Organisatie | Lopik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsprogramma Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek gemeente Lopik, Montfoort en Oudewater |
Citeertitel | Uitvoeringsprogramma Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek gemeente Lopik, Montfoort en Oudewater |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Kaart bijlage 1 Uitvoeringsprogramma |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-02-2022 | nieuwe regeling | 21-06-2005 | 15 |
De raad van de gemeente Lopik;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 mei 2005 om op hoofdlijnen in te stemmen met de voorliggende landschapsvisie (april 2005) en kennis te nemen van de verdere planning tot aan het vaststellen van visie en uitvoeringsprogramma in het 3e kwartaal 2005,
dat deze landschapsvisie, onderdeel van het intergemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan, tot stand is gekomen in overleg met een klankbordgroep waarin belanghebbende groepen vertegenwoordigd zijn;
dat de bevolking regelmatig over de inhoud en voortgang is geïnformeerd;
dat er een aparte discussiebijeenkomst met de raadsleden van de drie gemeenten plaatsgevonden heeft en dat de hoofddoelstellingen en deelvisies op hoofdlijnen onderschreven werden maar dat er wel een aantal opmerkingen zijn gemaakt;
dat deze opmerkingen tot aanpassing van de visie hebben geleid;
dat dit heeft geleid tot een breed gedragen visie op het behoud en de ontwikkeling van het landschap van de drie gemeenten;
Gezamenlijke aanpak drie gemeenten uitvoeringsplan
De uitwerking van de visie in concrete projecten is een belangrijk onderdeel van het Landschapsontwikkelingsplan. Om de visie ook werkelijkheid te laten worden is deze verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. De drie gemeenten hebben besloten gezamenlijk een uitvoeringsplan op te stellen.
Binnen dit plan is duidelijk aangegeven welke projecten gezamenlijk worden opgepakt en welke projecten en taken specifiek zijn voor één gemeente.
De projecten die voortkomen uit de visie zijn divers van aard en strekking. De uitvoering van de projecten is naast de afhankelijkheid van draagvlak en financiering mede afhankelijk van een goede inbedding van het landschapsbeleid in de organisatiestructuur van de gemeente. Het is belangrijk dat de gemeente in ieder geval een basisambitie vastlegt in een aantal fundamentele 'randvoorwaarden', die te maken hebben met de plek van het landschapsbeleid binnen de gemeentelijke organisatie. Deze 'basis randvoorwaarden' leggen het fundament voor continue aandacht en een blijvende activiteit in de organisatie op het gebied van landschapsontwikkeling. De 'basisvoorwaarden’ zijn in hoofdstuk 2 weergegeven. Per taak is aangegeven of deze per gemeente of door de drie gemeenten samen dienen te worden opgepakt.
Projecten, kosten en prioriteiten
De visie is 'opgeknipt' in diverse projecten die verspreid over de komende tien jaar uitgevoerd kunnen worden. Elk project is in hoofdstuk 3 kort omschreven in een projectblad met daarbij het doel, de trekker, de belangrijkste kosten, de financieringsbronnen en het instrumentarium. Daarna is in hoofdstuk 4 de prioritering van de projecten in de tijd uitgezet. In hoofdstuk 5 is vervolgens in het kostenoverzicht een indicatie aangegeven van de te verwachten kosten voor de gemeente. Op basis hiervan kunnen de gemeenten een globale reservering op de jaarlijkse begroting maken.
Beleidsinstrumenten en financieringsmogelijkheden
In hoofdstuk 6 zijn vervolgens de diverse beleidsinstrumenten beschreven, die kunnen worden ingezet voor een actueel landschapsbeleid en een actieve landschapsontwikkeling. In de projectvoorstellen wordt naar deze beleidsinstrumenten verwezen. Vervolgens is in hoofdstuk 7 een overzicht gegeven van financieringsmogelijkheden. In de projectvoorstellen is per project aangegeven van welke financieringsmogelijkheden gebruik kan worden gemaakt.
Het verdient aanbeveling om het landschapsontwikkelingsplan actief te houden en ervoor te zorgen dat het plan reageert op nieuwe ontwikkelingen. De voortgang van de projecten dient jaarlijks kort geëvalueerd en zo nodig bijgesteld te worden. Hierdoor blijft het plan actueel. Ook is het van belang om nieuwe ontwikkelingen in het beleidsinstrumenten en de financieringsmogelijkheden bij te houden en om de paar jaar te actualiseren.
Zoals reeds in de inleiding is vermeld is het van groot belang dat elke gemeente een basisambitie vastlegt in een aantal fundamentele 'randvoorwaarden', die te maken hebben met de plek van het landschapsbeleid binnen de gemeentelijke organisatie. Deze 'basis randvoorwaarden' leggen het fundament voor continue aandacht en een blijvende activiteit in de organisatie op het gebied van landschapsontwikkeling. Per taak is aangegeven of deze per gemeente of door de drie gemeenten samen dienen te worden opgepakt. In de regel dient zoveel mogelijk gestreefd te worden naar samenwerking, omdat de doelstellingen vaak vergelijkbaar zijn en de overhead kosten dan zo laag mogelijk blijven. De voorstellen hebben te maken met de organisatie van het landschapsbeleid binnen de gemeentelijke structuur. De landschapscoördinator, het landschapsfonds en het communicatieplan zijn in de projecten verder uitgewerkt.
2.1 Gemeentelijke taken en organisatie
De gemeenten spelen een belangrijke rol bij de stimulering van een actieve landschapsontwikkeling. In feite dienen de gemeenten de initiator en motivator te zijn en politiek de visie van het landschapsontwikkelingsplan te ondersteunen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en de voortgang van het in het Landschapsontwikkelingsplan ingezette beleid.
De gemeente stimuleert convenantvorming tussen het (toekomstige) landschapsfonds en particulieren en/of verenigingen ten aanzien van beheer en ontwikkeling van het landschap voor een structurele financiering en daarmee totstandkoming van de beleidsdoelstellingen. Ook kan zij andere convenanten stimuleren, zoals bijvoorbeeld het voorkomen van planologische schaduwwerking van nieuwe landschapselementen.
Koppeling RO beleid en landschapsontwikkeling
Handhaving van bestaande landschapswaarden kan door het voeren van een goed ruimtelijk ordeningsbeleid, via het bestemmingsplan, aanlegvergunningen en bouwvergunningen. Daar waar nieuwe ontwikkelingen zich voordoen biedt het LOP een goed kader voor het vormen van nieuw ontwikkelingsgericht beleid. De realisatie van natuur- en landschapsontwikkeling (ook wel OLS genoemd, Ontwikkelingsgerichte Landschaps Strategie), recreatief medegebruik, versterken van cultuurhistorie, etc, is onder andere mogelijk door randvoorwaarden te stellen aan bestemmingsplanwijzigingen en / of bouw- en aanlegvergunningen.
Enkele voorbeelden van de koppeling tussen rode en groene ontwikkelingen zijn opgenomen in het rapport van Landschapsbeheer Nederland. Een tijdige communicatie van deze randvoorwaarden naar de aanvrager is van groot belang, bijvoorbeeld bij een functiewijziging van het bestemmingsplan of bij een bouwvergunning. Dit is een taak voor het landschapsloket en de betreffende beleidsmedewerker, die het eerste contact heeft met de aanvrager. Een begeleidend stimulerend beleid ten aanzien van advies en subsidie van erfinrichting- en beplanting werkt in een groot aantal gevallen positief.
Een toetsing doet zich in drie verschillende vormen voor. De beleidslijn ten aanzien van landschappelijke inpassing ligt in de lijn van de huidige situatie.
De bouwwerken zelf in het buitengebied worden ook getoetst aan de Welstandsnota’s.
Beleidsmedewerker natuur en landschap
Binnen de gemeente dient de landschapscoördinator terzijde te worden gestaan door een beleidsmedewerker, die verantwoordelijk is voor natuur en landschap of in brede zin voor integrale ontwikkeling van het buitengebied. Omdat landschap veel raakvlakken heeft met andere disciplines is een goede afstemming met diverse afdelingen binnen de gemeente noodzakelijk. Een periodiek overleg (bijvoorbeeld met stedenbouw en verkeer) kan zeer zinvol zijn, waarin men elkaar kort informeert over nieuwe initiatieven en duidelijke afspraken maakt over te volgen procedures en gewenste landschappelijke aspecten bij nieuwe ontwikkelingen.
Het oprichten van een landschapsloket bij elke gemeente, een toegankelijke informatievoorziening, waar (aan)vragen kunnen worden ingediend en algemene informatie wordt verstrekt, vergroot het draagvlak onder de diverse actoren in het buitengebied (grondeigenaren, gebruikers, e.d.). Het landschapsloket moet open, actief en helder werken en informatie bieden. Het landschapsloket vormt de koppeling tussen een externe aanvraag en de uitzetting en coördinatie hiervan binnen de gemeentelijke organisatie. Dit loket biedt de particulier advies, ondersteuning en begeleiding. De informatie en advisering is toegespitst op de landschapsontwikkeling en is algemeen, doch helder en doelgericht. Het loket wijst op beleidsregels en subsidies en schakelt vervolgens de landschapscoördinator in voor de specifieke ondersteuning van de particulier. Het verdient voorkeur om als gemeenten samen te werken in een loket met betaalde krachten en vrijwilligers, bijvoorbeeld in samenwerking met de agrarische natuurvereniging Lopikerwaard.
