen verboden.

 

Artikel 27. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die van een openbare raadsvergadering geluid- of beeldregistratie willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar diens aanwijzingen.

 

Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden

Artikel 28. Amendementen en subamendementen

  • 1.

    Raadsleden dienen amendementen en subamendementen voor het sluiten van de beraadslaging van het voorstel waarop deze betrekking hebben schriftelijk en voorzien van een handtekening in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondeling volstaat.

  • 2.

    Er wordt alleen beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben.

  • 3.

    Intrekking door de indiener van een amendement of subamendement is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door de raad is afgerond.

 

Artikel 29. Moties

  • 1.

    Raadsleden dienen moties schriftelijk en voorzien van een handtekening in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    De behandeling van een motie vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp of voorstel waarop het betrekking heeft.

  • 3.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld.

  • 4.

    Intrekking door de indiener van een motie is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door de raad is afgerond.

 

Artikel 30. Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Raadsleden dienen initiatiefvoorstellen schriftelijk en voorzien van een handtekening in bij de voorzitter. Deze brengt een ingediend voorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van het college.

  • 2.

    Het college kan binnen 14 dagen nadat het ter kennis is gesteld van een voorstel schriftelijke wensen en bedenkingen tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.

  • 3.

    Nadat het college schriftelijke wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het tweede li gestelde termijn is verlopen, wordt het voorstel op de agenda van de eerstvolgende raadsvergadering geplaatst. Als de schriftelijk oproep hiervoor reeds is verzonden, wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende raadsvergadering geplaatst.

Artikel 31. Collegevoorstel

  • 1.

    Een collegevoorstel aan de raad dat vermeld staat op de voorlopige agenda van de raadsvergadering, wordt niet ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2.

    Als de raad van oordeel is dat het nodig is een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug te zenden aan het college, bepaalt de raad binnen welke termijn het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

 

Artikel 32. Interpellatie

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot het houden van een interpellatie schriftelijk in bij de voorzitter. Het verzoek bevat in ieder geval de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en de wethouders.

  • 3.

    Over verzoeken die ten minste 48 uur voor aanvang van een raadsvergadering zijn ingediend of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen wordt tijdens de eerstvolgende raadsvergadering gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende raadsvergadering.

  • 4.

    De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

 

Artikel 33. Schriftelijke vragen

  • 1.

    Raadsleden dienen schriftelijke beleidsvragen over de aanhangige vergadercyclus aan het college of de burgemeester in bij de griffier, waarbij wordt aangegeven of er een voorkeur voor schriftelijke of mondelinge beantwoording bestaat.

  • 2.

    De griffier brengt de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

  • 3.

    Schriftelijke beantwoording gebeurt zo spoedig mogelijk, in ieder geval tot uiterlijk 24 uur voor de betreffende vergadering.

  • 4.

    Vragen die ten minste 48 uur voor aanvang van een raadsvergadering zijn ingediend worden mondeling beantwoord in de eerstvolgende raadsvergadering, tenzij het college of de burgemeester de griffier gemotiveerd in kennis stelt dat dit onmogelijk is, waarbij tevens aangegeven wordt binnen welke termijn beantwoording zal plaatsvinden.

  • 5.

    Schriftelijke antwoorden van het college of de burgemeester worden door de griffier aan de raadsleden toegezonden.

  • 6.

    De vragensteller kan bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende vergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde vergadering nadere inlichtingen vragen over het door het college of de burgemeester gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.

 

Artikel 34. Inlichtingen

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de wet schriftelijk in bij de griffier.

  • 2.

    De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

  • 3.

    De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk aan de raad verschaft, in ieder geval binnen 30 dagen nadat het verzoek is ingediend.

 

Artikel 35 Mondelinge vragen

  • 1.

    Aan de leden van de raad wordt bij de aanvang van de reguliere raadsvergadering gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen.

  • 2.

    Het lid van de raad dat gebruik wenst te maken van het in het eerste lid genoemde recht, meldt dit, onder aanduiding van het onderwerp, ten minste 24 uur, behoudens spoedeisende gevallen, voor aanvang van de vergadering bij de voorzitter. De voorzitter kan, na overleg met het presidium, weigeren een onderwerp tijdens de vergadering aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.

