Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Beleidsregels terugvordering -en invordering gemeente Ooststellingwerf 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering -en invordering gemeente Ooststellingwerf 2022
CiteertitelBeleidsregels terugvordering -en invordering gemeente Ooststellingwerf 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2022nieuwe regeling

15-02-2022

gmb-2022-87716

B&W, 15 februari 2022 7

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering -en invordering gemeente Ooststellingwerf 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels terugvordering -en invordering gemeente Ooststellingwerf 2022

Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      PW: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WI: Wet inburgering;

    • e.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • f.

      de wetten: de onder a tot en met e genoemde wetten en regelingen tezamen;

    • g.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • h.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • i.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • j.

      uitkering: uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ of Bbz;

    • k.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf;

    • l.

      vermogen: totaal van bezittingen en schulden met uitzondering van schulden die zijn ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht.

    • m.

      beslagvrije voet: dat deel van de uitkering dat nodig is voor de basale kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • n.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • o.

      inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, eerste en tweede lid, Participatiewet en artikel 13, eerste lid, IOAW en IOAZ;

Hoofdstuk II Terugvordering

Artikel 2. Algemeen

Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 53a, zesde lid en artikel 54, derde en vierde lid van de PW of artikel 17, derde lid, van de IOAZ/IOAW.

  • b.

    het terugvorderen, verrekenen of invorderen van verleende bijstand of ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in:

    • 1.

      de artikelen 58 tot en met 60a van de PW;

    • 2.

      artikel 25 tot en met 28 van de IOAW;

    • 3.

      artikel 25 tot en met 28 van de IOAZ;

    • 4.

      artikel 12, tweede lid, onderdeel c, Bbz;

    • 5.

      artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz;

    • 6.

      artikel 39, tweede lid, Bbz;

    • 7.

      artikel 41, vierde en vijfde lid Bbz.

  • c.

    het vestigen van een recht van hypotheek of pandrecht ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de verstrekte uitkering conform artikel 48 lid 3 PW.

Artikel 3. Brutering

  • 1.

    Het college bruteert de vordering, voor zover de belasting en premies niet meer verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelastingen en premies volksverzekeringen. Na afloop van het lopende kalenderjaar vordert het college de uitkering bruto terug.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel ziet het college af van brutering en vordert de bijstand netto terug als:

    • a.

      de reden van terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen;

    • b.

      belanghebbende over het ontstaan van de vordering geen verwijt kan worden gemaakt en het ook niet verweten kan worden dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald.

Artikel 4. Terugvorderingsbeschikking

Het college vermeldt in de terugvorderingsbeschikking, in aanvulling op hetgeen in artikel 4:86 Awb is gesteld en voor zover geen betalingsregeling is opgenomen, in ieder geval:

  • a.

    het bedrag dat wordt teruggevorderd en over welke periode dit bedrag betrekking heeft, en;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen betaling moet plaatsvinden, en;

  • c.

    wat de reden is van de terugvordering, en;

  • d.

    of er al dan niet sprake is van redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, en;

  • e.

    de mogelijkheid voor de belanghebbende om voor het verstrijken van de gestelde betalingstermijn een gemotiveerd verzoek tot het treffen van een betalingsregeling te doen, en;

  • f.

    dat, bij gebreke van tijdige betaling of het tijdig indienen van een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling, het college zal overgaan tot het instellen van rechtsmiddelen waarmee uiteindelijk tot (dwang)invordering wordt overgegaan.

Artikel 5. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz ineens terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Artikel 6. Afzien van terugvordering

  • 1.

    Het college ziet af van terugvordering als:

    • a.

      aan belanghebbende te veel of ten onrechte uitkering is toegekend en hij had dit redelijkerwijs niet kunnen begrijpen;

    • b.

      aan belanghebbende te veel of ten onrechte uitkering is toegekend en hij had dit redelijkerwijs kunnen begrijpen, maar de betaling heeft reeds meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden.

    • c.

      de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen, gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden, zoals re-integratieactiviteiten, schuldsituaties en andere sociale motieven spelen hierbij een rol.

  • 2.

    Het college trekt een besluit tot het afzien van terugvordering in als op een later moment blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel, ziet het college niet af van terugvordering als de vordering:

    • a.

      het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; of

    • b.

      door pand- of hypotheekrecht wordt gedekt; of

    • c.

      is ontstaan ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht.

