Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alblasserdam

Drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlblasserdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDrugs- en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam 2017
CiteertitelDrugs en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 13b van de Opiumwet
  2. artikel 174a van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2022Nieuwe regeling

10-01-2017

Deze regeling is op 22 februari 2017 bekend gemaakt in het huis- aan- huisblad.

Tekst van de regeling

Intitulé

Drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam 2017

 

De burgemeester van Alblasserdam,

 

gelet op de artikelen 13b Opiumwet, 174a Gemeentewet en 2:41 en 2:74 Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Alblasserdam,

 

besluit vast te stellen: Drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam 2017

 

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

De drugsoverlast binnen de gemeente Alblasserdam is beperkt. Zo zijn er in 2015 23 drank- en drugsoverlast meldingen gedaan en ook bij de gemeente komen meldingen van drugsoverlast vrijwel niet binnen. Verder zijn er in 2015 in Alblasserdam vier hennepkwekerijen ontmanteld. De vernieuwde beleidslijn is erop gericht drugsoverlast, drugscriminaliteit en/of drugshandel zoveel mogelijk te voorkomen en daar waar nodig strikt te handhaven. Daarom is het wenselijk om geactualiseerd drugsbeleid op te stellen dat zich (onder meer) richt op de wijze waarop hiertegen in voorkomende gevallen dan kan worden opgetreden.

In 2003 is voor de gemeente Alblasserdam het Handhavingsarrangement 'bestrijding drugshandel- en gebruik vastgesteld. Inmiddels is ruim dertien jaar verstreken. In deze dertien jaar zijn onder meer de Wet Damocles (artikel 13b van de Opiumwet), de Wet Victor en de Wet Victoria (artikel 174a van de Gemeentewet) in werking getreden die de burgemeester (onder meer) bevoegdheden geeft in het kader van het optreden tegen illegale drugshandel. Met de onderliggende nota wordt het drugsbeleid van de gemeente Alblasserdam aan de hand van de geldende wet- en regelgeving en de inzichten en ervaringen die in de afgelopen jaren zijn opgedaan geactualiseerd.

 

1.2 Lokale verantwoordelijkheid en regionale afstemming

Voor de regulering van de drugsbranche bestaan landelijke richtlijnen. De gemeente heeft echter de regierol bij het reguleren van de drugsbranche op lokaal niveau en kan dus zelf, binnen de kaders van de wet, invulling geven aan haar beleid. Het ontwikkelen en vaststellen van het gemeentelijk beleid vergt een centrale gemeentelijke regie waarbij het lokaal bestuur voorschriften vaststelt en met andere partners, zoals de politie en het Openbaar Ministerie, afspraken maakt over de handhaving van deze voorschriften.

Drugshandel en/of drugsgebruik is niet iets dat slechts één gemeente aangaat. De wijze waarop omliggende gemeenten ermee omgaan, kan gevolgen hebben voor Alblasserdam (en andersom). Niet alleen kunnen door regionale afstemming negatieve (verschuivings)effecten beperkt worden, ook creëert het meer duidelijkheid voor alle betrokkenen: eenduidigheid van beleid heeft tot gevolg dat politie en justitie één standaard kunnen hanteren in de gehele regio. Deze nota houdt daarom ook rekening met de kaders die zijn opgesteld met het beleid dat enkele omliggende gemeenten in de politieregio hebben opgesteld.

 

1.3 Doel

Het onderhavige drugsbeleid richt zich op:

  • het tegengaan en reduceren van drugsgebruik en/of drugshandel;

  • het voorkomen en verminderen van de schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden;

  • het voorkomen en verminderen van drugsoverlast en drugscriminaliteit en

  • het onverminderd doorzetten van de nullijn ten aanzien van coffeeshops.

 

1.4 Taken en bevoegdheden van de burgemeester

In algemene zin geldt dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Dit staat beschreven in artikel 172 van de Gemeentewet. Op basis van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare gebouwen en met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Ook de artikelen 174a van de Gemeentewet, 13b van de Opiumwet en de APV bepalingen over drugsoverlast wijzen de burgemeester aan als bevoegd gezag.

De burgemeester is dus het bevoegde bestuursorgaan inzake het drugsbeleid. Hij is bevoegd om dit beleid vast te stellen. De burgemeester is de gemeenteraad op basis van artikel 180 Gemeentewet 2 wel verantwoording verschuldigd over het door hem gevoerde beleid. Ook geldt de actieve informatieplicht.

 

1.5 Afbakening

De handel, de verkoop, de productie en het bezit van zowel soft- als harddrugs is strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het bezit en de verkoop van softdrugs is zodoende een overtreding máár wordt in Nederland, binnen duidelijke grenzen, niet vervolgd. Dit wordt het Nederlandse gedoogbeleid genoemd. In de onderhavige notitie wordt echter steeds uitgegaan van de strafbaarheid van de handel, de verkoop, de productie en het bezit van soft- èn harddrugs.

