Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lopik

Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek Gemeenten Lopik, Montfoort & Oudewater

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLopik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLandschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek Gemeenten Lopik, Montfoort & Oudewater
CiteertitelLandschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek Gemeenten Lopik, Montfoort & Oudewater
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 2 Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-02-2022nieuwe regeling

30-08-2021

gmb-2022-84124

Tekst van de regeling

Intitulé

Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek Gemeenten Lopik, Montfoort & Oudewater

De raad van de gemeente Lopik;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 augustus 2005;

 

b e s l u i t :

 

in aanvulling op het raadsbesluit van 21 juni 2005 (agendapunt 15):

 

  • 1.

    bij punt 1 van de op blz. 74 en 75 genoemde algemene doelstellingen het woord "versterking" weg te laten;

  • 2.

    punt 3 van het amendement van de SGP aan te vullen met de tekst "met uitzondering van de natuurwaarden die worden gerealiseerd in het kader van het Instrument Particulier Natuurbeheer, aanvraag functiewijzigingsbijdrage".

Samenvatting

 

Landschapsontwikkelingsplan de Groene Driehoek

 

Een breed gedragen plan

 

In 2005 is er door de drie gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik gezamenlijk gewerkt aan het opstellen van het landschapsontwikkelingsplan. Dit plan geeft een visie op de ontwikkelingen in het landschap voor de komende 10 jaar. In het verlengde van deze visie zijn diverse uitvoeringsprojecten benoemd, waar de gemeenten afzonderlijk of gezamenlijk hun schouders onder willen zetten. Het planproces is begeleid door een klankbordgroep, waarin een groot aantal plaatselijke en regionale organisaties vertegenwoordigd waren; de agrarische natuurverenigingen Lange Ruige Weide en Lopikerwaard e.o., LTO-Noord, de werkgroep Behoud Lopikerwaard, het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, het landgoed Linschoten, Staatsbosbeheer, Landschapsbeheer Utrecht, Landschapsbeheer Vleuten

- De Meern en de provincie Utrecht.

 

Uniek veenweidelandschap

Het plan betreft het buitengebied van de drie gemeenten en omvat een gaaf deel van het Nederlandse veenweidelandschap. Het gebied behoort tot het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Typerend zijn de zeer open polders, welke volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn en de besloten lintbebouwingen langs de weteringen en de waterlopen. Achter de ontginningsassen liggen de kenmerkende tiendwegen en houtkades. Door het weidevogelbeheer is het gebied van groot belang voor weidevogels, zoals de Grutto.

 

Behouden agrarische functie met versterking natuur- en landschapswaarden

De landschapsontwikkelingsvisie gaat uit van behoud en versterking van de openheid in de polders en versterking van het half open karakter van de stroomruggen. Op de stroomruggen is de aanleg van kleine landschapselementen en boomgaarden gewenst en worden mogelijkheden geboden voor nieuwe landgoederen. Bij de uitvoering van het plan liggen er relaties met bestaand gebiedsgericht beleid. Denk hierbij aan de integrale visie voor de Hollandse IJssel en het project Linschoterwaard met een rol voor landgoed Linschoten. Met het raamplan Utrecht West ligt een raakvlak in de uitbreiding van recreatieve paden. Voor de financiering zal onder andere gebruik worden gemaakt van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) via de provincie Utrecht.

 

Welke projecten?

Eén van de eerste projecten van het LOP richt zich op het versterken van de eigen karakteristiek van de linten en het opstellen van een convenant voor kleine landschapselementen in de gemeente Montfoort. Een thema waarvoor veel aandacht werd gevraagd door de bevolking op de informatieavonden is de aanleg

 

 

 

van groene buffers bij het bedrijventerrein van Lopik, de noord-westzijde van Montfoort, de oostzijde van Oudewater en ten westen van IJsselstein. Deze maken allen onderdeel uit van het uitvoeringsplan en hebben een hoge prioriteit. Andere lokale projecten betreffen een goed beheer van de houtkaden, herstel van enkele tiendwegen en hun toegankelijkheid en de aanleg van enkele recreatieve paden door de polders. Een project waaraan particulieren kunnen deelnemen is de aanleg van streekeigen erf- en kavelgrensbeplantingen en particulier natuurbeheer in de vorm van slootkantenbeheer of natte schraalgraslanden.

 

Twee regionale projecten betreffen de waterstaatkundige geschiedenis en het oprichten van een infocentrum voor natuur- en landschap in samenwerking met diverse lokale organisaties. Tot slot behoren het meewerken en uitvoeren van beleidsopgaven van andere overheden tot de projecten. Voorbeelden hiervan zijn het aanvullen van de ecologische hoofdstructuur (EHS), het realiseren van ontbrekende schakels in de ecologische verbindingszones (EVZ) en het stimuleren van deelname aan weidevogelbeheer.

 

Landschapscoördinator is aanspreekpunt

Belangrijk resultaat van het planproces is dat alle drie de gemeenten nu over een landschapscoördinator beschikken, welke een belangrijke spil vormt tussen de particuliere ondernemers, de bewoners en de gemeente. Per slot zijn alleen door samenwerking de doelstellingen van het LOP haalbaar en uitvoerbaar.

 

Als u interesse heeft om een actieve invulling te geven aan streekeigen beplanting of natuurontwikkeling kunt u de landschapscoördinator van de betreffende gemeente benaderen. Hij of zij is u van dienst met informatie, advies op maat en wijst u de weg naar mogelijke subsidies. Nadere informatie kunt u vinden op de gemeentelijke websites.

 

Landschapscoördinatoren

Gemeente Lopik

Kees de Leeuw tel. 0348-559979 /

06-53428038

kees.de.leeuw@lopik.nl www.lopik.nl

 

Gemeente Montfoort

Klaas-Hemke van Meekeren

tel. 0348-476420 /

06-24911646

khvanmeekeren@montfoort.nl www.montfoort.nl

 

Gemeente Oudewater

Femke Steenbergen

tel. 0348-561836

f.steenbergen@oudewater.nl www.oudewater.nl

 

 

 

1. Inleiding

 

De Groene Driehoek gemeenten, Montfoort, Oudewater en Lopik hebben besloten gezamenlijk een landscha psontwikkelingsplan (LOP) op te stellen. Aan brons + partners landschapsarchitecten is gevraagd dit LOP de Groene Driehoek te maken.

 

Doel en ambities

Het landschapsontwikkelingsplan betreft het buitengebied van de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik. Het plan dient inzicht te geven in de mogelijkheden en keuzen voor de landschapsontwikkeling in haar buitengebied voor de komende circa 30 jaar. Ook dient het samen met de eigenaren in het gebied realiseerbare projecten te benoemen voor de komende 10 tot 15 jaar. In het plan wordt het beleid van het rijk, de provincie en andere overheden en organisaties doorvertaald nar het lokale niveau.

 

Voor de Groene Driehoek gemeenten staat behoud en ontwikkeling van de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop, onder de voorwaarde dat een groot deel van het gebied levensvatbaar blijft voor de landbouw en met name de veeteelt. Er is echter behoefte aan het inpassen van tal van niet-agrarische ontwikkelingen. Bij het vaststellen van nieuwe ontwikkelingsrichtingen moeten de bestaande kernkwaliteiten van het landschap in al haar facetten als basis en richtinggevend kader dienen voor ruimtelijke veranderingen. Een integrale aanpak van de problematiek over de gemeentegrenzen heen is hierbij van belang. Zo zal er in dit plan ten opzichte van de bestaande landschapsbeleidsplannen aandacht worden besteed aan actuele thema’s zoals de wateropgave, de cultuurhistorische structuren en elementen van het landschap, beeldkwaliteit van bebouwing, beplanting en dorpsranden, het recreatief medegebruik, functieveranderingen bij boerderijen, agrarisch natuurbeheer, etc.

 

In communicatief opzicht wordt gestreefd naar langdurig draagvlak bij politiek, burgers, agrariërs en maatschappelijke organisaties, waarbij een goede samenwerking tussen gemeente, andere organisaties en burgers de boventoon voert. Het belangrijkste te verwezenlijken doel vormt de daadwerkelijke uitvoering van het opgestelde LOP en een actieve landschapscoördinator in alle drie de gemeenten.

 

Status en relatietot andere planvorming

Het landschapsontwikkelingsplan vormt een vervolg en herziening van de bestaande landschapsbeleidsplann en. Een landschapsontwikkelingsplan is daarbij meer gericht op het inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Het land-schapsontwikkelingsplan zal inclusief de uitvoeringsprojecten en het financieringsplan worden vastgesteld door de afzonderlijke gemeenteraden. Daarna dient het plan als toetsingskader voor ontwikkelingen in het landschap en het vormt een goed beleidskader om bestaande landschapskwaliteiten te behouden en/of actief verder te ontwikkelen. Na doorwerking van de visie en aanbevelingen in het bestemmingsplan buitengebied heeft de visie een juridische werking naar de burger toe.

 

 

 

Basis

 

Objecten en structuren van de basislaag

 

Naamgeving

 

Plangebied en hoofdkenmerken

Het plangebied betreft het buitengebied van de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik. De bebouwde kommen behoren zelf niet tot het Landschapsontwikkelingsplan. Wel gaat het plan in op de relatie tussen de kernen en het buitengebied. In landschappelijk opzicht bevat het gebied het rivierkommen- en stroomruggenlandschap langs de Lek en de Hollandse IJssel. Ten noorden en zuiden van Oudewater begint het veenlandschap.

 

Het plangebied wordt gekenmerkt door een zeer open en weinig verstoord polderlandschap met een gaaf patroon van middeleeuwse kopenontginningen. De Lopikerwaard is hiervan een voorbeeld bij uitstek. De langgerekte dichte bebouwingslinten langs de lange waterlopen vormen een sterk contrast met de open polders. Op het stroomruggenlandschap langs de Lek, de Hollandse IJssel en de Lange Linschoten hebben de ontginningslinten een organisch verloop en kent het landschap een gevarieerder grondgebruik en bijbehorend half open landschap.

 

Planproces en communicatie

Het landschapsontwikkelingsplan is opgesteld in een planproces, waarbij alle drie de gemeenten nauw samenwerken. Landschapsbeheer Utrecht heeft de rol van projectsecretaris vervuld. Diverse maatschappelijke organisaties zijn gegroepeerd in een klankbordgroep en eveneens nauw betrokken bij het proces; de agrarische natuurverenigingen Lopikerwaard e.o. en Lange Ruige Weide, Werkgroep Behoud Lopikerwaard, Staatsbosbeheer, LTO Noord, afdelkingen Lopik, Montfoort en Oudewater, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, recreatieschap Stichtse Groenlanden, de provincie Utrecht en de Stichting Ribbius Peletier. De bevolking wordt/is geïnformeerd via

 

persberichten in de plaatselijke media, de gemeentelijke websites, twee publieksavonden en een formele inspraak. Aan hun is een actieve bijdrage gevraagd over hun subjectieve beleving van het landschap via een landschaps-enquête en een fotowedstrijd. Ook worden/ zijn er twee informatieavonden met de bevolking voorzien. Raadsleden worden/zijn geïnformeerd en betrokken in de keuze omtrent de scenario’s door een gezamenlijke excursie in september 2004 en een bespreking van de concept landschapsvisie in het najaar van 2004.

 

Opbouw van het plan

Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een hoofdrapport met een onderbouwing van de landschapsvisie voor het gezamenlijke buitengebied van de drie gemeenten. Dit wordt gevolg door een deelrapport per gemeente met het uitvoerings- en financieringsplan.

 

In het voorliggende hoofdrapport is na deze inleiding in hoofdstuk 2 het landschap geïnventariseerd en geanalyseerd op een aantal thema’s. Hoofdstuk 3 geeft een weergave van het beleid dat reeds geformuleerd is voor het plangebied. Hoofdstuk 4 gaat in op de problematiek van de diverse thema’s in relatie tot elkaar en de opgaven voor het gebied.

 

Lopik (Ria de Groot van Vliet, deelnemer fotowedstrijd)

2. Inventarisatie en analyse gebied

2.1 Geologie en bodem

Geologisch ontstaan

Het grondgebruik en de verschijningsvorm van het huidige landschap vinden hun oorsprong in de geologische ontstaansgeschiedenis. Hiervoor gaan we ver terug in de tijd (ca 250.000 jaar).

 

Tijdens de ijstijden (Saalien) zijn de rivieren de Rijn en Maas naar het westen afgebogen door het ijs. In het Eemien daarna is de Maas in westelijke richting blijven stromen en heeft de Rijn haar noordelijke stroming via het huidige IJsseldal hervat. In de laatste ijstijd, het Weichselien, heeft het landijs Nederland niet bereikt, maar heeft de wind een groot deel van Nederland met dekzand bedekt. In het plangebied ligt dit dekzand op zo’n 5 tot 6 meter beneden NAP voor. De rivieren stroomden in wilde, vlechtende vorm westwaarts, ongeveer rond hun huidige ligging (Y.M. Donkersloot-de Vrij, et al. De Stichtse Rijnlanden, 1993).

 

De holocene afzettingen vonden vanaf zo’n 10.000 jaar geleden plaats: het klimaat werd warmer, de zeespiegel steeg en de toendravegetatie maakte plaats voor berken, dennen en later andere (loof)bossen. Bij de afzettingen in deze tijd waren de rivierafzettingen dominant, afgewisseld door perioden van veenvorming. In deze periode die duurde totdat de zeespiegelrijzing ging domineren en de rivieren werden bedijkt, werd de zogenaamde ‘westlandformatie’ afgezet (P. Harbers; Stiboka, 1981).

 

In de lage, natte delen van Nederland ontstond moeras met veenvorming. Deze pakketten ‘Hollandveen’ met veenbossen en rietgorzen konden enkele meters dik worden, toenemend van oost naar west. Tussen de Oude Rijn en Hollandsche IJssel zijn voorbeelden te vinden van plaatsen waar - onder invloed van het voedselrijke rivierwater - rietveen is ontstaan (Stiboka, 1970).

 

Vanuit de vlechtende rivieren ontstond de dieper ingeslepen, meanderende rivier, doordat vanwege het mildere klimaat de hoeveelheid afbraakmateriaal langzaam minder werd. Dicht bij de bedding ontstond de oeverwal met de afzetting van grof materiaal (grind en zand). In het gebied erachter stagneerde het water en bezonken de fijnere klei- en slibdeeltjes. In deze natte komgebieden ontstonden moerassen met veenvorming, maar werden tevens regelmatig dikke kleilagen afgezet tijdens overstromingen. De oeverwallen kwamen door de continue afzetting van sedimentatie langzaam hoger te liggen. Hierdoor kon het voorkomen dat de loop zich plotseling verlegde naar een lager gelegen kom, waardoor de oude bedding dichtslibde. Hierdoor ontstond een wijd vertakt patroon van oude en nieuwe stroomruggen, soms pas na de veeninklinking zichtbaar als inversierug (Stiboka, 1970). Een oude meander is te herkennen bij Montfoort. Invloed van het getijde, waardoor de rivier zich moest gaan vertakken, is te zien aan de oude Rijntak tussen Montfoort en Woerden (Stiboka, 1981). Deze oude Rijnlopen doen in een enkel geval nog dienst als kavel- of afwateringssloot, zoals de Vleutense Wetering.

 

De stroomruggen van de Lek en Hollandsche IJssel zijn met hun ontstaan aan het begin van de jaartelling dus het jongst. Rond 1290 is de Hollandsche IJssel bij Het Klaphek afgedamd (ten noordoosten van Lopikerkapel). De Lek heeft met de afdamming in vermoedelijk 1122 de afvoerfunctie van de Kromme Rijn overgenomen. De uiterwaarden van de rivieren zijn in dit westelijk deel maar smal en weinig opgeslibd.

 

Bodem

Het verschil tussen de oeverwallen en de kommen en de veenvorming in het westelijke deel van het plangebied is goed in de bodemopbouw terug te vinden.

 

De kern van de stroomrug of oeverwal van de Lek bestaat uit zavel en lichte klei en behoren tot de poldervaaggronden. In de kommen neemt de dikte van de kleilaag van oost naar west af. Ook naar het midden van de komgebieden neemt de kleilaag af ten gunste van het veen.

 

De kommen bestaan uit vaaggronden van kalkloze (kom)klei op bos- of houtrijk eutroof broekveen (gevormd onder voedselrijke omstandigheden), de drechtvaaggronden. In het oosten van de Lopikerwaard komen de zandige veenstroomruggen aan het oppervlak.

 

Langs de dijk bevinden zich enkele overslaggronden die zijn ontstaan door dijkdoorbraken. Deze gronden zijn zeer divers qua samenstelling en dikte, bijvoorbeeld bij Uitweg en Willige Langerak. Op verschillende plekken langs de Lekdijk zijn (resten van) wielen te vinden, zoals ten zuiden van Lopik en ten westen van Jaarsveld.

 

In het westen is er sprake van laagveen in de kommen met een kleilaag, de eerdveengronden en de rauwveengronden. Op veel plaatsen buiten het plangebied werden de veengronden afgeplagd en later uitgebaggerd. Alleen daar waar het veen van onvoldoende kwaliteit was (bosveen), werd dit niet afgegraven. In de Lopikerwaard en de polders ten

 

 

Bodemkaart

 

 

 

noorden van de Hollandsche IJssel is slechts op kleine schaal (individuele boeren) turf gestoken. Dit kwam omdat de rivieren voedselrijk water aanvoerden, waardoor bosveen ontstond, dat op veel plaatsen rijk is aan slib en soms kleilagen bevat. Dit veen was ongeschikt om turf van te steken.

 

Langs de Hollandsche IJssel en bij Linschoten zijn verschillende plekken waar klei is afgegraven voor de baksteen- en dakpannenindustrie. Soms zijn nog brede vletsloten te herkennen, waarlangs de klei werd afgevoerd.

 

Hoogteligging

De gronden hellen licht af van ca 0m NAP in het zuidoosten tot ca 1,0m –NAP in het westen en ca 1,5m

–NAP in het midden en noorden van het plangebied. De stroomrug van de Lek ligt hoger op ca 0,5m tot 1,5m

+NAP. De stroomrug van de Hollandsche IJssel ligt op circa 0,5m –NAP.

 

Buitendijks gebied

 

Binnendijks veenweidegebied

 

De Lekdijk

 

 

Watersysteem

 

2.2 Watersysteem

Het water is een eeuwenoude drager van het landschap en is zowel van essentieel belang voor de ontginningsgeschiedenis als voor het huidige functioneren van het landschap voor alle sectoren. In veel opzichten vormt het water ook de verbindende schakel tussen diverse functies, de kernen en het buitengebied en het plangebied en haar omgeving.

 

De historische ontwatering vond via de bestaande wateren of gegraven weteringen plaats. In eerste instantie verliep dit door de hoogteligging via een natuurlijke afwatering: van hoog naar laag. De bodemdaling maakte het voortdurend aanpassen van het watersysteem noodzakelijk. Rond 1450 werd de windbemaling geïntroduceerd en uiteindelijk vond de afwatering via 42 molens in de Lopikerwaard plaats, waarvan 14 in het plangebied. Dit verliep volgens een ‘getrapte bemaling’ met poldermolens om het water voldoende hoog te brengen. In de Lopikerwaard liggen onder Oudewater en in het westen tegen de Vlist dergelijke oude molengangen.

 

Het oostelijk deel van de Lopikerwaard werd voornamelijk ontwaterd via de boezem tussen de polders Willeskop en Hoenkoop. Het water uit het westelijk deel werd via zeven molens op de hoge boezem van de Vlist uitgeslagen bij Haastrecht om via de Hollandsche IJssel te worden afgevoerd. Na de overgang naar mechanische bemaling aan het eind van de negentiende eeuw, zijn veel molens vervallen of gesloopt (HGB, 2001). In het plangebied is nog slechts een enkel molen aanwezig. Nu malen na de ruilverkaveling vier gemalen de 13.000 hectare droog: De Keulevaart, De Pleijt en De Hoekse Molen op de Hollandsche IJssel en De Koekoek op de Lek. Het centraal gelegen gemaal ‘Hazenpad’ ondersteunt de doorvoering van het water. Rond de grote weteringen is ruimte gereserveerd als hoogwatervoorziening.

De natuurlijke watergangen vormen nog steeds de belangrijkste afwateringsstromen, waarbij de afwatering hoofdzakelijk van het oosten naar het westen plaatsvindt. In het westen wordt het water vervolgens via gemalen uitgepompt. De afvoer geldt vooral in de wintermaanden: in de zomer is sprake van meer verdamping dan neerslag. Zeker nu de verwachting is dat de zomers droger zullen worden, is voldoende (zoet) water essentieel voor het functioneren van de landbouw en het tegengaan van de bodemdaling. De aanwezigheid van meer water binnen het eigen gebied draagt bij aan verbetering van de waterkwaliteit.

 

Restanten van de historische inlaat ten zuiden van de Rolafweg Zuid

 

De tweede molen van Cabauw (foto Kees de Leeuw)

 

In de polders liggen vele waterstaatkundige bouwwerken (Polsbroeker

 

 

Kwel

 

Bron: Beheerplan Grondwaterkwaliteit

 

inzijging of kwel en ten oosten van de stroomrug treedt een lichte kwel op. Voor de polders wordt een peilbesluit opgesteld. Individuele onderbemaling werkt ongelijke maaivelddaling in de hand en is ongewenst. Doordat de zeespiegel langzaam stijgt, neemt de invloed van de getijden en van zoute kwel toe. Dit benadrukt het belang van kwantitatief en kwalitatief voldoende water in het gebied.

Op drie plaatsen vindt waterwinning plaats: bij Lopik, ten westen en ten noorden van Montfoort. Rond deze winningsplekken liggen grondwaterbeschermingszones.

 

Waterbouwwerk langs de Hollandse IJssel tzv. Hekendorp

 

De Hollandse IJssel

 

Waterviolier en Kikkerbeet in een kwelsloot (foto Bram Schenkeveld)

 

 

historische kaart rond 1900

 

Bron: Historische Atlas Utrecht, Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000. Uitgeverij Robas Producties 1989

 

 

topografische kaart2002

 

Bron: Topografische Atlas Nederland 1:50.000. ANWB bv, Den Haag 2002

 

 

2.3 Cultuurhistorie

Occupatie

De vroegste vondsten die wijzen op bewoning stammen uit de Bronstijd en IJzertijd (2000 v.Chr.) en zijn onder meer op de Bloklandse stroomrug bij Benschop aangetroffen (YMDV, 1993, pag. 18). Tijdens de Romeinse tijd namen de landbouwactiviteiten op de stroomruggen sterk toe. De grens van het Romeinse rijk (Limes) lag ten noorden van het plangebied rond de Oude Rijn. tussen Katwijk en Utrecht.

 

De activiteiten namen tijdens de Middeleeuwen ietwat af en het bosareaal nam toe. Pas tijdens de Karolingische tijd (750-900 AD) nam de bevolking weer iets toe en werden de bossen weer omgezet in landbouwgronden. Dorestad (Wijk bij Duurstede) was tot de verwoesting in 863 veruit de belangrijkste handelsstad aan de Rijn. Daarna groeide Utrecht uit tot kerkelijk centrum met een bloei van handel en nijverheid.

 

In de 10de eeuw zijn de bewoners van het rivierengebied begonnen met de aanleg van dijken. Regelmatig kwamen dijkdoorbraken voor waardoor wielen ontstonden, zoals in 1751 bij Lopik en Jaarsveld. Dijkverzwaring en –verhoging vond plaats mede door de bodemdaling (van zo’n 1 a 2 meter of meer) van de binnendijkse gronden door inklinking, krimping en oxidatie van het veen.

 

Ontginning

De eerste bewoning vond op de oeverwallen van rivieren en stroompjes en langs dijken plaats. De rest van het gebied was bosrijk moeras en onbegaanbaar. De oorspronkelijke (natuurlijke) beplanting bestond in dit gebied vooral uit essen, op de voedselrijke stroomruggen iepen en in de kommen elzen.

 

Huis te Jaarsveld

 

Op de stroomruggen van de Lek en Hollandsche IJssel zijn de oudste ontginningen te vinden. De poldernamen Neder-Oudland en Over-Oudland wijzen hier nog op, maar ook bij Lopikerkapel was al relatief vroeg grond in cultuur gebracht (H.G. Baas et al. – Ontgonnen Verleden, 2001).

 

In de tiende eeuw verwierven de graaf van Holland en de Bisschop van Utrecht de woeste veengronden van de koning. Vanuit de bloeiperiode in de Middeleeuwen waar de behoefte aan landbouwgrond toenam en de technische kennis van ontginning en afwatering zich sterk ontwikkelden, steeg de schaal waarop ontginning plaatsvond. In eerste instantie werden nog geen achtergrenzen van de ontginning vastgesteld, wat leidde tot een vrij opstrekkende strokenverkaveling.

 

 

 

Voorbeelden hiervan zijn te vinden ten westen van de Achterslootse Dijk en de Biezendijk (HGB, 2001).

 

Aan het begin van de elfde eeuw deed het copen- systeem zijn intrede (cope in verband met het door koop verkregen ontginningsrecht). Hierbij kregen kolonisten tegen betaling van erfpacht of cijns het recht op een stuk wildernis. Zij hoefden hiervoor geen horige diensten te leveren, maar wel het gezag van de graaf of bisschop te erkennen (J.A. Hendrikx – De ontginning van Nederland, 1998). Voorbeelden hiervan zijn de ontginningen Benschop, Polsbroek en Willeskop.

Bij de ontginning werd eerst gewerkt vanaf een bestaande waterloop (bijvoorbeeld de Lobeke, de latere Lopikerwetering) en later vanaf een gegraven wetering (zoals de Benschopperwetering). Deze wetering fungeerde als ontginningsas met dwars daarop, op regelmatige afstand, parallelle sloten. De kavels waren vaak aan voor- en achterzijde strikt begrensd, bijvoorbeeld door een achterkade om het water uit achterliggend gebied tegen te houden. Deze werd vaak beplant met geriefhout, welke om de paar jaar werd gekapt en wordt dan houtkade genoemd. De aangehouden standaard van de kavels, de zogenaamde ‘hoeven’, was veelal 16 morgen of 14 hectare: ongeveer 110 meter breed en 1250 meter lang (YMDV, 1993, pag. 20). Als gevolg van verkoop of vererving werden de kavels in de loop der tijd soms gesplitst.

 

De overgebleven gebieden vormden restontginningen, met veelal een onregelmatige strokenverkaveling en zonder rechte grenzen, zoals de polder Blokland (HGB, 2001).

 

Door de boerderijen die aan het ontginningslint werden gebouwd, ontstonden de kenmerkende lintbebouwingen. De ontginningsblokken zijn lange tijd afzonderlijke bestuurlijke en waterstaatkundige eenheden gebleven (YMDV, 1993, pag. 21). Veel van de lintbebouwing is historisch waardevol. Daarnaast zijn er enkele bijzondere huizen, zoals Huis te Jaarsveld, Snellenburg, Huis te Vliet en De Bronkhorst.

 

Het bodemgebruik kende over het algemeen een verloop van een akker dicht bij de boerderij, vervolgens een deel weiland met daarachter hooiland. Door de inklinking van het veen was de akkerbouw, welke bestond uit graan en hop al snel niet meer mogelijk, waardoor men gedwongen was over te schakelen op de veeteelt (J.G. Constant – Spectrum atlas van de Nederlandse landschappen, 1979) en op de hennep- en griendcultuur, welke van betekenis zijn geweest voor de touwslagerijen en het griendhout. Deze teelten zijn later weer afgenomen. Er zijn nu nog slechts enkele grienden over.

 

In de polders zijn verschillende wegen te onderscheiden. Zo zijn de voorwegen langs de hoofdwatergangen gelegd van waaruit de ontginning heeft plaatsgevonden. Hier zijn ook de boerderijen aan gebouwd, zoals de Lopikerweg en de Hoenkoopse Buurtweg. De kerkwegen verbonden de voorstraten, zoals de Boven Kerkweg tussen Blokland en Montfoort en het kerkepad tussen Polsbroek en Cabauw. Karakteristiek voor deze ontginningen zijn de tiendwegen met in een aantal gevallen daarlangs lopende tiendweteringen. Langs de Tiendwegen is vaak een lijnvormige beplanting van knotwilgen aanwezig. Deze liggen midden in het ontginningsblok en dienden waarschijnlijk om landbouwproducten over af te voeren. In de Lopikerwaard liggen deze evenwijdig met de Hollandsche IJssel door de polder Heeswijk, door Willeskop, door Dijkveld, Vliet, Rozendaal, Hoonaard en beide Keulevaarten, en langs de Lek door de polder Willige Langerak (HGB, 2001). Langs de Lek vond in de Middeleeuwen al kleiwinning plaats, langs de Hollandsche IJssel werd klei gewonnen na 1800.

 

Boerderij

 

Oude relicten

Tussen 1672 en 1795 is de Oude Hollandse Waterlinie ontstaan. In het plangebied zijn nog enkele restanten van deze linie terug te vinden.

  • -

    Dubbele Wiericke: Prinsendijk uit 1672, door Willem III aangelegd om het deel van Rijnland te beschermen tegen overstromen bij het doorsteken van de Lekdijk door de Fransen.