Artikel 7. Matigen van vordering

  • 1.

    Als het college een concreet signaal heeft ontvangen, waaruit redelijkerwijs moet worden afgeleid dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, dan heeft het college, na de ontvangst van dat signaal nog zes maanden de tijd om het recht op bijstand in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De bijstand die na die zes maanden ten onrechte of tot een te hoog bedrag wordt toegekend, vordert het college niet terug.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in lid 1 wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van lid 1, ziet het college niet af van terugvordering als de vordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht.

  • 4.

    Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een voorliggende periode omdat belanghebbende over die gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat teveel aan bijstand zou zijn verstrekt, indien belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.

  • 5.

    Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer het totaalbedrag van de (restant)vordering(en) minder bedraagt dan € 150,00 en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.

Hoofdstuk III Invordering

Artikel 8. Betalingsverplichting belanghebbenden zonder uitkering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid om over te gaan tot verrekening of als betalingsverplichting een betaling van de volledige vordering ineens op te leggen, dan wel ambtshalve een maandelijks aflossingsbedrag vast te stellen.

  • 2.

    Wanneer de schuldenaar kan beschikken over vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet dat redelijkerwijs te gelde kan worden gemaakt dan wordt dit vermogen terstond ingezet ter aflossing van de schuld.

  • 3.

    De hoogte van de maandelijkse aflossing bij beëindiging of intrekking van de uitkering is gedurende de eerste zes maanden gelijk aan het aflossingsbedrag tijdens de uitkering, tenzij de gehele vordering binnen 36 maanden vanaf de start van de aflossingsperiode kan worden afgelost.

  • 4.

    Als de vordering vanaf datum beëindiging of intrekking niet binnen 12 maanden volledig wordt voldaan, dan wijzigt na zes maanden de hoogte van de maandelijkse aflossing overeenkomstig lid 5, 6 en 7 van dit artikel.

  • 5.

    In het geval van maandelijkse aflossing stelt het college:

    • a.

      bij een inkomen op of onder bijstandsniveau de aflossing vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, of;

    • b.

      bij een inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm de aflossing vast volgens draagkracht. Hierbij heeft belanghebbende minimaal de beschikking over een bedrag ter hoogte van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 6.

    In afwijking van het eerste en het vijfde lid, onder a en b, van dit artikel voert het college op verzoek van belanghebbende een berekening uit volgens artikel 475d Rv om de beslagvrije voet te bepalen. Het college past de hoogte van het verrekende bedrag aan met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

  • 7.

    Als het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, bedraagt de aflossingsruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met 35% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 8.

    In de betalingsverplichting neemt het college nadere voorwaarden op.

  • 9.

    Indien de belanghebbende in gebreke blijft tot volledige nakoming van de betalingsverplichting, legt het college het besluit tot terugvordering ten uitvoer.

Artikel 9. Aflossingscapaciteit belanghebbende met een uitkering

  • 1.

    De aflossing voor de belanghebbende die een uitkering ontvangt, bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid voert het college op verzoek van de belanghebbende een berekening uit volgens artikel 475d Rv om de beslagvrije voet te bepalen. Het college past de hoogte van het verrekende bedrag aan met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 10. Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit door college

  • 1.

    Het college wijzigt de termijn en/of wijzigt of verhoogt de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting als de gewijzigde omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    Het college wijzigt of verhoogt de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting in een aflossingsverplichting ineens als de belanghebbende desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld middels een beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 11. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting op verzoek van belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde betalingsverplichting niet te kunnen voldoen

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van dit verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 12. Verrekening en beslaglegging

  • 1.

    Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering, over te gaan tot verrekening.

  • 2.

    Als verrekening overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is legt het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer door middel van vereenvoudigd derden beslag of middels invordering bij dwangbevel en beslaglegging.

  • 3.

    Het college draagt de invordering over aan een derde als daar omstandigheden voor zijn.

  • 4.

    De aan het derde lid van dit artikel verbonden invorderingskosten berekent het college overeenkomstig artikel 17 van deze beleidsregels volledig door aan de belanghebbende.

Artikel 13. Uitstel van betaling

Indien de financiële situatie of de bijzondere omstandigheden van de belanghebbende hiertoe aanleiding geven, besluit het college ambtshalve of op verzoek daartoe tot het verlenen van uitstel van betaling gedurende maximaal 12 maanden.