Voor de continuïteit van de landschapsinrichting en het beheer is het van groot belang dat elke gemeente gebiedsdekkend kan beschikken over een landschapscoördinator. Deze persoon bundelt als het ware alle kennis over het gebied en kan ook de samenhang tussen diverse projecten en de kansen die zich voordoen in het buitengebied in het oog houden. Door het aanstellen van of het handhaven van een landschapscoördinator is er een aanspreekpunt voor advisering van de particuliere grondeigenaar en een bruggenhoofd naar de beleidsmatige afdelingen van de gemeente. Door de inzet van de gemeentelijke landschapscoördinator en zijn uitvoeringsbudget ontstaat er draagvlak onder bevolking en particuliere grondeigenaren voor landschapsontwikkeling en -beheer.
De landschapscoördinator is dus de intermediair tussen de particuliere eigenaren, andere overheden en het gemeentelijke beleid. De landschapscoördinator werkt nauw samen met het plattelandsloket. Het plattelandsloket is het eerste informatiepunt voor de particulier, maar het plattelandsloket kan vervolgens doorverwijzen naar de landschapscoördinator.
De landschapscoördinator stimuleert particulieren in de participatie van landschapsontwikkeling en landschapsbeheer en zorgt voor draagvlak onder de bevolking en geeft specifieke voorlichting over aanleg en beheer van landschapselementen. De landschapscoördinator ondersteunt de particulier bij de uitwerking naar uitvoerings- en beheerplannen, subsidieaanvragen en duurzame financiering. De landschapscoördinator heeft een eigen uitvoeringsbudget. Samenwerking tussen de landschapscoördinatoren binnen het plangebied van de Groene Driehoek is gewenst. Bij een parttime functie is het ook mogelijk dat één landschapscoördinator voor meerdere gemeenten inzetbaar is. Ook zouden de landschapscoördinatoren van de drie gemeenten ieder een specifiek taakveld kunnen hebben, waarbij zij voor dat taakveld ook werk voor de andere gemeenten verrichten.
Met enige regelmaat (1 of 2 maal per jaar) is het wenselijk overleg te hebben tussen de diverse landschapscoördinatoren en beleidsmedewerkers van gemeenten binnen de Groene Driehoek. Zij kunnen
dan de gemeentelijke plannen op elkaar afstemmen en gezamenlijke projecten opstarten. Hierdoor kunnen de planning, werkwijze en het ambitieniveau van grensoverschrijdende projecten op elkaar worden afgestemd. In feite kan dit overleg beschouwd worden als voortgangsoverleg en evaluatie en afstemming van het uitvoeringsplan.
2.2 Begeleidingscommissie uitvoering LOP
De opstelling van het LOP is begeleid door een klankbordgroep, waarin een groot aantal regionale en lokale organisaties was vertegenwoordigd. Het is wenselijk tijdens het uitvoeringstraject de adviesfunctie van deze klankbordgroep voort te zetten in een begeleidingscommissie.
Deze organisaties vormen samen een breed draagvlak en klankbord ten aanzien van vraagstukken in het landelijke gebied. Zij hebben specifieke kennis, die kan worden ingebracht en zij kunnen bij een aantal projecten ook bij de uitvoering betrokken worden. In een regelmatig overleg (1 à 2 maal per jaar) worden plannen en initiatieven op elkaar afgestemd en wordt geïnventariseerd welke organisaties bij bepaalde projecten een bijdrage kunnen leveren. De vergadering dient door één van de ambtenaren of landschapscoördinatoren goed te worden voorbereid. In feite vormt de commissie een voortzetting van de klankbordgroep van het LOP. Het overleg kan eventueel gecombineerd worden met een excursie naar een gerealiseerd project of een project in uitvoering, bijvoorbeeld de Eemlandhoeve in Buschoten-Spakenburg of Den Hâneker in Groot-Ammers. Binnen de uitvoering van projecten vindt vervolgens met de betrokken partijen overleg plaats. Desgewenst worden hiervoor aparte werkgroepen opgericht. De begeleidingscommissie kan functioneren onder aansturing van de stuurgroep Groene Driehoek onder roulerend voorzitterschap van de betrokken wethouders.
Gebiedscommissie in het kader van ILG
In het kader van de regeling Investering Landelijk Gebied (ILG) wordt er in de provincie Utrecht naar gestreefd gebiedscommissies in te stellen, waarin diverse organisaties en betrokken partijen bij het landelijk gebied vertegenwoordigd zijn. Deze gebiedscommissies kunnen dan op integrale wijze projecten indienen bij de provincie. Gezien de samenstelling van de begeleidingscommissie kan deze op termijn wellicht overgaan in een dergelijke gebiedscommissie.
Het is voor het draagvlak van het uitvoeringsplan en de participatie van particulieren aan projecten belangrijk dat regelmatig informatie aan de bevolking wordt gegeven over de voortgang van het uitvoeringsprogramma. Dit kan via diverse middelen, bijvoorbeeld via een nieuwsbrief, website of via berichten in de krant. Met deze informatie kunnen particulieren geïnformeerd worden over projecten, waar zij aan mee kunnen doen, bijvoorbeeld het herstel van een fruitboomgaard of een erfbeplanting. Anderzijds kan deze informatie bewoners erop wijzen dat een bepaalde maatregel is uitgevoerd en op een bepaalde plek bij voorbeeld heeft geleid tot herstel van landschapselementen, zoals het herstel van een houtkade of een Tiendweg. De drie gemeenten kunnen in dit communicatieplan samen werken.
Ook is het belangrijk voor de continuïteit van de uitvoering en de betrokkenheid van bewoners dat een trekker van het plan, bijvoorbeeld de Landschapscoördinator of een bestuurder, met enige regelmaat naar buiten treedt met aansprekende voorbeelden van uitgevoerde projecten. Hier kan een stimulerende rol van uit gaan, welke het draagvlak voor behoud en herstel van landschapskwaliteiten vergroot en waardoor ook anderen enthousiast kunnen worden.
2.4 Financiering / landschapsfonds
Vanuit bestaande regelingen voor landschapsontwikkeling en landschapsbeheer is niet altijd een dekkende financiering mogelijk. Dit vormt vaak een knelpunt in de uitvoering van projecten. Toch is het wenselijk dat bepaalde onderdelen van de visie actief gestimuleerd worden door de gemeenten door deze op te nemen in projecten. Om de slagingskans van een aantal van deze projecten te vergroten is het van belang dat de gemeenten een extra stimulans in een stuk ontbrekende financiering geven. Deze gemeentelijke bijdrage kan vaak via subsidieregelingen verdubbeld of verdrievoudigd worden, maar kan dan de vereiste eigen bijdrage afdekken. Deze financiering werkt dan als een cofinanciering. Een dergelijke financiering kan worden opgezet via een landschapsfonds. Volgens de richtlijnen van de EU mag een ondernemer € 3000 steun per jaar ontvangen. Het verdient aanbeveling het fonds in regionaal verband met de drie gemeenten op te zetten, omdat de overhead-kosten dan zo laag mogelijk zijn en er diverse praktische voordelen aan verbonden zijn. Er ontstaat dan één herkenbare organisatie.
Naast overheden kunnen burgers, particulieren, bedrijven of projectontwikkelaars de landschapsontwikkeling en het -beheer steunen en stimuleren door middel van geldelijke giften en bijdragen aan het landschapsfonds.
Het bestuur van het landschapsfonds beheert de gelden en zorgt voor een goede besteding aan projecten. Deze zullen deels gebruikt worden voor cofinanciering aan projecten die bijdragen aan landschapsontwikkeling en het landschapsbeheer.
De voordelen van een landschapsfonds zijn:
De uitvoeringsprojecten vormen een belangrijk onderdeel van het landschapsontwikkelingsplan. Zij zorgen voor een actieve landschapsontwikkeling in het buitengebied. De projecten zijn uiteenlopend van aard en voor het overzicht onder verdeeld in enkele thema’s. Tussen deze thema’s bestaan ook veel raakvlakken. Hieronder zijn alle projecten weergegeven. Zij zijn in de volgende paragrafen ieder apart uitgewerkt. Per project is aangegeven of dit een project voor een gemeente afzonderlijk is of een project dat iedere gemeente voor zich dient uit te voeren met onderlinge afstemming of dat de gemeenten het project expliciet samen dienen uit te voeren (samen).
N.B. De voorlichtingskosten komen terug in project E1, waar als onderdeel van de communicatie een nieuwsbrief is opgenomen.
