Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Degene die op een openbare plaats:
- a.
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
- b.
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
- c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
- d.
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties
Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:3 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 5.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:4 Vertoningen op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 3. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:8 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, camping, vakantiepark, groepsaccommodatie, café, afhaalrestaurant, cafetaria, snackbar, discotheek, open jongeren centrum, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse of elders dan ter plaatse worden bereid of verstrekt.
- 2.
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
- 3.
Open jongeren centrum (OJC): jongerencentrum gericht op jongeren in de leeftijd van 16 jaar tot en met 23 jaar.
- 4.
Onder een openbare inrichting wordt niet verstaan een speelautomatenhal als bedoeld in afdeling 6 van deze Verordening.
- 5.
Onder een openbare inrichting wordt niet verstaan een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf aan tijdelijke arbeidskrachten als bedoeld in afdeling 11 van deze Verordening.
- 6.
Vergunninghouder: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd
- 7.
Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd.
- 8.
Leidinggevende:
- a.
de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgebaat, met uitzondering van bestuurders van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4 van de Alcoholwet;
- b.
de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgebaat;
- c.
de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de openbare inrichting.
- 9.
Bezoeker: een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
- a.
- b.
personen die dienst doen in de inrichting;
- c.
personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is
Artikel 2:9 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De namen van de leidinggevenden als bedoeld in artikel 2:8, achtste lid, worden vermeld op een aanhangsel behorende bij de exploitatievergunning.
- 3.
De vergunninghouder meldt aan de burgemeester welke persoon hij verzoekt als leidinggevende bij of af te schrijven.
- 4.
De melding tot het bij- of afschrijven van leidinggevenden geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
- 5.
De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
- 6.
Direct na de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn, mits de ontvangst van die melding is bevestigd, zolang nog niet op die melding is beslist.
- 7.
De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 8.
De burgemeester verwijdert de leidinggevende uit het aanhangsel indien:
- a.
de leidinggevende hier zelf om verzoekt;
- b.
de vergunninghouder hier om verzoekt;
- c.
de vergunninghouder ter verkrijging van het gewijzigde aanhangsel onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt;
- d.
de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is geworden.
- 9.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
- a.
winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
bedrijfskantine of -restaurant.
- 10.
Onder nevenactiviteit als bedoeld in het dertiende lid, onder a, wordt in deze paragraaf verstaan: een aanvullende, aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteit, die niet meer dan 20% van het netto winkeloppervlak van de inrichting in beslag neemt en in totaal niet meer bedraagt dan 20 vierkante meter.
- 11.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting zijnde een logiesaccommodatie, zoals een bed & breakfast of vakantiewoning, waarin op één adres aan maximaal 4 personen of één huishouden logies kan worden verschaft en niet anderen dan de vakantiegasten toegang hebben.
- 12.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:10 Indieningsvereisten
- 1.
Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.
- 2.
Bij de aanvraag om een vergunning worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en leidinggevende(n);
- b.
het adres en telefoonnummer waar de waar de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant en leidinggevende(n);
- e.
indien van toepassing een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en leidinggevende(n) gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een verklaring omtrent gedrag (VOG) van vergunninghouder, exploitant en leidinggevenden die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;
- g.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin de openbare inrichting wordt gevestigd.
- 3.
De burgemeester kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.
Artikel 2:11 Inhoud vergunning
- 1.
De exploitatievergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de vergunninghouder.
- 2.
De exploitatievergunning is niet overdraagbaar.
- 3.
Het adres, de aard, locatie en omvang van de openbare inrichting worden op de exploitatievergunning vermeld.
- 4.
De namen van de leidinggevenden worden vermeld op het aanhangsel behorende bij de exploitatievergunning.
- 5.
De vergunning en het daarbij behorende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:9, vijfde lid, zijn in de openbare inrichting aanwezig.
Artikel 2:12 Weigeringsgronden
- 1.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, omgevingsvergunning, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- b.
als de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende(n) in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren:
- a.
als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- b.
op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:13 Intrekkingsgronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 trekt de burgemeester de vergunning in als:
- a.
de vergunninghouder en/of leidinggevende als bedoeld in artikel 2:8, achtste lid, sub a in enig opzicht van slecht levensgedrag is geworden.
- b.
zich in of vanuit de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester de vergunning intrekken op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:14 Vervallen exploitatievergunning
De exploitatievergunning vervalt wanneer:
- a.
de exploitatie van de openbare inrichting feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) overgedragen (inclusief overdracht van aandelen);
- b.
gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning;
- c.
de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Artikel 2:15 Wijziging in exploitatie
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 gelden de volgende bepalingen:
- a.