Hoofdstuk IV 4 Kwijtschelding

Artikel 14. Afzien na tijdsverloop

  • 1.

    Het college verleent op verzoek van belanghebbende kwijtschelding als:

    • a.

      belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of;

    • b.

      belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan, of;

    • c.

      belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of;

    • d.

      belanghebbende een bedrag, gelijk aan minstens 50% van de rest som, in één keer aflost, onder voorwaarde dat:

      • I.

        de reële verwachting is dat de afkoop van de bijstandsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd, en;

      • II.

        de belanghebbende door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in één keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

  • 2.

    Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

    • b.

      vorderingen die het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht, met dien verstande dat de in dit artikel genoemde termijnen dan steeds 10 jaar zijn.

  • 3.

    In afwijking va het eerste en tweede lid kan indien er een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van artikel 18a van de PW of artikel 20a van de Ioaw/Ioaz kan er niet eerder tot kwijtschelding worden overgegaan dan vanaf het moment dat de bestuurlijke boete is voldaan.

  • 4.

    Het college is in afwijking van het eerste en tweede lid niet verplicht tot kwijtschelding over te gaan als de schuldenaar kan beschikken over vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet dat redelijkerwijs te gelde kan worden gemaakt dan wel vermogen waarover de schuldenaar binnen een redelijke termijn redelijkerwijs over kan beschikken. Bij de vaststelling van het vermogen wordt rekening gehouden met de gehele vermogenspositie zonder aftrek van geldschulden die voor kwijtschelding in aanmerkingen kunnen komen.

Artikel 15. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Bij verstrekking van leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen/inrichtingskosten overeenkomstig artikel 51 van de PW hanteert het college als uitgangspunt dat belanghebbende gedurende maximaal 36 maanden aaneengesloten aflost op de geldlening. De aflossing wordt gesteld 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag per maand. Zodra gedurende 36 maanden volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, stelt het college een eventueel restant van de lening buiten invordering (als bijstand om niet verstrekt).

  • 2.

    Wanneer de looptijd wordt onderbroken, bijvoorbeeld door niet-correcte aflossing of door een gebrek aan aflossingscapaciteit, verlengt het college de looptijd met het aantal maanden dat niet correct is afgelost.

  • 3.

    Het college legt de verplichting op dat de bijzondere bijstand die wordt verleend in afwachting van andere middelen ineens geheel wordt afgelost als de belanghebbende over deze middelen beschikt. Als de middelen niet voldoende zijn om de totale lening te voldoen, lost belanghebbende het restant volgens de artikelen 8 en 9 van deze beleidsregels af.

Artikel 16. Kwijtschelding (leen)bijstand in verband met een schuldregeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 60c PW en artikel 29a van de IOAW en IOAZ ziet het college gedeeltelijk van (verdere) invordering af als duidelijk is dat een schuldregeling alleen tot stand kan komen op voorwaarde, dat het college ook hieraan deelneemt.

  • De voorwaarden hiervoor zijn:

    • a.

      er moet sprake zijn van een problematische schuldensituatie, en;

    • b.

      medewerking is vereist voor het tot stand komen van de schuldregeling, en;

    • c.

      redelijkerwijs is te voorzien dat belanghebbende niet kan voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • d.

      evenredige verdeling met schuldeisers van gelijke rang. Het college kan voor teruggevorderde bijstand als preferente schuldeiser het dubbele percentage eisen ten opzichte van de concurrente schuldeisers;

    • e.

      het gedeelte van de lening of de vordering dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, blijft buiten het akkoord.

  • 2.

    Het college trekt de medewerking weer in als achteraf blijkt dat:

    • a.

      er geen schuldregeling tot stand is gekomen binnen de daarvoor gestelde termijn;

    • b.

      de verplichtingen van de schuldregeling niet correct worden nagekomen;

    • c.

      er onjuiste informatie om tot een schuldregeling te komen, is verstrekt.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 17. Kosten

  • 1.

    Het college brengt aan de schuldenaar in overeenstemming met artikel 4:113 Awb de kosten van de aanmaning in rekening.

  • 2.

    Het college brengt de schuldenaar in overeenstemming met artikel 4:120 Awb de kosten van dwangbevel in rekening.

  • 3.

    Wanneer met behulp van een gerechtsdeurwaarder voor het innen van geldschulden op bezittingen van de schuldenaar beslag wordt gelegd, wordt de geldschuld verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 februari 2022