3.2 Projecten landschapsontwikkeling
Inspireren, adviseren en ondersteunen De volgende acties zijnhier wenselijk:
| |||||
| |||||
| |||||
| |||||
| |||||
Erfbeplantingen zijnkarakteristiek voor een landschapstype. Zij begeleiden de bebouwing in visuele zin. Het is belangrijk dat de erfinrichting haar sobere karakter behoud, dat aansluit bij het buitengebied. Er is een toenemende belangstelling te onderkennen voor een streekeigen erfinrichting. Landschapsbeheer Nederland heeft onlangs de website www.kijkmijnerf.nl opgezet. Speciale aandacht dient uit te gaan naar de ruimtelijke kwaliteit van recreatieve voorzieningen. Denk hierbij aan een landschappelijke uitstraling van verblijfsrecreatieterreinen zoals een camping of een dagrecreatieterrein. In het project Linschoterwaard zijn Groene bebouwingslinten als project benoemd met als middel het starten van een ‘bottom-up’-proces.
|
3.3 Projecten landschapsbeleid
3.9 Projecten educatie / informatie
3.10.1 Aanbevelingen gemeentelijk beleid
1 Nadere studie verkeerseffecten Lekdijk, gemeente Lopik
Het is wenselijk de verkeersveiligheid voor langzaam verkeer (fietsen, wandelen, skeeleren) op de Lekdijk te verbeteren. Hiervoor dient een nadere verkeersstudie te worden verricht, waarbij ook de effecten op de achterliggende wegen worden betrokken. In de studie kunnen maatregelen worden bepaald, welke de veiligheid voor langzaam verkeer bevorderen. Het idee van het realiseren van ‘uitkijkbalkons’, waar een mooi uitzicht bestaat op de uiterwaarden en eventueel een struinroute start dient hierin te worden betrokken.
2. Hollandse IJssel, gemeenten Oudewater en Montfoort
Voor de Hollandse IJssel is een integraal ontwikkelingsperspectief opgesteld genoemd ’Hollandse IJssel, meer dan water’. Het perspectief streeft zowel naar de verbetering van de vaarweg, de bodem- en waterkwaliteit als naar een duidelijke landschappelijke herkenbaarheid zonder storende bedrijven, een ecologische verbinding en een recreatieve ontsluiting via het jaagpad. Nieuwe landgoederen worden plaatselijk als middel gezien om natuur- en landschapsdoelen te bereiken.
Er zijn acht gebieden aangewezen als ontwikkelingsgebied, waarvan vier (deels) binnen het plangebied van het LOP. De streefbeelden van deze vier deelgebieden zijn in de landschapsvisie opgenomen. Deze streefbeelden dienen bij nieuwe ontwikkelingen in de zone langs de Hollandse IJssel als toetsingskader te worden gebruikt.
3 Actualiseren monumentale bomenlijst gemeente Oudewater
De gemeente Oudewater beschikt over een gemeentelijk monumentale bomenlijst. Deze lijst dient één keer in de 10 jaar geactualiseerd te worden.
3.10.2 Aanbevelingen provinciaal beleid
1Opnemen waardedaling grond bij realisatie kleine landschapselementen in SN / SAN
Om de aanleg van kleine landschapselementen door particulieren te stimuleren is het van belang dat de waardedaling van de grond vergoed wordt. Het instellen van een nieuwe provinciale subsidieregeling met waardedalingscomponent voor kleine landschapselementen op landbouwgrond is hiervoor gewenst (in voorbereiding door provincie Utrecht).
2Uitbreiden pakket zwaar weidevogelbeheer Natuurgebiedsplan
Net als in de rest van Nederland kan het in de Lopikerwaard beter met de weidevogels. De beheersvergoeding is een middel om deze trend te keren. De hoeveelheid en de verdeling van de weidevogelpakketten, t.w. 480 ha licht weidevogelbeheer in het oostelijk deel en 440 ha zwaar en licht weidevogelbeheer in het westelijk deel van Zuidwest Utrecht (> 20.000 ha landbouwgrond) sluiten niet aan bij de actuele weidevogelstand (overal ongeveer gelijke kwaliteit) en de wensen van de agrariërs. Deze willen ruimer gebruik kunnen maken van de SAN (meer hectares en overal ook de mogelijkheid voor een zwaar pakket). Een aanpassing van het natuurgebiedplan van de provincie Utrecht is op dit punt wenselijk.
De prioritering geeft aan in welke fase van de komende 10 jaar het betreffende project gepland staat. Er is nader onderscheid gemaakt in de planfase (rood) en de uitvoeringsfase (oranje). Sommige projecten kennen geen planvormingsfase, maar verdienen continu aandacht. De prioritering dient elke jaar op de beschikbare financiën te worden afgestemd. Indien de gemeente geen trekker is, is alleen een planning aangegeven, indien deze door andere partijen duidelijk aangegeven is.
De gemeenten dienen jaarlijks geld te reserveren voor de uitvoering van het landschapsontwikkelingsplan. Per project zijn de kostenposten zo goed als mogelijk aangegeven. De kosten kunnen o.a. bestaan uit uren of kosten voor een ambtenaar, grondverwerving, plankosten, uitvoeringskosten en beheerkosten. In de financiering per project is, indien relevant, aangegeven welke financieringsmogelijkheden er zijn.
Alle projecten met een hoge prioriteit zijn begroot. Een overzicht van de prioritaire projecten met bijbehorende kosten is weergegeven in onderstaande staat. Soms zijn ook begrotingen opgesteld voor projecten met een middelhoge prioriteit. De kosten dienen nader gespecificeerd te worden als het project een hoge prioriteit krijgt.
Voor de gemeenten is het van groot belang jaarlijks over een budget voor de uitvoering van het landschapsontwikkelingsplan te beschikken. De landschapscoördinator kan met een deel van dit budget reageren op initiatieven uit de streek, die passen binnen de uitvoeringsprojecten. Het andere deel van het budget dient om jaarlijks een aantal uitvoeringsprojecten ter hand te nemen. Hiervoor is de prioritering richtinggevend. De volgorde dient elk jaar te worden geëvalueerd en desgewenst te worden bijgesteld, om goed in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen of kansen die zich voordoen. Het ontwikkelingsbudget is wenselijk om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een plan van aanpak nodig is. Na gereed koming van het plan van aanpak kan het project dan het jaar erna als apart project met een eigen budget worden opgevoerd op de begroting. Elk jaar dient de begroting te worden bijgesteld aan de hand van de voortgang en nieuwe inzichten omtrent projecten.
Het Landschapsontwikkelingsplan vormt evenals een beeldkwaliteitplan en structuurplan een beleidskader. Dit beleidskader heeft echter geen zelfstandige juridische binding. Daadwerkelijke uitvoering en toetsing komen tot stand door het gebruik van andere instrumenten of door een doorvertaling in ander beleid.
6.1.1 Bestemmingsplan buitengebied
Het bestemmingsplan is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Met het bestemmingsplan kan de gemeente het toetsingskader geven voor het gebruik van gronden, voor bouw- en aanlegplannen (toelatingsplanologie) en sturing geven aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (ontwikkelingsgericht). Tussen de ontwikkelingsgerichte kant van het bestemmingsplan en het toetsingskader kan een zekere spanning zitten. Belangrijk is dat het bestemmingsplan, als enig ruimtelijk plan, juridisch bindend is voor iedereen, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en overheden.
Het bestemmingsplan kan worden gebruikt:
Het bestemmingsplan is hét instrument om landschappelijke waarden te behouden, te beschermen en te ontwikkelen. Door toetsing van nieuwe functieveranderingen aan het bestemmingsplan, kan de gemeente voorwaarden stellen aan de inrichting van het gebied. Om profijt te hebben van het bestemmingsplan is het nodig de doorwerking stevig te organiseren. Zorg voor breed samengestelde toetsingsteams en maak menskracht vrij voor een toereikende handhaving.
De basis voor vergunningverlening wordt gelegd in het gemeentelijke beleid. De gemeente verschaft hierin inzicht in de voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend. Aandacht voor Ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie (OLS) moet dus in dat beleid worden vastgelegd.
Een bestemmingsplan kan een aanlegvergunningenstelsel bevatten op grond van artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Artikel 21, derde lid WRO biedt de basis om een aanlegvergunningenstelsel op te nemen in een voorbereidingsbesluit. Het voorbereiden of herzien van een bestemmingsplan vergt veel tijd. In die periode geldt meestal een voorbereidingsbesluit.
Een aanlegvergunningstelsel is bedoeld voor het aanleggen van werken (geen bouwwerken) en het verrichten van andere werkzaamheden dan bouwwerkzaamheden. Voorbeelden zijn; het aanleggen van een weg, het ophogen, afgraven of egaliseren van grond, het scheuren van grasland, het graven of dempen van sloten, het planten of rooien van bomen of ander gewas. Veel van dit soort activiteiten bepalen mede het beeld en de aardkundige en cultuurhistorische waarden in een landschap. Een aanlegvergunningenstelsel kan een bepaalde bestemming of gebied beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen, bijvoorbeeld landschappelijk of cultuurhistorisch gevoelige gebieden zoals bos, natuur, uiterwaarden en aardkundige waarden.