  • 3.

    De vragen worden in één termijn door het college beantwoord zonder discussiemogelijkheden voor de overige raadsleden.

 

Hoofdstuk 4 Nadere duiding en vergaderwijze Besluitvormende raad, Discussieraad en Rondetafelgesprek.

Paragraaf 7. Besluitvormende raad

Artikel 36. De vergaderwijze

1. Er wordt vergaderd conform artikel 11 van dit Reglement.

2. Er wordt in principe gewerkt met spreektijden.

 

Artikel 37. Inspreken

Insprekers kunnen bij aanvang van de vergadering maximaal 5 minuten inspreken over geagendeerde onderwerpen.

 

Artikel 38. Frequentie

  • 1.

    Jaarlijks wordt een vergaderschema vastgesteld door het presidium, waarvan met instemming van het presidium afgeweken kan worden.

  • 2.

    De vergaderingen vangen in de regel om 19.30 uur aan en worden gehouden in het gemeentehuis van Raamsdonksveer. De besluitvormende raad wordt in de regel om 23.00 uur beëindigd dan wel geschorst tot nader, door de raad, te bepalen tijdstip.

 

Artikel 39. Verslaglegging

  • 1.

    Verslaglegging vindt plaats via audio- en videoverslaggeving.

  • 2.

    Daarnaast wordt een besluitenlijst vastgesteld.

 

Artikel 40. De voorzitter

De voorzitter van de besluitvormende raad is de burgemeester.

 

Paragraaf 8. Discussieraad

Artikel 41. De vergaderwijze

  • 1.

    Technische vragen (= vragen die door een ambtenaar beantwoord kunnen worden) worden vooraf aan het college gesteld conform het door het presidium vastgestelde vergaderschema.

  • 2.

    Het college beantwoordt deze vragen uiterlijk de dinsdag voorafgaand aan de Discussieraad.

  • 3.

    Er wordt vergaderd volgens het principe van twee vragenrondes waarbij in elke ronde tekens twee vragen kunnen worden gesteld. Elke vraag wordt direct beantwoord door de portefeuillehouder. Van dit principe kan afgeweken worden bij de behandeling van P&C stukken en in het geval van gevoelige of politieke dossiers.

  • 4.

    Na de vragenrondes worden de fracties in de gelegenheid gesteld om te pitchen (= voorlopig oordeel uit te spreken of toe te lichten).

  • 5.

    Raadsinformatiebrieven of ingezonden brieven worden in één termijn behandeld.

  • 6.

    De Discussieraad wordt afgesloten met een rondvraag. Deze kan enkel zien op actuele of dringende kwesties.

 

Artikel 42. Inspreken

  • 1.

    Bij de aanvang van de Discussieraad kan maximaal 5 minuten ingesproken worden over welen niet-geagendeerde voorstellen.

  • 2.

    Binnen een periode van 6 maanden kan niet vaker dan tweemaal ingesproken worden over hetzelfde onderwerp door dezelfde persoon, instantie of groepering.

  • 3.

    Presentaties door insprekers zijn toegestaan.

  • 4.

    Agendapunten worden in volgorde naar voren gehaald wanneer op het betreffende onderwerp wordt ingesproken.

 

Artikel 43. Frequentie

Jaarlijks wordt een vergaderschema vastgesteld door het presidium, waarvan met instemming van het presidium afgeweken kan worden.

 

Artikel 44. Verslaglegging

  • 1.

    Verslaglegging vindt plaats via audio- en videoverslaggeving.

  • 2.

    Daarnaast wordt een besluitenlijst vastgesteld.

 

Artikel 45. De voorzitter

De voorzitter van de Discussieraad is de burgemeester.

 

Paragraaf 9 Rondetafelgesprek

Artikel 46. Doel van het rondetafelgesprek

  • 1.

    Doel van het rondetafelgesprek is het verzamelen van informatie, over en weer, over een onderwerp.

  • 2.

    Er wordt ruimte geboden aan inwoners, verenigingen, maatschappelijke organisaties of bedrijven om hun maatschappelijke initiatieven voor het voetlicht te brengen of anderszins hun mening te laten horen over een onderwerp.