Smart-, head- en growshops en shisha-lounges (waterpijp cafés) zijn shops (winkels) die vallen onder de detailhandel. Shisha-lounges zijn in principe aan te merken als horecavoorzieningen in categorie IV (koffie-/theehuis), maar doordat er tevens drugs verkocht kunnen worden, is het een ongewenste vorm van horeca. De handel die in de bedoelde lounges wordt gedreven, is in principe niet strafbaar op grond van de Opiumwet. Er bestaat ook geen verdere regelgeving die nadere eisen en/of toetsen aan deze lounges stelt. Wel is de VNG bezig met het formuleren van richtlijnen ten aanzien van deze lounges.

In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Alblasserdam zal in de volgende herziening een bepaling worden opgenomen met een vergunningplicht voor shisha-lounges. Gelet op de omstandigheid dat steeds vaker shisha's gerookt worden in (eet)cafés, bars, thee- en koffiehuizen, betekent dit meestal dat een horecaondernemer voor het exploiteren van een shisha lounge een exploitatievergunning nodig heeft. Dit neemt niet weg dat bij constatering van drugsgebruik en drugshandel volgens de handhavingsmatrix bestuurlijk zal worden opgetreden. Maar ook bij bedrijven met dergelijke activiteiten die in beginsel ondergeschikt zijn aan het hoofddoel van de onderneming, zal in het kader van het toezicht en handhaving extra gecontroleerd worden.

Verder worden deze shops gereguleerd in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Per gemeente en per bestemmingsplan moet beoordeeld worden onder welke categorie horeca een shisha-lounge moet worden geschaard en of de vestiging van een shisha-lounge ruimtelijk gezien aanvaardbaar is. Uitgangspunt hierbij is een zo restrictief mogelijke regulering.

 

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt een uiteenzetting gegeven van de huidige wet- en regelgeving waar het drugsbeleid op gebaseerd is. In hoofdstuk drie wordt de onderbouwing beschreven voor de voortzetting van het nulbeleid in de gemeente Alblasserdam. In hoofdstuk vier worden de handhavingsinstrumenten en de –maatregelen opgesomd.

 

2. Juridisch kader en definities

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de wet- en regelgeving weergegeven waarop het drugsbeleid en de uiteindelijke uitvoering ervan is gebaseerd.

 

2.2 Artikel 13b Opiumwet (alias Wet Damocles)

Binnen het ‘Drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam 2016’ kan de burgemeester bij zijn optreden gebruik maken van de bevoegdheden uit artikel 13b Opiumwet. De burgemeester is bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen, indien sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Dit laatste houdt in dat in woningen of lokalen of op daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II behorend bij de Opiumwet moet zijn verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig moet zijn geweest. Zoals hiervoor genoemd geldt met het oog op de jurisprudentie, ook het hebben van een handelsvoorraad nog niet geoogste planten als sluitingsgrond in de zin van artikel 13b. De burgemeester zal tevens gebruikmaken van de bevoegdheid in art. 13b Opiumwet als de gedoogcriteria, zoals die gelden voor coffeeshophouders, niet worden nageleefd.

Tekst artikel 13b Opiumwet d.d. 1 juli 2013: 3

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

 

2.3. Artikel 174a Gemeentewet (alias Wet Victoria)

Op grond van deze bepaling kan de burgemeester een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf sluiten, als door gedragingen de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord of er ernstige vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde. Artikel 174a Gemeentewet zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast kunnen worden, gezien de strenge eisen die aan de verstoring van de openbare orde worden gesteld.

Criteria, waarmee bij de toepassing van art. 174a rekening moet worden gehouden, zijn:

  • er moet sprake zijn van gedragingen in de te sluiten woning en tevens van een verstoring van de openbare orde rond die woning. Het begrip openbare orde strekt zich in art. 174a verder uit dan alleen de woning; de burgemeester kan ook de verstoring van de openbare orde op bijvoorbeeld het erf meewegen in zijn beslissing, en zelfs verstoring van de openbare orde die wordt ervaren in naburige woningen

  • voor verstoring van de openbare orde in de zin van art. 174a is vereist dat sprake is van een ernstige bedreiging van zowel de veiligheid, als de gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning. Hier geldt dus een strenge cumulatieve eis de sluiting moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit (de duur van de sluiting moet primair bepaald worden door de ernst van de overlast en –in samenhang daarmee- de verwachting over de tijd die nodig zal zijn om een situatie te bereiken waarin de sluiting opgeheven kan worden zonder een te groot risico voor terugkeer van verstoring van de openbare orde)

  • er moet sprake zijn van gedragingen in de te sluiten woning en tevens van een verstoring van de openbare orde rond die woning. Het begrip openbare orde strekt zich in art. 174a verder uit dan alleen de woning; de burgemeester kan ook de verstoring van de openbare orde op bijvoorbeeld het erf meewegen in zijn beslissing, en zelfs verstoring van de openbare orde die wordt ervaren in naburige woningen

  • voor verstoring van de openbare orde in de zin van art. 174a is vereist dat sprake is van een ernstige bedreiging van zowel de veiligheid, als de gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning. Hier geldt dus een strenge cumulatieve eis