Op basis van jurisprudentie is geen aanlegvergunning nodig voor:
Landschappelijke kwaliteit als toetsingskader
Om landschappelijke kwaliteit te kunnen gebruiken als toetsingscriterium bij aanlegvergunningen, moet de landschappelijke kwaliteit in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Uit de beschrijving in hoofdlijnen of de plantoelichting in het bestemmingsplan moet duidelijk blijken welke waarden moeten worden beschermd. Dit kan door in het bestemmingsplan te verwijzen naar een landschaps-ontwikkelingsplan (LOP), een beschrijving van de landschapskwaliteit, een beeldkwaliteitplan, of de welstandsnota. De aanwezige of te ontwikkelen kernkwaliteiten van het landschap bepalen dan mede de randvoorwaarden voor het wel of niet verlenen van een aanlegvergunning en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Hierdoor is inzichtelijk welke invloed een ruimtelijke ingreep heeft op de landschapskwaliteit en hoe ontwikkelruimte wordt gecreëerd.
Als werkzaamheden aanlegvergunningplichtig zijn, wordt uitsluitend getoetst aan 2 dwingende weigeringsgronden. De aanlegvergunning wordt geweigerd als de werkzaamheden vallen binnen één van deze weigeringsgronden. Deze zijn vastgesteld op basis van jurisprudentie. Dit wordt het limitatieve- imperatieve stelsel genoemd. De twee weigeringsgronden zijn;
Voor de toepassing van gewenste kwalitatieve landschapsontwikkeling is het bestemmingsplan het belangrijkst.
De initiatieffase is hét moment in het proces van vergunningverlening om aandacht te besteden aan ontwikkelen met landschapskwaliteit. De procedure start zodra een initiatiefnemer zich meldt bij de gemeente. De initiatiefnemer vraagt om informatie en/of overleg. Ook is het mogelijk dat de initiatiefnemer het plan direct indient. De gemeente geeft informatie over de procedure en het gemeentelijke beleid waaraan de voorgenomen werkzaamheden worden getoetst. De initiatiefnemer kan bij het inzien van het bestemmingsplan (of door navraag bij de gemeente) bepalen of een aanlegvergunningenstelsel van kracht is voor de locatie waar hij werkzaamheden wil verrichten. In het bestemmingsplan staat ook onder welke voorwaarden de vergunning wordt afgegeven. Er kan in het bestemmingsplan een overzichtelijke tabel worden opgenomen. Zo krijgen aanvragers een helder overzicht van ingrepen waarvoor een aanlegvergunning nodig is, en van de toetsingscriteria. In deze criteria zijn weer mogelijkheden voor OLS- toepassing. Informeer een initiatiefnemer vroeg over de kwaliteiten van het landschap en het gemeentelijk beleid ten aanzien van het landschap. De hieruit volgende landschappelijke randvoorwaarden kunnen een stimulans zijn voor het opstellen van een kwaliteitsverhogend plan voor het landschap. U kunt hierbij het landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitplan van de gemeente betrekken. In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) zijn dit facultatieve beleidsstukken.
Maak een informatiepakket over gemeentelijk beleid waarmee een initiatiefnemer rekening moet houden bij de aanvraag van een aanlegvergunning. Gebruik het bestemmingsplan en mogelijk de monumentenvergunning. Vermeld ook convenanten, voorzover van toepassing. Lokale voorbeelden werken stimulerend. Geef bij het eerste contact met een initiatiefnemer een voorbeeldenset mee.
B&W publiceert de aanvraag voor een aanlegvergunning. De gemeentelijke dienst beoordeelt namens B&W of de werken/werkzaamheden van de initiatiefnemer passen binnen de randvoorwaarden van het aanlegvergunningenstelsel zoals geformuleerd in het bestemmingsplan en/of van nota’s die zijn gekoppeld aan het bestemmingsplan, bijvoorbeeld het landschapsontwikkelingsplan of het beeldkwaliteitplan. Daarnaast wordt nagegaan of voor de werken/werkzaamheden een vergunning is vereist en verleend ingevolge de Monumentenwet. Een aanlegvergunning mag en moet alleen worden geweigerd indien de voorgenomen werkzaamheden vallen onder deze weigeringsgronden. De doelstelling van een aanlegvergunningenstelsel wordt alleen behaald als het vergunningenstelsel wordt gehandhaafd. Dit vergt veel inzet. Streef daarom naar een eenvoudig stelsel van aanlegvergunningen met heldere beoordelingscriteria.
De basis voor de vergunningverlening ligt in het gemeentelijke beleid. In het bestemmingsplan of gemeentelijke nota's moet het beleid over het ontwikkelen met landschapskwaliteit duidelijk zijn geformuleerd. Het bouwvergunningenstelsel is vooral gericht op het kunnen beheren van de planologische inrichting, de welstand en de technische kwaliteit van bouwwerken. Kernbegrippen uit het Bouwbesluit zijn: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. In artikel 40 van de Woningwet is bepaald dat het verboden is om te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning van B&W. Uitzondering hierop zijn bouwvergunningvrije bouwwerken. Preventief toezicht hierop vindt niet plaats.
Sinds de nieuwe Woningwet van 2003 is er niet alleen een reguliere bouwvergunningplicht (procedure van 12 weken) maar ook een lichte bouwvergunningplicht (procedure van 6 weken). Deze nieuwe wet bevat ook landelijke regels voor het indienen van een aanvraag. Een reguliere bouwvergunning kan gefaseerd worden aangevraagd. In de eerste fase wordt bekeken of er ruimtelijke en welstand-technische bezwaren zijn. In de tweede fase wordt getoetst op de bouwtechnische aspecten van het bouwwerk. Zo worden geen onnodige kosten gemaakt als blijkt dat het bouwplan ruimtelijk niet past.
Art. 56 Woningwet: “Burgemeester en wethouders mogen aan de bouwvergunning slechts voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen.” Kort gezegd is dit goed en veilig bouwen plus de welstandseisen voor het uiterlijk van een bouwwerk. Slechts in beperkte mate en voor enkele onderwerpen is een ontheffingenbeleid mogelijk. In de bouwverordening staan stedenbouwkundige eisen, die van betekenis zijn als er geen bestemmingsplan geldt voor een gebied of een (oud) bestemmingsplan met niet geregelde onderwerpen. De stedenbouwkundige bepalingen werken als een vangnet (zie art. 9 Woningwet). De bouwvergunning verschilt op een essentieel punt van andere vergunningen. De bouwvergunning hanteert fatale termijnen. Dit betekent dat bij overschrijding van de behandelingstermijn door de overheid (na 6 weken bij een lichte bouwvergunning of eerste fase van de reguliere bouwvergunning; na 12 weken bij een reguliere bouwvergunning) van rechtswege een bouwvergunning ontstaat. Deze is dan zonder voorwaarden en conform de aanvraag.
Landschappelijke kwaliteit als toetsingscriterium
Om landschappelijke kwaliteit te kunnen gebruiken als toetsingscriterium voor bouwaanvragen, moet de landschappelijke kwaliteit in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Door in het bestemmingsplan en de welstandsnota aan te geven onder welke voorwaarden ingrepen in het landschap zijn toegestaan, wordt ontwikkelruimte gecreëerd en worden landschappelijke waarden beschermd. Want aandacht voor landschap betekent niet automatisch dat het gebied op slot gaat. De actuele en gewenste landschappelijke waarden zijn vastgelegd in dit landschapsontwikkelingsplan (LOP). Het bestemmingsplan, beeldkwaliteitplan of de welstandsnota kunnen hiernaar verwijzen. Zo wordt inzichtelijk welke invloed een ruimtelijke ingreep heeft op de landschapskwaliteit en op welke manier deze beter inpasbaar is. Hierbij kan de gemeente richtlijnen opnemen. Met een LOP beschikt de gemeente ook over praktische handreikingen over het landschap en de manier waarop met initiatieven kan worden omgegaan (bijvoorbeeld het verplicht stellen van een erfbeplantingsplan bij bouwaanvragen).
Met de gewijzigde Woningwet is de gemeenteraad verplicht om een Welstandsnota vast te stellen voor het gemeentelijk grondgebied als de gemeente welstandsbeleid wil voeren. In deze welstandsnota werkt de gemeente haar welstandbeleid uit in criteria voor de beoordeling van onder andere bouwaanvragen. Voor deze beoordeling raadpleegt B&W de Welstandscommissie. De ontwikkelingsgerichte landschapstrategie kan worden toegepast door in de welstandsnota ook in te gaan op kwaliteitsverbetering met betrekking tot het landschap. Landschaps- en beeldkwaliteitplan blijven echter facultatieve beleidsdocumenten bij de toetsing van een bouwvergunning, tenzij het bestemmingsplan hier uitdrukkelijk naar verwijst.
Als een bouwwerk vergunningplichtig is, wordt uitsluitend getoetst aan 6 dwingende weigeringsgronden. De bouwvergunning moet worden geweigerd als het bouwwerk valt binnen één van deze weigeringsgronden. Dit wordt het limitatieve-imperatieve stelsel genoemd. Een landschapstoets kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen worden betrokken door in de weigeringsgronden voor een bouwvergunning naar gemeentelijke beleidsdocumenten met betrekking tot landschapsontwikkeling te verwijzen, bijvoorbeeld een landschapsontwikkelingsplan of beeldkwaliteitplan. De weigeringsgronden zijn:
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan? En kan deze strijdigheid worden opgeheven door een planologische vrijstelling Wet Ruimtelijke Ordening? (Art. 46, derde lid Woningwet bepaalt dat een aanvraag om bouwvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan, moet worden opgevat als een verzoek om vrijstelling.)
