Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Ooststellingwerf 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Ooststellingwerf 2022
CiteertitelBeleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Ooststellingwerf 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 18a van de Participatiewet
  2. artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  3. artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2022nieuwe regeling

15-02-2022

gmb-2022-88714

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Ooststellingwerf 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf besluit, gelet op art. 18a Participatiewet en art. 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, vast te stellen:

 

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Ooststellingwerf 2022

 

Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Participatiewet, de IOAW en IOAZ en het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).

Hoofdstuk II – Boete

Artikel 2. Lichte of zware procedure

  • 1.

    Als er sprake is van een benadelingsbedrag van ten hoogste € 340,- dan wordt de boete afgehandeld volgens de lichte procedure. Dit betekent dat het opmaken van een boeterapport en het vragen van de zienswijze van de betrokkene niet verplicht zijn.

  • 2.

    Bij een benadelingsbedrag van € 340,- of meer wordt altijd de zware procedure gevolgd waarbij het opmaken van een boeterapport en het vragen van een zienswijze van de betrokkene verplicht zijn.

Artikel 3. Waarschuwing

  • 1.

    Het college kan met het geven van een schriftelijke waarschuwing volstaan als:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag.

    • b.

      het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een benadelingsbedrag van maximaal € 150.

    • c.

      de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar dat op eigen initiatief binnen 60 dagen herstelt. Er is geen sprake van eigen initiatief als de gemeente informatie heeft opgevraagd. In die situatie wordt wel een boete opgelegd.

  • 2.

    Niet kan worden volstaan met een waarschuwing als eerder binnen de voorafgaande periode van 24 maanden een waarschuwing is gegeven voor een overtreding zoals benoemd in het eerste lid.

  • 3.

    In het geval sprake is van de situatie zoals genoemd in het 2e lid, bedraagt de boete ten minste € 150, tenzij een afwijkend bedrag noodzakelijk is voor de vaststelling van het bedrag dat als een evenredige boete is aan te merken.

Artikel 4. Recidive

Het college stelt in geval van recidive de boete vast op 150% van het benadelingsbedrag. Van recidive is sprake indien binnen vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

Artikel 5. Afstemming van de boete op de mate van verwijtbaarheid

Het college stemt de hoogte van de boete af op de mate van verwijtbaarheid van de gedraging op de navolgende wijze:

  • a.

    Is er sprake van een benadelingsbedrag en er is sprake van verminderde verwijtbaarheid, dan volstaat een boete van 25% van het benadelingsbedrag;

  • b.

    Is er sprake van een benadelingsbedrag maar geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan is sprake van normale verwijtbaarheid en volstaat een boete van 50% van het benadelingsbedrag;

  • c.

    Wanneer er geen sprake is van opzet, maar wel van grove schuld waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt, dan volstaat een boete van 75% van het benadelingsbedrag;

  • d.

    Wanneer door opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting er ten onrechte uitkering wordt verstrekt, dan volstaat een boete van 100% van het benadelingsbedrag.

Artikel 6. Afstemming van de boete op de financiële omstandigheden

Indien belanghebbende de op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

  • a.

    Bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • b.

    Bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • c.

    Bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • d.

    Bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete

  • e.

    Bij recidive bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen.

  • f.

    Indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet, dan kan er van uitgegaan worden dat dit vermogen beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit ineens te voldoen. Het deel van de boete dat hoger is dan het vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen wordt volgens de voorwaarden van a t/m e van dit artikel berekend.

  • g.

    Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete uitsluitend op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit vastgesteld.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete

  • 1.

    Het College kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete bij:

    • a.

      Ontbreken verwijtbaarheid

    • b.

      Dringende redenen

    • c.

      Gegevens tijdens aanvraag en na aanvultermijn niet compleet

    • d.

      Achteraf ontvangen middelen

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen, wordt een beschikking afgegeven.

Hoofdstuk III – Slotbepalingen

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Artikel 9. Overgangsrecht

Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op alle boete-onderzoeken waarbij op de datum van inwerkingtreding door het college nog geen besluit is genomen inclusief een besluit op bezwaar of beroep.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 februari 2022

TOELICHTING  

ALGEMENE TOELICHTING

Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving met ingang van 1 januari 2013 is de gemeente verplicht om bij schending van de inlichtingenverplichting een boete op te leggen. Na invoering van deze wet is er een aantal uitspraken gedaan door de Centrale Raad van Beroep. Uitspraken over de hoogte van de boete en over de afstemming in verband met verwijtbaarheid. De in 2013 gekozen lijn dat een boete in alle gevallen gelijk is aan het benadelingsbedrag is door de CRvB verworpen. Er zal onderzoek gedaan moeten worden naar de mate van verwijtbaarheid én de mogelijkheid om een opgelegde boete ook daadwerkelijk terug te betalen. Als gevolg van deze uitspraken is het Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten per 1 januari 2017 gewijzigd. Ook de beleidsvrijheid van de gemeente is gewijzigd. De invulling van de gemeentelijke beleidsvrijheid is vastgelegd in deze beleidsregels.