  • 3.

    In het gesprek is geen ruimte voor debat tussen politieke fracties.

  • 4.

    In het gesprek is geen gelegenheid om leden van het college politiek ter verantwoording te roepen.

  • 5.

    Bijeenkomsten van het rondetafelgesprek zijn openbaar tenzij de raad anders bepaald.

  • 6.

    De frequentie van het rondetafelgesprek vindt in de regel plaats conform het jaarlijks vast te stellen vergaderschema.

  • 7.

    Er wordt zoveel als mogelijk op locatie vergaderd.

 

Artikel 47. Deelnemers aan het rondetafelgesprek

  • 1.

    Aan het rondetafelgesprek kunnen deelnemen de leden van de raad, inwoners, deskundigen en vertegenwoordigers van verenigingen, maatschappelijke organisaties en bedrijven.

  • 2.

    Derden kunnen zich tot aanvang van het rondetafelgesprek bij de griffier melden.

  • 3.

    Iedere fractie kan zich, bij afwezigheid van een raadslid, laten vertegenwoordigen door een burgerlid.

 

Artikel 48. Burgerleden

  • 1.

    Raadsfracties kunnen, ter ondersteuning van hun werkzaamheden, maximaal twee nietraadsleden voorkomend op de kandidatenlijst van de laatst gehouden gemeenteraadsverkiezingen, voordragen voor benoeming als burgerlid.

  • 2.

    Het burgerlid wordt benoemd door de raad en legt bij benoeming een eed af.

  • 3.

    De burgerleden hebben enkel toegang tot openbare vergaderingen en openbare stukken.

  • 4.

    De gedragscode voor de leden van de raad is voor zover relevant van overeenkomstige toepassing op burgerleden.

  • 5.

    Burgerleden kunnen het woord voeren c.q. de plaats innemen van een raadslid in de discussieraad of in het rondetafelgesprek bij één of meerdere onderwerpen. Bij de aanvang van de vergadering wordt dit gemeld.

 

Artikel 49. De vergaderwijze

  • 1.

    Belanghebbenden en deskundigen hebben de gelegenheid in het gesprek relevante informatie, ideeën en meningen naar voren te brengen.

  • 2.

    De raadsleden hebben de gelegenheid beknopt aan de andere deelnemers een (nadere) toelichting te vragen op ingebrachte stukken of de in het gesprek naar voren gebrachte zaken.

  • 3.

    Eenieder, ook personen en instanties van buiten, kunnen onderwerpen aandragen bij de griffier. Deze communiceert een voorgedragen onderwerp met de raad.

 

Artikel 50. De voorzitter

  • 1.

    De raad benoemt uit zijn midden een voorzitter voor het rondetafelgesprek en een plaatsvervanger.

  • 2.

    De voorzitter is belast met het leiden van het gesprek, het handhaven van de orde en het doen naleven van het reglement van orde.

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 51. Uitleg reglement

In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.

 

Artikel 52. Intrekking oude reglement

Het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad 2014 wordt ingetrokken.

 

Artikel 53. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit reglement treedt in werking op 27 september 2019.

  • 2.

    Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad gemeente Geertruidenberg 2019.

 

Raamsdonksveer, 26 september 2019

 

De griffier, De burgemeester,

 

K.M.C. Millenaar, J.J. Luteijn

 

 

Toelichting

 

Bijgaand Reglement van Orde is in hoofdlijnen gebaseerd op het “Model Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad 2018” van de VNG. Artikelsgewijs zal, waar nodig, en toelichting worden gegeven o.a. daar waar is afgeweken van c.q. aangevuld op het Modelreglement van de VNG.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 worden een aantal begrippen uit dit reglement van orde gedefinieerd. Deze spreken grotendeels voor zich. Voor wat betreft het begrip “voorzitter” zij nog vermeld dat de burgemeester voorzitter is van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet (hierna; wet) schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, van de wet is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de wet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.

 

Aanvullend aan het Modelreglement van de VNG zijn de volgende begrippen toegevoegd: Besluitvormende Raad, Discussieraad, Rondetafelgesprek en burgerlid.