Indien een openbare inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien wordt voldaan aan de op het moment van de melding geldende eisen gesteld bij of krachtens deze Verordening, een gewijzigde vergunning, waarin de op grond van artikel 2:11 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
- b.
Indien er sprake is van een overname van een openbare inrichting dient binnen vier weken na overname een nieuwe vergunning te worden aangevraagd
- c.
Indien een vergunninghouder komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, in afwijking van het tweede lid binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
- d.
Indien de rechtsvorm wijzigt dient binnen vier weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
- e.
Een aandelentransactie, indien de vergunning is verleend aan een rechtspersoon, wordt in deze verordening gelijk gesteld met een wijziging van de ondernemer door indirecte overdracht van de vergunning, ten gevolge waarvan de vergunning komt te vervallen en een nieuwe vergunning dient te worden aangevraagd.
- f.
Zolang op een tijdig ingediende complete aanvraag niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning, onder de volgende voorwaarden:
- -
De beoogde vergunninghouder heeft een complete vergunningaanvraag, inclusief Bibob-vragenformulier met bijbehorende documenten, ingediend;
- -
De beoogde vergunninghouder kan aantonen dat hij juridisch en feitelijk over de openbare inrichting kan beschikken;
- -
Er is geen Bibob-tip als bedoeld in artikel 11 of artikel 26 van de Wet Bibob ontvangen;
- -
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake zal zijn van verstoringen van de openbare orde en veiligheid waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als de exploitatie doorgaat.
Artikel 2:16 Sluitingstijd
- 1.
Voor een openbare inrichting gelden geen verplichte sluitingstijden, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:9, negende lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.
- 2.
In afwijking van het eerste lid is het de houder van een jeugdhuis of verenigingsaccommodatie, niet zijnde een open jongeren centrum (OJC), verboden deze openbare inrichting van 01.00 tot 07.00 uur voor publiek geopend te hebben of bezoekers in de openbare inrichting toe te laten of te laten verblijven. In de nacht van 31 december op 1 januari gelden geen verplichte sluitingstijden.
- 3.
In afwijking van het eerste lid is het de houder van een open jongeren centrum (OJC) verboden deze openbare inrichting in de nacht van zondag tot en met donderdag van 01.00 tot 7.00 uur en in de nacht van vrijdag en zaterdag van 03.00 tot 7.00 uur voor het publiek geopend te hebben. In de nacht van 31 december op 1 januari gelden geen verplichte sluitingstijden.
- 4.
Het is verboden een terras in de nacht van zondag tot en met donderdag van 01.00 uur tot 08.00 uur en in de nacht van vrijdag, zaterdag en de dag voor een feestdag van 02.00 uur tot 08.00 uur geopend te hebben of bezoekers op het terras te laten verblijven.
- 5.
In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.
- 6.
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
- 7.
Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat de inrichting of het terras krachtens het eerste tot en met vijfde lid of een ingevolge artikel 2:17 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2:17 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:18 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:17, eerste lid;
- c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.
Artikel 2:19 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:20 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:9 tot en met 2:17 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:21 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken, alsmede een geldig reisdocument of identiteitsbewijs te overleggen.
Afdeling 4. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
Artikel 2:22 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
- -
- -
- -
- -
paracommerciële rechtspersoon,
- -
- -
- -
zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.
- -
Kern: één van de dorpen Horst, Sevenum, Grubbenvorst, Meterik, Hegelsom, Melderslo, America, Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Lottum, Griendtsveen, Evertsoord, Kronenberg, Meerlo, Swolgen, Tienray.
Artikel 2:23 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt alcoholhoudende drank uitsluitend vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de betreffende rechtspersoon.
- 2.
De in het eerste lid genoemde tijden moeten vallen binnen de bloktijden die voor de betreffende paracommerciële rechtspersoon gelden als genoemd in de leden drie tot en met zes.
- 3.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, zoals een dorpshuis, gemeenschapshuis en multifunctioneel centrum, kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:
- a.
maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 uur tot 01.00 uur;
- b.
zaterdag en zondag vanaf 10.00 uur tot 01.00 uur.
- 4.
Een paracommerciële rechtspersoon zijnde een open jongerencentrum als bedoeld in artikel 2:8, derde lid, kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:
- a.
maandag tot en met donderdag vanaf 16.00 uur tot 01.00 uur;
- b.
vrijdag vanaf 16.00 uur tot 03.00 uur;
- c.
zaterdag vanaf 10.00 uur tot 03.00 uur;
- d.
zondag vanaf 10.00 uur tot 01.00 uur.