  • -

    Schansbosch / Linie van Linschoten: linie uit 1792/1796 op de niet te inunderen stroomrug. Resten zijn nog aan beide kanten van de weg terug te vinden.

  • -

    Linie van de Pleit: aan beide IJsseldijken gelegen linie, dwars op de Hollandsche IJssel, met in de uiterwaarden een bastion en binnendijks aan beide dijken een half-bastion uit 1796. Ten noorden van de noordelijke dijk is het einde van de linie met gracht nog terug te vinden (C. Will, 2003).

  • -

    De werken bij Goejanverwellesluis: in 1672 in staat van verdediging gebrachte schans, gesloopt in 1674, versterkt in 1787.

  • -

    Vesting Oudewater: in 1673 versterkt naar aanleiding v an de provisorische linie bij de Franse inval in 1672. De wallen, poorten en grachten zijn na 1851grotendeels verdwenen.

  • -

    Een aarden heuvel tegen de binnenkant van de Lekdijk nabij Willige Langerak, wat een restant is van een batterij ter verdediging van Schoonhoven en waar nu een dijkmagazijn op staat.

Er zijn vele eendenkooien geweest in de natste delen van de polders, maar de meeste zijn verdwenen. Ze werden gebruikt om eenden in te vangen om deze voor consumptie te verkopen. Drie zijn er in gave vorm over: in polder Blokland, ten noorden van Benschop en ten westen van IJsselstein (HGB, 2001). Tevens liggen er resten in de polders Benschop en Lopik.

 

In de Gouden Eeuw zijn er verschillende vaarverbindingen geweest die grote steden met elkaar verbonden. Enkele van deze trekvaarten liggen in het plangebied, zoals:

 

  • -

    Utrecht-IJsselstein-Montfoort-Oudewater (Hollandsche IJssel): jaagpad tussen IJsselstein en Oudewater is aangelegd in 1701 met waarschijnlijk één trekschuit per week (HGB, 2001).

 

Archeologie

 

Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

 

Bron: Archis II/Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Archeologische monumenten te Montfoort, Oudewater en Lopik, 2005

 

Archeologie

 

In het gebied liggen diverse archeologisch interessante gebieden. Het belang van deze gebieden loopt uiteen van een archeologische betekenis tot een zeer hoge archeologische waarde met bescherming (ROB 2004). Onderstaand en in bijgaande kaart is een overzicht gegeven van de archeologische waarden binnen het plangebied. In de landschapsvisie wordt nader ingegaan hoe om te gaan met deze waarden.

 

Lopik

Terreinen met archeologische betekenis;

  • -

    diverse huisterpen en bewoningssporen in de oude linten van Polsbroekerdam en Benschop,

  • -

    diverse terreinen met resten uit de Bronstijd.

Terreinen met hoge archeologische waarde;

  • -

    diverse terreinen met resten uit de Brons/IJzertijd,

  • -

    terrein versterkt huis,

  • -

    Havezate.

Terreinen met zeer hoge archeologische waarde;

  • -

    diverse terreinen met resten uit de Brons/IJzertijd.

Montfoort

Terreinen met archeologische betekenis;

  • -

    terrein versterkt huis (Montfoort).

Terreinen met archeologische waarde;

  • -

    terrein kasteel (Linschoten);

  • -

    terrein versterkt huis (Achthoven).

Terreinen met hoge archeologische waarde;

  • -

    terrein versterkt huis (Mastwijk).

Terreinen met zeer hoge archeologische waarde;

  • -

    terrein versterkt huis (Linschoten);

  • -

    terrein versterkt huis (Montfoort: beschermd).

Oudewater

Terreinen met hoge archeologische waarde;

  • -

    terrein oude stadskern.

Terreinen met zeer hoge archeologische waarde;

  • -

    terrein versterkt huis;

  • -

    kerk met daaronder voorganger.

Huis te Linschoten

 

Oude boerderij langs de hollandse IJssel

 

Landgoed Linschoten (P.A. Versloot, deelnemer fotowedstrijd)

 

 

Landschap

 

 

2.4 Landschap

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de gebiedsindeling, de gebruiksfuncties, de verschijningsvorm en de beeldkwaliteit van het landschap.

 

Gebiedsindeling

De bodemopbouw en occupatiegeschiedenis hebben tot een differentiatie in de landschapstypering geleidt. Er is een onderscheid gemaakt in:

  • -

    Hogere gronden,

  • -

    Polders,

  • -

    Uiterwaarden en

  • -

    Bebouwingslinten, die binnen deze eenheden voorkomen.

Hogere gronden

 

Langs de Lek

De hogere delen langs de rivieren vormden de eerste occupatieplaatsen. Zo is het pittoreske Lopikerkapel ontstaan aan een natuurlijk meanderend watertje, de Enge IJssel, en varieerd de slagenverkaveling in richting. Op deze stroomrug liggen bebouwing, boomgaarden en andere beplanting. Vanuit het bebouwingslint van Lopikerkapel en Uitweg is een verschil in dichtheid te herkennen tussen de Lekkant en de polderkant. Het agrarische gebruik omvat hier een breed scala, zoals fruitteelt, enkele gronden met akkerbouw en onder andere een SVR-camping. Door deze variatie en relatieve dichtheid oogt het gebruik soms wat rommelig. Nieuwe woningen voegen zich tussen de oude, agrarische boerderijen. Langs de meanderende waterloop staan elzen en knotwilgen, op de erven staan vaak hoogstamfruitbomen en ligt een enkel moestuintje.

 

Hoogstamfruit op de oeverwal langs de Lek

 

Tussen Linschoten, Montfoort en Achthoven

Deze hogere zone wordt gevormd door de oeverwal van een oude Rijntak en is te herkennen aan de meekronkelende wegen. Zij wordt gekenmerkt door een vergelijkbare verdichting als de eerste zone, maar kent een andere achtergrond en iets andere karakteristiek. Zo ligt aan de noordkant van deze zone het landgoed Linschoten, dat een fraai landschappelijk ensemble vormt met diverse sferen en gebruiksvormen. Buiten dit landgoed is de zone opener met enkele boomgaarden en akkers. De kavelrichtingen variëren sterk en daarmee ook de oriëntatie van de boerderijen. De zone wordt tevens gekenmerkt door enkele afgravingen en ophogingen, zoals de kleiafgraving langs de Hollandsche IJssel.

 

Polders

De klei- en veenpolders verschillen niet zo sterk in hun verschijningsvorm. Beide gronden kennen het grasland als dominant grondgebruik met een slagenverkaveling, en linten van beplanting en bebouwing. De landbouwgronden worden gekenmerkt door hun openheid, doorweven met een netwerk van sloten en begrensd door oost-westlopende bebouwingslinten, tiendwegen en achterkaden. Er kan grofweg een onderscheid worden gemaakt in de oostelijk gelegen kleipolders en westelijk gelegen veenpolders. Zo bevatten de kleipolders meer beplantingselementen, zoals boomgaarden met windhagen en kleine bossen. In de veenpolders zijn de sloten breder en komen de weteringen van oost naar west steeds hoger te liggen, zelfs hoger dan het land. Op verschillende plaatsen zijn de peilverschillen in de watergangen kenmerkend. Langs de achterkaden staan veelal elzen.

 

Open polderlandschap met sloten en knotwilgen

 

Uiterwaarden

 

Uiterwaarden Lek

De uiterwaarden van de Lek aan de Lopikse kant variëren sterk in breedte: ten oosten van Jaarsveld zijn ze breed en ten westen smaller. In het oosten is nog veel grond in agrarisch gebruik, terwijl ten westen van Lopik meer natuurontwikkeling in de uiterwaarden plaatsvindt. Naast hun ecologische waarde bevatten de uiterwaarden veel recreatief potentieel. De dijk is een harde grens tussen het binnen- en buitendijks gebied.

 

Uiterwaarden Hollandsche IJssel

De uiterwaarden van de Hollandsche IJssel zijn door de afwezigheid van overstroming meer verstedelijkt dan de uiterwaarden van de Lek. Zo liggen er woningen, boerderijen en bedrijven in de uiterwaarden. De uiterwaarden tonen door deze bebouwing een afwisselend beeld van open weiden, besloten boomgaarden en bebouwing. De Hollandsche IJssel vormt een fysieke barrière, met hier en daar een brug, maar is door haar maat niet dominant aanwezig.

De uiterwaarden worden van oost naar west steeds smaller, waarbij de waterloop en de dijken toenemen in hoogte. De dijken zijn door hun lage, smalle profiel van een andere aard als bij de Lek.

 

Bebouwingslinten

 

Hoofdlinten

Een van de meest kenmerkende onderdelen van het landschap zijn de bebouwingslinten. Om het verschil tussen de linten aan te geven is een verschil gemaakt tussen dichtere hoofdlinten, opener nevenlinten en dijklinten.

 

Het hoofdlint bestaat uit een wetering of riviertje met aan beide zijden een dichte bebouwing met erfbeplanting. Tussen de historische boerderijen, veelal langgevelboerderijen en een enkele krukboerderij, is in verschillende tijden nieuwe bebouwing geplaatst. Zo ligt tussen de boerderijlinten van de Lopikerwetering een derde lint van woningen. De linten langs weteringen zijn recht en de linten langs riviertjes hebben een bochtig verloop. En ontstaan vanuit de agrarische bedrijven andersoortige ondernemingen, die vaak haaks staan op het lint. De achterkade met beplanting vormt vaak de erfgrens. Tot de hoofdlinten behoren de lintbebouwingen van Polsbroek-Polsbroekerdam- Benschop en Zevender-Cabauw-Lopik-Lopikerkapel.

 

Polder Lopikerkapel (foto Lydia Blom, deelnemer fotowedstrijd)

 

Nevenlinten

De nevenlinten zijn de kleinere linten, met vaak enkelzijdige of verspreide bebouwing die overwegend agrarisch is. Doorzichten komen regelmatig voor en de bebouwing ligt wel of niet aan een wetering. Naast de vele bruggen komt veelal lagere beplanting voor, zoals elzen en knotwilgen, afgewisseld met enkele hogere bomen. Tot deze linten horen Hoenkoop, Blokland, Ruigeweide, Papekop, Diemerbroek en Cattenbroek.

 

Dijklinten

Deze linten komen in verschijningsvorm grotendeels overeen met de nevenlinten, maar worden anders ervaren door de evenwijdig lopende dijk. Op een bepaalde afstand van het bebouwingslint loopt in enkele gevallen een beplante tiendweg. Onder deze dijklinten kunnen Willige Langerak, Hekendorp, Willeskop, Heeswijk, Snelrewaard, Achthoven en Lange Linschoten worden geschaard.

 

MOB-complex

 

Gebruiksfuncties

Het gebied wordt gedomineerd door het agrarische gebruik en het wonen. Toch kent het gebied op lagere schaal ook andere, uiteenlopende gebruiksfuncties, zoals de defensieterreinen, de recreatievoorzieningen en een landgoed. Hieronder volgt een overzicht van het landgebruik.

 

Wonen in een groen lint

Karakteristiek voor het gebied zijn de lange lintbebouwingen. Waren het van oorsprong alleen boerderijen, er zijn steeds meer boerderijen veranderd in burgerwoningen of woningen tussenin gebouwd. Alleen in enkele kleine kernen zijn de woningen geclusterd, zoals in Cabauw of Benschop.

Een speciale woonvorm is het landgoed Linschoten, waar ook recreatief en ecologisch gebruik op rusten.

 

Werken op lokale schaal

De grond is grotendeels in landbouwkundig gebruik. Dit gebruik uit zich vooral in de graslanden, maar ook in de bedrijfsgebouwen op de erven, de enkele akkers en de boomgaarden aan de oostkant van de Lopikerwaard en langs de Hollandsche IJssel. Daarnaast liggen bij de kernen verschillende bedrijventerreinen, zoals ten noorden van Oudewater, ten noordoosten van Lopik en rond Montfoort. Deze terreinen zijn vooral bedoeld voor lokale ondernemers, waarbij een geringe uitbreidingsruimte beperkingen legt op de economische groei van de bedrijven. Tenslotte bevinden zich enkele terreinen van defensie in het oosten van de gemeente Lopik. Met de bezuinigingen en de daarmee samenhangende afstoot van terreinen is de toekomst van dit gebruik onzeker.

 

De Lekdijk met een weids uitzicht, geliefd bij fietsers

 

Recreatief medegebruik

Binnen het plangebied is overwegend sprake van recreatief medegebruik, zoals het wandelen over achterkaden en het schaatsen of kanoën op sloten. Op enkele plaatsen zijn speciale voorzieningen geplaatst voor recreatie, welke vooral bestaan uit bewegwijzering en rustvoorzieningen lang wegen of in een enkel geval speciale overstapplaatsen zoals bij Polsbroek.

 

Waterstaatkundige werken

Op verschillende plaatsen kan men de continue waterbeheersing gewaar worden. In het veld en langs de dijken van de Lek en Hollandsche IJssel staan verschillende gemalen om het water uit te pompen. Brede weteringen voeren het water uit de vele sloten aan.

 

Natuurwaarden

Ook de natuur kent vooral medegebruik van de agrarische gronden, in de vorm van areaal voor weidevogels, wintergasten en botanische waarden. Kleine relicten van landbouwkundig gebruik, zoals pest- en geriefhoutbosjes en eendenkooien, vormen nu ecologisch waardevolle plekken. Een aantal grotere eenheden zijn specifiek met natuurdoeleinden aangewezen. Zo kent het gebied diverse reservaten, waaronder de in de polder Blokland gelegen eendenkooien en de achterkaden tussen de polderblokken. Tevens kennen de uiterwaarden van de Lek enkele grotere natuurkerngebieden.

 

Smalle wegen en hoge masten

De wegen in de drie gemeenten zijn vooral van erfontsluitende aard en voorzien van een smal profiel. In enkele gevallen zijn op deze wegen verkeersremmende maatregelen genomen, zoals de plaatsing van obstakels of fietssuggestiestroken, ook om sluipverkeer tegen

 

In de linten zijn de wegen smal

 

 

Landschapselementen, beplantingen en waterlopen

 

 

te gaan. De belangrijkste regionale verbindingswegen worden gevormd door de provinciale wegen N204, N210 en N228.

Vanaf de erven in het lint lopen op verschillende plaatsen verharde of onverharde, kavelpaden de polders in. Naast deze private paden liggen een aantal gemeenschappelijke, onverharde paden op oude kaden en als tiendweg tussen de percelen in.

Onzichtbare infrastructuur, maar dominant in het landschap zijn de meteo- en zendmasten. Deze masten bij Lopik en Lopikerkapel zijn in de polders van verre zichtbaar.

 

Verschijningsvorm

Het landschap wordt gekenmerkt door de algehele verschijningsvorm aan het aardoppervlak. Deze verschijningsvorm, ofwel de opbouw van de ruimtevormende elementen in het landschap, bepaalt haar identiteit en uniekheid.

In de Lopikerwaard is deze opbouw door haar ontginningsverleden bijzonder helder. Parallel aan de Lek liggen van oost naar west de zeer lange ontginningslinten. Tussen het eerste ontginningslint

– dat van de Lopikerwetering – en de dijk is de verkaveling aan de oostkant diffuser en vormt de beplanting een mozaïekachtig patroon. De polders met de dijk als ontginningsbasis hebben veelal op 350 tot 500 meter een beplante tiendweg, met een lage bomenrij van geknotte wilgen en elzen. Tussen de ontginningslinten ligt op circa 500 meter van het ontginningslint een onbeplante wetering en aan de achterkant van de kavel op circa 1250 meter van het lint de kilometerslange, beplante achterkaden. De beplanting op deze achterkaden komt overeen met die van de tiendwegen. Door deze linten van beplanting en bebouwing krijgt het gebied een sterke oost- westoriëntatie zonder gevoel van beslotenheid.

 

Koeien grazen onder de hoogstamfruitbomen

 

De opbouw van het noordelijk deel van het plangebied is door meer variatie in de ondergrond minder eenduidig. De natuurlijke waterloop van de Lange Linschoten en de oeverwal tussen Montfoort en Linschoten delen het gebied. Vanaf de Hollandsche IJssel is een deel ontgonnen, waardoor de lijnen deels evenwijdig lopen met de rivier. Andere lijnen lopen evenwijdig met de Lange Linschoten of de oeverwal. Alleen de richting van Papekop staat loodrecht op de andere polders en wijkt hierdoor sterk af. Des al niet te min kent het gebied een karakteristieke openheid met een concentratie van bebouwing en beplanting in de linten. Wel wordt de invloed en doorsnijding van de infrastructuur in dit deel groter. De verstedelijking drukt zijn stempel in de vorm van stadsranden, verkeersbewegingen, recreatie en bedrijvigheid, vooral rond de kernen Oudewater, Linschoten en Montfoort en langs de Hollandsche IJssel. De beplanting buiten de linten bestaat voornamelijk uit soorten die gedijen op gronden met een hoge grondwaterstand. Veel voorkomende soorten zijn hierdoor wilg en els, en een enkele es en berk. Binnen de linten is de beplanting langs wegen gevarieerder en bestaat uit populier, kastanje, es, esdoorn, wilg en plataan.

De erven geven een nog gevarieerder beeld: verschillende soorten fruitbomen, haagbeuk- en ligusterhagen, leilindes en –platanen, en onder andere elzen, wilgen, essen, populieren, paardekastanjes en esdoorns.

 

Beeldkwaliteit

De beeldkwaliteit behandelt de waardevolle visuele kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied. De beeldkwaliteit zegt iets over de oorspronkelijkheid van het landschap, geeft aan welke kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van een gebiedsdeel, en verhaalt over situering van bebouwing, bouwmassa’s, bouwstijlen en

 

Wilgen spiegelen in het water (foto P.A. Versbot, deelnemer

 

het lokale gebruik van bijvoorbeeld kleur, maatvoering en materiaalgebruik.

De behandeling van de beeldkwaliteit volgt enkele thema’s. Eerst wordt een nader onderscheid gemaakt in de belangrijkste beplantingselementen, daarna in bebouwingslinten, en vervolgens wordt ingegaan op boerderijerven, de dorpsranden en overige elementen in het landschap.

 

Achterkade en Houtkade

De achterkade vormt een wal welke de achtergrens vormt van de ontginning. Als deze is beplant met geriefhout is sprake van een houtkade. Beiden komen in het plangebied veelvuldig voor en vormen als het ware semi transparante groene gordijnen in het open landschap. Ook komen dubbele kaden voor.

 

Tiendweg

De Tiendweg ligt op enige afstand van de bebouwingslinten en werd gebruikt om 1/10 deel van de oogst naar de leenheer af te voeren. De tiendweg is niet altijd aanwezig. De Tiendwegen zijn veelal beplant met knotwilgen, -essen en -elzen.

 

Geriefhout en pestbosjes

Deze bosjes zijn karakteristiek voor het plangebied. Deze bosjes leverden geriefhout voor de boeren of werden gebruikt om dood vee in te begraven. De ligging varieert, evenals de grootte (ca 200-600m2). Ze zijn omgeven door een ringsloot.

 

Eendenkooi

Een eendenkooi bestaat uit een langgerekte plas met diverse vangarmen, omgeven door beplanting. De eendenkooien dienden om eenden te vangen, maar zijn nu niet meer in gebruik. Wel vormen ze relicten van een vroegere gebruiksvorm. Ze zijn door hun opgaande beplanting opvallend aanwezig in het open landschap.

 

Griend

De grienden bestaan uit wilgenpercelen welke om de paar jaar of jaarlijks gekapt of gesneden worden. In het plangebied liggen nog slechts enkele grienden.

 

Wegbeplantingen

Langs de weteringen komt in het algemeen een enkelzijdige of dubbelzijdige beplanting voor. De lokale noord-zuidwegen zijn in het algemeen begeleid door boombeplanting. De provinciale weg N210 ten zuiden van Lopik heeft overwegend een onbeplant karakter. Het oostelijk deel ten zuiden van Benschop is wel gedeeltelijk beplant. De N 204 die in noordelijke richting het landschap doorkruist is overwegend onbeplant. De N228, die de zuidelijk dijk volgt van de Hollandsche IJssel is slechts over kleine gedeelten beplant.

 

Achterkade

 

Onbeplante brede watergang

 

Tiendweg

 

Verspreide geriefhoutbossen

 

Linten

In het algemeen zijn de linten eerst langs natuurlijke veenstroompjes, later langs gegraven weteringen ontstaan. De ontginning heeft geleid tot een slagenlandschap met copeverkaveling en bebouwing dicht op de weg, meestal kavelrichting volgend, met doorzichten naar het achterland. Hier en daar zijn nieuwe wegen met ruilverkavelingsboerderijen, op grote afstand tot elkaar en vaak met zware erfbeplanting.

Bij een veenontginning is sprake van een lint in veengebied, vaak met een a-symmetrische opbouw, waarbij aan één zijde van een kronkelende watergang een weg ligt, die aan twee zijden bebouwd is.

Bij een polderlint in een kleigebied is in het algemeen sprake van een centrale watergang met symmetrisch aan twee zijden boerderijen:

 

  • a.

    aan weerszijden een weg met daaraan eenzijdige bebouwing,

  • b.

    aan één zijde een weg, aan weerszijden bebouwd met bruggen,

  • c.

    aan weerszijden een weg, met aan één zijde een enkel bebouwingslint en aan de andere zijde een dubbel bebouwingslint (doordat aan de weteringszijde eerst hennepveldjes hebben gelegen, bv Lopik).

De karakteristiek van het lint beperkt de dynamiek: er zijn beperkte bebouwingsmogelijkheden, vaak alleen middels sloop en nieuwbouw. De doorzichten naar het achterland, de oriëntatie van de bebouwing op het water of de verkavelingsrichting, de één- of tweezijdige bebouwing, en zware erfbeplanting bij de nieuwe polderlinten zijn bepalend voor de waardering. Er kan welstand worden toegepast op de situering van de woningen ten opzichte van het veenontginnings- of polderlint, de oriëntatie van de woning op het water of de kavelrichting, en openheid en doorzichten vanuit de linten naar het open landschap.

 

Knotwilgen bij Blokland (foto: G. Abel, IJselstein, deelname aan fotowedstrijd “Het Groene Driehoek” 2004)

 

Eendenkooi Blokland (foto van J.G. Romijn; deelname aan fotowedstrijd “Het groene Driehoek” 2004)

 

Wegbeplanting

 

Beplant lint

 

1 Dubbelzijdig lint: Cabauw

 

1Dubbelzijdig hoofdlint:

Cabauw - Lopikerkapel

Een dicht lint rond de Lopikerwetering met aan twee zijden een boerderijlint en op een aantal plaatsen een middenlint met woningen. De enkele boerderij met grote bedrijfsgebouwen ligt tussen de burgerwoningen. Een aantal agrarische bedrijven zijn omgezet in een andersoortige onderneming, zoals een caravanstalling, garage, camping, materiaalhandel of aannemerij. Deze bedrijven wijken door hun vaak parallelle in plaats van haakse oriëntatie af van de andere bebouwing en verstoren met hun situering en massa de beeldkwaliteit van het lint. De wegbeplanting is vaak middelhoog en gevarieerd, zoals populier, kastanje, es, esdoorn, wilg en plataan. De achterkanten van de linten zijn erg groen, en niet hard of irritant.

 

2 Dubbelzijdig hoofdlint: Polsbroek - Benschop

 

2Dubbelzijdig hoofdlint:

Polsbroek - Benschop

Het lint van Polsbroek en Benschop is minder dicht bebouwd als dat langs de Lopikerwetering en kent veel minder burgerwoningen. Het lint is breder van opzet, de erven zijn minder ‘vertuind’ en de bebouwing meer in verhouding tot elkaar. De oude boerderijen staan dicht op de weg met tussendoor vergezichten. Veel bedrijfsgebouwen zijn authentiek, zoals de vierkante hooimijten met drie palen die in het gebied voorkomen. De erfbeplanting loopt tot de weteringen aan de noord- en zuidzijde door, en aan de sloten tussen de erven staan knotbomen. Aan de weg liggen bushaltes en moeten fietssuggestiestroken de verkeersveiligheid vergroten. In Polsbroek ligt een fraaie kruising van waterlopen en recreatie routes. Over de wetering liggen bruggen voor autoverkeer en bruggen die enkel voor voetgangers geschikt zijn. (zie afb. 2)

 

3 Dubbelzijdig dijklint: Lange Linschoten

 

3Dubbelzijdig dijklint: Lange Linschoten

Langs dit kronkelige veenstroompje staan verspreid boerderijen, in lijn met de kavelrichting. De erfbeplanting varieert sterk qua aard, grootte en groepering. Langs de centrale waterloop en de wegen aan weerszijden staan knotwilgen. Deze wegen hebben beiden een smal profiel en worden met enkele bruggen verbonden. De boerderijen liggen op wisselden afstanden van de weg en burgerwoningen komen relatief weinig voor. ((zie afb. 3)

 

4 Dubbelzijdig dijklint: Hollandsche IJssel

 

4Dubbelzijdig dijklint: Hollandsche IJssel

De dijklinten rond de Hollandsche IJssel hebben een geheel andere opbouw. De grote boerderijen staan in de polders met doorzichten ertussen. De boerderijen staan afhankelijk van de kromming in een hoek aan de weg. Op een bepaalde afstand van de erven ligt de beplante tiendweg, zonder dat de erfbeplanting tot hier doorloopt.

Aan de dijk staan op verschillende trajecten grotere laanbomen langs de weg. De buitendijkse gronden zijn verschillend ingevuld: boomgaarden, bebouwing en bedrijvigheid tussen open weiden. De erven geven hierdoor soms een onrustig, of zelfs een onaantrekkelijk beeld. De smalle Hollandsche IJssel kent maar weinig bruggen en de uiterwaarden weinig sloten. (zie afb. 4)

 

5 Dijklint: Willige Langerak

 

5Dijklint: Willige Langerak

Vanaf de dijk kan men tussen de erven door uitkijken over de graslanden. Op zo’n 350 meter ligt de tiendweg waarvan de beplanting her en der onderbroken wordt door doorzichten. Vanaf de erven lopen beplantingssingels door tot aan de tiendweg. Tussen de erven ontbreken veelal de sloten, welke op enige afstand van de dijk beginnen. De erfbeplanting bestaat meer uit grotere solitairen dan uit knotbomen. De agrarische bedrijvigheid wordt hier en daar afgewisseld met een burgerwoning. Op en langs de dijk staan meerdere dijkmagazijnen en dijkpalen. (zie afb. 5)

 

6 Enkelzijdig lint: Hoenkoop

 

6Enkelzijdig lint: Hoenkoop

Aan één zijde van de Hoenkoopse Buurtweg liggen grote boerderijen, welke met bruggen of duikers zijn ontsloten, met daar tussendoor vergezichten. Langs de weg staan vooral knotwilgen, en op enkele plaatsen essen. Op de voorgrond ligt de achterwetering, maar de erfbeplanting loopt niet tot hier door. (zie afb. 6)

 

Boerderijerven

Uit: “Boerenerven in de provincie Utrecht – Kromme Rijngebied en Lopikerwaard” van T. Blekkenhorst en Y. Ezendam.

De boerderij en het erf zeggen veel over het landschap: de bodemgeschiktheid die de economische situatie bepaalde, de bedrijfsvoering, en het nut en de noodzaak van beplanting. Langzamerhand zijn boeren minder afhankelijk geworden van de natuurlijke mogelijkheden van hun streek. Nieuwe hulpmiddelen, zoals tractoren en machines, hebben andere eisen aan het erf en het land gesteld. Veel boerderijen hebben hun bedrijvigheid verloren en hebben een woonfunctie gekregen. Vaak veranderde met de inrichting ook de logica van het erf. In de eerste eeuwen na het ontginnen van het veen was de akkerbouw van veel betekenis. Producten als hennep voor de touwslagerijen en graan en hop voor de bierbrouwerijen kwamen van de akkers. Op den duur werden deze gronden echter te nat, waardoor alleen veeteelt nog mogelijk was. Wat is het traditionele beeld?

 

“Het hoofdgebouw is meestal een langhuis- of T- boerderij met lange zijgevels en een afgewolfd rieten dak. De hooiberg staat pal achter de boerderij, verbonden met een gangetje (hooiloosje) om het hooi droog binnen te halen. Naast het voorhuis staat het zomerhuis, dat in de zomer als verblijf werd ingericht, wanneer het woonvertrek voor de kaasmakerij werd gebruikt. Langs de boerderij ontsluit een grindpad het erf. Op het achtererf staat een houten of stenen schuur voor het jongvee en de varkens. Daarbij staan ook de mestvaalt, de kuil met laat geoogst gras en de houtmijten voor de opslag van stookhout. Voor het huis ligt de siertuin, het domein van de boerin. De (medaillon-vormige) perken liggen in een gras- of grindvlak en zijn beplant met rode rozen, violen of begonia’s. De voorgevel wordt vaak beschaduwd door leibomen. Het boenhok stond tussen het huis en de sloot en diende om het kaasgerei of andere zaken te reinigen.