De initiatieffase is hét moment in het proces van verlenen van een bouwvergunning om aandacht te besteden aan ontwikkelen met landschapskwaliteit. De procedure voor verlenen van een bouwvergunning start met een bouwaanvraag: de initiatiefnemer vraagt om informatie en / of overleg of dient het plan direct in. Als de aanvraag is ingediend begint de fatale termijn te lopen. De gemeente verschaft informatie over de procedure (lichte, reguliere bouwvergunning, al dan niet gefaseerd) en ver het gemeentelijke beleid waaraan het bouwplan wordt getoetst.
Informeer een initiatiefnemer vroeg over de voorwaarden ten aanzien van landschap. Bijvoorbeeld de voorwaarden die vanuit het bestemmingsplan en de welstandsnota worden gesteld en de mogelijkheden die het landschapsontwikkelingsplan (LOP) aangeeft om een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen. Hierbij kan de gemeente ook handvatten geven. Bijvoorbeeld met een voorbeeldenboek. Zo kan de initiatiefnemer beoordelen of zijn bouwplan past binnen de randvoorwaarden.
Volg de gefaseerde procedure als de bouwplannen sterke invloed hebben op de landschappelijke kwaliteit.
Dan wordt dan in eerste instantie alleen gekeken naar de invloed van het plan op de ruimtelijke kwaliteit. Dit voorkomt dat een initiatiefnemer hoge kosten maakt voor een project dat ruimtelijk gezien niet kan of anders moet. Bovendien kan het de initiatiefnemer inspireren om met zijn plan bij te dragen aan de landschapskwaliteit.
Beoordelen aanvraag bouwvergunning
Bij de beoordeling van een bouwplan toetst de gemeente op de dwingende weigeringsgronden. De belangrijkste weigeringsgronden zijn het bestemmingsplan en de welstandsnota. De gemeentelijke dienst beoordeelt in het informatieve vooroverleg namens B&W of een bouwplan vergunningplichtig is. Ook stelt zij vast of de lichte of de reguliere vergunningplicht van toepassing is. I het bouwplan vergunningplichtig, dan wordt het getoetst aan de bovenstaande weigeringsgronden. Bij licht vergunningplichtige bouwwerken mag B&W advies vragen aan de Welstandscommissie. Bij regulier vergunningplichtige bouwwerken is dit verplicht.
In principe moet voor het vellen (het rooien dan wel verrichten van handelingen, welke ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben) een kapvergunning worden verleend. Voor dunning is vaak geen vergunning nodig. Bij dunning is sprake van een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand. Er zijn twee soorten regelgeving aangaande het vellen van houtopstanden. De Gemeentelijke Bomenverordening (Algemene Plaatselijke Verordening) en de Boswet.
De Boswet verplicht tot een kapmelding (tenminste 30 dagen voor aanvang bij LASER) en een herplantplicht. De herplantplicht houdt in dat de grond binnen drie jaar opnieuw ingeplant dient te worden. Bij elke kapmelding wordt bekeken of de voorgenomen velling aanvaardbaar is uit het oogpunt van natuur- en
landschapsschoon. In uitzonderlijke gevallen overweegt de provincie een kapverbod. Als de boswet niet van toepassing is geldt de Gemeentelijke Bomenverordening.
De Boswet is van toepassing op:
De Boswet is niet van toepassing op:
Gemeentelijke Bomenverordening
Voor elke velling in het buitengebied dient een kapvergunning aangevraagd te worden, tenzij sprake is van dunning. Er geldt altijd een meldingsplicht, ook bij dunning. In enkele gevallen kan een herplant- en instandhoudingplicht worden opgelegd. In de gemeente Oudewater is alleen een kapvergunning nodig voor bomen die op de gemeentelijke monumentale bomenlijst staan. Een kapvergunning kan geweigerd worden op grond van:
Voor iedere verandering aan een monument (verbouw, verbetering en groot onderhoud) dient u als eigenaar van het monument, bij de gemeente een vergunning aan te vragen. De kosten van de verandering kunnen veelal bij de belastingen worden afgetrokken en in sommige gevallen is een deel subsidiabel.
Convenanten vormen een privaatrechtelijke overeenkomst tussen diverse partijen. Binding en afdwingbaarheid van convenanten worden in de eerste plaats bepaald door wat de partijen daarover zelf afspreken. Ze kunnen expliciet in het convenant opnemen hoe ze de gemaakte afspraken zullen naleven en op welke manier dat kan worden afgedwongen. Dat is vooral belang bij afspraken over resultaatsverplichtingen, die afdwingbaar zijn tenzij partijen anders bepalen. Belangrijk is deze afspraken ook na te leven.
Een voordeel van de inzet van convenanten is onder meer dat de aanvaardbaarheid van het gevoerde beleid en de betrokkenheid van de burgers en de hen vertegenwoordigende organisaties worden vergroot. Het gevaar is echter niet denkbeeldig dat derden/belanghebbenden bij gebruik van convenanten buitenspel komen te staan. Dit zou wellicht minder zijn geweest indien de overheid zich beperkt had tot eenzijdige interventies in de vorm van bijvoorbeeld regelgeving. Bij afsluiting van een convenant zal zorgvuldigheid en correcte belangenafweging aan de basis liggen van het proces.
Vooruitlopende of overbruggende convenanten
Deze convenanten worden gesloten in afwachting van nieuwe regelgeving. Het kan daarbij gaan om invulling van een gat in bestaande regelgeving of om nieuw beleid dat snel geïmplementeerd moet worden.
Aanvullende of uitvoerende convenanten
Deze convenanten voorzien in een wettelijke regeling die een verdere uitwerking door een decentrale overheid aangeeft. Het gaat dan meestal om een aanscherping van de normen. Dit soort convenanten kan een min of meer permanent karakter hebben en is ook geschikt om langdurig onderhoud te regelen.
Convenanten als alternatief voor regelgeving
Deze convenanten worden ingezet bij een groot aantal verschillende (soorten) belangen, afspraken en partijen. Soms heeft zelfregulering door de particuliere sector in principe voorkeur boven overheidsregulering, maar soms ook mag een dwingende publiekrechterlijke regeling niet worden uitgesloten.
6.1.7 'Ruimte voor ruimte'-regeling
De 'Ruimte voor ruimte'-regeling geldt als een ontwikkelingsgerichte regeling binnen het streekplan van de provincie Utrecht. Door middel van nieuwe ontwikkelingen kunnen bredere doelstellingen als vitaliteit, ontstening en beeldkwaliteit van het landelijke gebied worden nagestreefd. Een bijzonder onderdeel bestaat uit het realiseren van een woningprogramma aan de rand van een kern, buiten de contour, waarbij financiële middelen worden gegenereerd voor de sloopvergoeding van ongewenste bebouwing in het buitengebied.
Het beleid voor vrijkomende bebouwing is primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijke gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen.
Daarbij worden de volgende voorwaarden gehanteerd:
Het compensatiebeginsel is opgenomen in het streekplan van de provincie Utrecht. Het compensatiebeginsel wordt toegepast in de gebieden die zijn aangewezen als:
Door toepassing van het 'nee, tenzij'-regime in deze gebieden worden de wezenlijke kenmerken en waarden beschermd. Ingrepen die de te beschermen wezenlijke kenmerken en waarden aantasten worden alleen toegestaan als deze onontkoombaar zijn. Dit houdt in dat er '(dwingende) redenen van groot openbaar belang' met de ingreep zijn gemoeid en is aangetoond en dat uit onderzoek blijkt dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn. Bij een ingreep geldt het compensatiebeginsel op basis van het 'stand-still'-beginsel. Er mag in principe geen nettoverlies aan wezenlijke kenmerken en waarden (in areaal, kwaliteit en samenhang) optreden. Compensatie moet in beginsel in natura, in de nabijheid en gelijktijdig plaatsvinden.
Tevens dient de compensatie additioneel te zijn (buiten de reeds aangewezen ontwikkelingen uit de beleidskaders).
6.1.9 Rood voor groen: nieuwe landgoederen
Ook de 'Rood-voor-groen'-regeling is opgenomen in het streekplan van de provincie Utrecht en vormt een ontwikkelingsgericht instrument. Dit instrument staat stedelijke bebouwing (doorgaans luxueuze woning) toe in ruil voor de ontwikkeling van natuur- en landschapskwaliteit, mits het initiatief leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij dient de hoeveelheid toe te voegen bebouwing in verhouding te staan tot de hoeveelheid extra groen en de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden gehinderd.