- 5.
Een paracommerciële rechtspersoon zijnde een museum kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:
- a.
maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 uur tot 23.00 uur;
- b.
zaterdag en zondag vanaf 10.00 uur tot 23.00 uur.
- 6.
Overige paracommerciële rechtspersonen, waaronder paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, kunnen, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2:16 en 2:17, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:
- a.
maandag tot en met donderdag vanaf 16.00 uur tot 00.00 uur;
- b.
vrijdag vanaf 16.00 uur tot 01.00 uur;
- c.
zaterdag vanaf 10.00 uur tot 01.00 uur;
- d.
zondag vanaf 10.00 uur tot 00.00 uur.
Artikel 2:24 Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.
- 2.
Het is verboden de paracommerciële inrichting en inventaris aan derden te verhuren ten behoeve van bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn waarbij alcohol geschonken wordt wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.
- 3.
Er is in ieder geval geen sprake van oneerlijke mededinging wanneer een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:23, derde lid, in een kern waar geen commerciële horeca is gevestigd in eigen beheer of via verhuur van de inrichting en inventaris alcoholhoudende drank verstrekt tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Artikel 2:25 Verbod verstrekken van sterke drank door paracommerciële rechtspersonen
Het is verboden in een paracommerciële inrichting sterke drank te verstrekken
Artikel 2:26 Voorschriften en beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de
zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank.
Artikel 2:27 Verbod prijsacties horeca
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
Artikel 2:28 Proeverijen
- 1.
Met inachtneming van artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet, geldt een vrijstelling van het in artikel 3, eerste lid Alcoholwet, ten aanzien van het horecabedrijf vervatte verbod en het in artikel 14, eerste lid Alcoholwet, vervatte verbod ten behoeve van proeverijen in slijtlokaliteiten buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteiten regulier zijn opengesteld.
- 2.
De vrijstelling in het eerste lid geldt voor proeverijen die voldoen aan de eisen gesteld in artikel 6.1 van het Alcoholbesluit.
Afdeling 6. Speelautomatenhallen
Artikel 2:32 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet op de kansspelen;
- b.
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
- c.
behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet;
- d.
kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;
- e.
speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder b, van de wet;
- f.
vergunninghouder: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd.
- g.
exploitant: de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de speelautomatenhal wordt geëxploiteerd.
- h.
beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben in de speelautomatenhal;
- i.
hoogdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
- j.
laagdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;
- k.
weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen
Artikel 2:33 Vergunning speelautomatenhal
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
- 2.
De burgemeester kan uitsluitend voor maximaal 2 speelautomatenhallen een vergunning verlenen:
- a.
Één speelautomatenhal waar ten hoogste 30 kansspelautomaten mogen worden geplaatst;
- b.
Één speelautomatenhal waar ten hoogste 125 kansspelautomaten mogen worden geplaatst;
- 3.
De speelautomatenhal als bedoeld in het tweede lid onder b mag slechts gevestigd worden in een door het college aangewezen gebied.
- 4.
Een vergunning voor de vestiging en exploitatie van een speelautomatenhal kan slechts worden verleend voor de duur van vijftien jaar.
- 5.
De burgemeester kan de vergunning slechts verlenen nadat aan potentiële gegadigden door de burgemeester gedurende een nader door hem vast te stellen periode gelegenheid is gegeven een aanvraag om een vergunning in te dienen en daarmee mee te dingen naar de vergunning.
- 6.
De burgemeester maakt, voorafgaand aan de in het vijfde lid bedoelde periode, bekend op welke wijze en op welk moment de in het vorige lid bedoelde gelegenheid tot mededinging wordt geboden.
- 7.
De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.
- 8.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:34 Indieningsvereisten
De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:
- a.
de personalia van de aanvrager in natuurlijke persoon, indien aanvrager een rechtspersoon is, de gegevens van alle aandeelhouders – indien dit ook rechtspersonen zijn: alle gegevens tot de natuurlijke persoon- en de beheerder(s), voorzien van een kopie van een geldig legitimatiebewijs;
- b.
een bewijs van inschrijving bij de Kamer van koophandel, niet ouder dan 6 maanden;
- c.
een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond op schaal waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld en op welke plaats leeftijdscontrole plaatsvindt;
- d.
een document waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;
- e.
een nauwkeurige omschrijving van het concept van de speelautomatenhal;
- f.
een verklaring omtrent het gedrag van de vergunninghouder, exploitant en beheerder(s).