 

Traditionele boerderij en erf

 

Het eiland met de boerderij is van oorsprong veelal spaarzaam beplant, met slechts een enkele populier, paardekastanje of es aan de zuidwestzijde voor de luwte en bescherming van het rieten dak. Soms aangevuld met een pruimen-, appel-, peren- of kersenboom. Langs de slootkant staan knotwilgen. Naast dit eiland zijn vaak kleinere eilanden ontstaan, welke als moestuin, boomgaard, koebocht of geriefhoutbosje worden gebruikt. Qua onderhoud is het achtererf onderhoudsextensief en het voorerf, het domein van de boerin, onderhoudsintensief. Een simpel boerenhek van zwart geteerde planken geeft toegang tot het land.”

 

“De boerderijen in het gebied behoren tot het ‘hallehuis- type’, waar het bedrijfsgedeelte aan het woongedeelte vastzit. Dit is in de 11de eeuw ontstaan en heeft een brede, hoge middenbeuk en lage zijbeuken. Doordat veeteelt overheerste is de deel smal. Het hoofdgebouw van dit type heeft zich ontwikkeld tot langhuis, kruk- en T-huis. Het T-huis heeft onder de opkamer een kaaskelder met pekelbak. Daarboven waren de opkamers, waaronder de kaaskamer voor het drogen van kaas en de pronkkamer. De gevels zijn doorgaans van rode baksteen of kloostermoppen, soms wit gepleisterd. De meeste boerderijen hebben een rieten dak.”

 

“De tuin was in de eerste plaats nuttig. De gewassen waren beschermd tegen vraatzuchtige dieren en wind door middel van een doornhaag. De moestuin bestond uit een aantal langgerekte bedden met daartussen paadjes van platgestampte aarde. Soms was een bed gevuld met bloemen. De boomgaarden met hoogstam- of halfhoogstamfruitbomen werden tegen weer en wind beschermd door knotwilgen of –elzen

 

Moderne boerderij en erf

 

langs de slootkant. Om in de eigen behoefte aan hout te voorzien werden veel geriefhoutbosjes aangeplant, meestal aan de zuidwestkant van het erf. Deze werden ook wel pestbosjes genoemd als hier vroeger dieren werden begraven die aan een besmettelijke ziekte waren bezweken. Op het achtererf vormde vaak een boomgroep, singel of houtwal beschutting voor het melken van de koeien, de zogenaamde koebocht. Verder op het land lagen soms eendenkooien om wilde eenden te vangen.”

Het gebied kent nog veel monumentale boerderijen, vooral langgevelboerderij en een enkel krukhuis of T- boerderij, verspreid over de vele linten. De erfbeplanting is essentieel voor de aanblik van de agrarische bedrijven. Een groot aantal boerderijen heeft nog een opbouw die sterk gerelateerd is aan het traditionele erf. Zo staan aan de westkant van de boerderij veelal leilinden, en kent het erf vaak een kleine moestuin, enkele hoogstamfruitbomen, soms een washuisje, een hooimijt en eventueel extra stallen. Door de dichte beplanting en de donkere kleur valt de bebouwing niet op. Meestal zijn de recreatieve voorzieningen zoals kanoverhuur en campings goed ingepast, maar er is niet altijd voor de juiste beplantingssoort gekozen.

 

Dorpsranden

Het gebied kent vooral het zicht op de lintbebouwing. Deze achterkanten zijn veelal groen en op grote afstand van de kijker, waardoor deze niet negatief overkomen. Bij de kern Jaarsveld ontstaat een contrast tussen het bos rond het landhuis en de nieuwbouw aan de oostrand. Verder naar het westen staan langs de dijk fraaie, statige boerderijen en een enkele manege. Tussen de nieuwbouw van Lopik en de dijk zijn nieuwe wandelpaden aangelegd tussen enkele bossages die de dorpsrand afschermen. De kernen van Cabauw en Polsbroek zijn niet zo groot en opvallend. De rand van Benschop is goed zichtbaar vanaf de N210 en wordt benadrukt door het aangelegen Wilhelmina’s Hof, al is de uitbreiding vanuit het lint niet zo opvallend. De bedrijventerreinen sluiten meestal aan op de kernen en liggen vrij autonoom in het landschap, soms als vreemd element in de polders. De randen ervan zijn verschillend afgewerkt, waardoor het aanzicht meer of minder aangenaam wordt ervaren.

De stadsranden van Montfoort en Oudewater worden daarentegen als dominant ervaren. Zo is de witte, westelijke stadsrand van Montfoort vanaf de Lange Linschoten van verre opvallend. De zuidelijke stadsrand van Montfoort is veel minder opvallend aanwezig doordat een ruimte is overgelaten tussen de rand en de Bloklandse Dijk. De stadsranden van Oudewater vanuit het oosten en zuiden worden door de aanwezigheid van beplanting niet als dominant ervaren. Het zicht op de noordkant van Oudewater, is niet opvallend storend.

 

Overige elementen

In het zuidoosten van de Lopikerwaard liggen enkele terreinen van defensie met barakken en loodsen binnen een dichte beplanting. De terreinen zijn vreemde elementen in het landschap, maar komen door hun groene karakter niet storend over.

In het hele gebied worden geleidelijk zaken veranderd of toegevoegd. Zo zijn in het kader van ruilverkaveling Driebruggen boven Ruigeweide enkele nieuwe boerderijen gebouwd. In de linten worden soms nieuwe woningen gebouwd of nieuwe bedrijvigheid gesitueerd. Zo liggen al veel maneges en ander stedelijk gebruik in het buitendijkse gebied van de Hollandsche IJssel. En de stadsrand wordt tastbaar bij de volkstuinen bij landgoed Linschoten.

Een goede beeldkwaliteit is onder andere positief voor de recreatie en toerisme. Zo vormen de kernen van Jaarsveld en Linschoten met landgoed en hun omgeving een interessant ensemble dat zich goed voor deze doelgroep leent. Een minder goed voorbeeld is het recreatieterrein Salmsteke dat kaal en open in de uiterwaard ligt met de fraaie dorpsrand van Ameide aan

 

Zicht op de noordwestzijde van Oudewater over het toekomstige Veenweidepark

 

EcozoneDamweg (prijswinnende foto G. Abel bij fotowedstrijd)

 

Natuurreservaat Willeskop (Snoek, deelnemer fotowedstrijd)

 

2.5 Ecologie

Geschiedenis

Het plangebied is in de eerste plaats een cultuurlandschap. Stroomruggen en veenkommen zijn lang geleden ontgonnen, bebouwd en in (intensief) agrarisch gebruik genomen. De middeleeuwse ontginners vestigden zich op de zandige stroomruggen. De veenbodem lag weliswaar hoger maar was te slap. Deze werd na ontwatering bebouwd met graan. Door bodemdaling (inklink) was ontwatering op een gegeven moment alleen nog mogelijk met bemaling. Om verder inklink te voorkomen werd het polderpeil hooggehouden. De veenvlakte was alleen nog geschikt voor de melkveehouderij. Zo ontstond een vaste ruimtelijke patroon: de hoge stroomrug met de hofsteden, boomgaarden, moestuinen en hoog geboomte en de lage en open veenweide met verspreide krengbosjes, eendenkooien en houtkades. De kern van de polder was van oorsprong voedselarm en werd alleen gebruikt als hooiland. Van hieruit stroomde het overtollige regen- en kwelwater via greppels, sloten en tochten naar het gemaal, waar het water werd uitgeslagen op de voedselrijke boezem. Deze omgekeerde gradiënt van laag en voedselarm naar hoog en voedselrijk is door de intensivering van de landbouw in de laatste decennia verloren gegaan. De schrale hooilanden zijn vrijwel verdwenen. Alles is ‘vette weide’ geworden. Ook andere niet-productieve elementen zoals boezemlanden, houtkades en eendenkooien staan onder druk en overleven slechts als natuurreservaat. En nog steeds vallen er slachtoffers onder de landschapselementen in het gebied nu niet meer zozeer door de intensivering van de landbouw maar door verstedelijking, recreatie, infrastructuur.

 

Flora en fauna

Hieronder worden per deelgebied de belangrijkste ecologische processen en karakteristieke planten- en diersoorten besproken. De ecologische analyse is grotendeels gebaseerd op de provinciale inventarisatie van 2002.

 

Rivier en uiterwaarden

In de uiterwaarden hebben natuurlijke processen de overhand. Benedenstrooms van Hagestein staat de Lek onder invloed van het getij. De met de rivier in open verbinding staande geulen vallen droog bij eb. Bij vloed wordt in deze getijdekreken veel zand afgezet.

 

Het mooiste voorbeeld hiervan is de Binnenlek. Aan de oostkant is deze afgedamd middels een strekdam verbonden met een zandplaat ‘de Bol’. Tegen de zandplaat zijn oeverwalachtige afzettingen gevormd. Daar waar het zand niet is begroeid, heeft de wind vrij spel en ontstaat een heus rivierduin.

 

Stroomdalgraslandplanten

Het meest kenmerkend voor de Lek en zijn uiterwaarden zijn de graslandvegetaties van de zandige, kalkrijke bodems van oeverwallen, rivierduinen, kaden en winterdijken. Karakteristieke stroomdalgraslandplanten zijn Nachtkoekoeksbloem, Kamgras, Kattedoorn, Goudhaver, Moeslook, Kruisbladwalstro, Bochtige klaver. Deze soorten staan op de rode lijst, d.w.z. ze hebben in Nederland een bedreigd bestaan. De stroomdalflora concentreert zich in de graslanden van Staatsbosbeheer bij de Bol.

 

Kwelplanten

Bij hoge rivierstanden ontstaat er buitendijks een grondwaterstroming vanuit de rivier onder de zomerkades door naar de uiterwaarden (rivierkwel). In dit kwelmilieu groeien karakteristieke soorten

 

Grutto (foto: K. de Leeuw)

 

 

Ecologie

 

Gebieden met waardevolle natuur

 

als Lidsteng, Waterviolier, Holpijp, Dotterbloem, Waterdrieblad en Bosbies. De (gegraven) laagtes aan de voet van de Lekdijk zijn rijker dan de binnendijkse poldersloten.

 

Oeverplanten

Een laatste groep van bijzondere riviersoorten zijn de oeverplanten, die zijn aangepast aan het getij. Voorbeelden hiervan zijn Spindotterbloem, Ruwe en Driekantige bies, Gevleugeld sterrekroos. De soorten groeien in uitgestrekte velden.

 

Vissen

De rivier is natuurlijk is de eerste plaats belangrijk voor de waterfauna, de vissen in het bijzonder. Op het betreffende Lektraject (km 953-970) zijn sedert 1990 30 vissoorten waargenomen, waaronder 9 van landelijk of communautair belang (zie bijlage 1). De opmerkelijkste vangsten werden gedaan in de nieuwe natuurontwikkelingsplas de Horde bij Uitweg. Hier werden in 2001/2002 jonge vissen van Dunlipharder, Sneep, Serpeling en Zeebaars verzameld.

 

Overige fauna

In de Lekuiterwaarden leven ook bijzondere amfibieën, waaronder de richtlijnsoorten Kamsalamander en Heikikker. Deze planten zich voort in de sloten, poelen en kleiputten van de uiterwaarden. Verder zijn de uiterwaarden van belang voor weidevogels en overwinterende zwanen, ganzen en eenden en

broeden er (in lage aantallen) enkele (Europees en nationaal) bedreigde vogels als Bruine kiekendief, Visdief, Kwartelkoning, Porseleinhoen, Klein en Kleinst waterhoen, Blauwborst en Rietzanger. Vanwege grondwerkzaamheden (klei- en zandwinning, natuurontwikkeling) zijn er de laatste jaren ook vestigingsmogelijkheden ontstaan voor (bedreigde) pioniersoorten als Oeverzwaluw en Kluut.

 

Zwarte Stern: balts (foto: K. de Leeuw)

 

Stroomrug en linten

De oude ontginningsassen volgen min of meer de loop van oude riviertjes en kreken. De (kalkhoudende) kleiige en zandige afzettingen hiervan onderscheiden zich ook floristisch van de omringende zure veenvlakte.

 

Bloemrijk grasland

Het voorkomen van de kensoorten van het Glanshaverhooiland zoals Aardaker, Veldlathyrus, Knoopkruid, Wilde peen, Groot streepzaad e.d. volgt voor een deel de stroomruggen, voor een ander deel lijkt ze vooral gebonden aan de brede bermen van de moderne infrastructuur (rijks- en provinciale wegen, spoorlijnen). De gemeentelijke bermen lijken uitgestorven. Het is opvallend hoe arm de stroomrug van de Hollandse IJssel is aan soorten van bloemrijk grasland. Nog in de zeventiger jaren van de vorige eeuw waren de bermen van de wegen langs het riviertje violet gekleurd van Aardaker, een beschermde plantensoort. Deze komt in het plangebied nu alleen nog voor op drie plaatsen langs de Haardijk bij Linschoten.

 

Broedvogels

De broedvogels van de bebouwingslinten zijn cultuurvolgers. Deze hebben meestal een algemeen voorkomen. Een uitzondering hierop is de Steenuil. Deze rode-lijstsoort heeft in Zuidwest Utrecht een (relatief) bolwerk (> 30 broedparen). De soort is holenbroeder (knotwilgen) en afhankelijk van kleinschalig agrarisch landschap met hagen, overhoekjes, ruigtes. Dergelijk landschap wordt steeds meer opgeruimd. Woelmuizen en regenwormen zijn het stapelvoedsel. Andere opmerkelijke cultuurvolgers zijn Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Torenvalk en Patrijs. Fuut is een karakteristieke boezemwaterbroedvogel.

 

Overige fauna

Ook de overige fauna van de bebouwingslinten telt weinig kwetsbare soorten. Wel zijn een aantal zoogdieren juist aan dit landschapstype gebonden.

 

Zwarte Stern met jongen (foto: K. de Leeuw)

 

Dit betreft o.a. Egel, Huisspitsmuis, Dwergvleermuis, Laatvlieger, Bunzing, Konijn.

De visfauna van de (tussen)boezem (Hollandsche IJssel, Lange en Korte Linschoten, de diverse weteringen) is rijker dan die van de poldersloten. Enkele specifieke soorten zijn Graskarper, Karper, Snoekbaars, Paling, Pos en Winde.

Verspreid over het gebied komt de Kleine modderkruiper voor (zie figuur).

Van de groep Amfibieën komt de Bruine - en Groene kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander algemeen voor. Zeldzamer zijn Heikikker en Rugstreeppad, terwijl het voorkomen van de Kamsalamander slechts bekent op enkele plekken nabij de Lek.

 

Veenweide

 

Sloot(kant)vegetatie

Nu de schrale hooilanden vrijwel zijn verdwenen hebben de floristische waarden in de veenweide zich teruggetrokken naar de sloten en slootkanten. Met name sloten die gevoed worden door diepe (mineraalrijke) kwel lijken kansrijk. De verspreiding van typische kwelplanten als Dotterbloem, Waterdrieblad, Lidsteng, Waterviolier, Moerasaardbei en Bosbies correspondeert maar ten dele met de kwelkaart (zie hoofdstuk Watersysteem). De beheersintensiteit is ook belangrijk. Langs de sloten van polder de Ruige Weide komen nog volop soorten van schrale omstandigheden zoals Dwergzegge, Blauwe zegge, Blaaszegge, Kamvaren, Veelbloemige veldbies, Veldrus en Moerasviooltje voor. Blijkbaar is het agrarisch gebruik hier minder intensief dan in de andere polders. Voor zover bekend is deze polder niet in eigendom van een natuurbeschermingsor ganisatie.

 

Figuur 1: verspreiding de Kleine modderkruiper in Zuidwest-Utrecht

Bron (kaart en foto): Th. de Jong, R. Beenen, P. Heuts: Atlas van de Utrechtse vissoorten. Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. 2003

 

Bosplanten

De bosplanten van Zuidwest Utrecht als Boszegge, Heksenkruid, Reuzenzwenkgras, Gewoon nagelkruid, Grote keverorchis, Groot springzaad, Zwarte bes, Aalbes en Bosandoorn zijn karakteristiek voor kleibodems. Hun verspreiding markeert de ligging van de houtkadesen eendenkooien. Deze zijn echter matig soortenrijk (tot 4 soorten). De Hoge Grienden van Staatsbosbeheer zijn al rijker (tot 6 soorten). Echt soortenrijk zijn de bossen bij Linschoten (Wulverhorst, Schanschbosch). Opvallend is de grote rijkdom (17 soorten) van de twee kleine bospercelen tussen de bebouwde kom van Linschoten en de Korte Linschoten.

 

Weidevogels

De belangrijkste natuurwaarde van de polders betreft de weidevogels. In de open weide broeden o.a Kievit, Grutto,Tureluur, Scholekster, Slobeend. Kritische soorten als Watersnip, Zomertaling komen nog slechts in zeer lage aantallen voor. Kemphaan en Wintertaling zijn (vergeleken met 50 jaar geleden) als broedvogel verdwenen; Scholekster, Krakeend, Kuifeend, Nijlgans, Grauwe gans, Knobbelzwaan, Zwarte zwaan zijn verschenen. Figuur 2 toont de kwaliteit van een aantal gebieden. Deze lijkt zich in het westen te concentreren. Uit aanvullende gegevens van de agrarische natuurvereniging blijkt dat ook in het oosten van de Loopikerwaard diverse concentratiegebieden van weidevogels voorkomen, zie de kaart ecologie.

Verder is de polder belangrijk foerageergebied van een aantal grote (en bijzondere) vogels die elders (in de Nieuwkoopse plassen en Zouweboezem aan de overzijde van de Lek) broeden zoals Ooivaar, Purperreiger, Bruine kiekendief en Aalscholver.

 

Overige fauna

De poldersloten zijn (voortplantings)habitat van een amfibie- en een vissoort van communautair belang, t.w. Heikikker en Kleine modderkruiper (Zie figuur 1 voor de verspreiding.). Andere karakteristieke kikker- en vissoorten zijn Groene kikker, Meerkikker, Bruine kikker, Vetje, Tiendoornige stekelbaars.

Zoogdiersoorten van de polder zijn o.a. Muskusrat en Hermelijn, maar ook Bunzing wordt tot ver in de polder waargenomen (in houtkades). In Zuidwest-Utrecht worden jaarlijks ca. 7000 Muskusratten weggevangen. De populatie is tamelijk stabiel. Haas is een andere specifieke polderzoogdiersoort.

De poldersloten zijn ook rijk aan libellen. Op basis van de beperkte hoeveelheid (provinciale) waarnemingen mag geconcludeerd worden dat de polders ten noorden van de Hollandsche IJssel het rijkst zijn. Mogelijk hangt dit samen met de aanwezigheid van bosjes, die zorgen voor windluwe vliegplekken. De Groene glazenmaker ontbreekt overigens in het gebied (wel in Noordwest-Utrecht). Deze richtlijnsoort is gebonden aan Krabbescheer. Krabbescheer is indicator van schoon water en komt plaatselijk in de poldersloten van het plangebied voor (wel sterk achteruitgaand).

 

Conclusie

Nevenstaand schema toont van het belang van de hierboven besproken soortengroepen en het zwaartepunt van hun verspreiding over de verschillende deelgebieden.

 

 

De rivier en de uiterwaarden zijn voor de flora (stroomdalplanten) en fauna (vissen, moerasvogels) van (inter)nationaal belang. Binnendijks zijn de natuurwaarden vooral van regionaal niveau. Het betreft met name de weidevogels aan de westzijde van de Lopikerwaard, de kleibosplanten bij Linschoten en de water- en moerasplanten in polder Ruige Weide, Polder Noord-Linschoten en Polder Blokland (zie kaart Ecologie). De begrenzingen op deze kaart zijn gebaseerd op de actuele waarnemingen, in overleg met de provincie. De overige natuurwaarden komen verspreid voor, sommige in de polder zoals de streng beschermde Heikikker en Kleine modderkruiper, andere meer bij de bebouwing van de stroomruggen zoals Steenuil en Aardaker. De ganzen foerageren over het hele veenweidegebied en in de uiterwaarden. Wat betreft de libellen,vissen en amfibieën zijn de verspreidingsgegevens te onvolledig om een scherp beeld te presenteren.

 

Figuur 2: Weidevogelkwaliteit in Zuidwest- Utrecht, onderzocht vanaf 1993, Provincie Utrecht

 

De boer maait de graslanden

 

Incidenteel worden schapen gehouden

 

2.6 Landbouw

De drie plattelandsgemeenten beslaan een gezamenlijk oppervlak van 15.730 ha. Hiervan bestaat zo’n 79% uit landbouwgrond, 18% uit overig land en 3% uit water. De bevolkingsdichtheid is gemiddeld 207 inwoners per km². Montfoort is met 323 inwoners per km² (ruim 3 inwoners per ha) het dichtsbevolkt, Lopik en Oudewater zijn met respectievelijk 180 en 175 inwoners per km² iets minder bevolkt. Dit gemiddelde ligt in 2002 ver onder het landelijk gemiddelde van 475 inwoners per km² (CBS-statline).

 

Van oorsprong zijn op de stroomruggen verschillende vormen van landbouw ontstaan: tuinbouw, akkerbouw en fruitteelt. De laaggelegen veengronden waren net na ontginning nog geschikt als akkertjes; al snel daarna werden het hooi- en weidegronden. Op de meest natte plekken ontstonden tussen de middeleeuwen en de 19de eeuw eendenkooien om het vlees in de steden te verkopen.

 

In de tweede helft van de 20ste eeuw hebben de ruilverkavelingen Lopikerwaard en Driebruggen plaatsgevonden. Vanaf 1979 is de uitvoering van beide plannen gestart. In de Lopikerwaard zijn totaal dertig boerderijverplaatsingen gerealiseerd vanuit de lintbebouwing naar minder dicht bebouwde gebieden. Het aantal bedrijven van meer dan 30 hectare is fors toegenomen van 5% in 1970 tot 52% in 2000. De melkveehouderij is het dominerende bedrijfstype.

De meest voorkomende kaveldiepte bedroeg 1200-1400 meter. Deze kavels waren voor een efficiënte agrarische bedrijfsvoering te lang en vaak ook te smal en zijn in de ruilverkaveling heringedeeld. Ook zijn er wegen gereconstrueerd en aangelegd en in enkele gevallen aangevuld met een vrijliggend fietspad, zoals langs de Lopikerwetering. De wegen zijn vaak op de keurhoogte van het waterschap gebracht. In sommige gevallen bleek de slappe bodem grote problemen op te leveren voor de weg, zoals bij de Noordzijdseweg in Polsbroek, of voor de buizen en bekabeling.

Er zijn tevens verschillende voepaden en kanoroutes aangelegd. Ook zijn de natuurreservaten Benschopper Boezem, Willeskop en Broek en Blokland aangelegd. Daarnaast is een aantal ecologische verbindingszones in het plan verwerkt en zijn enkele landschappelijke beplantingen versterkt. Ook de herinrichting Driebruggen heeft geleid tot de instelling van natuurreservaten, een beheersgebied, boerderijverplaatsingen en aanpassingen in de waterhuishouding en de landschapsstructuur. Momenteel zijn er in het hele plangebied veel ontwikkelingen op het gebied van agrarisch natuurbeheer. In alle drie de gemeenten is een convenant afgesloten met de GLTO over de in stand houding en het beheer van kleine landschapselementen. Ook kennen de gemeenten de Beleidsregel stankhinder in plaats van de Wet Milieubeheer om de agrariers tegemoet te komen.

 

Het gebied is voor ongeveer 80% in gebruik door graasdierbedrijven, voornamelijk melkveehouderijen, en ligt daarmee ruim boven het landelijk gemiddelde. Het domineren van dit bedrijfstype in het weidegebied is een logisch gevolg van de bodemgesteldheid. Voor de rest is er zo’n 10% tuinbouw en blijvende teelt, 3% hokdier, 1% akkerbouw en 5% combinaties van bedrijfstypen.

Het aantal agrarische bedrijven daalt over het algemeen sterk: tussen 1992 en 2002 is een kwart van de bedrijven beëindigd. Het oppervlak per agrarische bedrijf neemt met de jaren wel toe. In de afgelopen 10 jaar is slechts 80 ha agrarische grond omgezet in ander gebruik. Over het algemeen neemt het grondgebruik in het plangebied bij de akkerbouw in hectares iets toe, ten koste van de tuinbouw en de hokdierbedrijven en blijft het opppervlak bij de graasdierbedrijven gelijk.

De gemiddelde oppervlakten van de graasdierbedrijven van de drie gemeenten liggen rond het provinciaal en landelijk gemiddelde. Per gemeente blinkt Montfoort uit met relatief grote graasdierbedrijven van gemiddeld 28 ha. In deze gemeente liggen in 2002 16 bedrijven die groter zijn dan 50 ha. De gemiddelde oppervlakten van andere agrarische bedrijfssoorten liggen onder het provinciaal en landelijk gemiddelde, alleen de tuinbouwbedrijven in Lopik zijn iets groter.

 

Door de markt en wetgeving zullen de agrarische ondernemers het in de komende jaren economisch moeilijk krijgen. In Europa wordt de subsidiekraan dichtgedraaid, de markt geliberaliseerd en de water- en milieuwetgeving aangescherpt. Dit samengenomen met de handicap van de bodemgesteldheid in het veenweidegebied en de hoge grondprijzen en arbeidskosten in Nederland zorgt voor een slecht agrarisch klimaat. Daarbij komt dat de bedrijfshoofden vaak op leeftijd zijn (40% is ouder dan 55 jaar) en meer dan 75% geen opvolger heeft. Een deel van de vrij komende gronden zal voor agrarische bedrijfsvergroting worden gebruikt, de rest zal anders moeten worden bestemd.

 

 

Recreatie

 

Verblijfsrecreatie en attractiepunten

 

Wandel- en fietsroutes

 

2.7 Recreatie

Recreatiemogelijkheden zijn in bescheiden vorm binnen de drie gemeenten aanwezig.

 

Voor de dagrecreatie is er een grootschalig buitendijks terrein langs de Lek ingericht; De Salmsteke in de gemeente Lopik. Het terrein is 22ha groot en biedt ruimte aan 850 bezoekers. Het terrein is sober ingericht en voorziet in ruimte voor 160 parkeerplaatsen, een recreatieweide, strand, kleuterbad, speeltoestellen, toilet, banken, picknicktafels, dagcamping, trimbaan, fiets- en voetveer en bescheiden horeca. Het recreatieschap de Stichtse Groenlanden exploiteert dit terrein. Ook is hier een (voet-) veerverbinding naar Ameide.

 

Voor verblijfsrecreatie zijn er enkele mogelijkheden. Kampeerterreinen liggen met name in de omgeving van Oudewater; De Boerderij, De Lange Linschoten, Het Statenland, De Mulderije en De Boogaard in de gemeente Oudewater en Westenburg en Klein Scheveningen in de gemeente Lopik. Bed & Breakfast overnachtingen zijn mogelijk op enkele plaatsen verspreid in het plangebied. Er zijn enkele hotels, zoals in Oudewater, Benschop, Polsbroekerdam en Achthoven- West.

Langs de Lek ligt een groot bungalowpark, opvallend in het landschap.

 

In het plangebied liggen enkele lokaal georiënteerde musea; Museum Art & Velvet Gallery ‘De Stierestal’ in Willeskop, Natuurmuseum ‘De Wielewaal’ in Willige Langerak en Touwmuseum ‘De Baanschuur’ en de Heksenwaag in Oudewater.

In het buitengebied liggen verder enkele sportcomplexen, maneges en zwembaden met een lokale functie.

 

Alhoewel het aantal wegen en paden in het buitengebied beperkt is, leent het landschap zich voor recreatief medegebruik. Door het gebied liggen diverse fiets- en wandelroutes. Naast de fraaie linten zijn er echter weinig vrijliggende fiets- en wandelpaden. Wel zijn er enkele onverharde kaden en paden, zoals achterkaden, kerkpaden en Tiendwegen, die door wandelaars gebruikt kunnen worden. Twée van de provinciale projecten van de Agenda 2010 betreffen de verbetering van het wandel- en fietspadennet in het buitengebied van de provincie.

 

De grotere waterwegen, de Lek, de Hollandsche IJssel, de Lange Linschoten en de kortsluiting tussen beiden, de Montfoortsche Vaart, worden gebruikt voor de toervaart. Op enkele plaatsen leent ook het waterstelsel zich voor recreatief medegebruik. Vanuit Polsbroek start een kanoroute. De kanoroute loopt door de Benschopper Wetering met een omleiding langs de Achterkade bij Polsbroek. In de winter is bij voldoende ijsvorming ook het schaatsen een vorm van recreatief medegebruik.

De kanoroute loopt door de Benschopper Wetering met een omleiding langs de Achterkade bij Polsbroek.

 

Dagrecreatieterrein Salmsteke mist een landschappelijke inrichting

 

Recreatief medegebruik in het landschap

 

 

Lokaal beleid

3. Beleidsanalyse

 

Het bestaande beleid is per plan kort samengevat en geeft het meest concrete niveau van het beleid aan. Daarom is de volgorde van lokaal naar Europees niveau aangehouden.

