Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlaardingen

Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlaardingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen
CiteertitelVerordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-02-2022nieuwe regeling

08-02-2022

gmb-2022-83454

1875699

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen

De raad van de gemeente Vlaardingen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 december 2021;

 

gelet op artikel 10.32a Wet milieubeheer en art. 149 Gemeentewet;

 

overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;

 

overwegende dat het gewenst is met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater regels te stellen over het beëindigen van lozingen van grondwater en hemelwater op de vuilwaterriolering en een verplichte waterbergingscapaciteit bij nieuwbouw;

 

besluit vast te stellen de:

Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen.

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwd oppervlak: oppervlak van bouwwerken;

  • -

    bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

  • -

    bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties, anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen;

  • -

    gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • -

    grondwaterscheidingsgebied: gebied waar een verbod geldt voor het lozen van grondwater op het openbaar vuilwaterriool en waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 1;

  • -

    hemelwaterscheidingsgebied: gebied waar een verbod geldt voor het lozen van hemelwater op het openbaar vuilwaterriool en waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 2;

  • -

    nieuw gebouw: gebouw dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening;

  • -

    perceel: kadastraal perceel.

Artikel 2 Normadressaat

Aan deze verordening wordt voldaan door degene die hemelwater of grondwater loost en door de eigenaar van het bouwwerk of van het perceel. Diegenen dragen zorg voor de naleving van de regels over het lozen.

 

Paragraaf 2 Afkoppelen

Artikel 3 Lozingsverbod grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in het grondwaterscheidingsgebied verboden grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    De lozing van grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen 1 jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het verbod, als van degene die loost of de eigenaar van het bouwwerk of van het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van grondwater kan worden gevergd.

Artikel 4 Lozingsverbod hemelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in het hemelwaterscheidingsgebied verboden hemelwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    De lozing van hemelwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen 1 jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het verbod, als van degene die loost of de eigenaar van het bouwwerk of van het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater kan worden gevergd.

 

Paragraaf 3 Waterberging

Artikel 5 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw

  • 1.

    Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden op het betreffende perceel.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor nieuwe bijbehorende bouwwerken met een totaal oppervlak van ten hoogste 50 m2 bij een al bestaand gebouw.

  • 3.

    De minimale capaciteit van de hemelwaterberging op het perceel, als bedoeld in het eerste lid, is 60 l per m2 bebouwd oppervlak.

  • 4.

    De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze weer voor 90% beschikbaar is tussen:

    • a.

      1 en 2 dagen als het opgevangen hemelwater niet is bedoeld voor hergebruik; of

    • b.

      3 en 4 dagen als het opgevangen hemelwater is bedoeld voor hergebruik.

  • 5.

    De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.

  • 6.

    Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen en in stand te houden op particulier terrein, voor zover het aanbrengen of in stand houden van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 7.

    Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt onderbouwd waarom het aanbrengen of in stand houden van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 8.

    Het college kan aan de omgevingsvergunning in ieder geval een financiële voorwaarde verbinden.

Artikel 6 Maatwerkvoorschriften

Het college kan maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging.

 

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 7 Meldplicht grondwaterlozingen bij huishoudens

  • 1.

    Het is verboden grondwater te lozen vanuit een huishouden in een openbaar riool zonder dit ten minste 4 weken voor het begin ervan te melden, als de lozing:

    • a.

      5 m3 per uur of meer bedraagt; of

    • b.

      48 uur of langer duurt.

  • 2.

    Als het lozen van grondwater langer dan 48 uur maar ten hoogste 8 weken duurt, geldt, in afwijking van het eerste lid, een termijn van ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen.

  • 3.

    Een melding bevat:

    • a.

      het adres of de locatie van de activiteit;

    • b.

      het maximale debiet dat wordt geloosd;

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit; en

    • d.

      de verwachte duur ervan.

Artikel 8 Werkingsgebieden

1. Het college kan het grondwaterscheidingsgebied en het hemelwaterscheidingsgebied wijzigen door aanvullende gebieden aan te wijzen.

2. Het college houdt bij het wijzigen van de gebieden rekening met het gemeentelijk rioleringsplan of gemeentelijk rioleringsprogramma.

Artikel 9 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

Artikel 10 Overgangsrecht

1. Artikel 5 is niet van toepassing op nieuwe gebouwen:

  • a.

    waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening; of

  • b.

    waarover voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordeningen financiële afspraken zijn gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

2. Artikel 7 is niet van toepassing op lozingen van grondwater die zijn gestart voor inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op 8 februari 2022.

