Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rhenen

Gemeente Rhenen - Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRhenen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeente Rhenen - Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022
CiteertitelWijzigingsverordening afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
  2. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-03-2023wijziging afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022

07-02-2023

gmb-2023-109853

01-01-202216-03-2023nieuwe verordening

22-02-2022

gmb-2022-94753

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeente Rhenen - Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022

 

 

De raad van de gemeente Rhenen

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 januari 2022

 

Gelet op:

• artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel a en onderdeel e van de Participatiewet, artikel 35 eerste lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 eerste lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

• Wet inburgering 2021 (Wi2021);

 

Besluit: vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022

 

Artikel 1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • b.

    benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    bijstandsnorm:

    • .

      toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Pw; of

    • .

      grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • d.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen;

  • e.

    gemeente: gemeente Rhenen;

  • f.

    uitkering: een uitkering op grond van de Pw, de IOAW, de IOAZ of BBZ;

 

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, van de Pw, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

 

Artikel 3 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

 

Artikel 4 Afzien van verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

 

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast ingaande de datum van aanvang van de uitkering voor zover deze nog niet is uitbetaald.

 

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Pw verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

 

Artikel 7 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 55 van de Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Pw;2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Pw;3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Pw niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Pw;4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Pw;5.derde categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw.

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Pw.

 

Artikel 7a Niet meewerken aan taaltoets

Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Pw, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast, vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

 

Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • .

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • .

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • .

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

    • .

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • c.

    derde categorie:

    • .

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • .

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • .

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de IOAZ;

    • .

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

 

Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

  • a.

    het geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

 

Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

 

Artikel 11 Verrekenen verlaging

  • 1.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 2.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 3.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Pw, wordt de verlaging toegepast over de maand van oplegging en de daaropvolgende maand.

 

Artikel 11a Verrekening boete op grond van de Wet inburgering 2021
  • 1.

    Als een boete op grond van de Wi2021 wordt opgelegd, wordt de boete verrekend met de bijstandsuitkering.

  • 2.

    De boete wordt verrekend over de maand volgend op de maand waarop de beschikking is verzonden.

  • 3.

    Er wordt rekening gehouden met een fictieve draagkracht van 5% van de bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

     

Artikel 12 Herziening verlaging op verzoek belanghebbende

Het college kan op verzoek van belanghebbende de verlaging van de uitkering herzien zodra

uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Pw nakomt.

 

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: geen verlaging;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.500,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.500,00 tot € 5000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 9 maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 5000,00 tot € 12.500,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.500,00 tot € 50.000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 18 maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 50.000,00 of meer: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden.

  • 3.

    Een verlaging van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand wordt opgelegd indien er sprake is van:

    • a.

      geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

    • b.

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

    • c.

      door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid;

  • 4.

    Indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering, wordt een verlaging opgelegd ter hoogte van 100 procent over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

 

Artikel 14 Verlaging bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een verlaging opgelegd van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering.

 

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Pw als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die Pw, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld, schriftelijke bedreigingen of een combinatie van agressieve gedragingen als genoemd in onderdeel b tegen de in de aanhef genoemde personen;

  • b.

    50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken, verbaal geweld, discriminatie en bij mondelinge bedreigingen gericht tegen de in de aanhef genoemde personen.

 

Artikel 16 Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1.

    Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Pw niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen genoemd in artikel 55 van de Pw die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of vermindering van de bijstand;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen genoemd in artikel 55 van de Pw die strekken tot de arbeidsinschakeling of beëindiging van de bijstand.

2. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven aan de belanghebbende.

3. Als een belanghebbende zich binnen een maand na bekendmaking van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in lid 2, opnieuw een verplichting als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Pw niet nakomt, wordt een verlaging toegepast van 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

 

Artikel 17 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 van deze paragraaf inhoudt, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

2. Als het college voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Pw kan verlagen en een boete op grond van de Wi2021 kan opleggen, dan wordt de bijstand verlaagd en wordt geen boete opgelegd.

3. In afwijking van lid 1 en 2 wordt een boete op grond van de Wi2021 opgelegd in plaats van een verlaging van de bijstand op grond van de Pw, als de verlaging van de bijstand tot een financieel nadeliger situatie leidt dan het opleggen van een boete en:

a. de belanghebbende nog wordt ontzorgd op grond van artikel 56a Pw; of

b. de verlaging van de bijstand er toe leidt dat het inburgeringsproces van de belanghebbende vertraging oploopt.

 

Artikel 18 Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 7a, onderdeel a of onderdeel b, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, zich schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 7a, onderdeel a of b, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 3.

    Als een belanghebbende binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel bof c, 7a, onderdeel a of b, 8, onderdeel a, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf heeft verlengd, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand;

  • 4.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 5.

    Wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden, kan door het college een verlaging voor ten hoogste drie maanden worden opgelegd. Dit geldt niet wanneer lid 4 van dit artikel van toepassing is. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit waarin de maatregel is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

 

Artikel 19 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze paragraaf tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

 

Artikel 20 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Rhenen 2016 wordt ingetrokken.

 

Artikel 21 Inwerkingtredingen citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 22 februari 2022

de raadsgriffier, de voorzitter

Ir. C.A.M. Apell, drs. J.A. van der Pas

 

 

Nadere tekst bij vaststellen Wijzigingsverordening (wijzigingen zijn in de tekst verwerkt):

Artikel II Intrekking verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

a. de Verordening Wet inburgering gemeente Rhenen, vastgesteld op 21 oktober 2010;

 

Artikel III Overgangsrecht

De bepalingen van de Verordening Wet inburgering gemeente Rhenen blijven van toepassing op inwoners, die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig werden en het inburgeringsexamen nog niet hebben afgerond.

 

Artikel IV Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

 

Artikel V Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wijzigingsverordening afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Rhenen 2022.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 7 februari 2023.

de raadsgriffier, de voorzitter,

drs. K. Koopman drs. J.A. van der Pas