  • de sluiting moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit (de duur van de sluiting moet primair bepaald worden door de ernst van de overlast en –in samenhang daarmee- de verwachting over de tijd die nodig zal zijn om een situatie te bereiken waarin de sluiting opgeheven kan worden zonder een te groot risico voor terugkeer van verstoring van de openbare orde)

  • het besluit moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit, d.w.z. er mogen geen andere minder ingrijpende middelen zijn om de verstoring van de openbare orde in voldoende mate te kunnen bestrijden

  • in het kader van de zorgvuldigheidseis moet de burgemeester kunnen aantonen dat hij onderzocht heeft of het noodzakelijk is aan de bewoners vervangende woonruimte aan te bieden (schrijnende gevallen) zonder het geven van een waarschuwing door middel waarvan de bewoners expliciet op de hoogte worden gebracht van de hen te verwijten gedragingen, is het niet goed denkbaar dat de toepassing van de bevoegdheid van art. 174a, 1e lid in overeenstemming is met het in art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (door middel van de waarschuwing wordt de in te algemene bewoording gestelde bepaling geconcretiseerd zodat voldaan wordt aan de eis van ‘voorzienbaarheid’)

  • art. 174a, 4e lid verplicht tot het bieden van een termijn waarbinnen de bewoner zelf de gelegenheid krijgt een eind te maken aan de verstoring van de openbare orde

  • een besluit tot sluiting moet deugdelijk worden gemotiveerd; de rechter eist dat de verstoring van de openbare orde rond de woning aangetoond wordt met behulp van concrete, objectieve en verifieerbare gedragingen (bv. opgemaakte processen verbaal).

 

2.4 De Wet Victor

De Wet Victor regelt het traject na een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet of artikel 174a Gemeentewet. Indien, in voorkomend geval, sluiting niet voldoende wordt geacht dan wel de opheffing van een tijdelijke sluiting niet verantwoord is, kan op grond van de Wet Victor worden opgetreden. Bij deze wet zijn de Woningwet, de Onteigeningswet en het Burgerlijk Wetboek aangevuld met bevoegdheden. Artikel 14 van de Woningwet biedt het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) de mogelijkheid om de eigenaar of personen die uit andere hoofde bevoegd zijn tot het in het gebruik geven van het gesloten gebouw, open erf of terrein te verplichten om het gebouw, open erf of terrein in gebruik of beheer te geven aan een andere persoon of instelling. Ook kunnen burgemeester en wethouders op grond van dit artikel eisen dat voorzieningen worden getroffen zodat het gebouw, open erf of terrein weer op redelijke wijze tot bewoning of gebruik kan dienen. Indien geen gehoor wordt gegeven aan de aanschrijving kan tot toepassing van een last onder bestuursdwang of de oplegging van een lastgeving onder dwangsom worden besloten. In het uiterste geval kan het college tot onteigening van het gesloten gebouw, open erf of terrein overgaan overeenkomstig artikel 77 lid 1 sub 7 van de Onteigeningswet. De gemeente kan het gebouw, open erf of terrein dan ook zelf verkopen of verhuren via een plaatselijke woningcorporatie.

 

2.5 WKPB-register

Tijdelijke sluitingen van woningen en lokalen worden geregistreerd in het WKPB-register, zoals dat is voorgeschreven in de op 1 juli 2007 inwerking getreden Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen (WKPB). Deze wet houdt in dat iedere overheidsinstantie die publiekrechtelijke beperkingen mag opleggen hier een administratie van moet bijhouden. Daarnaast is het verplicht de gegevens over kadastrale objecten, waarop een beperking rust, te melden aan de zogenaamde Landelijke Voorziening. Dit betekent dat elk besluit tot sluiting, dat op basis van de artikelen 13b Opiumwet of 174a Gemeentewet wordt genomen, centraal binnen de gemeente Alblasserdam wordt geregistreerd, waarna de melding aan de Landelijke Voorziening wordt verzorgd.

 

2.6 De Algemene Plaatselijke Verordening

 

2.6.1 Artikel 2:41 APV

In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Alblasserdam (hierna: APV) is in artikel 2:41 een koppeling gemaakt met artikel 174a van de Gemeentewet en artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Aangezien dit artikel in de Gemeentewet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, is dit geregeld in artikel 2:41 lid 1 van de APV: verbod tot het betreden van een op basis van artikel 174a Gemeentewet gesloten lokaal/woning zonder ontheffing.

Het tweede lid van artikel 2:41 van de APV is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 13b van de Opiumwet om een last onder bestuursdwang op te leggen als in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven drugs als bedoeld in artikel 2 (hard drugs) of 3 (soft drugs) van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt of daarvoor aanwezig zijn. Met de laatste wijziging van de Opiumwet is het ook mogelijk om op te treden tegen drugshandel vanuit woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen. Lid 2 van artikel 2:41 van de APV regelt het verbod om zonder ontheffing een op basis van artikel 13b van de Opiumwet gesloten lokaal/woning te betreden.

Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning of het lokaal moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid aan artikel 2:41 toegevoegd: uitzondering van het verbod. Dit gaat dan over een uitzondering op het verbod zoals in lid 2 van dit artikel.

 

2.6.2 Artikel 2:74 APV

In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. De straathandel in drugs kan echter wel leiden tot een verstoring van de openbare orde. In artikel 2:74 van de APV is dan ook, kort gezegd, opgenomen dat het verboden is om op of aan de weg post te vatten of zich heen en weer te bewegen dan wel zich in of op een voertuig te bevinden of daarmee 5 heen en weer te rijden met het kennelijke doel om soft- en/of hard drugs af te leveren, aan te bieden of te verwerven.

 

2.7 Andere bestuursrechtelijke sancties

De toepassing van bestuursdwang door de burgemeester laat onverlet de toepassing van andere bestuursrechtelijke bevoegdheden.

 

2.8 Definities

  • 1.

    Harddrugs: Middelen vermeld op lijst I en lijst II behorend bij de Opiumwet, met uitzondering van softdrugs.

  • 2.

    Softdrugs: hasjiesj en hennep (ook stekjes), zoals omschreven in lijst II behorend bij de Opiumwet.

  • 3.

    Handel in drugs: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig zijn daarvan.

  • 4.

    Woning: een voor bewoning bestemd gebouw.

  • 5.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • 6.

    Standplaats: een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • 7.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

  • 8.

    Woonkeet: een loods, keet of ander soortgelijk bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid.

  • 9.

    Gebouw: een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 10.

    Een voor het publiek toegankelijk lokaal: een besloten ruimte, die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk is, niet zijnde een woning.

  • 11.

    Een niet voor het publiek toegankelijk lokaal: een besloten ruimte, die niet voor het publiek toegankelijk is, niet zijnde een woning.

  • 12.

    Coffeeshop: een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en gebruik van cannabisproducten plaatsvindt en waarvan de exploitant, zijnde een natuurlijk persoon, in het bezit is van een daartoe door de burgemeester verleende gedoogbeschikking.

 

3. De nuloptie

3.1 Algemeen

De mogelijkheid bestaat om te kiezen voor een nuloptie voor wat betreft de vestiging van coffeeshops in de gemeente. Ook uit jurisprudentie blijkt dat deze mogelijkheid tot de opties behoort. Dit betekent heel concreet dat als de gemeente een weloverwogen nuloptiebeleid heeft een verwijzing naar dit beleid volstaat om een coffeeshop binnen de gemeentegrenzen te weren dan wel middels een last onder bestuursdwang te sluiten.

Een coffeeshop is in Nederland een openlijk verkooppunt van cannabis. De verkoop van koffie is een bijzaak. Alcohol mag er sinds 2007 niet meer worden verkocht. Naast de functie van winkel heeft een coffeeshop ook de functie van ontmoetings-/ontspanningsruimte en gebruiksruimte voor cannabis. Deze gelegenheden kunnen ook andere namen voeren zoals bijvoorbeeld koffiehuis of theehuis. In dit beleid wordt de verzamelnaam coffeeshop gebruikt omdat deze naam het meeste is ingeburgerd. Bij het bepalen van een beleidskeuze, zoals onder meer de nuloptie voor wat betreft coffeeshops, dient steeds de vraag te worden gesteld wat de gevolgen zijn voor onder meer de openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat. Een aantal belangrijke uitgangspunten uit de landelijke nota "Het Nederlandse drugsbeleid" is in deze notitie verwoord en is ook toegepast bij het bepalen van de richting van het beleid.

 

3.2 De nuloptie

Met het handhavingsarrangement is in 2003 door de raad vastgesteld dat er in de gemeente Alblasserdam geen coffeeshops worden toegelaten. Uitgangspunt van dit nulbeleid is te voorkomen dat de veiligheid, de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de gezondheid van de inwoners van de gemeente nadelig worden beïnvloed als direct of indirect gevolg van de vestiging van een coffeeshop.

 

3.3 Voortzetting huidig beleid

De uitgangspositie van het softdrugsbeleid van 2003 wordt voorgezet in het onderhavige nieuwe drugsbeleid. Overwegingen die hier toe leiden:

  • 1.

    De gemeente Alblasserdam telt ongeveer 20.000 inwoners. Gezien de aard en de omvang van Alblasserdam tast de vestiging van een coffeeshop in ernstige mate het woon- en leefklimaat aan.

  • 2.

    In de buurgemeenten Dordrecht (5), Zwijndrecht (1) en Sliedrecht (1) coffeeshops aanwezig zijn. In deze gemeenten is er een toenemende druk om handhavend op te treden.

  • 3.

    De omliggende gemeenten (Nieuw-Lekkerland, Papendrecht, Hendrik Ido Ambacht) hanteren eveneens een nulbeleid.

  • 4.

    Er is op dit moment in de gemeente Alblasserdam geen sprake is van een verkooppunt van softdrugs in de vorm van een (legale) coffeeshop.