De griffier,

drs. J. Mimpen

De voorzitter,

drs. B. Wijbenga - van Nieuwenhuizen

Bijlage 1 Geometrische begrenzing grondwaterscheidingsgebied

 

Bijlage 2 Geometrische begrenzing hemelwaterscheidingsgebied

 

 

Toelichting

Algemeen

De gemeente Vlaardingen is kwetsbaar voor de gevolgen van het veranderende klimaat. In enkele woongebieden is de afgelopen jaren wateroverlast ontstaan na hevige regenval. Door langdurige droogte lopen oude panden het risico op funderingsschade. In de ‘Strategie klimaatadaptatie Vlaardingen 2021-2024’ heeft de gemeente zichzelf de ambitie opgelegd om de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat.

 

Klimaatverandering vraagt dat we anders omgaan met water. Het water dat in Vlaardingen via de riolering naar de waterzuivering wordt afgevoerd bestaat voor slechts 33% uit afvalwater. Ruim 67% bestaat uit relatief ‘schoon’ water, zoals hemelwater, oppervlaktewater en grondwater. Ook vanuit duurzaamheid is de wens om anders om te gaan met water: meer lokaal vasthouden, zodat waterschaarste in perioden van droogte minder snel optreedt. Het beleid hiervoor is opgenomen in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 (VGRP). Het VGRP geeft invulling aan de gemeentelijke watertaken, waaronder de zorgplichten voor hemelwater en grondwater die zijn opgenomen in de Waterwet. In het VRGP is aangekondigd dat de gemeente in de komende planperiode een Verordening afvoer hemel- en grondwater gaat opstellen, waarin regels gesteld worden aan het lozen van hemel- en grondwater.

 

Om de riolering te ontlasten voert de gemeente fysieke maatregelen uit, maar is ook regelgeving nodig. De gemeente stelt daarom via deze Verordening afvoer hemel- en grondwater voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater. De basis voor de inzet van deze verordening is gelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan. Binnen het samenwerkingsverband OAS De Groote Lucht hebben de deelnemende gemeenten en het Hoogheemraadschap van Delfland een gezamenlijke visie opgesteld. Deze visie vormt de basis bij de lokale uitwerking, onder meer in deze verordening.

 

De grondslag voor deze verordening is artikel 10.32a van de Wet milieubeheer. Die wet zal worden aangepast met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de Omgevingswet worden, anders dan in het huidige recht, veel milieuregels overgelaten aan de gemeente. In de Omgevingswet is daarom geen specifieke grondslag meer opgenomen voor regels over het lozen van hemelwater en grondwater. De bevoegdheid om regels te stellen over activiteiten in de fysieke leefomgeving – met inbegrip van het lozen van hemelwater, grondwater en ander afvalwater in de bodem of de riolering – wordt in het nieuwe stelsel ontleend aan artikel 2.4 en 4.1 van de Omgevingswet.

In de Invoeringswet Omgevingswet is bepaald dat verordeningen op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer bij inwerkingtreding van de wet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van de gemeente. Deze verordening zal dus bij inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel zijn van het omgevingsplan van de gemeente Vlaardingen. Om die reden is bij de instrumentkeuze in deze verordening alvast voorgesorteerd op het instrumentarium van de Omgevingswet. Dat uit zich in het gebruik van de omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften. Ook de delegatiesystematiek is in lijn met de Omgevingswet doorgevoerd (zie daarover meer in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8).

 

De Aansluitverordening Riolering uit 2001 wordt door de gemeente geactualiseerd en afgestemd op de Verordening afvoer hemel- en grondwater.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Definities

Voor de definitie van bouwwerk en bijbehorend bouwwerk is aangesloten bij de definitie die in de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn opgenomen. De definitie van gebouw is ontleend aan de Woningwet. Een nieuw gebouw is ieder gebouw dat na inwerkingtreding van deze verordening wordt opgericht (dus waarvan de bouw start, of al is gestart maar nog niet is afgerond). Onder nieuwbouw worden zowel uitbreidingen van bestaande gebouwen verstaan als inbreidingslocaties en vernieuwbouw. Van het laatstgenoemde is sprake bij het slopen en opnieuw bouwen van een pand. Voor lopende bouwprojecten is overgangsrecht opgenomen in artikel 10.