 

3.1 Gemeentelijk beleid

Landschapsbeleidsplangemeente Oudewater, RBOI, 1992

Het landschapsbeleidsplan onderscheidt twee landschappen; het rivierkleilandschap met de oeverwallen langs de Hollandsche IJssel en Lange Linschoten en het veenlandschap met een opgestrekte strokenverkaveling met boerderijen op de kavels langs de ontginningsbasis. Als landschapselementen met cultuurhistorische waarde zijn genoemd; de tiendwegen, tiendkaden, geriefhoutbosjes, hoogstamboomgaarden, achterweteringen, de restontginning Blokland, boezemgebieden, eendenkooien, molenplaatsen, bruggen, windmolens en gemalen.

 

De landschapsvisie streeft naar; versterking en ontwikkeling van het ruimtelijk beeld van het plangebied: contrast openheid weidegebieden en beslotenheid linten en oeverwallen, grootschaligheid en kleinschaligheid en samenhang tussen het veenweidelandschap en rivierenlandschap, vrijwaren van nog open Hollandsche IJsseluiterwaarden van storende elementen, ontwikkelen van wandel- en fietsroutes in samenhang met en ter ondersteuning van de landschappelijke structuur.

De ecologische visie streeft ernaar de aanwezige natuurwaarden van oever-, slootwater- en graslandvegetaties duurzaam in stand te houden en te ontwikkelen door beheersmaatregelen, aanwezige landschapselementen en andere houtachtige vegetaties te behouden en versterken voor planten en dieren in het gebied, met prioriteit aan de te ontwikkelen ecologische hoofdstructuur (bijv. Benschoppermolenvlietkade), potentiële natuurwaarden binnen EHS ontwikkelen door inrichtings- en beheersmaatregelen (bijv. uiterwaard De Buitenlanden, het boezemgebied ten oosten van de Damweg en restontginning Blokland).

De beheervisie is gericht op de realisering en versterking van de in de beleidsvisie genoemde elementen en aangepast beheer ten behoeve van een optimale conditie van elementen die in het landinrichtingsplan Lopikerwaard als ‘te handhaven…’ staan aangegeven (Goudse straatweg, tiendwegen in de polder Vliet en Dijkveld en polder Willeskop, de Hoenkoopse Buurtweg, de Benschopper Molenvliet, de Provinciale weg en de Bloklandse Dijk).

Landschapsbeleidsplan,

 

Gemeente Montfoort, RBOI, 1995

De kwaliteit van het landschap staat onder druk door verandering in de landbouw: schaalvergroting en intensivering hebben geleid tot het verdwijnen van elementen als hoogstamboomgaarden, geriefbosjes en kavelgrensbeplanting. De nota heeft als doel; instandhouding en ontwikkeling van het landschap, toetsing van nieuwe ontwikkelingen, inpassing van gebieden die buiten de (provinciale) ecologische hoofdstructuur vallen en versterking van de onderlinge samenhang van natuurgebieden. Landschappelijke en ecologische waarden staan onder druk; particulieren, waterschap en overige belangengroepen moeten de buiten de ecologische verbindingszones gelegen gebieden instandhouden en ontwikkelen. Afstemming van de verschillende activiteiten door de verschillende betrokkenen is noodzakelijk, middels communicatie, voor de gewenste ontwikkeling en draagvlak.

 

De landschapsbeleidsvisie richt zich op:

  • -

    onderlinge versterking ecologie en landschap, cultuurhistorie en recreatie; een contrast tussen stroomruggen en kommen; patronen behouden en versterken, zoals wegen, kades, dijken en watergangen;

  • -

    landschapselementen behouden en versterken, zoals eendenkooien, boselementen, hoogstamboomgaarden, waterelementen, landgoederen en verdedigingswerken;

  • -

    leefgebieden flora en fauna behouden en versterken, ruimtelijke samenhang versterken, realiseren ontbrekende schakels, versterken natuur binnen bebouwde kom; stimuleren particuliere kleinschalige natuurontwikkeling; afgestemd slootonderhoud watergangen en behoud en ontwikkeling stroomdalvegetaties;

  • -

    behoud doorzichten in de bebouwingslinten;

  • -

    vergroten herkenbaarheid en terugdringen stedelijk karakter Hollandsche IJssel dmv rivierbegeleidende beplanting; behoud openheid stroomrug tussen Linschoten en Montfoort;

  • -

    vergroten herkenbaarheid schans dmv beplanting;

  • -

    behoud en beheer geïsoleerde waterelementen.

De beheervisie richt zich op ecologisch bermbeheer, natuurvriendelijk sloot- en oeverbeheer, verschralingbeheer oevers, kades en wegbermen; kleinschalig hakhoutbeheer houtkades en boselementen; gefaseerd beheer boselementen, beheer opgaande wegbeplantingen, beheer beeldbepalende beplantingselementen en passende sortimentskeuzen.

 

Landschapsbeleidsplan gemeente Lopik, Landschappartners, 1997

Het plan gaat uit van een landschapszonering van de Lek met diverse uiterwaarden, de diverse oeverwallen, de komgebieden en de bebouwingslinten. Het plan benoemt de esthetische, ecologische en economische kwaliteiten en de knelpunten daarin.

 

Uitgangspunten landschapsvisie:

  • -

    de geomorfologische opbouw klinkt door in de ruimtelijke uitdrukking en verschaft de gebiedseigen identiteit (uiterwaard, oeverwal, kom);

  • -

    de huidige en potentiële ecologische waarden moeten behouden blijven of ontwikkeld worden;

  • -

    creëren gunstige productieomstandigheden voor de landbouw, met inachtneming van de ruimtelijke opbouw en natuurwaarden;

  • -

    recreatief medegebruik in plaats van grootschalige voorzieningen;

  • -

    behoud landelijke karakter van de kleine kernen.

Landbouw: overwegend grondgebonden veeteelt in de komgronden, menging van diverse agrarische grondgebruiksvormen op de oeverwallen en agrarisch natuur en landschapsbeheer in de uiterwaarden.

Beplantingsstructuur: tot uiting komen van de opbouw van het gebied, naar de landschapszonering (uiterwaard, kom, oeverwal) en onderscheid in vlak- en lijnvormige elementen.

Ecologische structuur: realisering natuurgebieden van formaat in het kader van de ecologische hoofdstructuur: stelsel van verbindingszones in het binnendijks gebied die kleine natuurgebiedjes en de uiterwaarden verbinden, open komgebieden, overige grotere landschapselementen (eendenkooien, defensieterrein), kleinere landschapselementen (wielen, pestbosjes), weteringen en wegbermen.

Recreatie: kleinschalige verblijfsaccommodaties op de oeverwallen, kansen voor particulier initiatief, ontwikkeling van onder andere kanoroutes in de komgebieden en natuurwandelpaden in de uiterwaarden.

Wonen en bedrijvigheid: kleinschalige uitbreidingen op de kernen zelf, zonder aantasting landschap, niet verder dan de achterwetering en bij voorkeur op de oeverwal. Infrastructuur: uitbreiding regionale wegenstructuur (ir F.E.D. Enschedeweg naar het zenderpark), en betere scheiding van verkeersstromen in de linten.

 

Gemeentelijke Monumentenzorg

Lopik heeft 119 rijksmonumenten, ca 5 gemeentemonumenten, het beschermde dorpsgezicht Jaarsveld en circa 150 monumentale en karakteristieke panden, veelal agrarisch karakter, niet geconcentreerd in één kern.

Montfoort kent 72 rijksmonumenten, 223 MIP-panden en beschermd dorpsgezicht Linschoten.

Oudewater heeft ruim 140 rijksmonumenten en ongeveer 700 panden in het provinciaal MSP project, waarvan 140 gemeentelijke monumenten. De stadskern van Oudewater is beschermd stadsgezicht en een deel van de kern Hekendorp is beschermd dorpsgezicht.

 

Leefkwaliteitplan 2004-2007, Gemeente Lopik

Voor een leefbare omgeving is het terugdringen en beheersen van leefkwaliteitverontreiniging (bodem, water, lucht), leefkwaliteithinder (stank, geluid, fijn stof, zwerfafval) en onveilige situaties (vervoer en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen of bedrijvigheid, bodemverontreiniging) noodzakelijk. Alleen kleine en extensieve recreatie, zoals wandel-, fiets- en kanoroutes, of een enkele kleine horecagelegenheid wordt nagestreefd. Vestiging van nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied is ongewenst. In het kader van duurzaam waterbeheer wil de gemeente onder andere wateroverlast voorkomen, gebiedseigen water vasthouden en verontreiniging van grondwater en oppervlaktewater voorkomen. In het kader van duurzaam groenbeheer wil de gemeente onder andere de hoeveelheid groen in en om de bebouwde gebieden uitbreiden, gebruik van bestrijdingsmiddelen verminderen en het cultuurgroen laten aansluiten bij het ecologisch groen.

 

3.2 Regionaal beleid

Strategisch Gebiedsperspectief Groene Hart Zuidoost, Gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater, Provincie Utrecht, 2000

Dit integrale gebiedsperspectief is opgesteld door de drie gemeenten in samenwerking met de provincie en is vastgesteld door de stuurgroep. Ten oosten van de kern Oudewater is het beeld verbrokkeld en is het van oorsprong open karakter van de uiterwaarden aangetast door bebouwing. Montfoort is grotendeels aangewezen als landbouwgebied, de polders Mastwijk en Achthoven zijn tevens recreatief uitloopgebied. Het Lopikse grondgebied heeft een grote landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische betekenis.

Natuur en landschapswaarden zijn gebaseerd op het agrarische systeem. De diversiteit van natuur en landschap neemt af door landinrichtingsprojecten en moderne agrarische bedrijfsvoering. Wel neemt de natuur kwantitatief toe door realisatie van de EHS. De hoogste natuurwaarden zijn gekoppeld aan oudere natuurgebieden: landgoed Linschoten, polder Blokland,

 

Een fraai gelegen camping

 

Nieuwe villa’s in het lint

 

reservaat Benschop, de Hoge grienden en delen van de uiterwaarden. Probleem is een gebrek aan subsidie en expertise bij particulieren om natuurdoeltypen te realiseren. Renderende landbouw is van groot belang voor natuur- en landschapsbeheer.

 

Oudewater, landelijk bekend als ‘heksenstad’, is het meest gevorderd in haar recreatief en toeristisch beleid, en kent het project ‘Natuurlijk Historisch Oudewater’. Oudewater maakt tevens deel uit van het ‘blauwe netwerk’ van de recreatieve toervaart en is recreatief knooppunt in het ontwikkelingsprogramma Groene Hart. Lopik en Montfoort lopen hierin achterop en nemen geen deel aan ‘Rivierenland Holland’, waardoor de Lopikerwaard een kans mist zich te profileren. Montfoort heeft als oud vestingstadje met poorten, molen en kasteel wel potenties, ook door haar ligging aan het water, het landgoed Linschoten en schilderachtige dorpskern Linschoten. Lopik kent veel historische bebouwing, de kern Jaarsveld en fraaie vergezichten vanaf de dijk. Lopik neemt tevens deel in het recreatieschap Stichtse Groenlanden. Problemen liggen in de slechte toegankelijkheid van het gebied voor extensief recreatief gebruik en de slechte bekendheid van het gebied. Vaak ontbreken vrijliggende wandel- en fietspaden, noord-zuid verbindingen en kleinschalige recreatieve voorzieningen (transferpunten en zitjes). Ook kunnen hindergevoelige functies de agrarische ontwikkeling bedreigen (stankcirkels). Alleen recreatief medegebruik is daarom gewenst. De gemeenten hebben ten doel te zorgen voor voldoende recreatieve mogelijkheden voor eigen bewoners. De Lopikerwaard biedt momenteel geen volledig aanbod, dat voorziet in de totale recreatieve behoefte van de bewoners (speeltuinen, waterplassen, natuurterreinen, dierentuinen, attractieparken, bungalowparken). Nu richt men zich op Salmsteke, de Reeuwijkse Plassen en de Groenstructuur van Utrecht. De drie meest populaire bestemmingen, namelijk de kern van Oudewater, de Hollandse IJssel en de Lekdijk, lijken in de zomer hun capaciteitsgrens te hebben bereikt. Promotie van het recreatieve gebruik in de zomer wordt dan ook niet wenselijk geacht, tenzij gecombineerd met het weren van gemotoriseerd verkeer. Wel zouden meer fietsroutes bewegwijzerd kunnen worden, en kortere routes worden gecreëerd. Kansen liggen in de verbreding van de landbouw, rust en ruimte profilering, uitbreiding infrastructuur. Dit wordt bemoeilijkt door het niet deelnemen van Montfoort en Oudewater in het recreatieschap.

Er wordt een directe druk verwacht, die negatief kan uitpakken, ten zuiden van Woerden en ten westen van IJsselstein; op de Lekdijk en andere door gemotoriseerd verkeer druk bezochte wegen kunnen ‘s zomers verkeerswerende maatregelen worden genomen.

 

De landbouw zal naar verwachting afnemen met 4%, maar blijft grootste grondgebruiker, met melkveehouderij als dominante bedrijfstak. De verbouw van maïs heeft een negatieve uitwerking op de beschermende werking van een dunne minerale toplaag voor de afbraak van veen. Er wordt ingezet op behoud van de agrarische functie, als beheerder van het landschap, met extra inkomsten uit verbrede activiteiten. Beperkingen liggen op het gebied van de vrij dichte bebouwingslinten, en de vele niet-agrarische woningen hierin. Veelal gaan verbrede, recreatieve activiteiten slecht gepaard met landschapsbeheer. Inrichten en aanwijzen van beheersgebieden dient zodanig te gebeuren dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de waterbeheersing voor de agrarische bedrijfsvoering.

Door het waterrijke karakter en de cultuurhistorisch toeristische waarde verdient de waterhuishouding en het milieu grote aandacht;verweving landbouw met natuur, wateropgave (vernatting) en droogtebestrijding, vergroting van het doorstroomvermogen van de Lek, beschermingsgebied voor grondwater tbv drinkwaterwinning in Lopik en Montfoort, stiltegebieden Blokland/broek en Hoenkoop/Polsbroek, verontreinigde waterbodems van de Hollandsche IJssel en de Lopikerwetering.

 

Projectplan recreatief netwerk Lopikerwaard, Recreatieschap Stichtse Groenlanden

Het plan omvat routepunten en tracé-voorstellen voor recreatieve wandel-, fiets- en kanoroutes om het tekort aan dagrecreatieplaatsen in de Lopikerwaard op te heffen. De recreatieve druk komt vooral van stadsgewest Utrecht. Deze druk wordt zoveel mogelijk aan de rand van de stad opgevangen, waartoe de Nedereindse Plas ten noorden van IJsselstein, Laagraven en het groengebied Hollandsche IJssel worden ingericht. Het recreatief netwerk voorziet in de recreatieve behoefte van de mensen uit de regio, en draagt zorg voor kwaliteiten als rust, ruimte, natuur en stilte, zodat particulier eigendom en kwetsbare natuur worden ontzien. Er zijn 5 routepunten ontwikkeld, waaraan groene recreatieve routes zijn gekoppeld. Deze routes dienen niet om grote hoeveelheden bezoekers te trekken, maar zijn puur bedoeld als regulerende maatregel. De routes zijn voorzien van een routemarkering en voldoen aan een aantal geformuleerde kwaliteitseisen zoals verkeersveiligheid.

 

Ruimtelijk plan Landgoed Linschoten, stichting landgoed Linschoten , 2001

Het ruimtelijke plan voor het landgoed Linschoten zet in op de duurzame inbedding van het landgoed in de grotere groenblauwe structuur. Door goede sturing van de ruimtelijke ontwikkelingen kan dit

 

worden gerealiseerd. Het plan geeft bouwstenen en twee mogelijke inrichtingsmodellen. Basis hierbij is initiatief, contextbenadering en het zoeken naar slimme functiecombinaties en coalities. Belangrijke doelstellingen zijn een duurzaam en innovatief beheer van het landgoed als zelfstandige eenheid met de instandhouding en versterking van een aantal economisch rendabele, extensieve pachtbedrijven. Daarnaast zijn belangrijke doelstellingen het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed, de ontwikkeling van het landgoed als regionale cultuurdrager en het versterken van de herkenbaarheid en belevingswaarde.

Het eerste model gaat uit van de landschappelijke ondergrond en het historische cultuurlandschap (verdichte stroomruggen en open komgronden/ veengebieden). Er wordt gestreefd naar een duurzame, groene omzoming van het open poldergebied van de Linschoterwaard door op strategische plaatsen op de stroomruggen nieuwe boselementen aan te leggen. Voor vergroting van de waterberging worden de achterweteringen verbreed tot waterassen met een ecologische functie. Het netwerk van wandelpaden wordt uitgebreid en samenhangend gemaakt. Bij belangrijke entrees worden groene poorten aangelegd waar informatie te vinden is en geparkeerd kan worden. Er is ruimte voor nieuwe buitenplaatsen langs de Kromwijkerwetering en de Korte Linschoten.

Het tweede model legt de nadruk op de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke structuur door aanleg van monumentale bos- of rietelementen en waterassen in de polder om daarmee nieuwe beelden en kwaliteiten toe te voegen zonder de bestaande kwaliteiten te ontkennen. Er is ruimte voor nieuwe buitenplaatsen langs de Hollandse IJssel, de Oude Rijn, de Korte Linschoten en de Kromwijkerwetering binnen het bestaande verkavelingspatroon. Waterberging en recreatie wordt gekoppeld aan de nieuwe structuur.

 

Waterstructuurvisie, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002

Een duurzaam waterbeheer is meer dan alleen ‘veilige dijken’, ‘droge voeten’ en ‘schoon water’. Er moet in toenemende mate rekening worden gehouden met wateroverlast in diverse delen van het plangebied, de waterkwaliteit voldoet nog geenszins, het systeem is nog teveel afhankelijk van voldoende aan- en afvoer van water. Robuuste, meer zelfvoorzienende en veerkrachtige watersystemen zijn nodig. Het Hoogheemraadschap onderscheidt drie strategieën:

  • -

    blauw: tijdelijke berging van neerslagoverschotten om wateroverlast en watertekort te voorkomen, effect- en brongerichte aanpak waterkwaliteit, grondgebruik en waterbeheer worden op elkaar afgestemd;

  • -

    geel: optimale beheersing watersysteem dmv techniek, effectgerichte een zuiveringstechnische aanpak waterkwaliteit, aanpassing watersysteem aan grondgebruik;

  • -

    groen: natuurlijke dynamiek vormt de leidraad voor waterbeheer, brongerichte aanpak waterkwaliteit, grondgebruiksfuncties passen zich aan aan natuurlijke dynamiek.

In het plangebied ligt een groot accent op landbouw met een lage dynamiek. Knelpunten zijn wateroverlast en watertekort en bodemdaling in het veengebied. Potenties liggen er in de kwel in de Lopikerwaard. In het plangebied geldt hoofdzakelijk de gele en blauwe strategie; in het veengebied en in de Lopikerwaard voorzover mogelijk inzet op groen (benutting van kansen). Ingrepen zijn o.a. scheiding vuil- en schoonwaterstromen, realisering waterberging rond stedelijk gebied, afkoppeling verhard oppervlak van riolering, vergroting waterbergend vermogen dmv meer open water en flexibel peilbeheer, uitbreiding boezemcapaciteit van de Hollandsche IJssel, beperking bodemdaling door aangepast peilbeheer. Bij Lopikerkapel zou een inlaatpunt met natuurlijke zuivering van het Lekwater kunnen komen. Er zijn drie zoekgebieden voor drinkwaterwinning in de Lopikerwaard. Ook liggen er zoekgebieden voor retentie bij een maalstop; ten noorden van Lange Linschoten, bij Hoenkoop, bij Polsbroekerdam en tussen Lopik en Cabauw.

 

Regionale Welstandsnota Westelijk Weide- en Kromme Rijngebied, BRO, 2002

Langs de weteringen en de veenstroompjes ontstonden bebouwingslinten. De nota onderscheidt diverse gebiedstypologieën:

 

  • 1.

    de Oeverwal- en stroomrugnederzettingen, zoals Montfoort en Oudewater;

  • 2.

    de Veenontginnings- en polderlinten, bijvoorbeeld Lopik, Cabauw, Papekop, Polsbroek en Benschop;

  • 3.

    Dijklinten, bijvoorbeeld Willige Langerak-oost;

  • 4.

    Historische kernen zoals Oudewater.

Per type is ingegaan op de algemene beschrijving, dynamiek, waardering en de welstandsaspecten zoals situering van de woning, oriëntatie van de woning t.o.v. de verkaveling en doorzichten naar het landschap. Ook zijn thema’s onderscheiden zoals historische boerderijen, zendmasten, de Oude Hollandsche Waterlinie, dorps- en stadsranden, bijzondere bebouwing en weg- en waterbouwwerken. Welstand toetst niet alleen op de puur esthetische waarde, het beeld vormt ook een verwijzing naar de geschiedkundige betekenis van een gebied, kenmerkend voor een bepaalde stijlperiode of een sterk ensemble. De toetsing wordt uiteindelijk gebaseerd op de ruimtelijke karakteristiek en samenhang, de cultuurhistorische kwaliteiten en de dynamiek van de bouwopgave. Bescherming ligt op drie niveaus: ‘regulier’, ‘plus’ en ‘bijzonder’ niveau van welstand.

 

Integraal Ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel, zie bijlage 3

 

3.3 Provinciaal beleid

Waterhuishoudingsplan 1999-2003,

Provincie Utrecht, 1999

De watersysteembenadering houdt in dat beheertaken in samenhang worden uitgevoerd en dat wordt bekeken welke effecten de beheertaken hebben op het watersysteem. Rekening wordt gehouden met de interne relaties in het watersysteem (grond- en oppervlaktewater, kwaliteit en kwantiteit, waterbodem en oever) en de externe relaties met de omgeving. Op korte termijn zal de snelheid van de bodemdaling niet verder mogen toenemen, en op de lange termijn moet zij sterk worden beperkt. Veengronden en klei op veengronden zijn dermate gevoelig voor maaivelddaling dat hiervoor beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de drooglegging van een maximum van 60 cm beneden maaiveld.

 

Raamplan Groengebied Utrecht-West, DLG, 2000

Dit plan heeft betrekking op de polder Reijerscop, ten noordoosten van Montfoort, deels buiten het plangebied. Het raamplan omvat de aanleg van bos, recreatie- en natuurgebied, inclusief groene verbindingen om dichtbij de stad en de omringende dorpen een veelzijdige, groene omgeving te creëren. De polder Reijerscop blijft een open weidegebied, bestemd voor agrarische productie. Enkele nieuwe fietsverbindingen worden aangelegd. Langs de Oude Wetering kunnen mensen

 

De welstandsnota gaat in op de beeldkwaliteit van de linten

 

 

dwars door het weidse gebied wandelen en fietsen en zo de evenwijdige lijnen in het open gebied ervaren. Wandelen en fietsen worden aantrekkelijk, door de ontwikkeling van moeras en bloemrijke bermen. Deze zone is daarnaast van belang als ecologische verbinding tussen de Hollandse IJssel en de Venen, maar ook naar het centrale park van Leidsche Rijn. In relatie met de landbouwactiviteiten kan het gebied zijn huidige functie als broedgebied voor weidevogels behouden. Naast het agrarische natuurbeheer kan de toenemende recreatie voor enkele agrariërs een nevenbron van inkomsten met zich meebrengen. De huidige stortplaats Mastwijk kan mogelijk in de toekomst worden gesaneerd en ingericht als bos- en recreatiegebied.

 

Landinrichting Lopikerwaard 1953-2003, Stichting Matrijs, 2002

Tussen de stemming in 1979 en de uitvoering in deze eeuw is de landbouwkundige situatie van de Lopikerwaard verbeterd. Dit hield vooral het administratief herindelen van de landbouwgronden in. Er zijn wegen gereconstrueerd en aangelegd, de ontwatering is verbeterd, boerderijen zijn verplaatst, ecologische verbindingsroutes en natuurreservaten zijn opgenomen, het recreatieve padennetwerk is uitgebreid en boombeplantingen langs hoofdwegen en weteringen en struikbeplantingen langs achterkaden zijn aangelegd.

 

Landschapsvisie, Provincie Utrecht, 2002

Op basis van de landschappelijke identiteit is de provincie opgedeeld in 12 deelgebieden. Het plangebied valt onder de gebieden ‘Lopikerwaard’ en ‘Oude Rijn en Hollandsche IJssel’. In het gebied van de Hollandsche IJssel is er nog een duidelijk herkenbaar contrast tussen half open stroomruggen en open kommen. Landgoed Linschoten is een opvallend groen element op de stroomrug.

De Lopikerwaard vormt een grote venige kom met een stelsel van zeer lange ontginningslinten, weteringen en achterkaden. De copeverkaveling is zeer gaaf en de bruggen over de hoofdwetering zijn karakteristiek. Het landschappelijk wensbeeld 2030 volgt uit deze analyse en omvat kortweg het versterken van de karakteristieke openheid in de kommen en de verdichting van de stroomruggen tot groene linten. De Lopikerwaard is één van de vier landschappelijke parels.

 

Uit de ruimtelijke

verkenningen volgen diverse opgaven:

  • -

    de wateropgave: vernatting van het veen ten westen van de Lange Linschoten, een maaiveldverlaging van de uiterwaarden van de Hollandsche IJssel en Lek, en verbreding van de weteringen ten oosten van Linschoten en bij Polsbroek-Benschop en Lopik;

  • -

    de natuuropgave: weidevogelgraslanden tussen de Hollandse IJssel en de A12, versterking van de natuurwaarden van het parklandschap op de stroomruggen en de waterlopen en weteringen als natuurlijke, blauwe aders;

  • -

    de landbouwopgave: versterking van de landschappelijke hoofdstructuur tot een grootschalig agrarisch landschap met melkveehouderij en beheerslandbouw in de klei- en veenkommen, en tot kleinschalig agrarisch landschap met verbrede landbouw en landgoederen tussen de Lopikerwetering en de Lek, ten oosten en zuiden van Lopik;

  • -

    de recreatieopgave: de waterlopen en weteringen vormen het recreatief netwerk, de kommen herbergen rust en ruimte en de stroomruggen kunnen multifunctionele linten worden;

  • -

    de verstedelijkingsopgave: de kommen dienen niet te verstedelijken vanwege de abiotische ondergrond. De stroomrug van de Hollandsche IJssel tussen IJsselstein en Oudewater kan nieuwe buitenplaatsen voor wonen gaan bevatten.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur, Provincie Utrecht, 2002

Niet alleen de elementen, maar juist de cultuurhistorische samenhang in en tussen gebieden, structuren en elementen maakt de provincie Utrecht zo uniek. Een jarenlange inventarisatie van de afzonderlijke archeologische, historisch-geografische en historische (steden)bouwkundige elementen heeft geleid tot de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). De provincie Utrecht is bezig met het voorbereiden van de invoering van het Verdrag van Valletta, dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Binnen het plangebied stuurt de provincie op:

  • -

    het openhouden van het polderlandschap tussen de vestingsteden Woerden en Oudewater met daarin het groene eiland van Landgoed Linschoten en het boerderijlint langs de Lange Linschoten;

  • -

    het herkenbaar maken van de Oude Hollandse Waterlinie, in het bijzonder de Linie van Linschoten dwars op de Linschoter Stroomrug;

  • -

    het instandhouden van het boerderijlint langs de Hollandsche IJssel tussen Oudewater en Hekendorp met onder meer (resten van) boezemsystemen en molengangen.

  • -

    de stedelijke druk vanuit Woerden zou door een doordachte (cultuurhistorische) tegendruk bij de A12 staande moeten worden gehouden. De plannen hebben op het moment geen verdere status.

  • -

    het herkenbaar en openhouden van de Lopikerwaard als omgrensde eenheid met een gaaf en volledig kopenverkavelingspatroon, in het westelijk deel verbijzonderd door een dicht slotenpatroon en boezems;

  • -

    het handhaven van de openheid in oost- west richting, in contrast met de dichte bebouwingslinten, als tegenhanger van het stedelijk gewest.

De invulling aan de relatie tussen de agrarische sector en de cultuurhistorie, als drager van het cultuurlandschap, is een belangrijke opgave.

 

Vogel- en Habitatrichtlijn

In het plangebied komen geen gebieden voor die onderdeel zijn van Natura 2000. Natura 2000 is het Europese netwerk van natuurgebieden en bestaat uit alle zogenaamde speciale beschermingszones (SBZ), die zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn of aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. De Zouweboezem, de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen zijn de dichtstbijzijnde SBZ’s. Deze gebieden zijn belangrijk vanwege de aanwezigheid van bijzondere moerasvogels (Purperreiger, Roerdomp, Zwarte stern), water- en moerasvegetaties (habitattypen 3150 en 7210), Noordse woelmuis en Grote modderkruiper. SBZ’s zijn zwaar beschermd. Artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn bepaalt dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het (natuur)beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten gevolgen kan hebben voor een SBZ:

  • -

    een ‘passende’ beoordeling gemaakt wordt rekening houdend met de instand houdingsdoelstelling van het gebied;

  • -

    er slechts toestemming verleend wordt, nadat er zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken waarvoor het gebied is aangewezen, niet zullen worden aangetast;

  • -

    bij een negatieve beoordeling alternatieve oplossingen worden onderzocht;

  • -

    indien als nog tot uitvoering wordt besloten om dwingende redenen van groot openbaar belang alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft’;

Indien het gaat om een gebied met een prioritaire habitat of een prioritaire soort kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten worden aangevoerd.