 

Bij “burgerleden” is in afwijking van de evaluatie in het presidium opgenomen dat zij het woord kunnen voeren c.q. de plaats innemen van een raadslid in de discussieraad of in het rondetafelgesprek bij één of meerdere onderwerpen. Bij de aanvang van de vergadering wordt dit gemeld. Op deze wijze kan optimaal van hun kennis en kunde gebruik worden gemaakt.

 

Artikel 2 Het presidium

Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol. Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen, omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan worde gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid van de Grondwet).

 

Het presidium als zodanig kan niet ook optreden als werkgeverscommissie.

 

In Geertruidenberg is gekozen om de regie van enkele interne of organisatorische kwesties bij het

presidium neer te leggen. In artikel 2 is als aanvullende taak opgenomen dat het presidium aanbevelingen doet aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad. Hieronder vallen taken als het initiëren van een aanpassing van het reglement van orde, het instrueren van de griffier en het bespreken van agenda-technische zaken.

 

Het is van belang dat in het presidium elke partij een stem heeft die even zwaar weegt (afwijkend van

huidige verordening). Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.

 

De griffier is bij elke vergadering van het presidium aanwezig, omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. De aanwezigheid van de secretaris kan ook gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die voorbereid worden door de ambtelijke organisatie.

 

De Modelverordening van de VNG kiest voor een agendacommissie naast het presidium. Daarvoor is in Geertruidenberg niet gekozen omdat eerdere pogingen daartoe minder goed hebben uitgepakt. Aanvullend op de Modelverordening van de VNG zijn de volgende aspecten extra opgenomen:

  • lid 1 is aangevuld met “alleen zij kunnen deelnemen aan de vergadering “ conform afspraken in het presidium.

  • Per vergadering wordt structureel teruggekeken naar de voorgaande vergadercyclus.

  • Het presidium wordt afgesloten met een rondvraag die enkel gebruikt kan worden voor het stellen van procedurele vragen.

 

Artikel 3. De griffier

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (art. V 1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde meldt schriftelijk aan de raad of hij de benoeming aanneemt (art. V 2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt legt hij aan de raad stukken over waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en – datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijk dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de wet (art. V 3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (art. 15, derde lid, van de wet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie die de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Ingevolge art. 4 V Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de raadsverkiezingen beslist de raad in oude samenstelling in zijn laatste vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden. Met ingang van 00:00 uur de volgende dag treedt de nieuwe raad aan (art. 18 van de wet en art. C 4, tweede lid, Kieswet).

 

Eerste en tweede lid

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

 

Derde lid

Het onderzoek van het proces-verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.

 

Het derde lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad een dergelijk besluit kan baseren. Op 28 febr. 2014 heeft de minister van BZK een circulaire uitgebracht waarin toegelicht wordt wanneer de raad gebruik kan maken van deze bevoegdheid (Gemeenteraadverkiezingen: hertellingen, kenmerk 2014-0000116196, 28 februari 2014, Ministerie van BZK). In deze circulaire wordt onder meer uiteengezet wanneer de raad tot hertelling kan besluiten. Het ligt niet voor de hand dat besloten wordt tot een hertelling waarvan tevoren duidelijk is dat deze niet tot een andere samenstelling in de raad kan leiden. Ook een verschil in zetels tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag is geen reden om over te gaan tot hertelling.

 

Vierde en vijfde lid

Na een raadsverkiezing kunnen de toegelaten raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling als bedoeld in art. 18 van de wet de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (vierde lid). Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden (vijfde lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in art. 14 van de wet vastgelegd.

 

Artikel 5 Benoeming wethouders

Bij dit artikel is ervoor gekozen om niet te kiezen voor de tekst van het modelreglement van de VNG maar de integrale tekst op te nemen zoals deze is voorgesteld door de CdK in Brabant. Met de voorgestelde werkwijze is reeds diverse malen gewerkt en deze stemt tot tevredenheid. De burgemeester laat altijd een screeningsonderzoek uitvoeren door een extern bureau en stelt de kandidaat-wethouder daarvan op de hoogte. In het geval een wethouder voor een tweede of derde periode wordt gekozen, vindt een lichtere screening plaats dan wanneer een wethouder voor een eerste keer wordt voorgedragen.