  • 5.

    Vestiging van headshops, growshops en smartshops binnen de gemeente wordt niet toegestaan.

 

4. Handhaving

4.1 Inleiding

Lokaal drugsbeleid kan alleen succesvol zijn wanneer het doeltreffend wordt gehandhaafd. Een doeltreffende handhaving is in voorkomende gevallen een gecombineerd optreden van gemeente, openbaar ministerie en politie waarbij strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en eventueel civielrechtelijke maatregelen, indien mogelijk, op elkaar worden afgestemd.

 

4.2 Strafrechtelijke handhaving

Het openbaar ministerie kent een gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs. Dit houdt in dat bij niet-bedrijfsmatige teelt van hennep, onder meer maximaal 5 planten, geen vervolging plaatsvindt. 7 Tevens wordt het bezit van een gebruikershoeveelheid softdrugs, maximaal 5 gram, gedoogd en zal bij constatering hiervan ook geen vervolging plaatsvinden. Zowel voor niet-bedrijfsmatige teelt als bij de constatering van een gebruikershoeveelheid softdrugs geldt dat de verdachte wel afstand moet doen van de drugs. Indien dit niet gebeurt, wordt alsnog vervolgd. Er vindt geen gerichte opsporing plaats tegen deze twee feiten. Ten aanzien van harddrugs bestaat geen gedoogbeleid.

Het voorafgaande wil zeggen dat bij constatering van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel de aanwezigheid daartoe van zowel soft- als harddrugs hiertegen wordt opgetreden door de politie en het openbaar ministerie. De prioriteit bij de politie en het openbaar ministerie in de strafrechtelijke aanpak van drugs ligt op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Met name op het gebied van georganiseerde hennepteelt wordt geïnvesteerd op intensivering van de aanpak en op verbreding van de aanpak met buiten de strafrechtketen gelegen partners zoals de gemeente.

 

4.3 Civielrechtelijke handhaving

Bij overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet (kort gezegd het handelen in, verkopen van, produceren van of bezitten van softdrugs en harddrugs) is het onder bepaalde omstandigheden/voorwaarden mogelijk een pand te onteigenen op grond van artikel 77 van de Onteigeningswet.

Het bevoegde bestuursorgaan kan bovendien de verhuurder van het gebouw vragen de overtreder uit te zetten. De verhuurder kan immers de huurovereenkomst ontbinden indien het gebouw is gesloten op grond van artikel 174a Gemeentewet of op grond van artikel 13b Opiumwet. Op deze wijze ontmantelt de plaatselijke woningcorporatie eventuele hennepkwekerijen die aanwezig zijn in woningen die zij verhuurd en worden de huurders vervolgens uitgezet.

 

4.4 Bestuursrechtelijke handhaving

 

4.4.1 Algemeen

Bestuursrechtelijke handhaving, het opleggen van een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom, zijn gericht op het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van een overtreding.

 

4.4.2 Last onder bestuursdwang

Last onder bestuursdwang houdt in dat een bestuursorgaan door feitelijk handelen (de sluiting van een woning of lokaal) een situatie die in strijd is met wet- en regelgeving ongedaan maakt. Daarbij hebben personen die daartoe zijn aangewezen door dat bestuursorgaan toegang tot elke plaats voor zover dat nodig is. Bij de toepassing van een last onder bestuursdwang is het bestuursorgaan bevoegd tot het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt. Ook is het bestuursorgaan bevoegd tot het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken. De kosten worden verhaald op de overtreder.

Artikel 125 van de Gemeentewet stelt dat het bestuursorgaan bevoegd is tot het toepassen van een last onder bestuursdwang. In afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht staat onder welke voorwaarden het bevoegd bestuursorgaan last onder bestuursdwang mag toepassen.

 

4.4.3 Last onder dwangsom

Een dwangsom is een geldboete die de gemeente de overtreder in het vooruitzicht stelt als de overtreding niet binnen een bepaalde termijn wordt beëindigd. De bedoeling is om de overtreder er zo toe te dwingen een situatie die in strijd is met wet- en regelgeving ongedaan te maken. Wordt dit niet gedaan, dan wordt de dwangsom geïnd.

Artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht stelt dat een bestuursorgaan bevoegd is om in de plaats van het toepassen van bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen. In afdeling 5.3.2 van deze wet staat onder welke voorwaarden het bevoegd bestuursorgaan een last onder dwangsom mag opleggen.

 

4.4.4 Beleidsuitgangspunt

Algemeen

In de gevallen dat opgetreden wordt op grond van de Wet Damocles (artikel 13b van de Opiumwet) of de Wet Victoria (artikel 174a van de Gemeentewet) heeft de wetgever expliciet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is op te treden middels een last onder bestuursdwang. Ook indien wordt opgetreden tegen een in strijd met het nulbeleid gevestigde coffeeshop moet worden opgetreden op basis van artikel 13b van de Opiumwet en kan de burgemeester zodoende gebruik maken van zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning of het lokaal waarin de coffeeshop is gevestigd.