 

In dit artikel zijn geen definities opgenomen voor de verschillende soorten rioolstelsels (openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel). Deze begrippen zijn al gedefinieerd in de Wet milieubeheer en werken dus automatisch door in deze verordening.

 

Artikel 2 Normadressaat

De regels over lozingen van hemelwater en grondwater in deze verordening zijn gericht tot zowel degene die loost als de perceeleigenaar van het kadastrale perceel waarvandaan het hemelwater of grondwater wordt geloosd. Beiden moeten zorgdragen dat aan de regels wordt voldaan. De perceeleigenaar en degene die loost (verder in deze toelichting aangeduid als de gebruiker, meestal zal dat de huurder van het gebouw zijn) kunnen samen afspreken wie welke maatregelen neemt. Bij bouwkundige maatregelen, zoals het aanpassen van afvoerleidingen, ligt het voor de hand dat de perceeleigenaar de maatregelen neemt. In het kader van toezicht en handhaving kan het bevoegd gezag, afhankelijk van de situatie, bepalen wie wordt aangesproken: de eigenaar, de gebruiker of beiden.

De formulering van dit artikel sluit aan op de wijze waarop de normadressaat in het nieuwe stelsel voor het omgevingsrecht is geformuleerd (zie bijvoorbeeld artikel 2.10 van het Besluit activiteiten leefomgeving).

 

Artikel 3 Lozingsverbod grondwater

 

Lid 1

Het eerste lid bevat een verbod om in het grondwaterscheidingsgebied grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het grondwaterscheidingsgebied is aangewezen in bijlage 1. Het grondwaterscheidingsgebied omvat de locaties in de gemeente waar grondwater redelijkerwijs op andere wijze kan worden geloosd dan in het openbare vuilwaterriool. Hiertoe behoren in ieder geval het buitengebied en locaties waar een gescheiden rioolstelsel aanwezig is. Gebieden met een grondwaterverontreiniging zijn echter uitgezonderd van het verbod te lozen in het openbaar vuilwaterriool.

Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren en gebruikers van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar en gebruiker om het grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren en gebruikers om dat water ofwel in het oppervlaktewater ofwel in een hemelwaterstelsel te lozen.

Een lokaal aanwezige grondwaterverontreiniging kan reden zijn om een uitzondering op het lozingsverbod toe te staan. De mogelijkheid hiertoe is opgenomen in het derde lid.

 

Lid 2

Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het grondwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar of gebruiker om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

 

Lid 3

Het college kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar of gebruiker leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren en gebruikers bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.

 

Artikel 4 Lozingsverbod hemelwater

 

Lid 1

Het eerste lid bevat het verbod om in het hemelwaterscheidingsgebied afstromend hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het hemelwaterscheidingsgebied is aangewezen in bijlage 2 bij deze verordening. Het hemelwaterscheidingsgebied omvat de locaties in de gemeente waar hemelwater redelijkerwijs op andere wijze kan worden geloosd dan in het openbare vuilwaterriool. Hiertoe behoren in ieder geval het buitengebied en die gebieden waar een gescheiden rioolstelsel aanwezig is en sprake is van panden met een bouwjaar van 1992 of later. In deze gebieden is het gewenst dat bestaande lozingen van hemelwater op het vuilwaterriool worden beëindigd.

 

In het hemelwaterscheidingsgebied zijn gebieden aangewezen waar een lozingsverbod voor het volledige oppervlak geldt. Daarnaast biedt het hemelwaterscheidingsgebied de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar een lozingsverbod voor een gedeeltelijk oppervlak geldt. Een verbod voor een deel van het oppervlak kan bijvoorbeeld voor gebieden gelden waar een volledig verbod niet haalbaar is, maar de voorzijde van een gebouw kan worden afgekoppeld.

 

Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren en gebruikers van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar en gebruiker om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren en gebruikers om dat water op te vangen en zelf te gebruiken of te infiltreren, dan wel in het oppervlaktewater of in een hemelwaterstelsel te lozen. De locaties waar een gescheiden rioolstelsel aanwezig is en de panden voor 1992 gebouwd zijn vormen een uitzondering. Bij ‘oude’ panden is de kans op foutaansluitingen groot. Dat wil zeggen dat vuilwater inpandig op de hemelwaterafvoer kan zijn aangesloten. In deze gebieden is het met het oog op verontreinigingen niet gewenst dat bestaande lozingen van hemelwater op het vuilwaterriool worden beëindigd.