 

Artikel 6 Fracties

Eerste en tweede lid

De Kieswet en de wet kennen het begrip fracties niet. In art. 33 van de wet wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). Vanaf de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd (eerste lid). De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aankondiging die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerst vergadering de aanduiding mee (tweede lid).

 

Vierde lid

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede (vierde lid). Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.

 

Uitgangspunt van ons kiesstelstel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd. Dit uitgangspunt is gebaseerd op art. 27 van de wet en art. 129 van de Grondwet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

 

Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen. Een zetel “hoort” dan ook niet bij een partij, maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies, en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

 

Dit betekent ook dat:

  • kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de wet en de Kieswet;

  • personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;

  • als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.

 

Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben. Te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies door burgerraadsleden.

 

Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (art. P 19 Kieswet).

 

Vijfde lid

De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit art. G 3, vierde lid Kieswet. Dit is een logische voorwaarde als een politieke groepering zich voor het eerst wil laten registreren gebeurt dit ook. Op grond van art. G, derde lid, Kieswet wordt de naam van de nieuwe fractie onder meer geweigerd als deze in strijd is met de openbare orde of als deze overeenkomt met of erg lijkt op de naam van een politieke groepering die al geregistreerd is voor de Tweede Kamer- of Statenverkiezingen, én waardoor verwarring te duchten is. Voor het overige is de nieuwe fractie vrij in het kiezen van een naam.

 

Artikel 7. Oproep en agenda

In art. 19, eerste lid van de wet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk

uitnodigt voor de vergadering. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen voor een vergadering de leden een schriftelijke oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken stuurt. Uiteraard is het mogelijk, indien de raad dit wenst, de oproep per elektronische weg te versturen. De oproep vermeldt de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

 

In het eerste lid gaat het om een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen (tweede lid).

 

Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de wet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste en tweede lid onder berusting van de griffier en verleent deze de raadsleden op verzoek inzage c.q. worden hen de stukken onder een slotje elektronisch beschikbaar gesteld. Van geheimhouding wordt melding gemaakt op de stukken.

 

Het vierde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.

 

Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is art. 32, vierde lid, van de wet logischerwijs niet van toepassing en geldt art. 32, vijfde lid, van de wet.

 

Artikel 8. Ter inzage leggen van stukken

Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stuken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage aangeboden (eerste lid).

 

Naast de fysieke terinzagelegging op het stadhuis, zullen de stukken doorgaans op elektronische wijze worden aangeboden. Dit gaat via een digitaal raadsinformatiesysteem of door plaatsing op de gemeentesite.

 

Een stuk is een “document” in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en andere voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslagen, (concept)adviezen, al dan niet in elektronische vorm, verkrijgen de status van document in de in van de Wob.

 

Onder “stukken” als bedoeld in het derde lid worden verstaan: geheime stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige

geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven.

 

De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage gelegd. Op verzoek van de raadsleden verleent de griffier inzage aan hen. De griffier stelt de betreffende stukken ook digitaal beschikbaar aan enkel de raadsleden in een afgesloten omgeving (derde lid).

 

Artikel 9 Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de wet. Indien de kennisgeving uitsluitend elektronisch plaatsvindt, dient er een grondslag in een verordening te zijn.

 

Artikel 10 Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de wet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de lijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de wet.

 

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze (tweede lid). Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

 

Artikel 11 Aantal spreektijden

Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten (eerste lid). Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.

 

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

 

De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (art. 29 van de wet).

 

Artikel 12 Deelname aan de beraadslagingen door anderen

De bepaling is noodzakelijk in verband met de in art. 22 van de wet geregelde immuniteit. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.

 

De burgemeester en de wethouders hebben het recht het woord te voeren en deel te nemen aan de beraadslagingen. Ook de griffier kan deelnemen aan de beraadslagingen op uitnodiging van de voorzitter.

 

Artikel 13 Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen. Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van en initiatiefvoorstel gevolgd te worden (art. 30 van de wet).