De volgende randvoorwaarden worden gesteld:
6.2 Nieuw / te ontwikkelen instrumentarium
6.2.1 Advies Raad Landelijk Gebied
De Raad voor het Landelijk Gebied adviseert om voor het landschap een wervend beleid te voeren. Dat betekent dus niet alleen regels stellen aan de omgang met het landschap, maar vooral inspireren en kansen bieden om nieuwe ontwikkelingen op een harmonische wijze in verband te brengen met het verleden. Dit geldt in het bijzonder voor de Nationale Landschappen, waaronder het groene Hart ook behoort. Een Nationaal Landschap moet worden gekenmerkt door wat men wil bereiken en een aantal specifieke voordelen, niet door wat er niet mag.
Nieuw instrumentarium zal vooral gebaseerd moeten zijn op voordelen: financieel, fiscaal en in stimulansen voor ontwikkeling, de introductie en de afzet van nieuwe producten en diensten. Mogelijkheden voor private financieringsbronnen liggen onder meer in toepassing van het profijtbeginsel, sponsoring en groen beleggen.
De raad doet de volgende suggesties voor nieuw instrumentarium voor Nationale Landschappen, maar deze zijn deels ook interessant voor het overige landelijke gebied:
6.2.2 Wet Inrichting Landelijk Gebied
De nieuwe Wet inrichting landelijk gebied (WILG) vervangt de Landinrichtingswet 1985. De WILG is van groot belang voor het landelijk gebied. Het WILG bundelt en verankert het sturingsmodel, planvorming, programmering en uitvoering van het rijksbeleid voor het landelijk gebied. Tot slot wordt in de wet het Investeringsbudget Landelijk gebied (ILG) opgenomen, voor zover dit een wettelijke verankering behoeft.
Voor de landelijke gebieden is een ingrijpende financiële stelselwijziging in voorbereiding, die ook zal voldoen aan de eisen van bundeling, ontschotting, meerjarige financiële zekerheid en beperking tot gespecificeerde rijksdoelen. Het te ontwikkelen ILG moet gaan voorzien in bundeling van een groot aantal afzonderlijke regelingen en financieringsarrangementen. Binnen de prestatieafspraken over rijksdoelen, wordt de regio de mogelijkheid geboden in het gebiedsgerichte beleid tot maatwerk en combinaties van activiteiten te komen, en de fasering van werkzaamheden aan te laten sluiten op de mogelijkheden binnen het gebied. Het rijk is voornemens om met het ILG in 2005 en 2006 proef te draaien, opdat in 2007 kan worden begonnen met de daadwerkelijke invoering.
7.1 Bestaande financieringsmogelijkheden (subsidies)
7.1.1 Subsidieregeling Natuurbeheer (SN 2000)
De subsidieregeling Natuurbeheer vormt een onderdeel van het Programma Beheer (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en wordt uitgevoerd door LASER.
Het belangrijkste voor deelname aan de regeling is, dat degene die aanvraagt beheerder is. Dat wil zeggen dat deze eigenaar of erfpachter (met een erfpachtcontract voor tenminste 25 jaar) is van het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Als gemeente, of samenwerkingsverband met in de meerderheid gemeenten (volgens de Wet gemeenschappelijke regelingen), kan deelgenomen worden aan de SN, indien het terrein waarvoor de subsidie aangevraagd wordt in het bestemmingsplan als ‘bos- of natuurterrein’ is gedefinieerd. Daarnaast wordt verplicht dat bij overdracht (verkoop, verpachting) het eigendomsrecht van het terrein het eerst aangeboden wordt aan het Bureau beheer landbouwgronden. Als gemeente, of samenwerkingsverband met in de meerderheid gemeenten kan alleen beheersubsidie en inrichtingssubsidie aangevraagd worden.
Subsidie wordt niet verstrekt aan:
Bij een aantal subsidievormen is het gebiedsplan dat door Gedeputeerde Staten van een provincie is vastgesteld van belang voor de bepaling of u voor subsidie in aanmerking komt. Er zijn drie soorten gebiedsplannen: het natuurgebiedsplan, het landschapsgebiedsplan en het beheergebiedsplan. De provincie integreert deze drie vormen overigens soms samen in één document; een integraal gebiedsplan. Het beheergebiedsplan is specifiek voor het agrarisch natuurbeheer. Het natuurgebiedsplan en landschaps- gebiedsplan zijn van belang voor de SN. In het gebiedsplan is onder meer beschreven welke natuur ontwikkeld mag worden in bepaalde gebieden en waar subsidie voor de in standhouding van landschaps- elementen gegeven kan worden. Subsidie functieverandering kan worden verstrekt ten behoeve van terreinen die begrensd zijn in een Natuurgebiedsplan (NGP). Het pakket dat u wilt ontwikkelen dient te zijn opgenomen in het betreffende NGP.
De Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (SN) kent vijf subsidievormen:
Beheersubsidie wordt verleend voor de in standhouding van een zogenaamd beheerpakket. Elk beheerpakket beschrijft welke plant- en/of diersoorten in het terrein voorkomen en welke terreinkenmerken op het terrein van toepassing zijn. De beheerpakketten beschrijven ook de verplichte beheermaatregelen.
Recreatiesubsidie wordt verleend voor het in stand houden van de recreatieve functie van het terrein.
Landschapssubsidie wordt verleend voor de in standhouding van landschapselementen die liggen in terreinen met de hoofdfunctie natuur. De subsidiëring vindt plaats met een zogenaamd landschapspakket. Voorbeelden van landschapspakketten zijn poelen, singels en houtwallen.
Inrichtingssubsidie wordt verleend voor de aanleg van bos, de inrichting van een natuurterrein
of de aanleg van landschapselementen. Inrichtingssubsidie is bedoeld voor het financieren van eenmalige maatregelen die de fysieke conditie van het terrein of de terreinkenmerken wijzigen of voor beheersmaatregelen, die ervoor zorgen dat het gewenste beheer- of landschapspakket gerealiseerd kan worden. Dit kan uiteraard ook een combinatie van pakketten zijn.
Als u landbouwgrond blijvend omvormt tot natuur of bos, heeft dit veelal een waardedaling van de grond tot gevolg. De subsidie functieverandering beoogt dit verschil te compenseren.
7.1.2 Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN 2000)
De subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer vormt eveneens een onderdeel van het Programma Beheer (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en wordt ook uitgevoerd door LASER.
De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer is sinds 2000 de subsidieregeling voor het instandhouden en ontwikkelen van natuur op landbouwgronden in Nederland.
De SAN is ontwikkeld om de agrarische ondernemers actief te betrekken bij het instandhouden en ontwikkelen van de natuur en waardevolle landschappen. Een groot gedeelte van de Nederlandse gronden is namelijk in beheer bij agrarische ondernemers. De aanvrager is beheerder met een duurzaam gebruiksrecht.
Enkele organisaties zijn uitgesloten om de subsidie aan te vragen:
Subsidiëring is mede afhankelijk van het gebiedsplan. Iedere provincie stelt één of meerdere gebiedsplan(-nen) op voor de gronden binnen deze provincie. Er zijn drie soorten gebiedsplannen; het natuurgebiedsplan, het landschapsgebiedsplan en het beheergebiedsplan. In deze plannen geeft de Provincie aan in welke gebieden en voor welke typen natuur of landschappakketten subsidie kan worden verstrekt in het kader van de SAN. Voor een SAN-aanvraag is het heel belangrijk dat het aangevraagde pakket voor het perceel past binnen de doelstellingen van het gebiedsplan.
Beheersubsidie wordt verleend voor de instandhouding van een zogenaamd beheerspakket.
Elk beheerpakket beschrijft welke plant- en/of diersoorten in het terrein voorkomen en diverse terreinkenmerken. Beheersubsidie kan worden verleend voor de instandhouding of ontwikkeling van een zogenaamd beheerpakket. In een beheerpakket wordt voorgeschreven welke en hoeveel planten en/of diersoorten op het perceel moeten voorkomen. Wanneer het beheer zoals voorgeschreven wordt gevoerd,kan het perceel zich ontwikkelen of in stand gehouden worden als een gebied met hoge natuurwaarden. Op een zelfde oppervlakte worden over het algemeen niet meerdere beheerpakketten gesubsidieerd.
Landschapssubsidie wordt verleend voor het instandhouden van landschapselementen, zoals houtwallen, hagen en singels. Op een zelfde oppervlakte mag u niet meerdere landschapspakketten beheren.
Voor bepaalde pakketten is het mogelijk inrichtingssubsidie aan te vragen. Dit is een vergoeding voor aanpassingen aan het perceel zodat het beheer- of landschapspakket kan worden beheerd. Een aanvraag hiervoor kan alleen gelijktijdig worden ingediend met een aanvraag voor het na de inrichting beoogde beheer- of landschapspakket. U kunt inrichtingssubsidie aanvragen voor maximaal één jaar. Na dit jaar volgt de beheer- of landschapssubsidie (die u in combinatie met inrichtingssubsidie heeft aangevraagd) die voor een tijdvak (zes jaar) wordt verleend.
7.1.3 Regeling effectgerichte maatregelen bos en natuurterrein
Dit is een regeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, uitgevoerd door LASER.
Eigenaren van bos- en natuurterreinen.
Subsidie wordt verleend voor de kosten van de werkzaamheden in bossen of natuurterreinen, welke er op zijn gericht de effecten van verzuring en vermesting, en de effecten van verdroging in bestaande bossen of natuurterreinen te verminderen of ongedaan te maken.