 

Flora- en faunawet

Naast gebiedsbescherming zijn er op internationaal niveau ook afspraken gemaakt over soortbescherming. De hierboven genoemde prioritaire soorten zijn samen met de andere soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn van communautair belang. Dit geldt ook voor de soorten die genoemd worden in de conventies van Bonn of Bern. Dit zijn internationale verdragen gericht op de bescherming van kwetsbare diersoorten, hun leefmilieu en trekroute. Bovengenoemde richtlijnen en conventies wetten zijn geïncorporeerd in de Flora- en faunawet (2002). De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Verder regelt de wet onder meer de handel in beschermde planten en dieren en de in- en uitvoer daarvan, de jacht en het beheer.

Voor handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen betreffende planten op hun groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving moet ontheffing worden aangevraagd. Bij het aanvragen van een ontheffing moet de initiatiefnemer kunnen aantonen dat het maatschappelijk belang van de ingreep opweegt tegen de verwachten schade. Er worden 3 categorieën van bescherming (en daarmee toetsingskader) onderscheiden: streng beschermd

– beschermd - algemeen. Om ontheffing te krijgen in het geval van streng beschermde soorten zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er geen alternatief is en er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.

In Zuidwest Utrecht komen een twintigtal streng beschermde soorten voor waaronder Blauwborst, Visdief, Heikikker, Rugstreeppad, Kleine modderkruiper, Bittervoorn.

 

Ecologische hooftstructuur van Nederland (EHS)

Het Rijks- en provinciale natuurbeleid concentreert zich niet alleen op bescherming maar ook op realisatie van een ruimtelijk stabiele en samenhangende ecologische hoofdstructuur in 2018.

In Zuidwest Utrecht zijn in de eerste plaats de uiterwaarden en de Lek zelf onderdeel van de ecologische hoofdstructuur van Nederland (EHS). Deze zijn als zodanig aangewezen vanwege de aanwezigheid van voorbijtrekkende riviervissen (Zalm, Harder, Serpeling), stroomdalplanten, water en moerasvegetaties, bijzondere amfibiesoorten (Rugstreeppad, Heikikker, Kamsalamander), pleisterende en foeragerende watervogels (zwanen, ganzen, eenden) (Provincie utrecht - Natuurgebiedsplan Uiterwaarden van Nederrijn en Lek, 2002.). Het ligt in de bedoeling vrijwel alle buitendijkse gronden te onttrekken aan de landbouw en her in te richten als waterplas, rietgors, droog of nat soortenrijk grasland. Deze (grazige) natuur zal zich de komende jaren (voor 2018) uitbreiden van ca. 87 naar 471 ha.

De binnendijkse onderdelen van de EHS betreffen allereerst houtachtige vegetatie in de vorm van houtkades, grienden, eendenkooien, het landgoed Linschoten en verspreide bosopstanden langs de Hollandse IJssel. Het ontwikkelingsperspectief bestaat uit verdere uitbreiding van bos (maar ook stroomdalgraslanden, moerassen, open water) en de ontwikkeling van ecologische verbindingszones (EVZ), die de verspreide natuurgebieden met elkaar moeten verbinden (Provincie utrecht - Natuurgebiedsplan Zuidwest Utrecht, 2002.). De gidssoorten van deze verbindingen zijn o.a Dwergmuis, Ringslang, Blauwborst, Kamsalamander, Oranjetipje, Boommarter,vleermuizen, Ree en Hermelijn (Provincie Utrecht - Werkdocument Ecologische Verbindingszones, 1993.).

De binnendijkse EHS omvat verder ook een aantal blokken graslandpercelen met goede perspectieven voor behoud en ontwikkeling van natte schraalgraslanden en weidevogelreservaten. Kerngebieden zijn de Schrale Linschoten, Ruige weide, Willeskop en Achtersloot- Blokland.

In totaal moet de binnendijkse natuur van nationaal niveau zich in Zuidwest Utrecht de komende twee decennia uitbreiden van 150 naar 622 ha.

 

Strategisch Mobiliteitplan 2004-2015, ProvincieUtrecht, 2003

In mei 2000 is de provincie Utrecht gestart met de uitvoering van het project ‘Wegenstructuur Lopikerwaard’. Doel van het project is het verbeteren van de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in de Lopikerwaard. Het project speelt zich af op en rond de provinciale weg N210 (Nieuwegein – Lopik - Schoonhoven). Een doortrekking van de N210 werd op prijs gesteld door de gemeente Lopik en inwoners van Benschop voor een betere verkeersveiligheid en leefbaarheid. De N228 tussen Montfoort en de A12 wordt op dit moment nog relatief veel als sluiproute gebruikt. Pas als de doorstroming op de A2, de A12 en de N204 voldoende is en er verkeersbeperkende maatregelen in Montfoort genomen zijn, kan de intensiteit worden teruggedrongen en kan de N228 worden ingericht als erftoegangs-weg. Tussen de Noord-IJsseldijk en de A12 wordt de weg ingericht als gebiedsontsluitingsweg.

 

Milieubeleidsplan 2004-2008 (ontwerp),Provincie Utrecht, 2003

De begrippen duurzaamheid en leefbaarheid staan hierin centraal. Hierbij is de diversiteit in de provincie Utrecht als het gaat om landschap, woon- en werkmilieus, planten en dieren en cultureel erfgoed aangemerkt als kenmerkende waarde.

 

Ontwerp Streekplan 2005-2015,Provincie Utrecht 2003

Het hele plangebied is aangewezen als landbouwkerngebied. Een groot deel van de polders is binnen de landschappelijke hoofdstructuur als open landschap benoemd. De oeverwallen langs de Lek, de Hollandsche IJssel en de Lange Linschoten zijn als halfopen mozaïeklandschap benoemd. De Lange Linschoten, de Polsbroeker en Benschopper Voorwetering en de Lopikerwetering en de bijbehorende waterlopen vormen oude landschappelijke structuurlijnen. Het hele plangebied is ten aanzien van cultuurhistorie onderdeel van de ‘veilig te stellen gebieden’, waarbij voor de uiterwaarden van de Lek de eisen nog te stellen zijn. Bij huis te Linschoten ligt een recreatief kerngebied, de Hollandsche IJssel ten oosten van Montfoort en de verbinding naar Harmelen vormen recreatieve ontwikkelingsgebieden. De Lopikerwaard is ten noorden van het lint Polsbroek-Benschop een stiltegebied. De EHS bestaat uit bestaande natuurterreintjes en enkele grotere gebieden nieuwe natuur binnen- en buitendijks en een groot netwerk van ecologische verbindingszones langs de binnendijkse waterlopen.

 

Natuurgebieden en ecologische verbindingszones volgens natuurgebiedsplannen

 

De waterbergingsopgave is nog nader in te vullen. Er is risico op wateroverlast op 3 punten binnen de Lopikerwaard: bij de bebouwingskern Benschop, bedrijventerrein Lopik en midden in het lint van Polsbroek. De aanpak van de verdroging heeft de hoogste prioriteit in de polder Blokland, ten zuiden van de Zuidzijdse kade, in de uiterwaarden ten zuiden van Uitweg en Lopik en rond Huis te Linschoten. Er ligt een grondwaterbescherming op de drie waterwinningsgebieden: ten oosten van Linschoten, bij Montfoort en tussen Lopik en Cabauw.

 

Projecten agenda 2010, Provincie Utrecht, 2004

Drie projecten van de provincie hebben betrekking op het plangebied:

 

  • 1.

    ‘Op de fiets, promotie van de fiets voor verplaatsing over korte afstanden ten behoeve van woon-werkverkeer, scholieren en recreanten. Hiervoor dienen genoeg veilige en comfortabele fietspaden en -voorzieningen aanwezig te zijn.

  • 2.

    ‘Wandelen in Utrecht’, investeren in bewegwijzerde wandelroutes in Utrecht. De kwaliteitseisen omvatten onder meer afwisseling, veiligheid en toegankelijkheid. Zo ligt bijvoorbeeld de

  • 3.

    ‘Veenweidegebied’, een nieuw perspectief voor een oud landschap. Ontwikkeling van het veenweidegebied op de langere termijn nu het beheer van natuur en water andere eisen stelt aan de inrichting dan de landbouw.

  • Hiervoor moet gezocht worden naar aanvullende inkomensbronnen voor de melkveebedrijven.

Erven in het lint met veel stedelijke inrichtingselementen

 

3.4 Nationaal beleid

Vierde Nota waterhuishouding, Ministerie van V en W, 1997

De waterproblematiek wordt steviger op de agenda gezet. Door ontwikkelingen als zeespiegelrijzing, bodemdaling, verzilting, wateroverlast en verdroging is een fundamenteel andere aanpak van het waterbeleid vereist. Deze oplossingen lijken goed combineerbaar met natuur- en landschaps-doelstellingen. Zo zijn de grote rivieren zowel kern- als natuurontwikkelingsgebie d van de Ecologische Hoofdstructuur. De belangrijkste retentiebekkens liggen vooral bovenstrooms tegen de Duitse grens. Verder stroomafwaarts in de delta komt het waterbeheer neer op het vasthouden van neerslag tot in de haarvaten van Ruimtelijk economisch beleid. Buitendijks wordt ruimte gegeven aan de rivier door verruiming van het zomerbed, verlaging van het winterbed, aanleg van nevengeulen en verwijdering van obstakels uit het winterbed.

 

Nota Belvedère, Ministerie van OCW, 1999

Cultuurhistorie is sinds de nota Belvedère niet meer weg te denken uit de ruimtelijke ordening. De nota Belvedère stelt het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit ten doel in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en

 

Grote schuren vallen op in het open landschap

 

uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het beleid vanuit deze nota is daarin vooral stimulerend van aard. Hierbij worden cultuurhistorische kwaliteiten bewust, vroegtijdig en volwaardig in de ruimtelijke ontwikkeling betrokken. Oudewater is een cultuurhistorische belangrijke stad. De Lopikerwaard is een belangrijk Belvedèregebied. Als strategie is voorgesteld de cultuurhistorische identiteit te ontwikkelen door aan te sluiten bij bestaande initiatieven, met name Ontwikkelingsprogramma Groene Hart, waterbeheer, natuurontwikkeling en (agrarisch) natuurbeheer.

 

Ruimtelijk economisch beleid, Ministerie van EZ, 1999

Rond de A12 en aan de oostkant van de Lopikerwaard ligt de Ruimtelijk-economische hoofdstructuur.

 

Ontwerpen aan Nederland, architectuurbeleid 2001-2004, Ministerie van OCW, 2000

Deze nota beoogt een grotere rol van het ontwerp in grote projecten. De integrerende en creatieve kracht van ontwerpers wordt ingezet om integraler te werken op een hoger schaalniveau. Daarnaast zou architectuur meer een publieke zaak moeten worden, door het debat te verbreden, het onderwijs verder te ontwikkelen, bruggen te slaan met de markt en het welstandsbeleid open te breken. Om deze doelen te realiseren zijn tien grote projecten aangewezen, waaronder het routeontwerp voor de A12.

 

Natuur voor mensen, mensen voor natuur, Ministerie van LNV, 2000

Natuur moet aansluiten bij de wensen van mensen en moet goed bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn. Dit betekent eveneens dat de natuur door mensen beheerd, beschermd, bewerkt en ontwikkeld wordt:

 

de natuur kan niet zonder de zorg van mensen. De hoofddoelstelling van het natuurbeleid luidt dan ook: behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap, als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving.

De realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur wordt extra kracht bijgezet. Daarbij dient barrièrewerking van infrastructuur te worden tegengegaan, gebieden beter te worden begrensd, de combinatie met water en recreatie te worden gezocht, de kwaliteit van het omliggende landbouwgebied te worden verbeterd en versnippering te worden tegengegaan. In het plangebied liggen verschillende Ecologische Verbindingszones.

 

Nota Ruimte, Ministerie van VROM, 2004

De Nota Ruimte staat voor drie belangrijke strategieën op het gebied van water en groene ruimte. Ten eerste anticiperen op en meebewegen met water, ten tweede investeren in de kwaliteit van natuur en ten derde landschap ontwikkelen met kwaliteit. Hierbij zijn belangrijke uitgangspunten onder andere:

  • -

    een duurzame en vitale landbouw. Een bundeling van niet grondgebonden, kapitaalintensieve landbouw is van belang naast economisch vitale, grondgebonden landbouw voor het beheer en grondgebruik van het buitengebied. Tevens dient er ruimte te zijn voor verbreding van de landbouw.

  • -

    voorkomen van wateroverlast en –tekorten en verbeteren van de water- en bodemkwaliteit.

  • -

    borging en ontwikkeling van natuurwaarden, realisatie van de EHS en ecologische verbindingen.

  • -

    ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit. De ruimtevraag zorgvuldig en zoveel mogelijk binnen bestaande patronen accommoderen.

  • -

    ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied koppelen aan ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en realisatie van nieuwe natuurgebieden of extra waterbergingscapaciteit.

  • -

    vergroten en aanpassen toeristisch- recreatieve mogelijkheden met een accent verlegging naar het buitengebied.

Lijnvormige beplantingen markeren de landschapsstructuur

 

 

Het overgrote deel van het plangebied is aangewezen als Nationaal Landschap Hollands-Utrechts veenweidegebied (het Groene Hart). De kernkwaliteiten die hierbij gedefinieerd worden zijn de grote mate van openheid van de waarden, bestaande uit weiden, de strokenverkaveling met hoog percentage waterland en het groene karakter door beplante dijken en kades. Langs het Groene Hart liggen transformatiezones, gericht op ontwikkelruimte voor diverse kleinschalige functies. Verder wordt ingezet op een goede samenhang met de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de ontwikkeling van de Natte As (respectievelijk ten oosten en westen van het plangebied), behoud en versterking van economische dragers, benutting van kansen die het water biedt ook in combinatie met andere functies en een integratie en snelle uitvoering van lopende strategische Groene Hartprojecten. Het belangrijkste van de Nota Ruimte zit in het “Ja, mits..”- regime: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt. Er wordt ruimte geboden aan een beperkte groei van woningbouw (ruimte voor eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo=0) en regionale of lokale bedrijvigheid. In de EHS geldt een “nee, tenzij..”- regime: nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Veel belang wordt tenslotte gehecht aan Ruimte voor de Rivier.

 

Structuurschema Groene Ruimte 2, Ministerie van LNV, 2002

 

Wetering

 

Het landelijk gebied staat onder grote druk van stedelijke ruimtebehoefte. Dit groene gebied wordt tegelijkertijd steeds waardevoller gevonden, waarbij de beleving van natuurgebieden en cultuurlandschappen een steeds grotere rol gaat spelen. De ambities voor het landelijk gebied liggen bij:

 

  • -

    beleving van de groene ruimte, waarbij rood-voor-groen constructies de stad laten meebetalen aan het groen. Openheid, rust, stilte en schoonheid van het landelijk gebied en de cultuurhistorisch waardevolle en vaak unieke landschapskenmerken zijn voor de kwaliteit van het landelijk gebied van grote betekenis;

  • -

    water voor een vitaal landelijk gebied, zodat bodemdaling, afvoerpieken van de rivieren, kwaliteitsafname en verdroging tot een gezond niveau worden beperkt;

  • -

    een duurzaam perspectief voor de landbouw, waarbij kwaliteit van het voedsel, het productieproces en de omgeving voorop staan;

  • -

    voltooiing van de Ecologische Hoofdstructuur in samenhang met natuur en ruimtelijke bescherming, milieu- en watercondities.

Aan de oostkant van de Lopikerwaard ligt een behoefte aan groen om de stad. Hier legt de nota de opgave meer recreatief groen en blauw aan te leggen en infrastructurele barrières op te heffen. De gronden voor dit groen kunnen eventueel met het voorkeursrecht op grond van de Wet Agrarisch Grondverkeer worden verkregen. Het plangebied valt in het SGR2 onder het landschapstype ‘Rivierengebied’. Hieraan geeft het de doelstellingen langer vasthouden van water; vergroting waterberging in combinatie met natte natuur en vermindering milieubelasting door de landbouw. Het plangebied valt tevens onder het Nationaal landschap ‘Groene Hart’. Daarmee gaan doelstellingen gepaard als tegengaan van de bodemdaling in de veenweidegebieden door vernatting en een zorgvuldig agrarisch beheer en verbetering van de openbare toegankelijkheid voor extensieve vormen van recreatie.

 

Veenweide

 

 

3.5 Europees niveau

Europese Unie -Vogel- en habitatrichtlijnen

De Europese Unie heeft de habitatrichtlijn ingesteld om bijzondere habitats en planten- en dierensoorten te beschermen. Doel is een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Dit is enigszins vergelijkbaar met de Ecologische Hoofdstuctuur in Nederland. De Habitatrichtlijn kent naast gebiedsbescherming kent ook soortenbescherming. Dit laatste is geregeld via de Flora & Faunawet. In het zuiden van de gemeente Lopik is in 2003 een habitatrichtlijngebied aangewezen.

 

Europese Unie - Kaderrichtlijn water

Doel van het plan is een duurzaam gebruik van water te bevorderen en de kwaliteiten van watersystemen te beschermen en waar nodig te verbeteren. Eisen bestaan uit een goede chemische waterkwaliteit; reductie van nutriënten (stikstof en fosfaat) en gewasbestrijdingsmi ddelen. Ambitieniveau 1 is een zeer goede ecologische toestand met maximaal ecologisch potentieel. Niveau 2 is een goede ecologische toestand met goed ecologisch potentieel. In 2015 moet minimaal aan niveau 2 worden voldaan. Bij het hoogste ambitieniveau (1) is geen landbouw meer mogelijk in Nederland. Bij het lagere ambitieniveau (2) is de doelstelling (door de aanwezige nutriënten in bodem en door kwel in het veen- en kleigebied, ook na het uit productie halen van de landbouwgronden, in praktijk niet te halen. Eerste prioriteit voor realisering van de kaderrichtlijn lijkt logischerwijs bij Vogel- en Habitat Richtlijn Gebieden te liggen.

 

Soms komen nog knotwilgen voor langs poldersloten

 

4. Gebiedswaardering knelpunten en opgaven

 

Na de analyse van het gebied en het beleid ontstaat er inzicht in de specifieke waarden, knelpunten / bedreigingen van deze waarden en de opgaven vanuit het beleid en de kansen, die hierdoor ontstaan.

 

4.1 Gebiedswaardering

Aardkunde

In aardkundig opzicht zijn er drie gebieden binnen het plangebied waardevol. Het eerste gebied is De Bol, dit gebied is een schiereiland van de Lek. Dit is een schoolvoorbeeld van een getijdekreek. Het gebied is een aardkundig monument. Het tweede gebied bestaat uit resten van een oeverwal in de venige kom ten zuiden van Montfoort in de polders Heeswijk en Blokland. De oeverwal is indirect kenmerkend en waardevol en moeilijk herkenbaar in het landschap. Daarnaast zijn ook de resten van oeverwallen te noorden van Lopik bijzonder voor het gebied.

 

Water

In waterhuishoudkundig opzicht is de grondwaterbescherming van belang voor de waterwinning. De dijken langs de Lek vormen primaire waterkeringen voor het gebied. De dijken langs de Hollandse IJssel zijn indirecte waterkeringen. Een juiste bemaling is van belang voor het in stand houden van de agrarische en ecologische functies.

 

Cultuurhistorie

In cultuurhistorisch opzicht is de heldere tijdlagenstructuur van de Lopikerwaard uniek. De ontginningsstructuur is nog zeer gaaf en onverstoord. Ook de bijbehorende ontginningslinten van de Polsbroeker en Benschopper Voorwetering en de Lopikerwetering maken onderdeel uit van de belangrijkste cultuurhistorische waarden. Dit geldt eveneens voor de Lange Linschoten en de dorpskernen Oudewater, Montfoort en Jaarsveld.

 

Landschap

In landschappelijk opzicht is het contrast tussen de zeer open komgebieden en de meer besloten linten langs de weteringen en de natuurlijke waterlopen waardevol. De structuur en beeldkwaliteit van de Lopikerwaard is nog zeer gaaf en herkenbaar, waardoor zij landschappelijk een waardevol voorbeeld is van een copeontginning. Ook de beplantingsopbouw en concentratie van de bebouwing in de linten dragen bij aan de gaafheid. Naast het open landschap zijn ook het landgoed Linschoten en de oude kernen van Oudewater, Montfoort en Jaarsveld aantrekkelijk. Het is fraai dat de later toegevoegde provinciale weg N204 als een autonome lijn door het gebied loopt, waaraan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn gekoppeld.

 

Ecologie

In ecologisch opzicht zijn de rivier en de uiterwaarden voor de flora (stroomdalplanten) en fauna (vissen, moerasvogels) van nationaal belang. Binnendijks zijn de natuurwaarden vooral van regionaal niveau. Het betreft met name de weidevogels en ganzen aan de westzijde van de Lopikerwaard, de kleibosplanten bij Linschoten en de schraalgraslandplanten in polder Ruige Weide (en het reservaat Benschop aan de Landscheidingssloot). De overige natuurwaarden komen verspreid voor, sommige in de polder zoals de streng beschermde Heikikker en Kleine modderkruiper, andere meer bij de bebouwing van de stroomruggen zoals Steenuil en Aardaker.

 

Landbouw

In landbouwkundig opzicht is het hele gebied van belang voor de weidebouw. Deze bedrijfstak staat echter onder druk van het Europese landbouwbeleid en de fysieke beperkingen van het gebied.

 

Recreatie

In recreatief opzicht is met name het recreatief medegebruik van het landelijk gebied belangrijk. Hiervoor bestaat een netwerk van routes en een aanbod aan overwegend kleinschalige voorzieningen. De Lek en ook de Hollandse IJssel zijn van belang voor de toervaart. Ook de steden Oudewater en Montfoort vervullen een recreatieve functie.

 

Koeien langs de wetering bij Zevender ten westen van Cabauw

 

stedelijke druk vanuit de omgeving

 

4.2 Knelpunten en opgaven

Het landelijk gebied is voortdurend aan veranderingen onderhevig. Soms vinden deze veranderingen plaats op kleine schaal en lijken ze op zich onbetekenend. Maar alles bij elkaar kunnen ook enkele kleine wijzigingen in beeldbepalende landschapselementen of bebouwing het kenmerkende samenhangende beeld of de structuur verstoren. Daarnaast spelen er vaak meer planmatige ontwikkelingen, waarbij het belangrijk is de bestaande landschapsstructuur en de identiteit van het gebied als uitgangspunt te nemen, waardoor nieuwe waardevolle kenmerken kunnen ontstaan. De veenweidegebieden bevinden zich momenteel in een spagaat: de huidige openheid, rust en het landelijk karakter worden hoog gewaardeerd, maar de identiteitverlenende melkveehouderij staat onder hoge fysieke en economische druk. Het is met name van belang de diverse opgaven integraal te benaderen, waardoor de diverse gebruiksfuncties goed op elkaar worden afgestemd en zo mogelijk een meerwaarde kunnen krijgen in het totaal.

 

Aardkunde

De Bol is kwetsbaar voor kleinschalig grondverzet. De oeverwallen in het klei op veengebied ten zuiden van Montfoort zijn gevoelig voor landschappelijke aantasting.

 

Water

Door de ontwatering die nodig is voor een gezond landbouwkundig gebruik, verbrandt het veen in rap tempo. Ook een goede afstemming tussen hoge peilen ten behoeve van de natuurwaarden en een lager peil ten behoeve van de ontwatering van landbouwgronden vormen een probleem.

Opgaven liggen er in het noordelijk deel van het gebied ten aanzien van de waterberging en het risico op wateroverlast verminderen in Hoenkoop, Benschop en Lopik, maaiveldverlaging van de uiterwaarden langs Lek en Hollandse IJssel, een verbreding van de weteringen en t.n.v. Oudewater een vernatting van het veen. Indien de verbetering van de waterkwaliteit mogelijk is in enkele polders kan dit tot de terugkeer van enkele karakteristieke planten- en dierensoorten leiden.

 

Cultuurhistorie

Juist de grote gaafheid van de cultuurhistorische structuren en patronen in de Lopikerwaard is kwetsbaar voor versnippering van deze structuren, door bijvoorbeeld infrastructuur, verstedelijking of de ontwikkeling van recreatiegebieden. Cultuurhistorische waardevolle elementen hebben niet altijd een juiste bescherming en een juist beheer.

De opgave ligt hier in het actief ontwikkelen van cultuurhistorische elementen.

Ecologie

De binnendijkse natuurwaarden zijn matig. Dit komt door de lage grondwaterstanden, het intensieve agrarische beheer en de grote netheid rond de huizen en boerderijen.

Bij particulier natuurbeheer is er sprake van inkomstenderving. Kleinschalig natuurbeheer is daarnaast afhankelijk van subsidiestromen. Verder is de basismilieukwaliteit slecht. Dit hangt voor een deel samen met het (intensieve) agrarische gebruik, maar wordt ook veroorzaakt door externe bronnen zoals het verkeer, de zware industrie aan de lijzijde en de inlaat van gebiedsvreemd water. De natuuropgave bestaat enerzijds uit het realiseren van de ecologische hoofdstructuur langs de Lek. Daarnaast liggen er kansen voor aanleg en versterking van ecologische verbindingszones (blauwe aders) langs de Hollandsche IJssel, de Lange Linschoten en de diverse weteringen, waarbij het belangrijk is enkele barrières op te heffen. Op lokaal niveau zijn er potenties voor natuurontwikkeling aansluitend bij bestaande landschapspatronen zoals botanisch beheer langs poldersloten en in wegbermen in het hele gebied, weidevogelbeheer in de zuidwestelijke polders, herstel en onderhoud van de verspreide bosjes, eendenkooien en houtkades in de noordoostelijke polders en ook het herstel en onderhoud van de restanten hoogstamboomgaard, erfbeplanting, hagen, poelen en huisweitjes aan de bebouwingslinten. In het oog springende doelsoorten zijn bijvoorbeeld Heikikker en Dotterbloem voor de polder en Aardaker en Steenuil voor de bebouwingslinten. Andere soorten liften mee op de verbetering van de leefomstandigheden van deze soorten. Deze verbetering vraagt in het algemeen extensivering van het agrarisch (en groentechnisch) beheer.

 

Landschap

Het fraaie landschap van de Lopikerwaard wordt gevormd door de agrarische functie. Indien deze functie onder druk staat, zal ook het landschap veranderen. Ook de kleinere open veenkommen in het noorden zijn door de stedelijke druk gevoelig voor verrommeling en verlies van de karakteristieke openheid. De stedelijke uitbreidingen van het stadsgewest Utrecht dringen zich aan vanuit Woerden, Leidsche Rijn en IJsselstein. De stroomrug van de Hollandse IJssel is vrij rommelig, de rivier zelf is nauwelijks zichtbaar vanaf de dijkwegen. Een integrale aanpak van de Hollandsche IJssel kan mogelijk diverse knelpunten en opgaven omzetten in een versterking van het half open landschap.

De beeldkwaliteit van de bedrijventerreinen bij de grotere kernen, maar ook van de kleinschalige bedrijvigheid in de kernen en van enkele grotere recreatieterreinen laat te wensen over. Grote of opvallende bouwmassa’s passen niet bij de kleinschalige bebouwing. Ook de nieuwe stads– en dorpsranden vormen opvallende stenige elementen in het open landschap. De functieverandering van boerderijen binnen de linten begint zich nu op zeer beperkte schaal aan te dienen. Karakteristieke landschapselementen in het open landschap worden niet altijd op juiste wijze beschermd of beheerd. Op de verkeerswegen ligt een grote druk door de beperkte omvang van het wegennet en de soms smalle profielen (bijvoorbeeld in de linten). Een visie op de beeldkwaliteit en het beheer van de opgaande groene (en rode) elementen in het landschap en op de gewenste hoofdstructuren, identiteit en contrasten tussen open en besloten landschappen kan bijdragen aan een goede landschappelijke ontwikkeling.

 

Landbouw

De landbouw heeft een toekomstperspectief dat onder invloed staat van veranderingen binnen de landbouw en het Europese landbouwbeleid. De opvolgingssituatie is niet erg rooskleurig. Deze ontwikkelingen dwingen agrariërs na te denken over de duurzaamheid van hun onderneming. De trend is dat marginale bedrijven hun agrarische functie zullen verliezen. Mogelijke functieveranderingen vinden hun weerslag in het landschapsgebruik- en beeld en vragen om kaders ten aanzien van het grondgebruik, de verbredingsmogelijkheden voor de landbouw, de landschapswaarden en de herbestemming van de vrijkomende bebouwing met bijbehorende beeldkwaliteiten van de erven. De mogelijkheden van het agrarisch natuurbeheer en de agrarische natuurverenigingen kunnen hierin actiever worden betrokken.