Als beleidsuitgangspunt wordt gekozen voor het toepassen van een last onder bestuursdwang. Aangezien het financiële gewin van de handel, verkoop en/of productie van (hard en/of soft) drugs dusdanig groot is, mag van een last onder dwangsom in de meeste gevallen te weinig effect worden verwacht. Hiermee wordt naar verwachting niet bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waarbij het middel van sluiting niet adequaat of evenredig is, een last onder dwangsom worden opgelegd waarbij de dwangsom een omvang heeft van driemaal het vermoedelijke economische voordeel dat met de handel, verkoop en/of productie wordt behaald.

De door de burgemeester gekozen handhavingsmaatregel dient primair te bewerkstelligen dat er een einde wordt gemaakt aan de verboden situatie en dat de oude situatie wordt hersteld. Secundair beoogt de maatregel te bewerkstelligen, dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen.

Toepassing

Bij het toepassen van de last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet zijn de volgende stappen van belang. Voor het toepassen van de last onder bestuursdwang op grond van artikel 174a Gemeentewet gelden de stappen niet. Zie hiervoor paragraaf 2.3.

1.Voorbereiding

De feitelijke constatering van de verkoop, levering of verstrekking van drugs of het aantreffen van drugs is voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuurlijk op te kunnen treden. Deze constateringen kunnen door de politie aan de gemeente (de burgemeester) worden gemeld. De gemeente heeft zelf geen bevoegdheden of mogelijkheden om de betreffende informatie te verkrijgen en is hierbij dus in grote mate afhankelijk van de politie. De gemeente verzamelt en bundelt de gegevens van de politie samen met eventuele eerdere waarschuwingsbrieven aan de bewoners/de exploitant en klachten uit de omgeving. Op grond van deze feiten kan de burgemeester overgaan tot sluiting van de woning of het lokaal. De casus wordt in de lokale driehoek besproken. In tegenstelling tot de dossiervorming bij het gebruik van artikel 174a Gemeentewet, hoeft er bij het gebruik van artikel 13b Opiumwet geen overlast aangetoond te worden, maar voor zover die informatie aanwezig is, wordt die wel in het dossier betrokken.

2. Waarschuwing

Toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom gebeurt conform het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat, voorafgaande hieraan, door de burgemeester een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven, mits de spoedeisendheid en/of ernst van de casus zich hiertegen niet verzet. De overtreder wordt daarbij van de geconstateerde feiten schriftelijk op de hoogte gesteld. Dit geldt als een officiële waarschuwing, waarbij meegedeeld wordt wat de consequenties zullen zijn bij voortzetting van de overtreding(en). Bij toepassing van een last onder bestuursdwang of dwangsom, dient op grond van art. 5:24 lid 2 Awb een termijn gesteld te worden waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door zelf maatregelen te nemen. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Ook de eigenaar van het lokaal of de woning wordt hiervan (schriftelijk) op de hoogte gesteld. Wanneer er sprake is van vereiste spoed of wanneer het een ernstige overtreding betreft, kan besloten worden tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang, waarbij een waarschuwing of voorafgaande last achterwege blijft. Voor het bepalen van de ernst en het spoedeisende karakter van de overtreding fungeert de in dit beleidsdocument opgenomen handhavingsmatrix Opiumwet als uitgangspunt.

3. Belangenafweging en vervolgstappen

De burgemeester moet voorafgaand aan het nemen van het sluitingsbesluit de gevolgen van zijn besluit afzetten tegen de gevolgen die dit met zich meebrengt voor de overtreder. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Daarbij betrekt de burgemeester de eventuele zienswijze van de overtreder. Voordat de burgemeester overgaat tot sluiting van een woning of lokaal, wordt de overtreder/belanghebbende in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen op het voorgenomen besluit. Horen kan zowel schriftelijk als mondeling (dus ook telefonisch op zeer korte termijn) (art. 4:9 Awb). Het daadwerkelijke besluit tot toepassing van bestuursdwang wordt genomen met inachtneming van de kenbaar gemaakte zienswijze. De burgemeester kan op grond van artikel 4:11, derde lid, Awb het horen van een belanghebbende achterwege laten wanneer er sprake is van vereiste spoed of wanneer het beoogde doel alleen bereikt kan worden als belanghebbende daarvan niet van te voren in kennis wordt gesteld.

4. Motivering sluiting

De gemeente, de politie, het OM en eventueel andere partijen werken op grond van de lokale beleidsregels samen en treden gezamenlijk op tegen niet-gedoogde verkooppunten. Zij maken daarbij gebruik van (een mix van) strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en eventueel civielrechtelijke maatregelen die in zwaarte oplopen. Wanneer de burgemeester overgaat tot sluiting voor een bepaalde periode, dan zal dit besluit voldoende moeten worden gemotiveerd. Hierbij is de eis van proportionaliteit en subsidiariteit een factor van belang. Voor het bepalen van de sluitingstermijn wordt de daartoe opgestelde handhavingsmatrix gehanteerd. Het is daarbij van belang om te beseffen dat het toepassen van bestuursdwang geen strafrechtelijke veroordeling of bestraffende sanctie inhoudt. Zo is deze bevoegdheid ook niet bedoeld. Deze bevoegdheid is gericht op het herstel van de rechtsorde en het wegnemen van de overtreding. Daarbij is het van belang de toeloop tot het pand te beëindigen. Wanneer de sluitingstermijn daarvoor te kort blijkt, kan de burgemeester de sluiting verlengen.