 

Lid 2

Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar of gebruiker om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

 

Lid 3

Het college kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar of gebruiker leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode, of alleen op de achterzijde van het gebouw. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren en gebruikers bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.

 

Artikel 5 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw

 

Lid 1

In dit artikel is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in de hele gemeente alleen is toegestaan als er een waterberging wordt aangebracht. Nieuwe gebouwen zijn alle gebouwen die worden opgericht na inwerkingtreding van deze verordening (zie ook de toelichting bij artikel 1). Voor lopende bouwprojecten is overgangsrecht opgenomen in artikel 10.

Vanwege de klimaatontwikkelingen, waardoor steeds vaker steeds heftigere buien vallen, is het nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van dit regenwater op het eigen terrein. Daarom kiest de gemeente ervoor om bij nieuwbouw in alle gevallen een waterberging verplicht te stellen. Deze verplichting geldt dus ook bij sloop/herbouw. Dit is een logisch moment om van perceeleigenaren een bijdrage aan de beperking van wateroverlast te vragen. Tijdens de bouw zijn waterbergingsvoorzieningen immers makkelijk in te passen.

De waterberging moet worden gerealiseerd op het particuliere terrein waar de nieuwbouw plaatsvindt. Daarmee zijn de perceeleigenaar en gebruiker ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de waterberging.

 

Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geïnfiltreerd) of in oppervlaktewater.

Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 bebouwd oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door de (extra) bebouwing gecompenseerd. Dit is een inspanning die de perceeleigenaren en gebruikers zelf moeten leveren.

Ook na de bouw blijft de verplichting om hemelwater te bergen van kracht. De perceeleigenaar en gebruiker zijn verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de aangebrachte voorziening, zodat deze goed blijft functioneren.

 

Lid 2

Bij kleinere bijbehorende bouwwerken, zoals een aanbouw, uitbouw of schuurtje, is de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen niet doelmatig. Het gaat om kleine oppervlakken (tot 50 m2), dus de extra belasting van afstromend hemelwater op het rioolstelsel is gering. Om die reden zijn in het tweede lid dergelijke gebouwen uitgezonderd van de verplichting van het eerste lid. De uitzondering geldt alleen voor bijbehorende bouwwerken die bij een al bestaand gebouw worden aangebracht. Bijbehorende bouwwerken die tegelijk met het hoofdgebouw worden opgericht, moeten wel worden voorzien van hemelwaterberging.

 

Lid 3

De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is gerelateerd aan de totale omvang van het nieuwe gebouw. De oppervlakte van bestaande gebouwen die niet worden gewijzigd, blijft dus buiten beschouwing. Maar bij sloop en herbouw van een gebouw moet voor het gehele oppervlak van de herbouw waterberging worden gerealiseerd. De minimale omvang van de hemelwaterberging is 60 mm. Dit betekent dat voor een gebouw met een oppervlak van 100 m2 moet worden voorzien in een vorm van hemelwaterberging met een totale capaciteit van 6.000 liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt; het waterbergend volume van een grindbed is ca. 25% van het totale volume van het grindbed.

 

Lid 4

Een hemelwaterberging heeft alleen het gewenste effect als deze het opgevangen hemelwater enige tijd vasthoudt. Maar niet te lang, want de waterberging moet wel weer beschikbaar zijn als de volgende bui zich aandient. Daarom is in het vierde lid geregeld dat de waterberging zo moet worden ontworpen dat deze binnen een 1 tot 2 dagen weer voor 90% beschikbaar is. De geleidelijke lediging van de waterberging kan bijvoorbeeld geschieden door deze als infiltratievoorziening in te richten. Als een hemelwaterberging bedoeld is voor hergebruik van het opgevangen hemelwater, dan geldt een langere ledigingstijd (namelijk 3 tot 4 dagen). Uit duurzaamheidsoverwegingen is het immers aantrekkelijk als het opgevangen hemelwater voor nuttige doeleinden wordt ingezet. Hergebruik kan bijvoorbeeld plaatsvinden door het opgevangen hemelwater te gebruiken voor toiletspoeling of beregening van de tuin.

 

Lid 5

Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit te boven gaat, kan gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Bij voorkeur wordt het overtollige regenwater dan geloosd in het openbare hemelwaterstelsel. Het vijfde lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar of gebruiker kan worden gevergd.

Nb: in situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de perceeleigenaar of gebruiker voldoen aan de eisen van de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de keur of waterschapsverordening).