7.1.4 Subsidie Particulier Natuurbeheer Bos- en Natuurterreinen
Voor particuliere eigenaren of beheerders van bos- en natuurgebied (inclusief rechtspersonen maar met uitzondering van overheden en natuurbeschermingsorganisaties Het Utrechts Landschap, Vereniging van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer).
Voor éénmalige maatregelen ter verhoging van de natuurwaarden in particuliere bossen en natuurgebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (zoals vastgesteld in vigerende Streekplan), namelijk:
De subsidie bedraagt een percentage van de werkelijk gemaakte kosten, behalve bij bestrijding van Amerikaanse vogelkers waar een vast bedrag per hectare wordt gehanteerd. De overige kosten komen voor rekening van de eigenaar. Eventuele andere overheidssubsidies worden van de provinciale subsidie afgetrokken tot het maximum te subsidiëren percentage bereikt is.
7.1.5 Bijdrageregeling Kleine Landschapselementen
Uitvoering Landschapsbeheer Utrecht
Particuliere grondgebruikers en -eigenaren, buiten de bebouwde kom.
7.1.6 Regeling Draagvlak Natuur
Om voor subsidie in aanmerking te komen moet uw organisatie in ieder geval voldoen aan de volgende vier voorwaarden:
De Regeling draagvlak natuur (RDN) is gericht op het realiseren van maatschappelijk draagvlak voor de natuur. De regeling kent daartoe twee verschillende onderdelen.
Ten eerste stimuleert de RDN dat organisaties via projecten bekendheid geven aan de natuur in brede zin, de positie van de natuur in de samenleving en de belangen die daarbij een rol kunnen spelen.
Projecten zijn gericht op natuur- en milieueducatie, voorlichtingsactiviteiten, visievorming en samenwerking tussen organisaties. Projecten bestaan uit concrete producten en activiteiten die aan één of meer projectdoelstellingen van de regeling moeten voldoen. Daarnaast mogen ze een looptijd hebben van maximaal drie jaar en bedragen de subsidiabele kosten minimaal 11.344,51 euro.
Ten tweede stimuleert de RDN dat organisaties via programma’s de maatschappelijke betrokkenheid bij de natuur vergroten door middel van interactieve beleidsontwikkeling en door het verbreden en implementeren van de resultaten van eerder uitgevoerde projecten. Programma’s zijn vooral gericht op processen en het benutten van de rol van de uitvoerende organisatie(s) en moeten ook voldoen aan één of meer programma doelstellingen van de regeling. Programma’s hebben een looptijd van drie tot vijf jaar. De subsidiabele kosten bedragen minimaal 22.689,01 euro gemiddeld per jaar. Maximaal kunnen programma’s in aanmerking komen voor 56.722,53 euro subsidie gemiddeld per jaar.
7.1.7 Subsidie Herstel Historische Buitenplaatsen
Uitvoering LASER en Stichting PHB
De subsidie is bedoeld voor eigenaren van beschermde historische buitenplaatsen, welke als complex historische buitenplaats zijn opgenomen in een register, als bedoeld in art. 6 van de Monumentenwet 1988:
Subsidie kan worden aangevraagd voor werkzaamheden die het herstel van onderdelen van parken en tuinen van beschermde historische buitenplaatsen tot doel hebben. Deze onderdelen moeten van belang zijn vanwege hun cultuurhistorische of natuurwetenschappelijke waarde of uit het oogpunt van recreatie.
Als herstel kan bijvoorbeeld worden beschouwd het uitbaggeren van grachten, het vervangen van een bestaande beschoeiing, het aanbrengen van een geheel nieuwe beschoeiing als dit voor het behoud van de oeverlijn noodzakelijk is, het snoeien van laanbomen en monumentale solitaire bomen, het vervangen van laanbeplantingen en monumentale solitaire bomen, het herstel van paden (inclusief opsluiting), het herstel van eenvoudige houten bruggetjes die onderdeel zijn van een historische rondwandeling en voor de recreatieve waarden van belang zijn, het herstel van houten hekwerken en schuttingen. Onder monumentale bomen worden verstaan bomen ouder dan 80 jaar.
7.1.8 Netwerk landelijke wandelpaden
Dit is een regeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, uitgevoerd door Stichting Wandelplatform LAW en LASER.
Natuurlijke en publiekrechtelijke rechtspersonen, op voorwaarde dat volgens de overzichtskaart van de Stichting Wandelplatform LAW over de betreffende gronden wandelpaden zijn gepland.
Het doel van de subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden is het realiseren van een netwerk van lange afstand wandpaden, door landbouwgrond uit productie te nemen. In de beleidsnota "kiezen voor recreatie" is het net van landelijke wandelroutes vastgelegd. De Stichting Wandelplatform LAW voert dit uit.
Er zijn twee soorten subsidie;
7.1.9 Subsidie Voorziening toeristische ontwikkeling
Overheden en particuliere organisaties en personen
Ontwikkeling van toeristisch-recreatieve voorzieningen:
Met uitzondering van onderdeel g. bedraagt de subsidie maximaal vijftig procent van de totale kosten van het project, na aftrek van bijdragen van derden. Indien de subsidie minder zou zijn dan € 1.134,- wordt zij niet verstrekt. De subsidie voor activiteiten als bedoeld onder g. bedraagt maximaal 12,5 % van de totale kosten, na aftrek van bijdragen van derden.
7.1.10 Subsidie Gebiedsgericht Beleid (SGB)
Particulieren, bedrijven, gemeenten, maatschappelijke organisaties, waterschappen en provincies
Het is een instrument om projecten gericht op kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied integraal uit te voeren. Voor de diverse vormen van gebruik van het landelijk gebied zijn de volgende doelen geformuleerd:
De Subsidie Gebiedsgericht Beleid (SGB) biedt subsidiemogelijkheden voor:
7.1.11 Plattelandsontwikkelingsprojecten (POP) / Leader+
De subsidieregeling is gericht op projecten die met overheidsgeld gefinancierd worden. Dit houdt in dat individuele bedrijven doorgaans niet in aanmerking komen voor subsidie. De regeling is wel van toepassing op: overheden (gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden), onderwijsinstellingen, landbouworganisaties, organisaties gericht op milieu, natuur en landschap, recreantenorganisaties, kamers van koophandel, cultuurhistorische verenigingen en samenwerkingsverbanden tussen verschillende organisaties.
De subsidiemogelijkheden, die de EU-kaderverordening biedt, zijn primair bedoeld om de economische vitaliteit en de ecologische duurzaamheid van de landbouw en bosbouw te ondersteunen. Daarnaast biedt de verordening mogelijkheden om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de plattelandseconomie en de leefbaarheid van het platteland te bevorderen
Het soort projecten dat in de provincie Utrecht in het kader van het POP wordt gesubsidieerd zijn:
7.1.12 Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)
In het project Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) werken drie ministeries (LNV, VROM en V&W) en de koepels van provincies (IPO), gemeenten (VNG) en waterschappen (UvW) samen aan nieuwe bestuurlijke verhoudingen én een nieuw financieringssysteem. Doel is provincies, gemeenten en waterschappen in staat te stellen op effectieve wijze de rijksdoelen voor de fysieke inrichting van het landelijke gebied te realiseren als onderdeel van een integrale regionale gebiedsontwikkeling. De provincie wordt een belangrijke regisseur. Rijksbudgetten en geldstromen uit talrijke subsidieregelingen komen samen in één investeringsbudget.
Het Investeringsbudget Landelijk Gebied zal op 1 januari 2007 in werking treden, maar tot die tijd zal de ontwikkeling van het landelijke gebied zoveel mogelijk in de geest van het ILG worden ondersteund.
7.1.13 Projectsubsidies Belvedère
Uitvoering Stimuleringsfonds voor Architectuur
Sinds 2000 bestaat de subsidieregeling Belvedère. De regeling heeft sinds die tijd een aantal veranderingen ondergaan. Eind 2004 is een nieuw reglement vastgesteld voor de periode 2005-2008. Voor deze periode is per jaar ca. € 1,3 miljoen beschikbaar voor projecten. Private en publieke partijen kunnen een beroep doen op de regeling.
De subsidieregeling nodigt uit tot verdieping en verdere uitwerking van het Belvedèregedachtegoed in de lokale uitvoeringspraktijk. Het doel van de subsidieregeling Belvedère is: stimuleren en faciliteren dat cultuurhistorische aspecten integraal en in een vroegtijdig stadium in plan- en ontwerpprocessen worden meegewogen en richtinggevend zijn voor ruimtelijke transformatieopgaven. De subsidieregeling maakt onder andere nieuwe multidisciplinaire samenwerkingsverbanden mogelijk, stimuleert ontwerpende en andere vakdisciplines gebruik te maken van cultuurhistorie als inspiratiebron, nodigt uit tot experimenteren met het Belvedèregedachtegoed waaruit nieuwe strategieën voortvloeien en bevordert kennisontwikkeling en kennisoverdracht.
De uitvoering van de subsidieregeling vindt sinds 2002 plaats door het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Een onafhankelijke adviescommissie beoordeelt de aanvragen. Het is mogelijk viermaal per jaar aanvragen in te dienen in twee subsidiecategorieën.