 

Artikel 14 Handhaving orde, schorsing

Extra artikel overgenomen uit het oude RvO.

 

Artikel 15 Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven voor de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming beging.

 

Artikel 16 Beslissing

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist (eerste lid). De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing (tweede lid). Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid van de wet.

 

Artikel 17 Stemming; procedure hoofdelijke stemming

Indien een raadslid te kennen geeft gegeven een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden (eerste lid). De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van art. 32 van de wet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen (tweede lid). wellicht ten overvloede wordt hierbij nog gewezen op art. 209, tweede lid van de wet, dat tot hoofdelijke stemming verplicht bij het aangaan van een verplichting voordat de begroting is goedgekeurd.

 

De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele raadsleden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van deelname aan stemming op grond van art. 28 van de wet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

 

In de Winsumuitspraak (ABRvS, 7 aug. 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op art. 28 van de wet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met art. 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.

 

In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in art. 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in art. 28 van de wet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van BZK het volgende:

 

“de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftenprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (art. 268 van de wet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden ( en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk”.

 

Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:

  • In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM 9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad.

  • In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met art. 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van de grond van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegevens dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad, leidt niet een ander oordeel, omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming.

  • In ABRvS 6 febr. 2013, LJN BZ0796 preciseert de Afdeling haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 febr. 2013 heeft geleid ging het om een besluit van de gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De Afdeling overwoog dat, in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, het in de rede ligt voor de invulling van het begrip “persoonlijk belang” in art. 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij art. 28, eerste lid, onder a van de wet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit art. 2:4 van de Awb volgt dus – en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 – in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in art. 1.2., eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

 

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 febr. 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

Bij staking van stemmen is het bepaalde in art. 32 van de wet van toepassing. Indien de vergadering niet voltallig is, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.

 

Artikel 18. Volgorde stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen motie en een u amendement. Een amendement strekt tot wijziging van een voorstel en komt daarom in stemming voorafgaand aan de stemming over dat voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Bovendien kan de raad besluiten af te wijken van deze stemvolgorde.

 

Artikel 19 Stemming over personen

Art. 31, eerste lid, van de wet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Sinds 1 febr. 2016 is art. 31 ook van toepassing op de stemming over de benoeming van een wethouder (art. 35, eerste lid, van de wet). Datzelfde geldt voor de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een otie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leidt (art. 49 van de wet). Ook dat gebeurt schriftelijk en is daarmee geheim.

 

Stemming vindt plaats door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje. In geval van schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijke ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.

 

Bij de benoeming van wethouders is er sprake van een vrije stemming. Dat is dus anders dan bij een

voordracht waarbij de keus beperkt is tot twee of meer kandidaten.

 

Bij een vrije stemming is art. 28, eerste lid, onder a, en derde lid van de wet niet van toepassing. Daarin is bepaald dat een raadslid zich van stemming onthoudt wanneer hij “behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt”. Zoals vermeldt, is dat bij de benoeming van bethouders niet aan de orde. Een raadslid kan op het stembriefje de naam van elke kandidaat die zijn voorkeur heeft, invullen; die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander. Dat geldt dus ook voor raadsleden die zelf zijn genomineerd: die kunnen op zichzelf stemmen als ze dat willen.

 

De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • Een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en mevrouw Pieterse aan als wethouders. Als deze personen zitting in de raad hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • Een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht.

 

Het is denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

 

Artikel 20 herstemming over personen

Toegevoegd als extra artikel. De tekst van het oude RvO is hier extra toegevoegd omdat het in voorkomende gevallen een goede richtlijn biedt.

 

Artikel 21 Verslag en besluitenlijst

Art. 21 regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de wet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (art. 23, vijfde lid, van de wet).

 

Het conceptverslag wordt tegelijkertijd met de schriftelijke oproep verstuurd aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben (derde lid).

 

De griffier verleent de ambtelijke bijstand aan de raad. Daarom is de griffier aangewezen om het verslag op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen (vierde lid).

 

De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd (vijfde lid). Dit kan voordat het verslag is vastgesteld aangezien de besluitenlijst “slechts” een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Het ligt voor de hand dat het verslag en de besluitenlijst ook op de gemeentelijke website toegankelijk worden gemaakt (zesde lid).