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

 

Artikel 1

Bij de begrippen die worden gehanteerd in deze beleidsregels wordt aangesloten bij de begrippen in de Algemene wet bestuursrecht en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Omwille van de leesbaarheid van deze beleidsregels wordt de definitie van een tweetal kernbegrippen hieronder herhaald:

 

Benadelingsbedrag: het nettobedrag dat, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 Participatiewet). Ook als het ten onrechte of te hoog betaalde bedrag is verrekend met de uitkering, is er sprake van een benadelingsbedrag.

Inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de IOAW; artikel 13 lid 1 IOAZ; artikel 17 lid 1 Participatiewet; en artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet SUWI.

 

Artikel 2

In artikel 5.53 lid 1 Awb is bepaald dat gekozen kan worden voor een lichte procedure als de maximale boete niet hoger is dan € 340. Bij de lichte procedure is het maken van een rapport en horen van de belanghebbende een bevoegdheid en geen verplichting. De gemeente maakt gebruik van de mogelijkheid om de lichte procedure in te zetten.

In het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit acht het college het wel belangrijk dat er voorafgaande aan het besluit tot het opleggen van een boete dat er contact wordt opgenomen met de belanghebbende om zijn zienswijze over de situatie te vragen.

Let op! Belanghebbende wijzen op de cautie, aangezien antwoorden niet verplicht is bij een boete-onderzoek.

 

Artikel 3

De mogelijkheid van het geven van een waarschuwing zijn in het boetebesluit verruimd. Het college kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing. In genoemde gevallen (lid 1) wordt volstaan met de waarschuwing.

 

Niet kan worden volstaan met een waarschuwing als de betrokkene binnen 24 maanden nogmaals de inlichtingenplicht niet nakomt. In dat geval volgt een boete, ongeacht of er sprake is van een benadelingsbedrag. Specifiek voor deze situatie is in art. 2, lid 11 van het Boetebesluit Sociale zekerheidswetten opgenomen dat het in dit geval in beginsel gaat om een minimumboete van € 150, tenzij een afwijkend bedrag noodzakelijk is voor de vaststelling van een evenredige boete. In alle gevallen wordt voor de beoordeling de boete de systematiek van art. 5 en 6 weer gehanteerd.

 

Artikel 4

Het is voor de kwalificatie 'recidive' van belang dat er bij de eerdere schending van de inlichtingenplicht sprake was van een benadelingsbedrag. Indien dus bij de eerste en/of tweede overtreding geen sprake is geweest van een benadelingsbedrag, dan kan de boete dus niet worden verhoogd in verband met recidive. Als er een waarschuwing is gegeven, dan telt deze waarschuwing dus niet mee voor de recidive. Als toepassing is gegeven aan artikel 6 (afzien van een boete wegens dringende omstandigheden) dan telt dit wèl mee. De recidivetermijn is in principe 5 jaar. Er geldt in sommige gevallen een verruimde recidivetermijn van 10 jaar. Dit is het geval als belanghebbende wegens de eerdere overtreding is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de recidive gelden gedragingen die hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2013 niet mee, tenzij deze gedragingen hebben voortgeduurd tot na 1 januari 2013. De eerdere sanctie of bestuurlijke boete moet onherroepelijk zijn geworden. Pas nadat deze onherroepelijk is geworden, kan er sprake zijn van recidive. Als er dus nog een procedure loopt tegen een eerder opgelegde boete en het college wil een tweede boete opleggen wegens het opnieuw schenden van de inlichtingenplicht, dan kan er nog geen sprake zijn van recidive. De eerste boete is immers nog niet onherroepelijk geworden.

 

Artikel 5

De CRvB heeft nadrukkelijk aangegeven dat bij het bepalen van de hoogte van de boete gekeken moet worden naar de verwijtbaarheid. Het maakt een groot verschil of er sprake is van opzet of van verminderde verwijtbaarheid. De wetgever heeft dit overgenomen. In zijn algemeenheid zal er sprake zijn van normale verwijtbaarheid.

 

In artikel 2a lid 2, 3 en 4 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten staan criteria opgesomd die aangeven wanneer er in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid, grove schuld of opzet. De criteria worden gehanteerd voor de beoordeling en afstemming van de hoogte van de boete.