- g.
overige bewijsstukken waarmee wordt aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 30d, vierde lid van de wet;
- h.
een afschrift van de exploitatievergunning verkregen op grond van de Wet op de Kansspelen
- i.
een plan waarin wordt beschreven welke maatregelen de aanvrager neemt ter preventie en bestrijding van gokverslaving en de wijze waarop hij de gedrags- en reclamecode voor kansspelen naleeft;
- j.
een plan waarin wordt beschreven welke maatregelen de exploitant neemt ter bescherming van de openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat en het tegengaan van criminele activiteiten;
- k.
een plan waarin wordt beschreven in welke mate de speelautomatenhal gekoppeld is aan een bredere leisure voorziening en in welke mate de speelautomatenhal synergie zal opleveren ten opzichte van de andere in het gebied gevestigde bedrijven;
- l.
De burgemeester kan nog nadere eisen stellen aan de in te dienen bescheiden dan wel aanvullende gegevens (niet eerder genoemd) in het kader van de inrichting van de speelautomatenhal, openbare orde en veiligheid en de preventie van gokverslaving.
Artikel 2:35 Inhoud vergunning
- 1.
De vergunning is locatie- en (rechts)persoonsgebonden en is niet overdraagbaar.
- 2.
Een aandelentransactie, indien de vergunning is verleend aan een rechtspersoon, wordt in deze verordening gelijk gesteld met een wijziging van de ondernemer door indirecte overdracht van de vergunning, ten gevolge waarvan de vergunning komt te vervallen en een nieuwe vergunning dient te worden aangevraagd.
- 3.
In de vergunning wordt de naam van de exploitant en beheerder(s) vermeld.
- 4.
Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:
- a.
de sluitingstijden van de speelautomatenhal;
- b.
het toezicht in de speelautomatenhal;
- c.
het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;
- d.
de exploitatie van de hal;
- e.
de inrichting van de hal;
- f.
in de hal is geen verkoop of aanwezigheid van alcohol toegestaan; indien in hetzelfde gebouw een of meerdere horecagelegenheden aanwezig zijn waar alcohol wordt geschonken, moeten deze strikt gescheiden zijn van de speelautomatenhal;
- g.
het nemen van maatregelen door de vergunninghouder om gokverslaving bij kansspelers tegen te gaan en/of te beperken;
- h.
het nemen van maatregelen door de vergunninghouder om criminele activiteiten tegen te gaan.
Artikel 2:36 Weigeringsgronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 weigert de burgemeester de vergunning indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet op de kansspelen;
- b.
ten aanzien van de exploitant als natuurlijk persoon of de rechtspersoon faillissement is aangevraagd of een procedure van vereffening of surseance van betaling of akkoord aanhangig is gemaakt;
- c.
vergunninghouder en/of exploitant en/of beheerder als bedoeld in artikel 2:32 in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- d.
het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
- e.
de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;
- f.
door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat /winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
- g.
de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
- h.
De ondernemer onvoldoende heeft aangetoond te kunnen en zullen bijdragen aan preventie en bestrijding van gokverslaving en het beschermen van de openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat en het tegengaan van criminele activiteiten
- 2.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het leeftijdsvereiste, gesteld in het eerste lid, onder c.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning weigeren op grond op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:37 Intrekkingsgronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 trekt de burgemeester de vergunning in, indien:
- a.
niet meer wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet op de kansspelen;
- b.
ten aanzien van de exploitant als natuurlijk persoon of de rechtspersoon faillissement is aangevraagd of een procedure van vereffening of surseance van betaling of akkoord aanhangig is gemaakt;
- c.
zich in of vanuit de speelautomatenhal feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal;
- d.
De koppeling met de bredere leisure voorziening vervalt.
- e.
De vergunninghouder en/of exploitant en/of beheerder als bedoeld in artikel 2:32 in enig opzicht van slecht levensgedrag is geworden.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester de vergunning intrekken op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:38 Vervallen exploitatievergunning
De exploitatievergunning vervalt wanneer:
- a.
De exploitatie van de speelautomatenhal feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) overgedragen (inclusief overdracht van aandelen);
- b.
Zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de vergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;
- c.
Gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de vergunning;
- d.
De verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, onherroepelijk van kracht is geworden.
Artikel 2:39 Wijziging in exploitatie
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 gelden de volgende bepalingen:
- 1.