 

Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld een (geluids)opname van de raadsvergadering met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen – voorzien van tijdscodes- en een besluitenlijst.

 

Artikel 22 Ingekomen stukken

Over aan de raad gerichte ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie of het college, etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten deorde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. De raad stelt op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast (tweede lid).

 

Artikel 23 Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Artikel 23 bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie en het maken van het verslag.

 

De bepalingen van dit reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artt. 25, 55 en 86 van de wet wordt opgelegd dan wel bekrachtigd of opgeheven.

 

In art. 23 van de wet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor het “sluiten van de deuren”, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

 

Artikel 24 Verslag besloten vergadering

1. In art. 24 wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid van de wet. In overeenstemming met de bepaling over het verslag van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter inzage bij de griffier c.q. wordt digitaal beschikbaar gesteld aan enkel de raadsleden in een afgesloten omgeving.

 

Artikel 25 Opheffing geheimhouding

In de in art. 25 aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overlegd. Het kan dus gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan een raadscommissie heeft overlegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

 

Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de wet, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overlegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

 

Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen door deze niet te bekrachtigen.

 

Als de raad een opgelegde geheimhouding opheft of niet bekrachtigt, wil dat niet zeggen dat de desbetreffende stukken dan “automatisch” openbaar zijn. De Wob is nog steeds op deze stukken van toepassing. Wanneer om openbaarmaking wordt verzocht moet dat verzoek dus aan de uitzonderingsgronden in de Wob worden getoetst om tot een besluit te komen over het al dan niet openbaar maken van de desbetreffende documenten. Dan kan uiteraard blijken dat er inmiddels geen grond meer is om openbaarmaking te weigeren.

 

Artikel 26 Toehoorders en pers

De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren, te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen (art. 26 van de wet).

 

Artikel 27 Geluids- en beeldregistraties

Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts vanaf een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat burgers die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.

 

Artikel 28 Amendementen en subamendementen

Elk lid kan wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen ter behandeling in de raad. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn , op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in te hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement nader beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 13).

 

Het recht van amendement is neergelegd in art. 147b van de wet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in art. 28. Op basis van art. 147b, tweede lid, juncto art. 147a, tweede lid, van de wet is de raad verplicht een amendement te behandelen overeenkomstig de door de raad vastgestelde eisen. Uit de bewoordingen van art. 147b, tweede lid, van de wet blijkt dat het recht om amendementen in te dienen aan elk lid van de raad toekomt, drempelsteun is derhalve niet vereist.

 

Aangevuld is dat amendementen moeten worden voorzien van een handtekening.

 

Artikel 29 Moties

In artikel 1 is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht, een motie heeft een juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequenties trekken.

 

Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats (derde lid). Dergelijke moties benaderen de in art. 29 geregelde initiatiefvoorstellen . Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering van controle door de raad.

 

In de wet wordt één specifieke motie uitgewerkt, namelijk in art. 49. Dit betreft de “motie van wantrouwen” waarbij de raad uitspreekt het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.

 

Aangevuld is dat moties moeten worden voorzien van een handtekening.

 

Artikel 30 Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen maar de raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.

 

In art. 147a, eerste lid, van de wet is dit uitgewerkt. Hier is bepaald dat een lid van de raad een initiatiefvoorstel kan indienen; met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat dit recht aan elk individueel raadslid toekomt, drempelsteun is dus niet vereist. Het tweede en derde lid van art. 147a van de wet bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld.

 

Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van de eis van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

 

De wet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen.

 

In het tweede lid is een termijn gesteld van 14 dagen om het college in de gelegenheid te stellen zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen,

 

In het vierde lid van art. 147a van de wet is sinds 1 febr. 2016 bepaald dat het college de gelegenheid moet krijgen om wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Het college moet immers de besluiten van de raad uitvoeren (art. 160, eerste lid, onder b, van de wet). Deze zogenaamde voorhangregeling is uitgewerkt in het tweede lid van dit artikel. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel.