 

Artikel 6

Vervolgens hangt de hoogte van de boete af van de draagkracht van de belanghebbende. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan de boete nooit hoger zijn dan 6, 12, 18 of 24 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen op het moment dat de boete wordt opgelegd. Aanwezig vermogen kan volledig worden ingezet voor het betalen van de boete. Dit is op basis van artikel 5:46 van de Awb en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De wetgever heeft dit bewust niet opgenomen in het Boetebesluit sociale Zekerheidswetten

 

Het opleggen van een boete is een belastend besluit. Dat betekent dat de bewijslast bij het college ligt. Het college zal dus moeten aantonen dat sprake is van opzet of grove schuld om een hogere boete van respectievelijk 100% of 75% van het benadelingsbedrag te kunnen opleggen. Het college moet dus vaststellen of sprake is van opzet, grove schuld of schuld. Daarnaast moet het college ook onderzoek doen naar verminderde verwijtbaarheid. Blijkt daarover niets uit het dossier en de klant geeft dit zelf ook niet aan, dan hoef je geen verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. In dat geval pas je de standaardverlaging van 50% toe.

 

Bij recidive is de boete 150% van het benadelingsbedrag maar ook dan moet berekend worden wat de betrokkene maximaal kan betalen. Boetes mogen niet hoger zijn dan de maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn conform art. 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht.

 

Onder f

Het beschikbare vermogen moet ingezet worden voor de aflossing van de boete.

Nadat de boete is berekend wordt gekeken hoeveel vermogen er beschikbaar is ten tijde van het opleggen van deze boete. Is het vermogen ingezet ter aflossing van de boete en er blijft nog een deel van de boete open staan dan wordt deze berekend volgens de rekenregels van dit artikel onder a t/m e.

 

Voorbeeld:

Er is sprake van een benadelingsbedrag van € 10.000,--. Deze is voor 100% verwijtbaar in verband met de handel in softdrugs. De boete is dan € 10.000,--.

Zijn vermogen op de bankrekening ten tijde van het opleggen van de boete bedraagt € 7000,--. De vermogensvrijlating is € 6.295,--. Dit betekent dat de eerste € 705,-- van de boete ineens afgelost kan worden. Het restant van € 9.295,-- wordt berekend volgens de rekenregels van artikel 6 onder d van deze beleidsregels. Dit betekent dat je 24 maanden lang het inkomen boven de beslagvrije voet meeneemt ter aflossing van de boete. Stel dat deze persoon € 100,-- per maand meer verdient dan de beslagvrije voet dan wordt de boete dus gematigd op € 3.105,-- ( € 2.400,-- + € 705,--)

 

Artikel 7

Daarnaast zijn er redenen waarom het College kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete.

 

  • a.

    Ontbreken verwijtbaarheid

Uit artikel 5:41 Awb vloeit rechtstreeks voort dat er geen boete opgelegd kan worden bij het ontbreken van verwijtbaarheid.

 

  • b.

    Dringende redenen

Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Deze werkwijze komt het maatwerk ten goede. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47; CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 Wwb, LJN: BV6355). Deze regel kan worden toegepast, indien door het opleggen van een bestuurlijke boete voor belanghebbende (of zijn gezin) onaanvaardbare consequenties zouden optreden, Daarbij kan met name gedacht worden aan levensbedreigende omstandigheden voor personen of aan duurzame ontwrichting van het gezinsleven.

 

  • c.

    Gegevens tijdens aanvraag en na aanvultermijn niet compleet.

Wanneer de informatie die nodig is om het recht op een uitkering vast te stellen niet door de betrokkene wordt gegeven, wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. Er wordt geen uitkering toegekend en ook geen boete opgelegd.

 

  • d.

    Achteraf ontvangen middelen

De situatie kan zich voordoen dat een belanghebbende achteraf ontvangen middelen niet uit eigen beweging meldt aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de ontvangst van een erfenis. Bij achteraf ontvangen middelen is geen sprake van ten onrechte verleende bijstand. De bijstand is in een dergelijk geval immers – vanwege het tijdelijke gebrek aan middelen - terecht verleend. Evenmin is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het opleggen van een bestuurlijke boete is daarom niet mogelijk. Terugvordering is wel mogelijk.

 

Indien een belanghebbende de nabetaling verzwijgt, is wel sprake van schending van de inlichtingenplicht vanaf het moment van de nabetaling. Een belanghebbende kan dan wel over de middelen beschikken en het college moet een intrekkings-/herzieningsbesluit nemen op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet en vervolgens terugvorderen op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet. Voor de hoogte van de bestuurlijke boete moet dan worden gekeken naar de te veel of ten onrechte verstrekte bijstand.

 

Artikel 8 en 9

Geen nadere toelichting