Indien een in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant een aanvraag tot wijziging van de vergunning aan te vragen binnen één maand nadat de beheerder zijn hoedanigheid heeft verloren onder overlegging van de in artikel 2:34 onder f en g genoemde bescheiden.
- 2.
Zolang op een tijdig ingediende complete aanvraag niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning, onder de volgende voorwaarden:
- -
De beoogde vergunninghouder heeft een complete vergunningaanvraag, inclusief Bibob-vragenformulier met bijbehorende documenten, ingediend;
- -
De beoogde vergunninghouder kan aantonen dat hij juridisch en feitelijk over de openbare inrichting kan beschikken;
- -
Er is geen Bibob-tip als bedoeld in artikel 11 of artikel 26 van de Wet Bibob ontvangen;
- -
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake zal zijn van verstoringen van de openbare orde en veiligheid waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als de exploitatie doorgaat.
Afdeling 7. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:40 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:41 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen diefstal
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
- 3.
Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel) diefstal te vergemakkelijken.
- 4.
Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:42 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:43 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.
Artikel 2:44 Verboden lachgasgebruik
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
- 2.
Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
- 3.
Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.
Artikel 2:45 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden zonder redelijk doel:
- a.
zich in een portiek of poort op te houden;
- b.
in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:46 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:47 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:48 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- b.
binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;
- c.
op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- 2.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder a en b, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:49 Verontreiniging door honden
- 1.
Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 4.
Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat hij altijd een poepschepje of een ander ruimmiddel bij zich heeft. Blote handen en/of een zakdoek worden niet aangemerkt als ruimmiddel.
Artikel 2:50 Gevaarlijke honden
- 1.
Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod, een muilkorfgebod, of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd artikel 2:48, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:51 Slapen in de openbare ruimte
Het is verboden zich bij een gevoelstemperatuur van –10 ºC of kouder tussen 21.00 uur en 07.00 uur op te houden in de buitenlucht met het kennelijke doel een aanzienlijk deel van de nacht in de buitenlucht door te brengen.
Afdeling 8. Consumentenvuurwerk
Artikel 2:52 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:53 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.
- 2.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:54 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:55 Carbidschieten
- 1.
Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus, container of opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
- 2.
Carbidschieten is verboden.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien:
- a.
het carbidschieten plaatsvindt in de nacht van 31 december op 1 januari van 10:00 uur tot 18:00 uur en
- b.
het vrije schootsveld minimaal 100 meter is en hierin geen openbare wegen of paden liggen en
- c.
wordt geschoten in een richting afgewend van de woonbebouwing vanaf een locatie die gelegen is buiten de bebouwde kom op een afstand van tenminste 100 meter van woonbebouwing, 300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg, 300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden en
- d.
er toestemming is van de eigenaar van het perceel.
- 4.
Het verbod in het tweede lid geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van strafrecht.
Afdeling 9. Drugsoverlast
Artikel 2:56 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:57 Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 10. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2:58 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2;7, 2:40, 2:42, 2:43, 2:44, 2:45 of 2:46 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:59 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:60 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:61 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:62 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
Hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
Overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
Intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Artikel 2:63 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
- 1.
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
- 2.
Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of erf.
- 3.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
- 4.
Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden om, nadat het besluit tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
- 5.
Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.
- 6.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.
Afdeling 11. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf aan arbeidsmigranten
Artikel 2:64 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
inrichting: alle besloten ruimten waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, aan arbeidsmigranten verblijf wordt verschaft. Onder een inrichting wordt in ieder geval verstaan een reguliere woning in woonkernen en het buitengebied, bestaande complexen zoals kloosters, zorgcomplexen, schoolgebouwen, asielzoekerscentra, kantoorpanden of daarmee gelijk te stellen bebouwing, alsmede vrijkomende agrarische bebouwing;
- b.
arbeidsmigrant: Tijdelijke arbeider die het hoofdverblijf elders heeft;
- c.
vergunninghouder: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- d.
exploitant: de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of rechtspersonen of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- e.
beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben in een inrichting;
- f.
beheer: alle activiteiten van de exploitant/beheerder die gericht zijn op, dan wel verband houden met de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 2:67, tweede lid;
- g.
duurzaam gemeenschappelijk huishouden: een huishouden dat voldoet aan de volgende kenmerken:
- *
de bewoners zijn van plan om langdurig samen te blijven wonen (duurzaamheid);
- *
er is sprake van wederzijdse zorg;
- *
het huishouden is in een periode van één jaar niet van samenstelling veranderd, tenzij de veranderingen naar algemene maatstaven binnen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden passen;
- *
de ruimtes zijn gemeenschappelijk;
- *
er is een gezamenlijk huurcontract, waarin de namen van alle huurders vermeld staan.