5. Bekendmaking sluitingsbevel

De burgemeester brengt de overtreder voorafgaand aan de toepassing van bestuursdwang schriftelijk op de hoogte van het sluitingsbevel. Ook de eigenaar van het lokaal of de woning wordt hiervan op de hoogte gesteld. Als er sprake is van vereiste spoed of wanneer het beoogde doel alleen bereikt kan worden als belanghebbenden daarvan niet van te voren in kennis worden gesteld, vindt de opschriftstelling en uitreiking van het besluit zo spoedig mogelijk plaats nadat de bestuursdwang is toegepast (art. 5:31 lid 2 Awb). Bij de aanpak van hennepteelt, drugshandel en -productie zal daarvan als regel sprake zijn. Het bevel tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. Dit betekent dat alle belanghebbenden tegen het besluit bezwaar kunnen aantekenen en vervolgens, na de beslissing op het bezwaarschrift, beroep bij de bestuursrechter kunnen instellen. Belanghebbenden zijn in ieder geval de bewoners van de woning of het lokaal en (in geval van verhuur) de eigenaar.

6. Feitelijke sluiting

  • Bij de uitvoering van de sluiting kunnen naast een medewerker van de gemeente en politie ook de woningcorporatie, een aannemer, het energiebedrijf, de GGD en eventueel een medewerker van een verslavingszorginstelling aanwezig zijn. Het pand wordt indien gewenst ontruimd, zo nodig ontsmet, de nutsvoorzieningen worden afgesloten en de deuren en ramen worden zo nodig dichtgetimmerd en verzegeld.

  • Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken dient de sluiting van het pand binnen vier dagen te worden ingeschreven in de landelijke voorziening.

  • Vervangende woonruimte: het kan voorkomen dat bewoners die niet met de drugshandel in en rond het pand te maken hebben, getroffen worden door een sluitingsbevel. Uit jurisprudentie met betrekking tot artikel 8 van het EVRM blijkt dat in dit geval aan de ‘onschuldige bewoner’ passende vervangende woonruimte moet worden aangeboden.

  • Het doorbreken van het zegel levert een strafbaar feit op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht op. 10

7. Kostenverhaal

De kosten van sluiting kunnen ingevolge art. 5:25 eerste lid Awb op de overtreder worden verhaald. In de dwangbeschikking moet hiervan melding worden gemaakt. Kostenverhaal kan plaatsvinden bij dwangbevel (artikel 5:26 Awb). Voordat de kosten per dwangbevel worden ingevorderd, zal eerst geprobeerd worden de kosten te innen via het versturen van een aangetekende nota.

8. Afloop van de sluitingstermijn en heropening

Na afloop van de sluitingstermijn vindt overleg plaats tussen de gemeente en de eigenaar/verhuurder van de woning/het pand. Indien de gemeente van mening is dat er redenen zijn om de woning/het pand langer gesloten te houden, kan er een nieuw besluit worden genomen tot het sluiten van de woning of het pand.

Wanneer na heropening van een woning/pand de drugshandel opnieuw plaats heeft, wordt zo mogelijk opnieuw een sluitingsbesluit uitgevaardigd.

Indien een belanghebbende van mening is dat het gesloten pand dan wel de gesloten woning eerder heropend kan worden, kan hij/zij een verzoek tot opheffing van het besluit tot sluiting indienen bij de burgemeester. In dit verzoek moet de belanghebbende zijn verzoek motiveren. De basis hiervoor kan gevonden worden in de aangeduide omstandigheden die volgens het besluit tot sluiting van toepassing zijn bijvoorbeeld indien de gronden die hebben geleid tot sluiting niet meer van toepassing zijn.

 

5. Handhavingsmatrix en beleidscriteria

 

Voor handhaving van de Opiumwet is de gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, het openbaar ministerie en de politie vereist. Uitgangspunt is dat de burgemeester handhavend optreedt als er zich een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet voordoet. Ten behoeve hiervan is een handhavingsmatrix opgesteld. Deze geeft aan geeft aan hoe er opgetreden wordt. De handhavingsmatrix heeft zowel betrekking op woningen als op lokalen (geen coffeeshops zijnde). Een vervolgstap uit de matrix wordt alleen genomen indien de overtreding plaatsvindt binnen 3 jaar na de eerdere overtreding. De matrix heeft tot doel:

  • de handhavingsactiviteiten van politie, justitie en gemeente op elkaar af te stemmen en waar mogelijk complementair te laten zijn (handhavingsarrangement).