 

Lid 6

Het is niet zo dat deze verordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren of in stand houden van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een perceeleigenaar of gebruiker waterberging kan realiseren. Diegene kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen of een al bestaande waterberging die niet langer in stand kan worden gehouden, te verwijderen. Dit is in lijn met de opdracht in art. 10.32a lid 2 Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar of gebruiker redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd. Met deze omgevingsvergunning kan ook worden toegestaan dat de waterberging wel binnen de projectgrenzen, maar niet op het betreffende perceel wordt gerealiseerd. Bijvoorbeeld: de projectontwikkelaar realiseert de waterberging in toekomstig openbaar gebied, dat na de overdracht in beheer bij de gemeente komt.

 

Lid 7

De omgevingsvergunning om af te wijken van de eis om een hemelwaterberging aan te leggen wordt op aanvraag verleend. In dit lid is aangegeven dat bij de aanvraag een onderbouwing moet worden gegeven waarom de hemelwaterberging redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd of in stand gehouden. Het enkele feit dat de aanleg van de hemelwaterberging meer kost dan de afkoopsom die de gemeente hanteert (zie daarvoor de Verordening waterbergingsfonds) is geen afdoende onderbouwing. Het afkopen van de waterbergingseis is bedoeld als uitzondering, niet als regulier alternatief voor voorzieningen op eigen terrein.

 

Lid 8

In dit lid is bepaald dat het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning kan verbinden, waaronder een financiële voorwaarde. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat een perceeleigenaar of gebruiker de bergingseis in bijzondere gevallen kan afkopen. De afkoopregeling is bedoeld voor situaties waarin de waterberging echt niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd. De afkoopregeling is dus geen regulier alternatief voor berging op eigen terrein.

Als het afkopen van de waterberging wordt toegestaan, zorgt de gemeente er tegen een kostendekkende vergoeding voor dat de vereiste hoeveelheid waterberging buiten het plangebied wordt gerealiseerd en onderhouden. De hemelwaterberging die de gemeente realiseert, moet wel bijdragen aan het terugdringen van de wateroverlast op de locatie van het bouwplan. De gemeente hanteert hiervoor als beleid dat de hemelwaterberging binnen hetzelfde bemalingsgebied wordt gerealiseerd, of in het bovenstrooms of benedenstrooms gelegen bemalingsgebied. De bovenstroomse en benedenstroomse bemalingsgebieden kunnen als communicerende vaten worden gezien met het bemalingsgebied waarin het bouwplan wordt gerealiseerd, zodat een hemelwaterberging binnen die gebieden ook een positief effect heeft op de locatie van het bouwplan.

De afkoopsom krijgt de vorm van een financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning voor afwijken van de Verordening afvoer hemel- en grondwater. De regels over de inrichting van het waterbergingsfonds en de hoogte van de afkoopsom worden vastgesteld bij verordening. De mogelijkheid van het verbinden van financiële voorwaarden aan een omgevingsvergunning is in verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2006:AY8923). Deze jurisprudentie gaat over het afwijken van regels in een bestemmingsplan, maar kan ook worden toegepast op vergunningen voor het afwijken van regels van de Verordening afvoer hemel- en grondwater.

 

Er gelden wel enkele voorwaarden bij het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vergunning. Zo moet met de financiële voorwaarde een rechtstreekse bijdrage worden geleverd aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust en moet de verlening van de vergunning in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noodzaken. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat de financiële bijdrage daadwerkelijk zal worden aangewend om te voorzien in de waterbergingsbehoefte van het bouwplan. Tot slot moet er ook geen andere mogelijkheid aanwezig zijn om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. Dit laatste betekent dat burgemeester en wethouders geen financiële voorwaarde in de omgevingsvergunning zullen stellen als de vereiste waterberging via bijvoorbeeld een exploitatieovereenkomst is geregeld. En als een projectontwikkelaar de vereiste waterberging zelf in toekomstig openbaar gebied realiseert, dan zal de financiële voorwaarde (bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van de verplichting om de waterberging op particulier terrein te realiseren) geen betrekking hebben op de aanlegkosten, maar alleen op de onderhoudskosten.

 

Artikel 6 Maatwerkvoorschriften

In dit artikel is geregeld dat het college voor een individuele situatie een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging. Bij beheermaatregelen valt te denken aan bijvoorbeeld de manier van onderhouden van afvoerleidingen of infiltratiekratten, deze kunnen verstopt raken. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente voor een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen rechtsbescherming open staat.