 

Recreatie

Het recreatief medegebruik is afhankelijk van de kwaliteit van het landschap en het aanwezige recreatieve netwerk van paden en voorzieningen. Het padenstelsel is buiten de dijken beperkt, evenals het aantal recreatieve voorzieningen. Een verbetering, uitbreiding en verbetering van dit recreatieve stelsel, gerelateerd aan de bestaande landschapsstructuur vormt de recreatieve opgave. De relatie tussen de recreant en de agrariër kan daarbij worden versterkt.

 

De diverse knelpunten en opgaven zullen in de op te stellen scenario’s ruimtel ijk worden verkend en uitgewerkt.

 

Lopik: Lopikerkapel zicht op zenderpark (foto Lydia Blom, deelnemer fotowedstrijd)

 

Ochtendlicht in de polder (foto van Elly van der Neut, prijswinnende foto bij fotowedstrijd)

5. Scenario’s

 

Inleiding

Voor het landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek zijn drie scenario’s opgesteld. Dat zijn:

 

  • 1.

    scenario autonome ontwikkeling, een sterke landbouw met een grofmazig landschapspatroon;

  • 2.

    scenario actieve landschapsontwikkeling, een verbrede landbouw met een fijnmazig landschapspatroon;

  • 3.

    scenario landschapspark, een toekomst met grote veranderingen in het grondgebruik.

De scenario’s hebben behoud en versterking van de structuur van het landschap tot doel. Een landschappelijk kader versterkt enerzijds de economische structuur en levert anderzijds een kwalitatief hoogwaardig landschap op. Daarbij is ook de versterking van de identiteit van het gebied en de ontwikkeling van de leefbaarheid en betrokkenheid van de burgers van belang. Een integrale aanpak van diverse functies is het uitgangspunt bij het opstellen van de scenario’s, waarbij een goed functionerend watersysteem een belangrijke onderlegger is. Deze scenario’s geven een doorkijk tot 2035.

 

Autonome ontwikkeling: Sterke landbouw met een grofmazig landschapspatroon

 

5.1 Scenario autonome ontwikkeling

Het scenario autonome ontwikkeling gaat uit van het huidige beleid dat richtinggevend is voor de toekomst. Verstedelijking treedt ten noorden en oosten van het gebied op, maar in het gebied zelf zal slechts beperkte groei optreden. De inpassing van stads- en dorpsranden en bedrijventerreinen speelt hier wel een rol. Het waterbeheer is gericht op de landbouw, in natuurgebieden prefereren de natuurwaarden.

Bodemdaling dient te worden tegen gegaan en daarnaast is het waterbeheer gericht op het met name landbouwkundige gebruik en het bergen van overtollig water, waarvoor geschikte locaties worden gezocht.

 

In de landbouw treedt verdere schaalvergroting op. Het specialisme in de agrarische sector wordt belangrijker, dat wil zeggen dat een aantal ondernemers zich op een speciaal agrarisch product en/of een verbreding van hun activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld zorgverlening of recreatie gaat richten. Doordat ook bedrijfsbeeïndiging in de toekomst aan de orde is, zal over de vrijkomende bedrijfsgebouwen nagedacht moeten worden. Recreatie neemt in dit scenario in beperkte mate toe. Naast de recreatieve functie van het agrarische bedrijf als gevolg van de verbreding in de landbouw, zal een netwerk van recreatieve routes en informatiepunten gerealiseerd worden.

Het landschap wordt gekenmerkt door een grofmazig landschapspatroon, dat gerelateerd is aan patronen van cultuurhistorische elementen, ecologische verbindingszones en andere patronen, zoals bijvoorbeeld het ontginningspatroon. Het beheer hiervan is echter problematisch. Wat de functie natuur betreft, wordt de ecologische hoofdstructuur (EHS) tot stand gebracht. Buitendijks worden daarvoor deels gronden aan de landbouw ontrokken. Binnendijks vindt de ontwikkeling plaats van een grofmazig patroon van zowel droge als natte ecologische verbindingszones, waardoor de diversiteit van de flora en- fauna zal toenemen. Financiering via onder andere subsidies agrarisch natuurbeheer blijft tekort schieten. Onder druk van de verstedelijking en door de rationalisatie in de landbouw en het beheer gaat de natuurwaarde in het gebied achteruit, met name in de meer verspreid voorkomende natuurwaarden in het agrarisch gebied, zoals de sloten en de bermen.

 

Actieve landschapsontwikkeling: Verbrede landbouw met een fijnmazig landschapspatroon

 

5.2 Scenario actieve landschapsontwikkeling

Het scenario actieve landschapsontwikkeling kent een belangrijke rol toe aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het behoud van deze cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten heeft een hoge waarde voor de kwaliteit van de leefomgeving, maar kan economisch minder rendabel zijn en verdient daarom extra aandacht.

 

Tegen de verstedelijking in het noorden en oosten wordt een landschappelijke groene buffer aangelegd. Vanuit de beeldkwaliteit worden in dit scenario nadrukkelijk randvoorwaarden gesteld t.a.v. de functieveranderingen in de bebouwingslinten. Het waterbeheer wordt afgestemd op de diverse functies. Er komen diverse locaties voor waterberging en de natuurlijke bodemdaling wordt afgeremd door technische ingrepen als drainage en beregening. De maatregelen staan in dienst van behoud en verbreding van de landbouwsector.

 

Nieuwe ontwikkelingen in de landbouw en het landgebruik zijn nodig om de unieke kwaliteiten, die de overheden aan het landschap toekennen, te behouden. Een economisch verantwoorde bedrijfsvoering wordt sterk bemoeilijkt door het kavelpatroon in het karakteristieke slagenlandschap, echter het behoud van dit landschap is van collectief belang en wordt dankzij een landschapsfonds, gevuld door o.a. rijkssubsidies en vergoedingen van provinciale en gemeentelijke overheden en andere organisaties, mogelijk gemaakt. Er komen meer mogelijkheden voor recreatie en andere nevenactiveiten met midden in het gebied een gezamenlijk informatiecentrum. De creativitieit van de grondeigenaren en beheerders zal worden gestimuleerd, zodat agrotoerisme en streekeigenproducten extra inkomsten voor hen kunnen genereren.

 

Het landschap wordt gekenmerkt door een fijnmazig landschapspatroon. De groen-blauwe structuur aan de noordoostzijde, vormt een ruimtelijke en visuele buffer tegen de verstedelijking en is gebaseerd op het patroon en de karakteristieke landschapselementen van het slagenlandschap. Ze kent tevens mogelijkheden voor nieuwe landgoederen. Er is daarnaast aandacht voor de kleine landschapselementen die op diverse plaatsen in het gebied behouden en ontwikkeld zullen worden.

 

Naast de realisatie van de EHS wordt het beheer van de natuur op lokaal niveau gestimuleerd. Door plaatselijke extensivering van het landgebruik verbetert de waterkwaliteit, wat met name positief is voor de slootgebonden natuurwaarden.

 

Landschapspark: Functieveranderingen in het grondgebruik

 

5.3 Scenario landschapspark

Het scenario landschapspark beantwoordt niet aan het uitgangspunt van het behoud van de openheid van het veenweidelandschap, maar is onderzocht als toekomstbeeld, indien de bodemdaling niet gestopt of afgeremd kan worden. Het veengebied zal op natuurlijke wijze in een moeras transformeren.

 

Verstedelijking en uitbreiding van de kernen vindt plaats, maar wordt in een sterke ruimtelijke structuur gevat, waardoor tussen de steden en dorpen een parklandschap ontstaat dat ruimte biedt aan nieuwe landgoederen en nieuwe natuur. Diverse vormen van verstedelijking worden gecompenseerd met een bijdrage aan de landschapsstructuur. Grote bedrijven worden landschappelijke ingepast of op regionale bedrijventerreinen geconcentreerd.

 

Wat betreft het waterbeheer, wordt de natuurlijke moerasontwikkeling gecombineerd met binnendijkse waterberging en plaatselijke verhoging van de polderpeilen. In een sterke groene buffer aan de oostzijde van het gebied is ruimte voor het herstel van natuurrijke kwelgebieden. Het buitendijks gebied komt onder invloed van de getijden door het openen van de Haringvlietsluizen.

 

De landbouw blijft gesitueerd in het middengebied. Hier is plaats voor grootschalige rationele landbouwbedrijven. In het westelijk deel wordt overgeschakeld op een natuurgerichte bedrijfsvoering en de levering van groene en blauwe diensten, waardoor de particuliere ondernemer een rol speelt in de natuurontwikkeling. Het parklandschap is uitermate geschikt voor diverse intensieve en extensieve vormen van recreatie. Het landschap in dit scenario wordt gekenmerkt door een nieuwe ruimtelijke structuur met de nadruk op een sterke natuur- en recreatiefunctie. De natuur krijgt door de landschapsontwikkeling een sterke impuls, echter de specifieke weidegronden en de daaraan gerelateerde natuurwaarden nemen af. Ter realisatie van dit scenario is zowel een regionaal landschapsfonds als een rijksbijdrage voor de beoogde natuurontwikkeling noodzakelijk.

 

Koeien in de wei (foto van Gerritjan Kuipers, prijswinnende foto bij fotowedstrijd)

6. Landschapsvisie

6.1 Procesgang

In dit hoofdstuk komt de visievorming aan de orde. Het ontwikkelen van de visie is een belangrijk onderdeel van het LOP. Immers de visie vormt de basis voor het uitvoeringsprogramma. Om tot een afgewogen visie te komen is er allereerst een inventarisatie en analyse van het gebied uitgevoerd, waarvan de voorafgaande hoofdstukken verslag doen. In hoofdstuk 4 zijn per thema de waarden, knelpunten en opgaven benoemd. Daarna zijn doelstellingen en uitgangspunten geformuleerd voor het hele plangebied, welke zijn uitgewerkt in drie toekomstverkenningen (scenario’s). Deze laten ieder vanuit een andere invalshoek laten zien hoe het landschap zich kan ontwikkelen. Dit heeft geleid tot een aantal belangrijke opmerkingen en voorkeursrichtingen. Deze opmerkingen en voorkeursrichtingen vormen de basis voor het formuleren van landschapsvisie en de doelstellingen per deelgebied. Deze fase van visievorming is nu aan de orde. Er is daarbij aandacht besteed aan de ‘geluiden’ uit het gebied zelf. De scenario’s zijn in de project- en klankbordgroep besproken en voorgelegd aan de bevolking in een aparte informatieavond. Tevens heeft een gezamenlijke excursie met de raadsleden en andere belangstellenden van de drie gemeenten plaats gevonden.

 

Opmerkingen scenario’s projectgroep en klankbordgroep

Deze groep ziet zowel goede elementen in scenario 1 als 2. Scenario 3 wordt vanwege de grote functieveranderingen van grond van een agrarische naar een natuurbestemming als onrealistisch beschouwd. In de autonome ontwikkeling is er vaak onvoldoende geld om landschapselementen goed te kunnen onderhouden. Dit wordt als een probleem ervaren. Het

 

Excursie met de raadsleden en de klankbordgroep

 

oprichten van een landschapsfonds, zoals in scenario 2 is voorzien, kan tegemoet komen aan de kosten van landschapsonderhoud. De voorkeur gaat uit naar een afgestemd patroon van landschapselementen, horend bij de karakteristiek van dit gebied, uit te breiden op vrijwillige basis en met voldoende vergoedingen. Men wil op bescheiden wijze in de landschapsontwikkeling reageren op de stedelijke druk vanuit de omringende gemeenten aan de noord- en oostzijde van het plangebied.

 

Fotowedstrijd en Landschapsenquête

Onder de bevolking is een enquête en een fotowedstrijd gehouden over het landschap. Er zijn zowel foto’s van mooie als van lelijke plekken gevraagd. De gekozen uiteenlopende beelden illustreren goed de diverse aspecten van het landschap en de verschillende wijzen waarop een ieder het landschap beleeft. De ingezonden foto’s zijn bij de betreffende onderwerpen opgenomen in dit rapport.

 

De enquête is vanwege het geringe aantal reacties gebruikt als kwalitatieve inbreng op het plan, niet zo zeer als kwantitatieve inbreng. Aan de hand van 9 vragen is het volgende beeld ontstaan. De bevolking waardeert het landschap vanwege de openheid, de landelijkheid en de doorkijkjes. Ook waardeert men het agrarische karakter met de oude boerderijen en de copeontginning. De bewoners wandelen en fietsen graag in het landschap en genieten er van de rust, de ruimte en de natuur. Wat zeker behouden moet blijven zijn de voor het gebied kenmerkende waarden, die samen de identiteit bepalen, zoals de boerderijlinten, de Tiendwegen, historische gebouwen, grote en kleine landschappelijke elementen en ook het grasland met de koeien, de rust en de ruimte. Men vindt het landschap voornamelijk goed, zoals het is. Men mist goede wandel- en fietsroutes, houtwallen en heggen als erfafscheidingen, inheemse bomen, ongerepte natuur en afwisseling in het landschap. Er wordt aandacht gevraagd voor de aanleg van natuurterreinen, herstel van landschappelijke elementen, het open stellen van bijvoorbeeld een zuivelboerderij, verbetering van recreatieve ontsluitingen, agrarische betrokkenheid bij recreatie activiteiten en natuurbeheer, het remmen van grote stedelijke uitbreidingen, het plaatsen van grote bedrijven op bedrijventerreinen en een natuurgericht maaibeheer. Graag ontvangt men meer informatie over o.a. de geschiedenis en de toekomst van het gebied, de plannen voor waterbeheer en –berging, beleid t.a.v. wonen, recreatieve mogelijkheden, natuurontwikkeling en de stimulering van natuurontwikkeling en -beheer door de gemeenten.

 

Excursie raadsleden

De raadsleden zijn in dit stadium geïnformeerd over de opzet van het LOP en de scenario’s en een aantal aandachtspunten bij de landschapsontwikkeling en het landschapsbeheer in het gebied. Na afloop hebben zij op een aantal stellingen gereageerd. Hieruit bleek het volgende:

 

  • -

    Men wil de belangrijkste karakteristieke landschapselementen behouden, herstellen en deels actief ontwikkelen;

  • -

    Men is als gemeente (naast andere organisaties) bereid bij te dragen aan een landschapsfonds om bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige karakteristieke landschapselementen;

  • -

    Naast de EHS is natuurlijk beheer en natuurontwikkeling binnen een gemeentelijke structuur gewenst en hiervoor is de

  • -

    grote meerderheid bereid middelen ter beschikking te stellen, met als kanttekening dat dit afhankelijk is van de kosten;

  • -

    De meerderheid ziet de uiterwaarden van de Lek op termijn als een verweven natuur- en cultuurlandschap met diverse mogelijkheden voor recreatief gebruik en een rol voor de agrariërs in het natuur- en landschapsbeheer;

  • -

    De meningen zijn verdeeld over het stellen van eisen aan een particuliere initiatiefnemer van een functieverandering (binnen een erf) met betrekking tot beeldkwaliteit en erfinrichting;

  • -

    Indien grootschalige ontwikkelingen van bijvoorbeeld woningbouw of bedrijvigheid binnen het plangebied of grenzend hieraan plaats vinden, is een ruime meerderheid van mening dat zij zelf zorg moeten dragen voor een landschappelijke inpassing. Ook moeten ze financieel

  • -

    bijdragen aan het landschapsfonds voor behoud en ontwikkeling van een passende landschapsstructuur in de omgeving.

Informatieavond bevolking

Op deze avond werd in de discussie uitvoerig stil gestaan bij de vraag waarom de gemeenten dit plan opstellen, zie voor de argumenten het inleidende hoofdstuk voor de analyse. Ten aanzien van de keuze voor de scenario’s gaat de voorkeur van de meerderheid uit naar een combinatie van scenario 1 en 2. De uitvoering van het tweede scenario staat of valt met de werking van het landschapsfonds. Naast een goede financiering zal er ook een collectieve waardering voor het landschap moeten zijn, omdat nooit alles in geld vergoed kan worden. Ten aanzien van nieuwe landgoederen met een omvang van 5ha bestaat enige scepsis en argwaan voor verrommeling van het landschap. De provincie gaat nu bij nieuwe landgoederen uit van 10 ha. In de bebouwingslinten vraagt men om aandacht voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrariërs die verder willen uitbreiden en voor effecten van niet agrarische functies in vrijkomende of nieuwe bebouwing op het uitoefenen van het agrarische bedrijf.

 

Algemene doelstellingen visie

Op basis van de discussie rondom de scenario’s zijn de algemene doelstellingen aangescherpt. De integrale landschapvisie is grotendeels gebaseerd op een combinatie van scenario 1 en 2. Er is gekozen voor de benadering van de actieve landschapsontwikkeling, waarbij een belangrijke rol is toegekend aan de kernkwaliteiten van het landschap. Deze actieve benadering is nodig om te voorkomen dat de kernkwaliteiten van het landschap achteruitgaan en om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Als uitgangspunt voor een ontwikkelingsgerichte visie dient dat iedere activiteit een kwaliteitsimpuls in moet houden. Een goede planologische, financiële en bestuurlijke afstemming is hierbij nodig. De duurzaamheid moet tot uiting komen in een consistent beleid en handhaving en een heldere taakverdeling, welke niet afhankelijk is van een enkel individu.

 

De visie omvat de volgende doelstellingen.

  • 1.

    Behoud (en versterking in de Gemeente Montfoort en Oudewater) van de identiteit van het open en groene landschap door behoud van het contrast tussen de open weidegebieden, de besloten linten, de half open oeverwallen van de Hollandse IJssel en de Lek en het uitgestrekte stroomgebied van de Lek.

  • 2.

    Opstellen van een landschapsstructuur, welke ruimte biedt voor de versterking van de economische structuur en tevens een kwalitatief volwaardig landschap oplevert.

  • 3.

    Waarborging van karakteristieke aardkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische patronen en waarden.

  • 4.

    Ontwikkeling van ecologische potenties op diverse niveau’s in samenhang met elkaar; de EHS buitendijks, de EHS binnendijks; ecologische verbindingszones, natuur- en natuurontwikkelings- gebieden, belangrijke weidevogel- en ganzengebieden, slotenbeheer en een kleinschalige ecologische waarden.

  • 5.

    In de landschapsontwikkeling met groene bufferzones inspelen op de stedelijke ontwikkelingen aan de noord- en oostzijde van het plangebied (Woerden, Vleuten – De Meern en IJsselstein) en de westzijde (Schoonhoven).

  • 6.

    Verbetering van de mogelijkheden voor kleinschalige dagrecreatie en recreatief medegebruik in kwantiteit en kwaliteit binnen de landschappelijke randvoorwaarden van het plangebied.

  • 7.

    Opstellen van randvoorwaarden vanuit landschap en beeldkwaliteit voor functieveranderingen in het open landschap en in de linten, waaronder de vrijkomende agrarische bebouwing.

  • 8.

    De leefbaarheid en de actieve betrokkenheid van de burgers bij het buitengebied handhaven en verder ontwikkelen.

Een integrale aanpak is uitgangspunt bij het opstellen van de landschapsvisie. De doelstellingen en uitgangspunten vormen de basis voor de landschapsvisie. De horizon van de visie betreft ongeveer de volgende 30 jaar. De nader te benoemen maatregelen hebben betrekking op de volgende 10 tot 15 jaar.

Bij de visie hoort een visiekaart op A3 formaat, zie bijlage 2. Vanuit diverse sectoren doen ontwikkelingen zich voor die bij het opstellen van de visie als uitgangspunt gelden.

 

Ondergrond en water

Er wordt vanuit gegaan dat de natuurlijke bodemdaling de volgende twee decennia kan worden beteugeld door technische ingrepen als peilbeheer, drainage en beregening. Het waterbeheer wordt afgestemd op de diverse functies. Er worden diverse locaties onderzocht voor waterberging.

 

Landbouw

De bevordering van de levensvatbaarheid van de landbouw en met name de veeteelt, om het karakteristieke weidelandschap te behouden, is noodzakelijk. Een economisch verantwoorde bedrijfsvoering wordt sterk bemoeilijkt door het kavelpatroon in het karakteristieke slagenlandschap, echter het behoud van dit landschap is van collectief belang. Nieuwe ontwikkelingen in de landbouw en het landgebruik zullen zover als mogelijk binnen de landschappelijke kaders worden gefaciliteerd, waarbij ruimte wordt geboden aan de creativiteit van de grondeigenaren en de beheerders. Nieuwe richtingen kunnen bestaan uit enerzijds schaalvergroting en anderzijds extensivering, verbreding van de landbouwactiviteiten in de vorm van zorgverlening of recreatieve faciliteiten (bed & breakfast, kamperen bij de boer, bezoek van de boerderij, verkoop van producten, verhuur van kano’s of fietsen, etc). Ook het leveren van groene en blauwe diensten en het agrarische natuurbeheer bieden aanvullende of alternatieve inkomsten. Daarnaast zal er ook een groep boeren zijn, welke het bedrijf beëindigt. Agrotoerisme en streekeigen producten kunnen extra inkomsten voor hen genereren. Mogelijk kunnen op termijn vanuit het Nationaal landschap Het Groene Hart extra maatregelen worden getroffen ter instandhouding en versterking van de agrarische sector in de karakteristieke veenweidegebieden.

 

Landschap en cultuurhistorie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het groene Hart. Voor de toekomst wordt ingezet op behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het landschap. Deze uiten zich in een sterke en heldere landschapsstructuur en een groot aantal historische patronen en elementen. Denk hierbij aan het ontginningspatroon zelf, de historische boerderijen, weteringen, bruggen en sloten en het herstel van jaagpaden langs de Hollandsche IJssel. Ook behoort hieronder het herstel van landschappelijke elementen zoals Tiendwegen, houtkaden, eendenkooien, geriefhoutbosjes en griendculturen. De vroeger veelvuldig voorkomende hennepculturen kunnen als een thema dienen voor een verdere uitwerking binnen het gebied. Ook de bemalinggeschiedenis van de Lopikerwaard is interessant, welke zich uit in gemalen, oude molenplaatsen, oude boezemgebieden, bruggen, etc. De weidegebieden in de kommen vormen grote agrarische open ruimten, die karakteristiek zijn voor de (veen)weidegebieden. Deze zijn ontstaan door de copeontginning met de vaste maat en opbouw en de kenmerkende bebouwingslinten, houtkaden en weteringen. De stroomruggen van de Lange Linschoten, Hollandse IJssel en de Lek kenmerken zich juist door een half open landschap met een afwisselend grondgebruik van o.a. weiland, akker en fruitteelt. Voor de toekomst staat het contrast tussen deze open en half open landschappen centraal. De uiterwaarden van de Lek hebben daarnaast een veel natuurlijker karakter. Bij ingrepen in het landschap dient zorgvuldig te worden omgegaan met archeologische en aardkundige (verwachtings)waarden. Voor de terreinen met een archeologische indicatie van waarde tot een zeer hoge archeologische waarde is een aangepast aanlegvergun- ningenstelsel nodig. Bij (nieuw)bouw dient advies ingewonnen te worden bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Voor de terreinen met een archeologische verwachting (archeologische betekenis) is geen regeling opgenomen, aangezien het een vermoeden betreft en er geen concrete waarden zijn aangetoond.

 

Landschapsstructuur

De landschapsstructuur van het plangebied baseert zich in de polders in de kommen op een zeer karakteristiek

 

 

ontginningspatroon van de copeontginning met een vaste maat. Deze ontginningsvorm heeft geleid tot veel lange lijnstructuren in het landschap, welke in een vast ritme zich herhalen. Deze structuurdragers zijn vaak nog zeer gaaf en duidelijk in het landschap aanwezig en herkenbaar. Voorbeelden hiervan zijn de ontginningsbasis zelf, welke nu tot uiting komen in de dubbelzijdige of enkelzijdige lintbebouwingen, de beplante achterkaden (houtkaden), de Tiendwegen en de weteringen. In de visie is ervoor gekozen de repeterende lijnvormige elementen telkens op een zelfde manier herkenbaar te maken, zodat de structuur hiermee optimaal tot haar recht komt. In dit verband is gekozen voor het volgende systeem in de opbouw van de landschapsstructuur:

 

  • 1.

    Houtkaden zijn beplant met een dichte houtsingel (aan weerszijden van het middenpad).

  • 2.

    Tiendwegen zijn beplant met knotwilgen, knotessen en / of elzenhakhout (stobben).

  • 3.

    De dubbelzijdige linten kennen in principe een dubbelzijdige wegbeplanting, de soort beplanting kan variëren per lint, sluit aan bij het bodemtype en heeft een representatief karakter.

  • 4.

    De enkelzijdige linten kennen een wegbeplanting, de soort beplanting sluit aan bij het bodemtype.

  • 5.

    De noord-zuid lopende wegen (de N 204 en de Damweg) zijn belangrijke doorgaande wegen en mogen alszodanig goed herkenbaar zijn. Zij doorsnijden de grote open ruimten die zich meer in oost-west richting bevinden.

  • Zij worden hoofdzakelijk begeleid met een tweezijdige wegbeplanting, welke onderbroken is ter plaatse van de grootste open ruimte in het veenweidegebied.

  • 6.

    De provinciale weg die de zuidoever van de Hollandse IJssel volgt (N 228), ruimtelijk versterken met beplanting. Hierdoor wordt de continuïteit van deze weg en de zuidoever van de uiterwaard van de Hollandse IJssel versterkt. In de praktijk zullen sommige wegbermen te smal blijken, maar de provincie is daar waar mogelijk bereid mee te werken aan deze wegbeplantingen. Bij de inrichting van de wegen met bomen dient ook de verkeersveiligheid te worden betrokken.

  • 7.

    Naast deze grofmazige lijnvormige landschapselementen wordt het behoud, de aanleg en het beheer van kleine landschapselementen op lokaal niveau gestimuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van het slotenpatroon met aangrenzende natuurvriendelijke oevers, plasdras oevers en natte begroeiingstroken op de kopse kanten van percelen, (knot)bomenrijen of (hakhout)singels langs waterlopen, geriefhoutbosjes met ringsloten ter bescherming tegen het vee, bermbeheer, boomgaarden, kleiputten in de uiterwaarden, erfbeplanting, etc. Hierbij is aansluiting op bestaande patronen het meest gewenst.

In het open en weidse landschap vallen diverse hoge elementen op, zoals de zendmasten. Deze zijn gezien hun hoogte niet te camoufleren. Bij de mogelijke ontwikkeling van nieuwe hoge elementen dienen de effecten op de beeldkwaliteit specifiek onderzocht te worden voor de betreffende locatie. Bij de plaatsing van meerdere elementen bij elkaar is het belangrijk de relatie tot de landschapsstructuur te onderzoeken.

 

Landschapsfonds

Oprichting van een landschapsfonds is essentieel om bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap in agrarisch, cultuurhistorisch, ecologisch, landschappelijk en recreatief opzicht. Stedelijke ontwikkelingen binnen en op de grens van het plangebied dienen bij te dragen aan dit landschapsfonds. In het uitvoeringsplan wordt nader op dit fonds ingegaan.

 

Het onderhoud van houtkaden, geriefhoutbosjes, slootkanten en andere kleine landschapselementen door particulieren dient duurzaam financieel gewaarborgd te zijn. Het is van groot belang dat er continuïteit zit in de financiële middelen van de diverse overheden om gemotiveerd te blijven voor agrarisch natuurbeheer.

 

Ecologie

Buitendijks, in de uiterwaarden langs de Lek, zal een natuurlandschap ontstaan met een beperkte recreatieve en agrarische medegebruikfunctie. Het natuurgebiedsplan uiterwaarden van Nederrijn en Lek is hiervoor richtinggevend. Binnendijks zijn belangrijke natuurwaarden verbonden aan de reservaatsgebieden (Blokland) en het recent aangelegde natuurontwikkelingsgebied Willeskop, op termijn met elkaar en met de rivieren verbonden door de ecologische verbindingszones, zoals vastgelegd in het Natuurgebiedsplan Zuidwest-Utrecht. In totaal moet de binnendijkse EHS zich uitbreiden naar 622 ha. Het westen van de Lopikerwaard is een belangrijk gebied voor weidevogels. Het gehele veenweidegebied en de uiterwaarden hebben een belangrijke functie voor wintergasten zoals ganzen, Kleine zwaan en Smient. Het is van belang hier het recreatieve medegebruik af te stemmen op het broedseizoen. Ook de houtkaden dienen in het broedseizoen beperkt toegankelijk of afsluitbaar te zijn in verband met broedvogels zoals de boomvalk. Naast deze grofmazige ecologische structuren wordt het beheer van de natuur op lokaal niveau gestimuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van slootgebonden natuurwaarden, beplantingen langs sloten, natuurvriendelijk oever- en bermbeheer, de aanleg van boomgaarden en erfbeplanting, etc. Hierbij is aansluiting op bestaande patronen het meest gewenst, zodat natuurwaarden elkaar versterken en de grote open gebieden open blijven. Deze grote openheid draagt bij aan de visuele identiteit van de veenweidegebieden en de betekenis voor de weidevogels. Door de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers worden muskusratten aangetrokken. Dit is een probleem. Een adequate bestrijding is hiervoor essentieel.