  • te realiseren dat geconstateerde overtredingen gevolgd worden door een adequate reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de ernst van de overtreding en het beoogde effect heeft, namelijk het handhaven van de Opiumwet.

  • kenbaar te maken aan de ‘overtreder’ welke maatregel hij van de overheid kan verwachten na een overtreding, waardoor er mogelijk tevens een preventieve werking vanuit gaat.

  • In beginsel sluit de zwaarte van de maatregel aan op de aard en de frequentie van de overtreding, teneinde te bereiken dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt, dan wel herhaling wordt voorkomen, in het kader van de bestuursrechtelijk handhaving. De getrapte sanctionering wordt in de matrix weergegeven.

Er zijn echter situaties die dermate ernstig zijn dat van de matrix afgeweken moet kunnen worden. Bijvoorbeeld als er een combinatie is van aanwezigheid van soft- en harddrugs, of tussen kweken/telen en aanwezigheid van soft- of harddrugs, of indien er een combinatie bestaat met andere strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld vuurwapenbezit of mensenhandel. De situering van het lokaal of de woning (op woonwijk of bedrijventerrein, dicht bij school e.d.) en de mate van overlast voor de omgeving kunnen eveneens meewegen in het bepalen van de invulling van de bestuursdwang. Ook wanneer een overtreding opgevolgd wordt door een overtreding uit een andere categorie van de matrix, kan er aanleiding zijn om van de matrix af te wijken. Tot slot kan er aanleiding zijn af te wijken indien er sprake is van ernstige gevaarzetting bijvoorbeeld door brandgevaar. Van het in de matrix vervatte arrangement zal dan ook in bepaalde gevallen worden afgeweken door de burgemeester, bijvoorbeeld door één of twee stappen van de matrix over te slaan, door spoedshalve bestuurlijke maatregelen te treffen of door te kiezen voor een (al dan niet strengere) andere matrixcategorie.

De toepassing van bestuursdwang is gericht op het herstel van de veiligheid en van de openbare orde. Daarbij is het van belang de toeloop tot het pand te beëindigen. Wanneer de sluitings-termijn daarvoor te kort blijkt, kan de burgemeester de sluiting verlengen. Kortom, de matrix is een richtlijn en een hulpmiddel ten behoeve van de handhaving. Elk geval blijft echter op zich staan, en per casus zal er gezocht worden naar maatwerk. Het is aan de burgemeester om per concreet geval te bepalen hoe aan de bevoegdheid tot handhaving invulling wordt gegeven.

De termijn van sluiting bij daaropvolgende constateringen van situaties als bedoeld in artikel 13b Opiumwet, is opgenomen in onderstaande tabel. Deze termijnen worden noodzakelijk geacht om de openbare orde te herstellen en de ‘loop’ uit het pand te halen. Uitgangspunt daarbij is dat een overtreding waar een waarschuwing of een bestuurlijke maatregel op is gevolgd, gedurende een aaneengesloten tijdvak van drie jaren blijft meetellen om te bepalen welke stap uit het stappenplanmoet worden genomen. Indien er een tijdsverloop van meer dan drie jaar zit tussen de laatste overtreding en een nieuwe overtreding dan wordt het stappenplan weer vanaf stap 1 gevolgd.

De verjaringstermijn van drie jaar geldt tussen iedere stap uit het stappenplan en vanaf het moment dat de overtreding is geconstateerd tot het moment van een volgende constatering. Indien op een geconstateerde overtreding een tijdelijke sluiting volgt, wordt de verjaringstermijn verlengd met de duur van de sluiting.

Overtreding

Woningen

Overige lokalen

 

Softdrugs

Harddrugs

Softdrugs in bezig van eigenaar lokaal

Softdrugs in bezig van bezoeker

Harddrugs

1e keer

Waarschuwing

3 maanden

3 maanden

Waarschuwing

6 maanden

2e keer

3 maanden

6 maanden

12 maanden

6 maanden

12 maanden

3e keer

12 maanden

12 maanden

Onbepaalde tijd

12 maanden

Onbepaalde tijd

4e keer

Onbepaalde tijd

Onbepaalde tijd

n.v.t.

Onbepaalde tijd

n.v.t

Indien er sprake is van een gecombineerde aanwezigheid van soft- en harddrugs worden de maatregelen genomen die staan vermeld onder het kopje ‘Harddrugs’.

Indien er sprake is van de aanwezigheid van softdrugs in lokalen, dan wordt er in de handhavingsmatrix een onderscheid gemaakt in bezit. In de praktijk kunnen echter situaties ontstaan waarbij er softdrugs wordt aangetroffen in een lokaal en de eigenaar hier geen schuld aan heeft. Het is dan niet redelijk om dan gelijk over te gaan tot een sanctie. Vanuit die overweging wordt er eerst een waarschuwing uitgevaardigd.

 

6. Citeertitel

 

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ''Drugs en coffeeshopbeleid gemeente Alblasserdam''.

 

Alblasserdam, 10 januari 2017

Burgemeester van Alblasserdam,

J.G.A Paans.