 

Artikel 7 Meldplicht grondwaterlozingen bij huishoudens

De gemeente wil zicht houden op alle lozingen van grondwater die op de openbare riolering plaatsvinden. Dat is nodig om de doelmatige werking van de riolering te monitoren. Permanente lozingen van grondwater, bijvoorbeeld via drainage, op het openbaar vuilwaterriool leiden tot het vermengen van schoon en vuil water en het verpompen van grote hoeveelheden water naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap. Dat is ongewenst.

Voor een deel voorzien de rijksregels over lozingen al in een meldplicht (zie artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 1.10 Besluit lozen buiten inrichtingen). Daarmee worden echter niet alle lozingen van grondwater afgedekt: er geldt bijvoorbeeld geen meldplicht voor lozingen vanuit huishoudens. Om die reden is in dit artikel een aanvullende meldplicht voor lozingen vanuit huishoudens opgenomen. Net als in het Besluit lozen buiten inrichtingen, is de termijn van de melding 4 weken, tenzij het lozen niet langer dan 8 weken duurt – dan geldt een termijn van vijf werkdagen.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervallen de rijksregels over lozingen van grondwater. Om een gat in de regelgeving te voorkomen, worden die regels via het Invoeringsbesluit Omgevingsrecht toegevoegd aan het omgevingsplan van iedere gemeente (de zogeheten bruidsschat). De genoemde meldplichten van het Activiteitenbesluit en Besluit lozen buiten inrichtingen zijn daarbij omgezet naar een verplichting om gegevens en bescheiden te verstrekken. Deze verordening zal bij inwerkingtreding eveneens onderdeel uitmaken van het omgevingsplan, zodat vanaf dat moment alle regels over grondwaterlozingen in het omgevingsplan te vinden zijn.

 

Artikel 8 Werkingsgebieden

De gemeenteraad heeft de verordenende bevoegdheid op grond van artikel 149 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 156 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad deze bevoegdheid delegeren aan het college. Voor het wijzigen van het grondwaterscheidingsgebied (in bijlage 1) en het hemelwaterscheidingsgebied (in bijlage 2) maakt de gemeenteraad hier gebruik van. De delegatie van de wijziging van gebieden aan het college sluit aan bij de systematiek van de Omgevingswet. Artikel 2.8 van die wet bepaalt dat de gemeenteraad de vaststelling van delen van het omgevingsplan kan delegeren aan het college. Aangezien de Verordening afvoer hemel- en grondwater bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel gaat uitmaken van het omgevingsplan, wordt nu al op deze systematiek geanticipeerd.

 

Bij het wijzigen van het grondwaterscheidings- en hemelwaterscheidingsgebied houdt het college rekening met het gemeentelijk water- en rioleringsplan (VGRP). Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt.

 

Artikel 9 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder, beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden.

 

Artikel 10 Overgangsrecht

De verplichting van artikel 5 om een hemelwaterberging aan te leggen geldt voor alle nieuwe gebouwen die na inwerkingtreding van deze verordening worden opgericht. Het is echter niet redelijk om de waterbergingseis te laten gelden bij bouwwerken waarvan de bouw al is gestart, of binnenkort zal starten. In dit artikel is daarom overgangsrecht opgenomen voor bouwwerken waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd. Ook bij ruimtelijke ontwikkelingen met een langere looptijd, zoals de aanleg van een nieuwbouwwijk of de herinrichting van een gebied, kan de verplichting om waterberging te realiseren bestaande afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer (vaak een projectontwikkelaar) doorkruisen. Daarom is in dit artikel ook overgangsrecht opgenomen voor dergelijke ontwikkelingen. Als er al bestaande financiële afspraken zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer, bijvoorbeeld in de vorm van een exploitatieovereenkomst die door beide partijen is ondertekend, is de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen niet van toepassing. Het komt ook voor dat, na de afspraken over een ontwikkeling, het project in delen wordt gerealiseerd. Het overgangsrecht is ook van toepassing op dergelijke deelprojecten. Voor ieder deelproject geldt dan dat de waterbergingseis niet van toepassing is.

 

Vanaf de inwerkingtreding van de verordening verwacht de gemeente bij iedere nieuw ontwikkeling die niet onder dit overgangsrecht valt, dat er in het ontwerp van de ontwikkeling rekening wordt gehouden met de waterbergingseis.