 

Recreatie

In het gebied zijn diverse vormen van recreatief medegebruik mogelijk, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, kanoën en schaatsen. Een verbetering en uitbreiding van de mogelijkheden voor recreatief medegebruik en aanvullende kleinschalige voorzienningen is gewenst. Er dient wel terughoudend worden omgegaan met kamperen bij de boer en aanvullende vormen van dagrecreatie. Een goede landschappelijke inpassing is nodig om verrommeling te voorkomen. De half open landschappen van de stroomruggen lenen zich hiervoor het best. Door toevoeging van enkele aanvullingen in bestaande ontsluitingspatronen kan een fijnmaziger netwerk ontstaan binnen een afwisselend landschap. Daarnaast worden de routes voorgestaan, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie voor de Groene Driehoek. Op strategische punten worden transferpunten ingericht, waar informatie verkregen kan worden en gestart kan worden met een wandel-, fiets- of kanoroute. De routes worden afgestemd op ecologische verbindingszones en andere landschapselementen en historische patronen. Midden in het gebied wordt een gezamenlijk informatiecentrum opgericht met informatie over de natuur en landschappelijke waarden van het gebied. De waardevolle weidevogelgebieden worden beperkt ontsloten. Vanuit de dorpen wordt getracht diverse rondwandelingen mogelijk te maken.

 

Groene buffer

Aan de noord- en oostzijde van het plangebied liggen grote stedelijke gebieden (Woerden, Leidsche Rijn, IJsselstein) die een stedelijke druk op het plangebied uitoefenen. Daarnaast is er ook binnen het plangebied zelf behoefte aan een zone met diverse functies en ruimtelijke afwisseling, die zich leent voor recreatief medegebruik. Er is voor gekozen deze behoefte aan landschappelijke afwisseling en recreatieve gebruiksmogelijkheden te koppelen aan de bestaande opbouw van het landschap, namelijk de oeverwal van de Hollandse IJssel en de voormalige oeverwal richting Linschoten met diverse verbindingen via houtkaden en recreatieve paden. Aan de oostzijde van de Lopikerwaard, tussen Benschop, Lopikerkapel en IJsselstein is deze zone niet gekoppeld aan de landschappelijke ondergrond, maar direct grenzend aan de bebouwing van IJsselstein gesitueerd. Hierdoor fungeert dit gebied als directe ruimtelijke en visuele buffer voor de oprukkende bebouwing. In deze zones staat de ontwikkeling van een half open landschap voor ogen met een fijnmazig ontsluitingspatroon als opvang voor recreatieve uitloop in het plangebied. De inrichting dient zich te baseren op patronen en karakteristieken van de huidige landschapsstructuur. Nieuwe landgoederen kunnen een middel zijn om zonder overheidskosten natuur en landschapswaarden in deze zones te ontwikkelen. Bebouwing dient dan wel aan te sluiten bij bestaande erven en binnen bestaande bebouwingslinten.

 

Stedelijke ontwikkelingen en beeldkwaliteit

Het plangebied is gelegen binnen de Deltametropool. Binnen het plangebied is bijna alle bebouwing gelegen in de kernen en in het buitengebied gekoppeld aan de linten, op enkele grote bedrijventerreinen na. Ook in de toekomst dient bij functieveranderingen de bebouwing zich te concentreren in de linten of de dorpen. Bij veranderingen binnen de linten is behoud en versterking van de beeldkwaliteit belangrijk. Uitbreiding van agrarische erven of kleinschalige bedrijven dienen gepaard te gaan met in acht neming van randvoorwaarden van beeldkwaliteit en een erfinrichtingsplan. Ook functieveranderingen van agrarische bebouwing naar andere bestemmingen dienen te voldoen aan randvoorwaarden m.b.t. beeldkwaliteit. De huidige opbouw van de linten is daarbij bepalend en het behoud van doorzichten op het achterliggende land. Een goede groenstructuur op het erf kan zorgen voor een goede inpassing van de grotere agrarische bedrijfsgebouwen. De landschappelijke inpassing van bestaande bedrijven dient te worden gestimuleerd. Ten noorden van de A12 is een groot bedrijventerrein voorzien, dat is bedoeld voor de uitplaatsing van hinderlijke bedrijven uit het buitengebied van de Groene Driehoek. Nieuwe grootschalige stedelijke ontwikkelingen zijn niet voorzien binnen het plangebied, wel daarbuiten, bijvoorbeeld Rijnenburg. Wel zijn er uitbreidingsrichtingen aangegeven van bestaande kernen en bedrijventerreinen.

 

Gezien de openheid van het landschap dient er aandacht te zijn voor de landschappelijke inpassing van de randen van de planmatige dorpsuitbreidingen. In principe dient aan de randen van dorpen geen hoogbouw plaats te vinden. Eventueel kan wel een gebouw of element met een accentfunctie voorkomen, bijvoorbeeld bij de entree van een dorp, welke vanuit de omgeving als oriëntatiepunt werkt. Er dient duidelijk te worden gekozen voor ofwel een strakke stedenbouwkundige rand van de bebouwing ofwel een groene rand. De keuze is mede afhankelijk van de relatie tot het omringende landschap. Een rommelige rand zonder identiteit dient te worden voorkomen, vooral op plekken waar deze rand goed waarneembaar is vanuit het buitengebied. Bij grotere bedrijven of bedrijventerreinen is een geleding van de grote wanden wenselijk, een onopvallend kleurgebruik en een goede combinatie met begeleidende beplanting, waarbij het niet zo hoeft te zijn dat het bedrijf en het terrein helemaal verstopt is.

 

Uitwerking visie in deelgebieden

Op basis van de gebiedskwaliteiten, zoals deze zijn voortgekomen uit de analyse, kunnen voor de visie vijf deelgebieden worden benoemd. Een deelgebied wordt gekenmerkt door samenhangende landschappelijke waarden met een eenduidige problematiek en eensluidende doelstellingen.

 

De indeling in deelgebieden en bijbehorende hoofddoelstellingen is als volgt:

  • 1.

    Noordelijke polders:

  • behoud open agrarisch landschap en versterking van karakteristieke landschapspatronen en natuurwaarden.

  • 2.

    Stroomruggen Lange Linschoten en Hollandse IJssel:

  • zoeken naar een nieuwe balans tussen groene, rode en blauwe functies met een ruimtelijke contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.

  • 3.

    Lopikerwaard:

  • behoud zeer open agrarisch landschap en versterking van karakteristieke cultuurhistorische landschapspatronen en natuurwaarden.

  • 4.

    Binnendijkse stroomrug(achtige vlakte) Lek:

  • behoud en ontwikkeling half open landschap en versterking recreatief medegebruik.

  • 5.

    Buitendijks stroomgebied Lek:

  • behoud en ontwikkeling natuurlandschap met extensief recreatief en agrarisch gebruik.

Om te komen tot de uitwerking van de visie zijn de volgende stappen in de navolgende paragrafen per deelgebied uitgewerkt:

  • -

    de gebiedsspecifieke karakteristiek

  • -

    de problematiek

  • -

    de opgaven / doelstellingen

  • -

    de visie, uitgewerkt in drie invalshoeken, te weten herstel, behoud en de ontwikkeling van het landschap.

 

6.2 Noordelijke polders

Karakteristiek

De noordelijke polders behoren tot de kleinere eenheden binnen het Groene Hart en vormen op provinciaal niveau een landbouwkerngebied. Zij bestaan uit rivierkleikommen en veengebieden in de Linschoterwaard en polder Rapijnen. Ze worden getypeerd door een cultuurhistorisch waardevolle en gave copeverkaveling met bebouwde ontginningslinten, karakteristieke achterkaden en achterweteringen. De polders strekken zich in noordelijke richting verder uit tot aan de A12. De polders zijn in drie grote ruimtelijke eenheden verdeeld door de voormalige stroomrug van de Hollandse IJssel en de loop van de Lange Linschoten met het aangrenzende landgoed Linschoten. Ze worden aan de zuidzijde begrensd door de stroomruggen van de Hollandse IJssel. De grondgebonden melkveebedrijven vormen de belangrijkste vorm van grondgebruik en zorgen voor het beheer van de open weidegebieden. De gronden zijn beperkt ontsloten.

 

De polder Mastwijk en Achthoven valt onder het Raamplan dat voor Utrecht West is opgesteld.

 

Kenmerkende openheid ten noorden van Hekendorp

 

Hierin is een uitbreiding van het recreatieve en ecologisch netwerk voorzien, gerelateerd aan de landschapsstructuur van de polder. Dit netwerk staat in verbinding met groengebieden van Leidsche Rijn en Harmelen naar het noorden en een te ontwikkelen parkgebied langs de Hollandse IJssel naar het zuiden, aansluitend op IJsselstein.

 

De polders zijn vooral van ecologisch belang vanwege slootnatuur (schraalgraslandplanten, amfibieën, vissen, libellen en moerasvogels). Polder Ruige Weide vormt hierin een concentratiegebied van natuurwaarden, gerelateerd aan slootranden. De houtkaden, zoals de Ruige Weidse Achterkade, zijn ecologisch van belang voor zeldzame broedvogels zoals Ransuil. Op voornoemde kade wordt gemeenschappelijk door de eigenaren een verschralingsbeheer uitgevoerd en gefaseerd gezaagd. Ook de geriefhoutbosjes vormen karakteristieke elementen in het landschap. In cultuurhistorisch opzicht is onder andere de Linie en schans van Linschoten van belang en nog duidelijk zichtbaar op de niet te inunderen stroomrug.

 

Momenteel is er gebiedsgericht beleid in voorbereiding voor de Linschoterwaard, het gebied ten oosten van Oudewater. Via dit plan zal op korte termijn onder andere kavelruil plaatsvinden ondermeer om gronden voor de ecologische verbindingszones vrij te maken, het realiseren van een landschappelijke buffer aan de oostzijde van Oudewater en het promoten van cultuurhistorie. Voor de lange termijn staan onder andere op het programma; het stimuleren van nieuw agrarisch natuurbeheer, nieuwe natuur op de Oude Schans, het realiseren van recreatieve netwerken, groene bebouwingslinten en landschappelijke bufferzones langs de A12 en Montfoort, versterking van de Linie van Linschoten en stimulering van het agrarisch ondernemerschap. In het vervolg van het LOP, het uitvoeringsplan is het wenselijk afstemming te zoeken tussen de voorgestelde maatregelen uit het LOP en dit gebiedsgerichte beleid.

 

Locatie Veenweidepark ten noordoosten van Oudewater

 

Problematiek

  • -

    De noordelijke en oostelijke rivierkommen zijn door stedelijke druk gevoelig voor verrommeling en verlies van karakteristieke openheid. Ook stedelijke ontwikkelingen langs de A12 vormen een bedreiging voor de openheid van de polders.

  • -

    De economische positie van de melkveebedrijven staat onder druk door enerzijds moeilijke productieomstandigheden (veengebied)

  • -

    en anderzijds een onzeker economisch perspectief (veranderingen van subsidies in de agrarische sector, prijsvorming).

  • -

    De inpassing van bedrijventerreinen van Oudewater en Linschoten vraagt om aandacht.

  • -

    De polders zijn in recreatief opzicht weinig toegankelijk vanuit de kernen in het gebied zelf en daarbuiten.

  • -

    Lokale natuurwaarden zijn gering door een intensief gebruik van landbouwgronden, de inlaat van gebiedsvreemd water en het lage polderpeil.

  • -

    Incidenteel komt wateroverlast voor.

Opgaven/doelstellingen

  • -

    Behoud open agrarisch landschap door bevordering van de levensvatbaarheid van de landbouw; stimuleren alternatieve landbouwsystemen om weidelandschap te behouden, extra inkomsten uit agrarisch natuurbeheer, verbreding landbouw door neveninkomsten uit streekeigen producten, agrotoerisme.

  • -

    Behoud en versterking van de cultuurhistorisch karakteristieke landschapspatronen; verkaveling, houtkaden, natuurontwikkeling langs weteringen, wegbeplantingen. Hiermee wordt voor een deel aangesloten bij de uitgangspunten van het ruimtelijk plan van landgoed Linschoten. De ruimtelijke uitwerking is terughoudender. Afhankelijk van het perspectief voor de grondgebonden landbouw zou een uitbreiding van het landgoed in noordelijke, westelijke en zuidelijke richting op termijn mogelijk zijn.

  • -

    Behouden verschil tussen éénzijdige en tweezijdige bebouwingslinten met bijbehorende beeldkwaliteiten en beplantingen.

  • -

    Realiseren van de ecologische verbindingszones tot een samenhangend netwerk. In polder Mastwijk en Achthoven behoren deze tot de Randstadgroenstructuur. In noordelijke en westelijke richting deze zones aan laten sluiten op ecologische verbindingszones buiten het plangebied in het verlengde van de Papekopperkade en een noord-zuid verbinding ten westen van Hekendorp.

  • -

    Afstemming zoeken met het gebiedsgerichte beleid voor de Linschoterwaard.

  • -

    Landschappelijk inpassen van de bedrijventerreinen van Oudewater, Linschoten en Montfoort.

  • -

    Verbeteren van de recreatieve ontsluiting van het gebied vanuit Oudewater, landgoed Linschoten, Linschoten, Woerden, Leidsche Rijn, (toekomstig Rijnenburg) en Montfoort, aansluitend op karakteristieke landschapselementen, de oude Tiendweg en het schootsveld van Montfoort (Structuurvisie Montfoort).

  • -

    Ontwikkelen Veenweidepark ten noordwesten van Oudewater op basis van afspraken

  • -

    in het kader van de ruilverkaveling.

  • -

    Peilbeheer afstemmen op het voorkomen van bodemdaling in de veengebieden en de diverse functies.

  • -

    Realiseren van retentiemogelijkheden voor water bij maalstops.

Gebiedsvisie

 

Behoud en herstel

  • -

    Stimulering agrarisch natuurbeheer (slootkantenbeheer).

  • -

    Behoud en herstel houtkaden; Linschoterkade; (stroomdalgrasland en bos), Papekopperkade (bos).

  • -

    Behoud en ontwikkeling natuurgebieden Ruige weide, Groot Hekendorp, De schrale Linschoten en de Schans Linschoten (voornamelijk stroomdalgraslanden, natte graslanden, riet, ruigte en in beperkt mate bos).

  • -

    Herstel slootflora door natuurvriendelijk schonen en baggeren (baggerspuit), beperken inlaat gebiedsvreemd water en afdammen sloten.

  • -

    Behoud en herstel verspreide geriefhout en pestbosjes met ringsloot.

Ontwikkeling

  • -

    Behouden en ontwikkelen beeldkwaliteit, inclusief beplantingen van de enkelzijdige linten Ruige Weide, Papekop en Cattenbroek.

  • -

    Behouden en ontwikkelen beeldkwaliteit, inclusief beplantingen van de dubbelzijdig linten Diemerbroek en de Blindeweg.

  • -

    Behouden en ontwikkelen wegbeplantingen Papekopperdijk / Joh. J. Vierbergenweg en provinciale weg N204.

  • -

    Ontwikkelen ecologische verbindingszone Hollandse kade tussen Woerden en polder Mastwijk met rietland en ruigte, nat schraalgrasland en bos van rivierklei.

  • -

    Ontwikkelen dwarsverbinding langs de Linie en Schans van Linschoten met rietland en ruigte, nat schraalgrasland en bos van rivierklei. Langs de Linie tevens een wandelpad realiseren. In de inrichting de cultuurhistorische betekenis van de Linie optimaal tot haar recht laten komen.

  • -

    Ontwikkelen ecologische verbinding tussen landgoed Linschoten en de Hollandse IJssel langs de Enherkade (riet, ruigte, nat schraalgrasland, stroomdalgrasland, struweel en bos) en een recreatief wandelpad.

  • -

    Ontwikkelen Randstadgroenstructuur in polder Mastwijk en Achthoven, langs de Oude wetering (rietland en ruigte en fietspad) met dwarsverbindingen naar het noorden langs de Blindeweg (fietspad), Bijleveldsemolenvliet (rietland en ruigte en wandelpad richting Harmelen), en twee meer oostelijke verbindingen (grasland en fietspad) en rietland en ruigte (zonder pad) en een verbinding naar de Hollandse IJssel via de stort Mastwijk (rietland en ruigte en fietspad). In onze visie zouden langs de Oude Wetering de bijzondere knikken in deze waterloop geaccentueerd kunnen worden met een groepje van opgaande beplanting.

  • -

    Ontwikkelen recreatieve route via Linschoterkade met een dwarsverbinding naar de Lange Linschoten.

  • -

    Ontwikkelen recreatieve dwarsverbinding tussen Lange Linschoten en Snelrewaard langs kavelgrenzen.

  • -

    Herinrichten schootsveld ten zuiden van Montfoort in aansluiting op recreatief netwerk buitengebied.

  • -

    Herstel en ontwikkeling van het kadeprofiel en incidentele beplanting van knotwilgen, knotessen of elzen langs de voormalige Tiendweg ten noorden van Snelrewaard.

  • -

    Ontwikkelen Veenweidepark ten noordwesten van Oudewater (zie ook Structuurvisie Oudewater) en realiseren landschappelijke buffer aan de oostzijde van Oudewater via het gebiedsplan Linschoterwaard.

  • -

    Landschappelijk inpassen bedrijventerrein Tappersheul naar historische voorbeelden van een stadsland (Structuurvisie Oudewater) en de dorpsrand van Linschoten.

  • -

    Aanleg van plas/dras stroken en / of helofytenfilters (bijvoorbeeld in de hoekkant van kruisende sloten en andere overhoeken) en het stimuleren van natte erfbiotopen.

  • -

    Realiseren van retentiemogelijkheden voor water bij maalstops, bijvoorbeeld in de vorm van het verbreden van een watergang.

 

6.3 Stroomruggen Lange Linschoten en Hollandse IJssel

Karakteristiek

 

De stroomruggen langs de Hollandse IJssel dateren uit een tijd dat deze rivier nog vrij meanderde. De rivier heeft zich meerdere malen verlegd, waardoor er ook een voormalige stroomrug is tussen Linschoten en Montfoort. Halverwege Montfoort en Oudewater beperken de stroomruggen zich tot de directe oevers van de Hollandse IJssel en de Lange Linschoten. De stroomruggen zijn licht glooiend. Hierbinnen liggen de rivierbeddingen van de Lange Linschoten en de Hollandse IJssel en de begeleidende dijken. De bodemopbouw heeft een draagkracht voor meerdere functies. Aan weerszijden van de rivieren volgen wegen de stroomruggen. De stroomruggen worden gekenmerkt door een half open landschap met veel bebouwing, beplantingen, boomgaarden, oude rivierarmen, binnendijks een onregelmatige slagenverkaveling en buitendijks (in de uiterwaarden) een onregelmatige blokverkaveling. De stroomruggen vormen dichte, vaak fraaie groene randen van de open kommen. Het Landgoed Linschoten vormt landschappelijk en cultuurhistorisch een waardevol gebied, deels op de stroomrug en deels in het komgebied.

 

Lange Linschoten

 

De stroomruggen zijn ecologisch van belang vanwege het (landgoed)bos (bosplanten en bosvogels). Landgoed Linschoten vormt dan ook een concentratiegebied van natuurwaarden. De verspreide hoogstamboomgaarden hebben natuurwaarden voor o.a. de Steenuil en Groene specht. De boezemwateren zijn van belang voor de Fuut en diverse vissen.

 

Problematiek

  • -

    De stroomrug van de Hollandse IJssel is vrij rommelig; de rivier zelf is nauwelijks zichtbaar. Het ruimtelijke verschil tussen de buitendijkse uiterwaarden en het binnendijkse gebied is vaak onduidelijk, doordat ook buitendijks bebouwing voorkomt. De dijk zelf is niet altijd herkenbaar, mede omdat deze aan de zuidkant samenvalt met de provinciale weg.

  • -

    Hoogstamboomgaarden en andere kleinschalige beplantingen nemen af.

  • -

    Door natuuronvriendelijk bermbeheer (klepelen) gaat de floristische waarde van bermen achteruit.

  • -

    Er dienen zich nieuwe functies aan, zoals de realisering van een ecologische verbindingszone en waterberging.

  • -

    Door de goede draagkracht van de stroomruggen in contrast met de kommen dienen zich hier nieuwe ontwikkelingen aan in de vorm van bedrijvigheid en landelijk wonen.

Afwisselend landschap op de stroomrug

 

Met name aan de oostzijde is een behoorlijke mate van dynamiek aanwezig.

  • -

    Vanuit de Randstadgroenstructuur en het stadsgewest Utrecht bestaat er behoefte aan een meer integrale inrichting van het landelijk gebied met diverse mogelijkheden voor recreatief gebruik. De plannen zijn vastgelegd in het Raamplan voor groengebied Utrecht-West.

  • -

    Voor de Hollandse IJssel is een integraal ontwikkelingsperspectief opgesteld, welke moet leiden tot o.a. een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

Opgaven/doelstellingen

  • -

    Versterken van de stroomruggen als robuuste landschappelijke dragers, ter opvang van diverse functies (rode ontwikkelingen en recreatie) en als sterke ruimtelijke begrenzing van de open kommen.

  • -

    Zoeken naar een versterking van de groene functies (natuur en landschap) en blauwe functies (waterberging, uitbreiding boezemcapaciteit) in de uiterwaarden met mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik. Zo mogelijk op termijn uitplaatsen van grootschalige stedelijke functies (bedrijven).

  • -

    Behouden en versterken van de beeldkwaliteit van de bebouwing langs de dijken; bebouwing in samenhang met beplanting.

  • -

    Behouden en versterken van het half open landschap.

  • -

    Verder ontwikkelen van het half open landschap ten oosten van Montfoort (met name aan de noordzijde), op de voormalige stroomrug tussen Linschoten en Montfoort (en tussen Snelrewaard en de voormalige Tiendweg) met een versterking van het recreatief medegebruik. Bij een eventuele uitbreiding van landgoed Linschoten rekening houden met bestaande zichtassen. Ook de ontwikkeling van nieuwe landgoederen met een minimale omvang van 15 ha (Raamplan Utrecht-West) en een woonhuis van allure met maximaal drie wooneenheden is mogelijk. De bebouwing dient bij voorkeur op een bestaand erf te liggen of aan te sluiten op een bestaand bebouwingslint. Uit de opbrengsten van de bebouwing kunnen nieuwe landschappelijke kwaliteiten en nieuwe natuur worden bekostigd. Nieuwe natuur- en landschapsontwikkeling dienen aan te sluiten bij het verschil tussen de stroomruggen en de kommen en de bijbehorende landschappelijke karakteristieken.

  • -

    Realiseren ecologische en recreatieve verbindingen langs de stort Mastwijk naar de Oude Wetering, zie de noordelijke polders.

  • -

    Onderzoeken of een waterberging nabij Linschoten een meerwaarde voor het gebied oplevert.

Gebiedsvisie

 

Behoud en herstel

  • -

    Behoud en herstel bestaande hoogstamboomgaarden, erfbeplantingen, bos en perceelrandbeplantingen.

  • -

    Versterken botanisch bermbeheer.

  • -

    Behouden van het zicht op korenmolen ‘de Valk’ in Montfoort. Dit is een van de weinige overgebleven molens in het plangebied.

Ontwikkeling

  • -

    Stimuleren van de aanleg van erfbeplantingen, kleinschalig bos, hoogstamboomgaarden, hagen en hakhout aansluitend aan de erven en bebouwingslinten.

  • -

    Ontwikkeling paaiplekken langs boezemwater (Hollandse IJssel).

  • -

    Versterken van de loop van de dijken door behoud en ontwikkeling van weg- en dijkbeplantingen. Denk hierbij ook aan behoud en verbetering van de Waardse dijk, de dijk / Buurtweg langs Hekendorp met fruitbomen op de dijk en de Mastwijkerdijk.

  • -

    Verduidelijken van de loop van de provinciale weg N228 met een wegbeplanting en ruimtelijk verduidelijken van de kruising met de Hollandse IJssel. Mogelijk ontstaan hiervoor kansen in het kader van de aanpak van de weg volgens het Strategisch Mobiliteitsplan provincie Utrecht (2003), welke de versterking van de verblijfskwaliteit tot doel heeft in de periode 2012-2014.

  • -

    Behouden en ontwikkelen wegbeplanting langs de N204.

  • -

    Gefaseerd uitvoeren integraal ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel.

  • -

    Realiseren nieuwe natuur en ecologische verbindingszone op diverse locaties in de uiterwaarden (rietland en ruigte, stroomdalgrasland vochtig en nat, struweel, bos van rivierklei).

  • -

    Ruimtelijk versterken en opnemen in een recreatieve route van de Linie van Linschoten.

  • -

    Landschappelijk inpassen van het bedrijventerrein van Montfoort aan de westzijde vanaf de N204 en noordelijk aan de zijde van het IJsselveld. Zo mogelijk piekafvoer van groot verhard oppervlak afvoeren naar bijvoorbeeld helofytenfilters.

  • -

    Realiseren waterberging nabij Linschoten.

Zicht op Oudewater

 

 

6.4 Lopikerwaard

Karakteristiek

De Lopikerwaard behoort samen met de Krimpenerwaard, de Alblasserwaard en Vijfherenlanden tot de grootst aaneengesloten weidegebieden van Nederland. Zij vormt dan ook een grote eenheid van het Groene Hart en is in haar geheel als Belvedère en landbouwkerngebied benoemd. De westgrens wordt gevormd door het veenriviertje de Vlist. De Lopikerwaard bestaat uit een overgangsgebied van rivierkleikommen in het oosten naar veenkommen in het westen. Ze wordt getypeerd door een cultuurhistorisch waardevolle, gave en uitgestrekte copeverkaveling met zeer langgerekte bebouwde ontginningslinten, karakteristieke achterkaden en achterweteringen. Ook de bruggen over de hoofdweteringen zijn karakteristiek. De polders strekken zich in westelijke richting verder uit in de Krimpenerwaard. De polders worden aan de noordzijde begrensd door de verdichte stroomruggen langs de Hollandse IJssel, aan de zuidzijde door de half verdichte stroomrugachtige vlakte van de Lek. De weidsheid van het open landschap en de nog weinig verstoorde cultuurhistorisch waardevolle

 

Natuurreservaat Willeskop

 

landschapsstructuur is bijzonder. De grondgebonden melkveebedrijven vormen de belangrijkste vorm van grondgebruik en zorgen voor het beheer van de open weidegebieden. De gronden zijn via een beperkt grofmazig wegenstelsel ontsloten. Ten zuiden van Montfoort en ten noorden van Lopik liggen enkele resten van oeverwallen, welke nog in het landschap herkenbaar zijn.

 

De polders zijn vooral van ecologisch belang vanwege weidevogels, ganzen, kleine zwanen en (foeragerende) moerasvogels (Purperreiger, Zwarte stern). Daarbij vormen vooral de polders ten westen van de Damweg een concentratiegebied voor weidevogels (Grutto en Tureluur). Ook zijn er belangrijke natuurwaarden in natte schraalgraslanden (Benschop), eendenkooien (Achtersloot-Blokland), griendcomplexen (Lopikerkapel) en houtkaden.

 

Problematiek

  • -

    Door de openheid, de slappe bodem en de karakteristieke verkaveling zijn nieuwe elementen moeilijk in te passen zonder het karakter van het landschap aan te tasten.

  • -

    Het oostelijke deel van de Lopikerwaard is gevoelig voor stedelijke druk vanuit IJsselstein. Uitbreidingen verstoren het landelijke karakter en de openheid.

  • -

    De economische positie van de melkveebedrijven staat onder druk door enerzijds moeilijke productieomstandigheden (veengebied)

  • -

    en anderzijds een onzeker economisch perspectief (veranderingen van subsidies in de agrarische sector, prijsvorming).

  • -

    De inpassing van het bedrijventerrein van Lopik vraagt om aandacht.

  • -

    De polders zijn in recreatief opzicht weinig toegankelijk vanuit de kernen in het gebied zelf en vanuit IJsselstein en Schoonhoven.

  • -

    Binnen de bebouwingslinten spelen diverse ruimtelijke ontwikkelingen (bedrijvigheid, verdwijnen erf- en kavelbeplantingen en slotenpatroon op de kop van de kavel, achteruitgang van de beplanting langs de wetering), die vragen om nadere randvoorwaarden vanuit beeldkwaliteit.

  • -

    De natuurwaarden staan onder druk door een intensief gebruik van landbouwgronden, de inlaat van gebiedsvreemd water en het lage polderpeil.

Ook kleinschalige beplantingen hebben een natuurwaarde

 

Opgaven/doelstellingen

  • -

    Behoud zeer open agrarisch landschap door bevordering van de levensvatbaarheid van de landbouw; schaalvergroting met in acht neming van landschappelijke kaders, stimuleren alternatieve landbouwsystemen om weidelandschap te behouden, inkomsten uit agrarisch natuurbeheer, verbreding landbouw door neveninkomsten uit streekeigen producten, onderzoeken vergoedingen vanuit Nationaal Landschap.