De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) is een onafhankelijke, landelijk werkende stichting die experimenten op het gebied van wonen, leefomgeving en stedelijke vernieuwing ondersteunt.
Met het programma Ruimzicht richt SEV zich op experimentele en innovatieve projecten op het gebied van een leefbaar en aantrekkelijk platteland. Er wordt onder andere gestreefd naar behoud en versterking van
cultuurhistorie. De bijdrage van SEV kan bestaan uit een bijdrage in de kosten die een experiment met zich meebrengt, maar ook uit begeleiding, de uitvoering van een evaluatie en/of bij de kennisoverdracht.
7.1.15 Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK)
Met het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) draagt het ministerie van VROM financieel bij aan ruimtelijke investeringsprojecten die passen binnen het nationaal ruimtelijk beleid. Projecten die anders niet van de grond komen of niet met de gewenste kwaliteit worden gerealiseerd. Met de extra bijdrage kunnen regionale en lokale overheden het project op een hoger niveau tillen.
VROM wil sterke steden en een vitaal platteland. Met BIRK zet VROM in op centrumontwikkeling in de nationale stedelijke netwerken en de ontwikkeling van de nationale landschappen, inclusief de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dat moet resulteren in een veiligere, mooiere en schonere leefomgeving.
Er zijn landelijk ook diverse particuliere en semi-publieke fondsen die initiatieven financieel steunen:
7.2 Bestaande financieringsmogelijkheden overig
De 'Rood voor groen'-regeling (ook gebruikt voor 'blauwe' vraagstukken biedt ruimte aan rode functies in ruil voor een vereveningscomponent in de vorm van groen of blauw, bijvoorbeeld bos of moeras. Deze verevening dient aan te sluiten bij de doelstellingen van de overheid, zie ook paragraaf 2.1.9.
7.2.2 'Ruimte voor ruimte'-regeling
De 'Ruimte voor 'ruimte'-regeling is een instrument dat ook een financieringsmogelijkheid biedt. Enerzijds financiert de regeling intrinsiek de ontstening van het landschap, maar daarnaast vereist de regeling ook landschappelijk inpassing. De nieuwe 'rode functie' wordt dan de financiële motor voor de aanleg en instandhouding voor een deel van het landschap en heeft daar zelf ook baat bij (omgevingskwaliteit). Zie ook paragraaf 7.1.7.
7.3 Nieuwe financieringsmogelijkheden
Naast het bestaande subsidiëringsysteem kunnen andere duurzame financieringsmogelijkheden worden ontwikkeld. Hiervoor dient in het verlengde van dit LOP een werkgroep 'Duurzame financiering' opgericht te worden. Deze werkgroep dient aan de slag te gaan met de uitwerking van duurzame financieringsmogelijkheden. Er zijn voorbeelden van dergelijke initiatieven op verschillende locaties in Nederland, zoals het regionaal fonds van het Landschapsontwikkelingsplan Ooijpolder, Duffelt en Groesbeek. Van de kennis en expertise van bestaande initiatieven kan uiteraard volop gebruik gemaakt worden.
Op dit moment is het landelijk gebied in Nederland grofweg in te delen in twee gebieden:
De komende jaren worden vooral in de laatste gebieden (de 'witte gebieden') een grote verandering van het landelijke gebied verwacht. Deze veranderingen bieden kansen mits juist zij juist worden aangegrepen.
Verandering die aangegrepen kunnen worden zijn:
Daarnaast zijn subsidies geen duurzame bron van inkomsten. Hierdoor kan de instandhouding op de langere termijn niet volledig gegarandeerd worden. Vaak zijn de subsidies ook niet toereikend, waardoor de beheerder gedupeerd dreigt te raken.
7.3.2 Uitwerking landschapsfonds
“Een landschapsfonds is een bundeling van private middelen (van bedrijven, burgers) en publieke middelen (van gemeenten, provincies, waterschappen). Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de verworven middelen ingezet worden voor aanleg óf beheer van natuur, landschap of recreatie, daar waar rijksmiddelen niet bestaan of niet toereikend zijn. Het landschapsfonds heeft een bestuur dat bestaat uit verschillende partijen, zoals agrariërs, natuurbeschermers, (recreatie) bedrijven en gemeenten. Een landschapsfonds is dus meer dan een pot met geld…"
De exacte vorm en werking van het landschapsfonds zal in het komende jaar door de op te richten werkgroep verder moeten worden uitgewerkt in een werkbaar en vooral daadkrachtig plan. Door een strategische combinatie kan een duurzame financiering worden bewerkstelligd die de kwaliteit en veelvormigheid van het landschap op de lange termijn kan garanderen door ondersteuning van aanleg en beheer. Met duurzaam bedoelen we zowel sociale, ecologische als economische duurzaamheid! Een belangrijke vraag in de
uitwerking ligt in de wijze van verdeling van gelden onder de twee doelen: aanleg en duurzaam beheer (bron: www.nederlandmooi.nl).
De basis voor een duurzame financiering ligt in de veelzijdigheid van de bronnen. Er bestaan verschillende, uiteenlopende mogelijkheden om gelden te genereren. Deze worden hieronder behandeld.
Sponsoring is een bijdrage van bedrijven aan een landschapsfonds of aan organisaties voor natuur- en landschapsbeheer waarbij eisen worden gesteld aan de prestatie (wat de ontvanger met de bijdrage geacht wordt te doen). Deze bijdrage kan worden geleverd in financiële zin, maar ook in natura. De sponsor krijgt ook een tegenprestatie, zoals publiciteit,ontvangst van bedrijfsrelaties, gratis lidmaatschap etc. etc.. Omdat bij sponsoring een tegenprestatie wordt geleverd, kan de sponsor dit rekenen tot fiscaal aftrekbare posten.
Adoptie is een bijdrage van burgers of organisaties aan een activiteit of object waarbij zij een langdurige en nauwe relatie met de organisator aangaan. Dit kan bijvoorbeeld het onderhoud van een knotwilg of een houtwal zijn, of het behoud van weidevogels. De adoptant (burger) sluit een overeenkomst af met de ontvanger (meestal een organisatie) waarin wordt bepaald (1) wat de adoptant zal bijdragen, (2) wat de ontvanger hiervoor zal doen, de ‘prestatie’ en (3) wat de adoptant als geste terugkrijgt, de ‘tegenprestatie’ (informatie, product, anderszins). Het uitvoeren van een adoptieproject kan verschillende voordelen hebben zoals:
Rood voor groen is een vorm van (groene) PPS (Publiek-Private Samenwerking) die intensieve samenwerking vraagt tussen bedrijven en de overheid in een specifiek project. Net zoals bij iedere PPS- constructie, wordt gezocht naar een gunstige verevening van kosten (sterke functie betalen zwakke functies). Bij gewone PPS-constructies kan men aannemen dat bedrijven en financiers uit zijn op maximaal voordeel. Bij groene PPS is het voldoende als het normrendement (de financiële doelen) wordt gehaald en de continuïteit van het bedrijf niet op het spel staat. Wat telt zijn lange termijn overwegingen, zoals een betere marktpositie en versterking van de eigen commerciële en maatschappelijke doelen. Samenwerking met de overheid is aantrekkelijk (zoals in iedere PPS-constructie) omdat de financiële risico's beter kunnen worden gespreid en de investeerder medezeggenschap heeft bij de bestedingen (lees: gebiedsontwikkeling zonder knellende regels). Bovendien kan de overheid vroegtijdig grond verwerven, d.w.z. voordat met de grond gespeculeerd gaat worden. Ook in de exploitatiefase zijn wellicht geïnteresseerde financiers te vinden, die belang hebben bij verdere uitbouw van hun exploitatieportefeuille.
Bedrijven, projectontwikkelaars, huizenbezitters en andere grondgebruikers dragen een deel van de winst die zij maken met de grond af voor natuur en landschap. Voorbeelden:
'De' overheid bestaat uit gemeenten, semi-overheden zoals water- en recreatieschappen, provincies, rijk en EU. Elke overheidslaag heeft middelen (gedeeltelijk doorgeschoven van hoog naar laag) om natuur- en landschapsbeheer te financieren. Deze gelden kunnen ook centraal 'gestuurd' worden voor een gebied. Hieronder volgt een kort overzicht:
6Streekproducten en arrangementen
Opslag op streekproducten en arrangementen. Bij gecertificeerde streekproducten is er al sprake van een landschapsverplichting. Afnemers investeren zo dus direct in de omgeving.
Activiteiten die zich richten op het werven van middelen bij het grote publiek in de regio, zoals collectes, direct mailings, loterijen en radio en Tv-acties.
Een gift van een burger zonder dat er een tegenprestatie wordt verlangd. Eenmalige giften zijn beperkt fiscaal aftrekbaar. Meerjarige giften zijn geheel aftrekbaar (mits notarieel vastgelegd).
Een deel van overblijvende middelen uit grote projecten kan structureel bestemd worden.
Een deel van de gelden voor wegenaanleg kan ter compensatie worden gestort in het landschapsfonds.