Artikel 2:65 Exploitatievergunning
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een inrichting te exploiteren.
- 2.
Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
- a.
de persoonsgegevens, contactgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder(s);
- b.
het adres van de inrichting;
- c.
het aantal personen dat in de inrichting verblijf wordt verschaft;
- d.
de periode waarin in de inrichting aan de personen verblijf wordt verschaft;
- e.
de totale woonoppervlakte die in de inrichting voor verblijf beschikbaar is;
- f.
het aantal beschikbare parkeerplaatsen;
- g.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- h.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- i.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- j.
verklaring omtrent gedrag van de vergunninghouder, exploitant en beheerder(s) die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;
- k.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- 3.
indien het college dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor het huisvesten van maximaal 4 arbeidsmigranten die een gemeenschappelijk duurzaam huishouden vormen op één adres in een inrichting zijnde een woning gelegen op gronden en bouwwerken met een woonbestemming.
- 5.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:66 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 2:67, tweede lid genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze afdeling nadere regels stellen.
Artikel 2:67 Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning als bedoeld in artikel 2:65 wordt geweigerd indien:
- a.
De vergunninghouder, exploitant of beheerder(s) in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- b.
De exploitant of beheerder(s) onder curatele staan;
- c.
De exploitant of beheerder(s) niet de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt;
- d.
De exploitant of beheerder(s) niet staan ingeschreven op een Nederlands adres in de Basisregistratie Personen;
- e.
de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of omgevingsvergunning handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening;
- f.
De inrichting niet voldoet aan de eisen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
- 2.
In afwijking van artikel 1:7 kan de vergunning als bedoeld in artikel 2:65 worden geweigerd:
- a.
In het belang van de openbare orde
- b.
In het belang van de openbare veiligheid;
- c.
In het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- d.
In het belang van de veiligheid van personen of goederen;
- e.
In het belang van de verkeersveiligheid;
- f.
In het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
- g.
Als na vergunningverlening op meer dan één adres naast elkaar binnen een bebouwde kom sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 2:64 onder a
- h.
Als na vergunningverlening binnen een straal van 50 meter binnen een bebouwde kom op meer dan één adres sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 2:64 onder a.
- i.
Op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:68 Intrekkingsgronden
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 trekt het college de vergunning in als:
- a.
de vergunninghouder en/of exploitant en/of beheerder als bedoeld in artikel 2:64 in enig opzicht van slecht levensgedrag is geworden;
- b.
De huisvesting niet (meer) is toegestaan op grond van een geldend bestemmingsplan of omgevingsvergunning handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening;
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester de vergunning intrekken:
- a.
Als de inrichting niet meer voldoet aan de eisen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF)
- b.
op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:69 Nachtregister
Artikel 2:21 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:70 Afbakeningsbepalingen
Deze afdeling is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Huisvestingswet, het Bouwbesluit of de Bouwverordening.
Afdeling 12. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:71 Definities
In dit artikel wordt verstaan onder:
- 1.
Vergunninghouder: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- 2.
Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- 3.
Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;
- 4.
Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
Artikel 2:72 Exploitatievergunning bedrijf
- 1.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is:
- a.
Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.
- b.
Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.
- c.
Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.
- d.
Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.
- 2.
Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
- a.
in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied, of
- b.
in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of
- c.
indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 4.
Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en/of beheerder(s);
- b.
het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- e.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een verklaring omtrent gedrag (VOG) van vergunninghouder, exploitant en beheerder(s) die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;
- g.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- h.
naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.
- i.
indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.
- 5.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.
- 6.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.
- 7.
Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:72, derde lid weigeren:
- 1.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- 2.
indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- 3.
indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- 4.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;
- 5.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- 6.
indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of
- 7.
indien de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
- 8.
op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:74 Wijzigings- en intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:72 intrekken of wijzigen:
- 1.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- 2.
indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- 3.
indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- 4.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;
- 5.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- 6.
indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 7.
indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;
- 8.
indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;
- 9.
indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;
- 10.
indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd;
- 11.
indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd en/of
- 12.
op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB), in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB.
Artikel 2:75 Sluiting
- 1.
De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van artikel 2:72 wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:74 van toepassing is.
- 2.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.
- 3.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.