  • -

    Behouden van de goede weidevogelgebieden, weren van ingrepen die nadelig zijn, zoals peilverlaging. Stimuleren van weidevogelbeheer in de aandachtsgebieden. De inventarisaties van de agrarische natuurvereninging rechtvaardigen een uitbreiding van de inzet van zware pakketten weidevogelbeheer.

  • -

    Waterconservering, afgestemd waterpeil en aanpak verdroging in reservaatgebieden Benschop en Broek- en Blokland.

  • -

    Peilbeheer afstemmen op het afremmen van bodemdaling en de diverse functies in de veengebieden.

  • -

    Realiseren van retentiemogelijkheden voor water bij maalstops.

Behouden van de fraaie beeldkwaliteit in de linten

 

  • -

    Benutten van schoon kwelwater door het scheiden van waterstromen.

  • -

    Verbeteren van de mogelijkheden voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen, kanoën, skeeleren) met name vanuit de kernen. Bevorderen van het agro-, eco- en cultuurtoerisme bij voorkeur buiten het aandachtsgebied voor weidevogels met uitzondering van de bebouwingslinten.

  • -

    Behoud en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle karakteristieke landschapsstructuur en bijbehorende landschapspatronen (verkaveling, beplante achterkades en natuurontwikkeling langs weteringen.

  • -

    Kiezen voor een doorgaande wegbeplanting van de provinciale weg N204 en de Damweg, met uitzondering van de gedeelten ten noorden van de Polsbroekerdam en Benschop, waar de weg geen wegbeplanting heeft en de grote openheid van de Lopikerwaard kan worden ervaren.

  • -

    Behouden verschil tussen éénzijdige en tweezijdige bebouwingslinten met bijbehorende beeldkwaliteiten, beplantingen en doorzichten op het achterland.

  • -

    Realiseren van de ecologische verbindingszones tot een samenhangend netwerk, met een beperkte afgewogen recreatieve ontsluiting.

  • -

    Landschappelijk inpassen van het bedrijventerrein van Lopik.

  • -

    Handhaven groene uitstraling MOB-terrein bij functieverandering in de toekomst.

  • -

    Versterken van het half open karakter van het landschap nabij IJsselstein, aansluitend in noordelijke richting op het te ontwikkelen park langs de Hollandse IJssel en in zuidelijke richting op de half open stroomrug. Deze landschapsontwikkeling dient aan te sluiten op bestaande ontsluitingswegen en landschapselementen zoals singels, grienden of brede sloten. Deze zone beoogt een smalle landschappelijke groene buffer te vormen voor de stedelijke uitbreidingen en biedt tevens een recreatieve uitloop. De ontwikkeling van nieuwe landgoederen behoort tot de mogelijkheden, mits deze zorgvuldig bijdragen aan een versterking van de gewenste landschapskwaliteit en bebouwing bij voorkeur gesitueerd is op bestaande erven, aansluitend bij bestaande linten.

Gebiedsvisie

 

Behoud en herstel

  • -

    Stimuleren agrarisch natuurbeheer (slootkantenbeheer, weidevogelbeheer).

  • -

    Behoud en ontwikkeling natuurgebieden Willeskop en Benschop (zoetwatergemeenschap, rietland en ruigte, nat schraalgrasland, bloemrijk grasland, nat struweel en bosgemeenschap van vochtig voedselrijk laagveen), Blokland en twee eendenkooien (plas, hakhout, bos en nat schraal – en kemphaangrasland), Lopikerkapel (hakhout en griend) en Lopik (rietland en natte ruigte, nat schraalgrasland, hakhout en vochtige griend, bosgemeenschap van rivierklei).

  • -

    Behoud en ontwikkeling gerealiseerde verbindingszones Benschopper Molenvliet (plas, stroomdalgrasland en bosgemeenschap van rivierklei), Schutterskade (stroomdalgrasland), Maalvliet de Pleijt (rietland en ruigte), Broeker- of Ruige Kade en Heeswijkse Kade (rietland en ruigte, nat schraalgrasland), verbindingszone Nedereind (rietland en natte ruigte, nat schraalgrasland en vochtig struweel), Willige Langerak (rietland en natte ruigte, schraalgrasland), Achterkade (rietland en ruigte, stroomdalgrasland en bosgemeenschap van rivierklei), Zuidzijdsekade en N210 (rietland en ruigte, schraal- of stroomdalgrasland en vochtig struweel).

  • -

    Beperkt openstellen houtkaden in broedseizoen van broedvogels.

  • -

    Herstel slootflora door natuurvriendelijk schonen en baggeren (baggerspuit), beperken inlaat gebiedsvreemd water en afdammen sloten.

  • -

    Behoud en herstel van verspreide (particuliere) beplantingselementen (kreng)bosjes met ringsloot en eendenkooien.

  • -

    Behoud van het molenbiotoop van de 2e molen bij Cabauw. Mogelijk is een thematische inrichting mogelijk met een verwijzing naar de poldergeschiedenis van de drie molens.

  • -

    Behoud kerkepad Cabauw-Polsbroek.

Ontwikkeling

  • -

    Stimulering gebruik lichte en zware weidevogelpakketten. De inventarisatie pleit voor een bredere inzet van zware weidevogelpakketten (door provincie aangewezen).

  • -

    Behouden en ontwikkelen beeldkwaliteit, inclusief beplantingen van het enkelzijdige lint Hoenkoop.

  • -

    Behouden en ontwikkelen beeldkwaliteit, inclusief beplantingen van de dubbelzijdig linten Blokland, Polsbroeker Voorwetering, Benschopper Voorwetering en Lopikerwetering,

  • -

    Ontwikkelen ecologische verbinding eerste Wetering Lopik-Lek en langs provinciale weg en Hooge Biezen (rietland en ruigte, stroomdalgrasland en struweel).

  • -

    Herstel en ontwikkeling profiel en incidentele beplanting van knotwilgen, knotessen of elzen langs de (voormalige) Tiendwegen ten zuiden van de Hollandse IJssel en ten oosten van Willige Langerak in de gelijknamige polder.

  • -

    Ontwikkelen recreatieve routes volgens voorgenomen plan, realiseren wandeling vanuit kernen.

  • -

    Ontwikkelen groenelementen en recreatieve paden ten westen van IJsselstein. Denk hierbij aan een afwisseling van hoogstamfruitboom gaarden, (griend)bossen, plas-dras situaties, plassen, bomenrijen, beplantingssingels, populierenbossen, e.d., waarbij de inrichting gebaseerd is op het verkavelkingspatroon.

  • -

    Aanleg van plas/dras stroken en / of helofytenfilters (bijvoorbeeld in de hoekkant van kruisende sloten en andere overhoeken) en het stimuleren van natte erfbiotopen.

  • -

    Stimuleren van de aanleg van beplanting bij bebouwingslinten (hoogstamboomgaard, hagen, erfbeplanting)

  • -

    Coördinatie instelling ganzenfoerageergebied en schaderegeling.

 

6.5 Binnendijkse stroomrug Lek

Karakteristiek

De stroomrug langs de Lek heeft in ruimtelijk opzicht duidelijk een ander karakter dan de open Lopikerwaard. Het stroomruggenlandschap heeft een half open karakter door het grote aantal (laagstam)fruitboom gaarden, vaak omgeven door singelbeplantingen en diverse langgerekte bosjes of kavelgrensbeplantingen. Het gebied kent een rechthoekige verkaveling, welke reageert op de loop van de dijk. In het oostelijk deel is de bebouwing geconcentreerd langs de Enge IJssel, een natuurlijke waterloop welke een bochtig verloop heeft. In het westen gaat de Enge IJssel over in de Graaf, een wetering die de Enge IJssel verbindt met de Lopikerwetering. Daarnaast komt ook bebouwing voor aan de voet van de dijk. Ten oosten van Jaarsveld is deze bebouwing verspreid aanwezig. In Jaarsveld zelf ligt de bebouwing boven aan de dijk. Ten westen van Jaarsveld ligt de bebouwing in de vorm van een open lint met fraaie boerderijen en erfbeplantingen onder aan de dijk. Hier ligt tussen de Lekdijk en de Tiendweg een gebiedje met een eigen karakter, door nog enkele fraaie hoogstamboomgaarden en kenmerkende knotbomenrijen. Ook liggen hier veel waterstaatkundige elementen, zoals de dijkpalen, een dijkmagazijn op een voormalig bastion, heul en de Wiel van Langerak.

 

Natuurgebied de Lopikerhout

 

Afwisselend halfopen landschap op de stroomrug

 

De belangrijkste natuurwaarden komen voor langs sloten en plassen (kleiput, wiel) achter de dijk (kwelplanten, amfibieën). Een concentratie van natuurwaarden bevindt zich in polder De Wiel bij Lopik. Verder komen verspreide natuurwaarden voor in bermen en op de dijk (bloemrijk grasland) en in de diverse beplantingen, zoals hoogstamboomgaarden, hakhout en bos(Steenuil, Groene Specht, bosflora en (avi)fauna).

 

Problematiek

  • -

    Door de goede draagkracht van de stroomruggen in contrast met de kommen dienen zich hier nieuwe ontwikkelingen aan in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid, landelijk wonen en ontwikkeling van recreatieve functies.

  • Er dient gewaakt te worden voor de beeldkwaliteit van deze ontwikkelingen.

  • -

    Hoogstamboomgaarden en andere kleinschalige beplantingen nemen af.

  • -

    Door natuuronvriendelijk bermbeheer (klepelen) gaat de floristische waarde van bermen achteruit.

Opgaven/doelstellingen

  • -

    Versterken van de stroomrug als robuuste landschappelijke drager, ter opvang van diverse functies (kleinschalige rode ontwikkelingen en recreatie) en als sterke ruimtelijke begrenzing van de open kommen.

  • -

    Behouden en versterken van het half open landschap en de bijbehorende natuurwaarden in diverse beplantingen.

  • -

    Versterken van het extensief recreatief medegebruik. Het half open landschap leent zich voor aanvullende recreatieve voorzieningen, mits landschappelijk goed ingepast.

  • -

    Behouden en versterken van de beeldkwaliteit van de bebouwing in samenhang met beplanting langs de Enge IJssel en de Lekdijk.

Fraaie laanbeplanting Huis te Jaarsveld

 

Gebiedsvisie

 

Behoud en herstel

  • -

    Behoud en ontwikkeling natuurgebied Lopikerhout (rietland en natte ruigte, nat schraalgrasland, hakhout en vochtige griend, bosgemeenschap van rivierklei).

  • -

    Stimulering behoud en herstel hoogstamboomgaarden, erfbeplantingen, bosjes en perceelrandbeplantingen.

  • -

    Behoud en herstel knotbomenrijen.

  • -

    Behoud en herstel van waterstaatkundige elementen.

  • -

    Behoud en herstel halfverharde Tiendweg en bijbehorende randbeplanting.

  • -

    Behoud aardkundige en archeologische waarden.

  • -

    Stimuleren botanisch bermbeheer en dijkbeheer.

Ontwikkeling

  • -

    Stimuleren van de aanleg van bos, hoogstamboomgaard, hagen en hakhout allen passend binnen de kleinschalige ruimtelijke afwisseling van de stroomrug.

  • -

    Stimuleren kwelafhankelijke slootvegetaties en slootkantvegetaties.

  • -

    Aanleg binnendijkse kleiputten (niet op erven).

  • -

    Vergroten van het recreatieve netwerk van paden door onder andere het creëren van diverse kortsluitingen tussen het centraal gelegen bebouwingslint en anderzijds de Lekdijk, de Achterdijk en de Oude Slootseweg. Ter hoogte van Lopikerkapel kortsluiten van recreatieve routes door de oostzijde van de polders Noordelijk en Zuidelijk Boveneind.

 

6.6 Buitendijks stroomgebied Lek

Karakteristiek

Het buitendijkse stroomgebied van de Lek vormt in de huidige situatie een duidelijk begrensde langgerekte zone, waar aardkundige, landschappelijke en ecologische waarden samen gaan, met een hoge dynamiek vanuit de waterhuishouding. Bij Jaarsveld ligt globaal de overgang van de middenloop van de rivier de Lek naar de benedenloop met zichtbaar smallere uiterwaarden en oeverwallen, hogere winterdijken en een andere begroeiing (rietgorzen) in het benedenstroomse deel. De uiterwaarden vervullen een belangrijke functie in de waterberging en de waterafvoer. Verbindingen over de Lek zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn onder andere de Zomerdijken, dwarskaden, oude veerstoepen, peilschaalhuizen, een oude inlaat ten zuiden van de Rolafweg Zuid bij Lopik, met bijzondere muurvarens, rabattencomplexen en een stelsel van voormalige kleiputten. Geheel in het oosten ligt buitendijks het recreatieterrein Klein Scheveningen. Verder is er geen bebouwing in de uiterwaarden. In aardkundig opzicht is de Bol belangrijk vanwege de getijdekreek en rivierduinen, ook het natuurlijke reliëf is in de hele uiterwaarden waardevol. Ten zuidwesten van Jaarsveld ligt het dagrecreatieterrein Salmsteke in de uiterwaard. Hier ligt ook een fiets- voetveer naar Ameide.

 

Verder ontwikkelen van natuurwaarden en recreatief medegebruik in de uiterwaarden

 

Belangrijke natuurwaarden bevinden zich op het rivierduin (stroomdalplanten), in kleiputten, nevengeulen en gorzen (zoetwatergetij- en kwelplanten, moerasvogels, amfibieën, vissen) en in de rivier de Lek zelf (vissen). Een concentratie van natuurwaarden bevindt zich in de Galgewaard en de Willige Langerakse waard.

 

Problematiek

  • -

    De verwerving van EHS-gronden verloopt langzaam.

  • -

    Plaatselijk intensief landbouwkundig gebruik (met name in het oostelijk deel) en plaatselijk intensief recreatief gebruik verstoren de natuurwaarden.

  • -

    De veiligheid voor wandelaars en fietsers op de Lekdijk vormt een probleem.

  • -

    Er zijn nauwelijks tot geen mogelijkheden voor particulier agrarisch natuurbeheer.

  • -

    Het dagrecreatieterrein Salmsteke heeft een zeer ingericht karakter, welke in contrast staat met het natuurlijke karakter van de uiterwaarden. De recreatiewoningen van Klein Scheveningen dienen landschappelijk beter te worden ingepast.

  • -

    Maatregelen voor het verruimen van de afvoercapaciteit in het kader van Ruimte voor de Rivier kunnen ten koste gaan van aanwezige aardkundige of cultuurhistorische waarden.

Opgaven/doelstellingen

  • -

    Behoud en ontwikkeling van een doorgaand, dynamisch natuurlandschap met mogelijkheden voor natuurbeleving en beperkt agrarisch medegebruik. Oude cultuurelementen worden gehandhaafd als contrastpunten. Aardkundige waarden, zoals de Bol, worden beschermd.

  • -

    De dijk is hierin een belangrijke begrenzing, recreatieve ontsluiting en ‘schouwtribune’ .

Dagrecreatiegebied Salmsteke meer landschappelijk inrichten

 

  • -

    Vanuit het project Ruimte voor Rijntakken is vergroting van de afvoercapaciteit een belangrijke doelstelling.

  • -

    Ten aanzien van de natuur en de ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt van een voortschrijdende realisatie uitgegaan. In de komende 15 jaar zal een deel van de buitendijkse gronden in plaats van een landbouwfunctie een natuurfunctie krijgen en worden heringericht en beheerd als waterplas, rietgors, droog of nat soortenrijk grasland. De gronden kunnen of op vrijwillige basis worden aangeboden aan BBL of de eigenaar kan zelf een functieverandering van zijn gronden aanvragen en een vergoeding voor de herinrichting krijgen. De (grazige) natuur zal zich naar verwachting uitbreiden van ca. 87 naar de helft van de totale 471 ha. Het natuurgebiedsplan uiterwaarden van Nederrijn en Lek is hiervoor richtinggevend.

  • -

    Beperkt verbeteren van het recreatief medegebruik van de uiterwaarden, gericht op natuurbeleving, struinpad, e.d

  • -

    Inrichting Klein Scheveningen en Salmsteke meer laten aansluiten bij het natuurlijke karakter van de uiterwaarden.

  • -

    Verbetering van de kwaliteit van het inlaatwater uit de Lek naar het stelsel van weteringen in de Lopikerwaard op lange termijn, door bijvoorbeeld natuurlijke zuivering (ten oosten van plangebied, opgave voor het waterbeleid).

Gebiedsvisie

 

Behoud en herstel

  • -

    Behoud en ontwikkeling van waardevolle natuurwaarden.

  • -

    Behoud bestaand reliëf (ten hoogste reliëfvolgende kleiwinning), aardkundige- en cultuurhistorische waarden.

  • -

    Consolidering van de oude inlaat ten zuiden van de Rolafweg.

Ontwikkeling

  • -

    Na volledige verwerving instelling nagenoeg- natuurlijk beheer, waarbij de landschappelijke variatie bepaald wordt door grote grazers en de stroming van het rivierwater (hoog-dynamisch rivierenlandschap).

  • -

    Ontwikkelen recreatieve natuurbeleving en aanpassen en inpassen recreatieve voorzieningen binnen natuurlandschap.

  • -

    Treffen van verkeersmaatregelen op de Lekdijk, waardoor voor de recreant (fietser en wandelaar) een veilige dijk ontstaat. Deze maatregelen dienen in een verkeersonderzoek nader bepaald te worden, waarbij ook de gevolgen voor het achterliggende gebied worden betrokken.

Kijken naar de kleiputten onder aan de dijk en stroomdalflora op de dijkhelling

Literatuur

 

Blekkenhorst, T., Ezendam, Y. – Boerenerven in de provincie Utrecht – Kromme Rijngebied en Lopikerwaard. Uitgave van Boerderijenstichting Utrecht en Landschapsbeheer Utrecht, 1999.

 

BRO – Regionale Welstandsnota Westelijk Weide- en Kromme Rijngebied; eindrapportage. PUWC, 2002.

 

C. Will - Sterk Water. Stichting Matrijs, 2003.

 

CBS - statline internetsite

Europese Unie - Vogel- en habitatrichtlijnen (bron: internet)

 

Gemeente Lopik – Leefkwaliteitplan 2004-2007.

 

Gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater, Provincie Utrecht – Strategisch Gebiedsperspectief Groene Hart Zuidoost, 2000.

 

Gemeente Montfoort - Discussienota “Ruimtelijke ontwikkeling van Montfoort 2005-2015”, 2002.

 

H.G. Baas et al. – Ontgonnen Verleden, 2001.

 

HoogheemraadschapDeStichtseRijnlanden – Waterstructuurvisie, 2002.

 

J.A. Hendrikx – De ontginning van Nederland, 1998.

 

J.G. Constant – Spectrum atlas van de Nederlandse landschappen, 1979.

 

Landschappartners, adviseurs voor ruimtelijke planning en omgevingsvormgeving – Landschapsbeleidsplan gemeente Lopik. De Meern, 1997.

 

Lyanne de Laat - Lopikerwaard 1953-2003, Landinrichting voor boer en burger. Stichting Matrijs, 2002.

 

Ministerie van Economische Zaken - Ruimtelijk economisch beleid, 1999.

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - Flora- en Faunawet, 2002. (bron: internet/ website provincie Utrecht)

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - Natuur voor mensen, mensen voor natuur; Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw, 2000.

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - http://www.minlnv.nl/natura2000/

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - Structuurschema Groene Ruimte 2, samenwerken aan groen Nederland, 2002.

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit – Boswet (bron: internet/website provincie Utrecht)

 

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit – Natuurschoonwet (bron: internet/ website provincie Utrecht)

 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen - Nota Belvedère, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, 1999.

 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen – Ontwerpen aan Nederland, architectuurbeleid 2001-2004, 2000.

 

Ministerie van Verkeer en Waterstaat - Nationaal Verkeer en vervoersplan, 2001.

 

Ministerie van Verkeer en Waterstaat – Waterkader, Vierde Nota waterhuishouding, 1997.

 

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer – Ruimte maken, ruimte delen, Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening 2000/2020, 2000.

 

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer – Nota Ruimte 2004.

 

Oranjewoud - Landschapsplan+ Reeuwijk en omgeving, ISMH en Provincie Zuit-Holland, 2003.

 

Oranjewoud - Landschapsplan Veenweidegebied, deelgebied Gouwe - Meije - IJssel, Uitvoeringsplan, ISMH, Provincie Zuid Holland, 2003.

 

P. Harbers – Toelichting bij de Bodemkaart; Stichting voor Bodemkartering, 1981.

 

Projectorganisatie Hollandse IJssel - Hollandse IJssel, meer dan water. Integraal ontwikkelingsperspec tief, 2004.

 

Provincie Utrecht – Atlas aardkundig waardevolle gebieden, 2002.

 

Provincie Utrecht - Natuurgebiedsplan Zuid-West Utrecht, 2002.

 

Provincie Utrecht - Natuurgebiedsplan Uiterwaadren van Nederrijn en Lek, 2001.

 

Provincie Utrecht – ‘Niet van Gisteren, Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht, 2002.

 

Provincie Utrecht – Landschapsvisie; een analyse van kernkwaliteiten en een verkenning van ontwerpopgaven voor het Utrechts landschap. Dienst Ruimte en Groen, 2002.

 

Provincie Utrecht - Ontwerp Streekplan 2005-2015, 2003.

 

Provincie Utrecht – Projecten agenda 2010 (bron: internet/website provincie Utrecht)

 

Provincie Utrecht – Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008, conceptontwerp, 2003.

 

Provincie Utrecht - Strategisch Mobiliteitplan Provincie Utrecht 2004-2015, 2003.

 

Provincie Utrecht – Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht 1999-2003, 1999.

 

Provincie Utrecht - Werkdocument Ecologische Verbindingszones, 1993.

 

Raamplancommissie Groengebied Utrecht-West – Raamplan Groengebied Utrecht-West. Dienst Landelijk Gebied, 2000.

 

RBOI, adviesbureau voor ruimtelijk beleid, ontwikkeling en inrichting – Landschapsbeleidsplan gemeente Oudewater. Rotterdam, 1992.

 

RBOI, adviesbureau voor ruimtelijke beleid, ontwikkeling en inrichting – Rotterdam bv – Landschapsbeleidsplan Montfoort. Gemeente Montfoort, 1995.

 

Recreatieschap Stichtse Groenlanden - Projectplan recreatief netwerk Lopikerwaard, 2003.

 

Stichting tot behoud van het landgoed Linschoten - Ruimtelijk plan landgoed Linschoten, 2001.

 

Th.deJong,R.Beenen,P.Heuts - Atlas van de Utrechtse vissoorten, Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2003.

 

VdG - Stedenbouw - Structuurvisie gemeente Oudewater, Samenvatting, 2004

 

Y.M. Donkersloot-de Vrij, et al. – De Stichtse Rijnlanden, 1993

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lopik, gehouden op 30 augustus 2005.

de griffier,

MW. MR. G.M.G. DOLDERS

de voorzitter,

DRS. M.A.A. SCHAKEL

Bijlage 1 - Vissoorten De Groene Driehoek

 

Tabel 1: Vissoorten van De GroeneDriehoek (Jong, 2003)

 

Ned-naam

Wet_naam

watertype

EU-richtln

F&fwet

Rode lijst

Utrecht

 

Alver

Alburnus alburnus

r

x

Baars

Perca fluviatilis

r/b/p

bittervoorn

Rhodeus sericeus

r/b/p

II

x

3

blankvoorn

Rutilus rutilus

r/b/p

Bot

Platichthys flesus

r

brasem

Abramis brama

r/b/p

driedoornige stekelbaars

Gasterosteus gasterosteus

r/b/p

dunlipharder

Liza ramada

r

giebel

Carassius auratus gibelio

r

graskarper

Ctenopharyn godon idella

b

grote modderkruiper

Misgurnus fosilis

r

II

x

3

x

karper

Cyprinus carpio

r/b

kleine modderkruiper

Cobitis taenia

r/b/p

II

x

kolblei

Abramis bjoerkna

r/b/p

kopvoorn

Leuciscus cephalus

r

kroeskarper

Carassius carassius

r/b/p

3

x

paling

Anquilla angquilla

r/b

V

4

pos

Gymnocephalus cernuus

r/b

rietvoorn

Rutilus erythropthalmus

r/b/p

riviergrondel

Gobio gobio

r/b

roofblei

Asius aspius

r

serpeling

Leuciscus leuciscus

r

3

x

sneep

Chondrostoma nasus

r

2

snoek

Esox lucius

r/b/p

snoekbaars

Stizostedion lucioperca

r/b

spiering

Osmerus eperlanus

r

tiendoornige stekelbaars

Pungitius pungitius

r/b/p

vetje

Leucaspius delineatus

r/b/p

3

x

winde

Leuciscus idus

r/b

4

x

zeebaars

Dicentrarchus labrax

r

zeelt

Tinca tinca

r/b/p

 

r= rivier

2=bedreigd

b=boezem

3=kwetsbaar

p=polder

4=gevoelig

 

Bijlage 2 Kaart Landschapsvisie

 

 

Bijlage 3 Integraal ontwikkelingsperspectief Hollandse IJssel

 

Een belangrijke ontwikkeling in de gebiedsvisie van de stroomruggen Lange Lindschoten en Hollandse IJssel is het gefaseerd uitvoeren van het ontwikkelingsperspectief “Hollandse IJssel, meer dan water”.

 

Dit ontwikkelingsperspectief is in 2005 opgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in samenwerking met de gemeenten IJsselstein, Montfoort, Oudewater en Vlist, de provincies Utrecht en Zuid-Holland en de directie Utrecht van Rijkswaterstaat.

 

Het geeft het perspectief van de samenwerkende partijen op het gebied in 2020. Het is een integraal perspectief. Niet alleen ‘wateraspecten’, zoals oevers, waterbodem, -peil en -kwaliteit, komen hier bij aan de orde, maar ook aspecten als wonen, werken en recreëren.

 

De algemene visie behelst:

  • -

    Het zichtbaar maken van de Hollandse IJssel door het garven van zomerkades, uiterwaarden of door het spaarzaam aanplanten van streekeigen beplanting langs het water

  • -

    Hernieuwen ‘natuurlijke dynamiek’ (karakter van een rivier met lichte peilfluctuaties

  • -

    Aanleg natuurvriendelijke oevers in het buitengebied; verbeteren onderhoudstoestand- Verwijderen verontreinigende bagger en verbeteren waterkwaliteit

  • -

    Herstellen jaagpad en toegankelijk maken voor wandelaars; aanleg fietspaden

  • -

    Ontwikkeling nieuwe landgoederen tussen Montfoort en IJsselstein; beperkte groei woongebieden aan het water, passend bij de aanwezige historische bebouwing

  • -

    Bundeling bedrijven in of aan de kernen

  • -

    Ruimte laten aan waterberging, natuur, landschap en cultuurhistorie in de uiterwaarden

  • -

    Verbinden natuurgebieden met natuurvriendelijke oevers en doorlopende natuur aan de zuidkant van de Hollandse IJssel als geologische verbindingszone

Belangrijke projecten zijn:

  • -

    De ontwikkeling van het jaagpad door de diverse gemeenten

    De ontwikkeling van het jaagpad komt neer op inrichting van de gronden als wandelpad en de aanleg van naar schatting 6 langzaam-verkeersbruggen.

  • -

    Verbeteren waterkwaliteit en -kwantiteit door het hoogheemraadschap

Vier gebieden die in het ontwikkelingsperspectief aangewezen zijn als ‘ontwikkelingsgebied’, waarbij een indicatieve schets is gemaakt van de wijze waarop de integratie van de diverse functies plaatsvindt, liggen in het plangebied ban het Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek.

 

Deze vier gebieden zijn:

  • -

    Vuilstort Mastwijk Natuurontwikkeling gaat hier samen met de realisering van woningen in lage dichtheden. De ontwerpschets geeft aan hoe kan worden vormgegeven aan een landgoed dat zich voegt naar de omgeving en ruimte geeft aan de geprojecteerde ecologische verbindingszone.

Vuilstort Mastwijk – Ontwikkelingsgebied 4

 

  • -

    Ecologische verbinding tussen Haastrecht en Hekendorp

    De studie voor Stein-Oost vormt een uitwerking voor de vormgeving van de Natte As ter plaatse van een uiterwaard, maar is niet per sé een gebied waar grote transformaties moeten plaatsvinden, aangezien de landbouw wordt gehandhaafd. Verder wordt een strook groen als migratiezone gereserveerd. Het betreft een integrale opgave waarbij de inrichting meelift met het op sterkte brengen van de oevers en keringen.

Gebied tussen Haastrecht en Hekendorp – Ontwikkelingsgebied 5

 

  • -

    Ten westen van Montfort

    Het betreft een door de verspreid liggende bedrijfsterreinen verrommeld gebied, dat bovendien door de situering van hoge bedrijfsbebouwing aan het water een negatieve uitstraling heeft op de Hollandse IJssel. Daarbij is getracht de negatieve uitstraling van de bedrijfsbebouwing op de Hollandse IJssel op te heffen. Langs de IJssel is een hoog opgaande groenstrook gedacht, die ook de natuurgebieden op de noordoever van de Hollandse IJssel verbindt.

  • -

    Kern van Oudewater

Gebied ten westen van Montfoort – Ontwikkelingsgebied 6