 

Het derde lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst nadat het college in de gelegenheid is gesteld om zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Als de oproep voor de vergadering echter al is verzonden, dan plaatst de voorzitter het niet op de agenda van eerstvolgende, maar daaropvolgende raadsvergadering. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 8, tweede lid, voor te stellen het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Voor zover de in het tweede lid gestelde termijn dan nog niet verlopen is, zal er echter niet over het voorstel besloten kunnen worden (art. 147a, van de wet). Dit staat er weliswaar niet aan in de weg dat er al over wordt beraadslaagd in de raadsvergadering, maar de voorzitter van de raad zal dan vervolgens de stemming over het voorstel aan moeten houden totdat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Ook kan nadere beraadslaging op dat moment wenselijk worden geacht.

 

Voor het overige is het aan de raad om vervolgens te bepalen hoe het initiatiefvoorstel verder wordt behandeld als het op de agenda staat. Indien de wensen of bedenkingen van het college daar aanleiding toe geven kan de indiener van het voorstel eventuele wijzigingen doorvoeren. Hij of zij is daartoe niet verplicht, omdat de wet alleen aangeeft dat het college de mogelijkheid moet hebben om een visie op het initiatiefvoorstel te hebben. Er is verder geen verplichting om de wensen of bedenkingen ook daadwerkelijk in het voorstel te verwerken.

 

Artikel 31 Collegevoorstel

Art. 31 heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven (eerste lid).

 

Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden bijvoorbeeld voor een nadere onderbouwing. De raad bepaalt echt wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan het presidium overlaten.

 

Artikel 32 Interpellatie

Artikel 32 stelt nadere regels bij art. 155 van de wet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en is een zwaarder instrument. Het gaat om het recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig, omdat de vergaderorde wordt doorbroken.

 

Artikel 33 Schriftelijke vragen

Het vragenrecht stelt de leden van de raad in staat informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren en die zien op de aanhangige vergadercyclus. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Deze dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het college of de burgemeester geeft daarom het schriftelijke antwoord. In de praktijk zal een schriftelijke antwoord van het college vaak door de desbetreffende portefeuillehouder gegeven worden (art. 168 van de wet).

 

De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat de verantwoordelijk portefeuillehouder of de burgemeester in de raadsvergadering e.e.a. komt toelichten en nadere vragen komt beantwoorden. Om die reden is in het zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.

In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moeten leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.

 

Artikel 34 Inlichtingen

In art. 33 wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. De passieve inlichtingenplicht als bedoeld in art. 169, derde lid, van de wet, is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen, komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee wordt voorkomen dat een raadsmeerderheid om (partij) politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via dit reglement op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde.

 

De weigeringsgrond “stijd met het openbaar belang” is, zo blijkt uit de bewoordingen van art. 169 van de wet, wettelijk objectief en algemeen omschreven. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen.

 

In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als de raad en het college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de wet een algemene actieve inlichtingenplicht. Art. 169, tweede lid, van de wet verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Het college moet permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht.

 

Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Art. 169, vierde lid van de wet verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen zitoefening van een gemeente wettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e,f,g en h van de wet indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien de raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. De term “ingrijpend” is in de wet niet nader omschreven. De raad en het college dienen, op basis van de situatie in de eigen gemeente, tot een afbakening te komen. De wetgever heeft destijds het oog gehad op substantiële, financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. De raad en het college moeten hier derhalve zelf een modus in vinden.

 

Artikel 35 mondelinge vragen

In afwijking van het modelreglement wordt niet gekozen voor een standaard vragenuur aan het begin van de raadsvergadering maar voor de mogelijkheid tot het stellen van mondelinge vragen conform het huidige reglement.

 

Artikelen 36-50 Nadere duiding en vergaderwijze BR, DR en RT

Deze artikelen zijn extra toegevoegd aan dit reglement van orde en komen niet voor in het modelreglement van de VNG. Met de artikelen worden de Besluitvormende raad, de Discussieraad en het Rondetafelgesprek nader geduid. Tevens wordt specifiek ingegaan op de werkwijze in de verschillende gremia. De inhoud van deze artikelen is mede tot stand gekomen na evaluatie van het vergadersysteem door het presidium in april 2019